de romeinse godsdienst I Stijn Van Bever I Elke leerkracht zal het kunnen beamen: er zijn dankbare lesonderwerpen en er zijn ondankbare onderwerpen. Tot de laatste categorie behoren die thema’s die, wanneer ze in de klas worden aangekondigd, door de leerlingen onthaald worden op een gezucht dat de vergelijking kan weerstaan met de gemiddelde snijdende noordenwind. Het lesonderwerp staat te ver van hun leefwereld en: onbekend maakt onbemind. Hoe slaag je er in om leerlingen te boeien met een onderwerp waar zij weinig of geen affiniteit mee hebben? Tijdens mijn stage werd ik al meteen met deze uitdaging van het geschiedenisonderwijs geconfronteerd. Eén van de lesonderwerpen die ik zou onderwijzen was immers “De Romeinse godsdienst”. De leerlingen van vandaag warm maken voor religie leek me al een titanenopdracht, hoe zou ik hen dan kunnen boeien voor de Romeinse godsdienstbeleving? Zoals het een gedreven geschiedenisleerkracht echter betaamt ging ik meteen aan de slag, op zoek naar de geschikte invalshoek en die tijdsdocumenten die de leerlingen nieuwsgierig naar en betrokken zouden maken bij het thema. In dit artikel zal ik deze les bespreken, aan de hand van de documenten die ik gebruikte. De instap De basisfunctie van de instap is het nieuwsgierig maken van de leerlingen naar het onderwerp van de les. De leerlingen worden via een “prikkelende omweg” naar het onderwerp gebracht en “onderweg” maken ze reeds kennis met enkele facetten van dit lesonderwerp. Een goede instap brengt vaart in de les. Ik startte deze les met een kort spelletje: met behulp van een Powerpoint-slideshow toonde ik enkele foto’s van beroemdheden zoals Madonna, Tom Cruise en Ingeborg. De leerlingen mochten raden naar het verband tussen deze mensen. Snel kwam het juiste antwoord: de personen die getoond werden waren allen bekend en berucht om hun interesse en passie voor de nieuwe spirituele hypes. Hieraan gekoppeld had ik het met de leerlingen ook over de hype rond boeken als “De Da Vinci Code”. Samen stelden we vast dat, terwijl de kerken vandaag leger dan ooit zijn, spirituele bewegingen en religieuze mysteries vandaag een immens succes kennen. Dit succes kan ondermeer verklaard worden door het nieuwe en het geheimzinnige karakter van deze fenomenen. Deze prikkelen de nieuwsgierigheid van de mensen, terwijl de gevestigde religieuze orde als oubollig wordt aanzien. Is deze trend echter typisch voor onze samenleving? Met deze instap wou ik de leerlingen één van de voornaamste wetten van de geschiedenis in herinnering brengen: alles wat wordt beschouwd als “nieuw” of “typisch voor onze tijd”, heeft vaak al zijn plaats gekend in het verleden. Als we de Romeinse religieuze beleving van naderbij bekijken, zullen we al snel de gelijkenissen met de religieuze en spirituele beleving van vandaag opmerken. Lesfase I: de traditionele Romeinse religie Fragment: “ De agricola” van Cato. Cato, Marcus Porcius (234-149 v.C.) doorliep de klassieke loopbaan van de Romeinse staatsman: soldaat en tribunus militum in de tweede Punische oorlog, quaestor in Sicilië en Afrika in 205, consul in 195 en censor in 184. Cato staat bekend als een zeer universele geest met een ruime belangstelling. Toch toonde hij zich vaak anti-grieks. Als voorvechter van de terugkeer naar de eenvoudige zeden van de klassieke Romeinse boerengemeenschap, hekelde hij de losse zeden en uitspattingen van de Romeinse adelstand. Ook de Griekse filosofen en leermeesters die in Rome leefden waren het voorwerp van zijn toorn: hij verweet hen dat ze, met de invoer van hun zeden, de Romeinse moraal vernietigden. De Agricola kan in diezelfde geest gezien worden. Het is een klein werkje, bedoeld als een lofzang op de boerenstand en het landbouwleven. Kenmerkend aan De Agricola is de gedetailleerde schrijfwijze, in de geest van een auteur die meer belang hechtte aan de inhoud dan aan de literaire vormgeving van zijn werken. In de eerste lesfase besprak ik, aan de hand van een fragment van Cato, de traditionele Romeinse religie. In dit fragment beschrijft Cato stap voor stap de offerriten die de Romeinen dienen uit de voeren bij het bloeien van de gewassen en bij de oogst. Aangezien de traditionele Romeinse samenleving immers een rurale samenleving is, ligt de nadruk op de landbouwcyclus. De waarde van dit fragment is zijn gedetailleerdheid. Cato beschrijft met veel zin voor nauwkeurigheid en detail de handelingen en spreuken die de offers begeleiden. Via vraag en antwoord kunnen de leerlingen uit dit fragment enkele basiskenmerken halen van de 55 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007 • Die krachten dienen volgens specifieke offers gunstig gestemd te worden: formalisme. • Traditionele Romeinse religie: geen geïnterioriseerde religieuze beleving, utilitair karakter. Lesfase II: Private en Publieke religie Nu we de grondbeginselen van de Romeinse traditionele religie gezien hebben, gaan we de religieuze beleving eens van naderbij gaan bekijken, zowel op micro- als op macroniveau. A. Private religie Romeinse traditionele religie. Zo toont dit fragment duidelijk aan dat de traditionele Romeinse religie en samenleving geënt zijn op de landbouw. De offers moeten de landbouw beschermen. Een ander kenmerk van de traditionele religie dat blijkt uit dit fragment is de diversiteit aan offers. Er is niet één algemeen offer voor de landbouwcyclus. Elke fase in de landbouwcyclus (zaai-bloei-oogst) kent zijn eigen offers en rituelen. De verklaring hiervoor is dat in het Romeinse wereldbeeld elke daad, handeling, verschijnsel, etc. bezield was. Alles werd beïnvloed door goddelijke krachten, die elk via een eigen ritueel gunstig gestemd zouden kunnen worden. Ik trachtte het Romeins wereldbeeld en zijn consequenties aan de leerlingen te verduidelijken door een examenperiode volgens dezelfde logica in te delen. Nu branden ouders vaak een kaarsje tijdens een examen van hun kroost. In de Romeinse samenleving zou men echter de examenperiode indelen in de blokperiode, het eigenlijke examen en de proclamatie. Elk van de drie entiteiten zou zijn eigen goddelijke krachten hebben en dus ook zijn eigen specifieke offerrituelen. Deze Romeinse visie kent trouwens navolging in de katholieke kerk. Denken we maar aan de patroonheiligen wiens hulp vaak voor specifieke zaken wordt ingeroepen. Wat betreft het karakter van de religieuze offers zijn we getuige van het formalisme van de Romeinse religie: de offers en rituelen dienen strikt volgens plan te worden uitgevoerd. Elke specifieke goddelijke kracht had immers zijn specifieke rituelen en offers en het welslagen van de activiteiten werd bepaald door het correct uitvoeren van de offers. Daarom werden de offers en rituelen vaak stap voor stap en met oog voor detail uitgeschreven en uitgevoerd. Tenslotte kunnen we zeggen dat de Romeinse religie duidelijk een utilitair karakter vertoond. De Romeinse religie is geen geïnterioriseerd geloof dat antwoorden biedt op levensvragen, het is een (hulp)middel dat hen in staat stelt om hun betrachtingen te bereiken. Ik zal nog even de belangrijkste kenmerken op een rijtje zetten: • Alles is bezield, volgens specifieke krachten. 56 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007 Zoals we net al zagen meenden de Romeinen dat alles en iedereen door goddelijke krachten bezield werd. Ook de Romeinse familiae kenden goddelijke krachten die hen beschermden. Opnieuw zien we verschillende goden en geesten met elk hun specifieke kwaliteiten. We kunnen zelfs bijna van bevoegdheden spreken. Eerst zullen we eens kijken naar de krachten die het individu beschermen. Elke Romein kende immers zijn persoonlijke goddelijke kracht die hem beschermde, zeg maar zijn engelbewaarder. Bij de mannen heette deze de genius, bij de vrouwen de juno. Op verjaardagen werd voor hen op het huisaltaar een wijnoffer geplengd. Belangrijker voor de Romeinen waren echter de beschermgeesten voor de hele familia: de lares en penates. De lares beschermden huis en territorium van de familia. Oorspronkelijk had elke familia één lares, waarschijnlijk de genius van de stamvader. Later waren het er steeds twee. De lares werden op het huisaltaar steeds afgebeeld als dansende jongemannen die drank uit een hoorn schonken op een offerschaal. De penates beschermden de huisvoorraden en de haard en hielden de kwade geesten op afstand. De offers die hen gebracht werden waren producten van de eigen boerderij:wijn vruchten, bloemen. Deze offers wijzen nog maar eens op het agrarisch karakter van de Romeinse traditionele samenleving. B. Publieke religie Naast de private religie is er ook een publieke religie. Rome zal in de loop van de jaren evolueren van agrarische maatschappij naar regionale grootmacht en uiteindelijk de wereldmacht worden die haar een plaats in de wereldgeschiedenis heeft bezorgd. Naarmate de Romeinse legioenen meer en meer overwinningen boeken en de Romeinse staat steeds groter wordt, zal ook de publieke religie steeds meer aan belang winnen. Het volgende fragmentje toont aan dat de Romeinse publieke religie en de veroveringen wel meer zaken gemeen hadden. Fragment van Titus Livius over Juno: meenemen van goden van veroverde volkeren. Storia p. 111. Titus Livius (59v.C.-17n.C.) is de grote historicus van de Romeinse republiek. Zijn klare en vloeiende taal maken hem superieur ten opzichte van zijn voorgangers. Zijn omvangrijk werk Ab Urbe Condita, waaruit dit fragment afkomstig is, behandelt de geschiedenis van Rome vanaf de stichting van de stad tot in 9 v.C. in 142 boeken. Hoewel hij een waarachtig relaas van de feiten wilde geven en hij daar ook grotendeels in slaagde, schijnt in zijn werk vaak zijn waardering voor de oude Romeinse zeden door. Ook Titus Livius wilde het beeld van de deugdelijke oude Romeinse zeden schetsen om als voorbeeld te dienen voor zijn tijdsgenoten. De Romeinen gaan dus de goden van volkeren waarmee ze in oorlog zijn meenemen naar Rome én er nog een tempel voor bouwen ook. Dit klinkt waarschijnlijk vreemd, maar het is één van de belangrijkste kenmerken van de Romeinse religie, zowel wat betreft de publieke als de private religie. We zagen daarnet dat de Romeinen meenden dat alles door goddelijke krachten gestuurd werd. Mutatis mutandis gold dit dus ook voor hun vijanden. De Romeinen geloofden dat ze zich onheil op de hals zouden halen indien ze zouden nalaten om respect te betuigen aan de goden die hun vijanden bezielden. Wanneer de Romeinse legioenen dus een volk veroverden namen ze de vreemde goden mee naar Rome en werden deze goden opgenomen in hun Romeinse godendom of pantheon. Deze praktijk noemt men open polytheïsme: polytheïsme, omdat men meerdere goden aanhangt, open, omdat er steeds goden bijkomen. Als we nog eens naar de tekst kijken, zien we dat er nog een god wordt in aangeroepen, namelijk Apollo. De Romeinse religie is schatplichtig aan de Griekse. Verscheidene Romeinse goden zijn rechtstreeks of onrechtstreeks gebaseerd op Griekse goden. Dit kan aan de leerlingen passend geïllustreerd worden, door bij een Powerpointpresentatie de Romeinse goden en hun Griekse alter ego’s naast elkaar te portretteren. De gelijkenissen vallen dan snel op. Waar de Grieken wel legendes cultiveerden die de goden een verhaal en een mytisch aureool gaven, was dit bij de Romeinse cultus niet aanwezig. Net zoals bij de private religie hadden de Romeinse publieke goden vooral een utilitaristische functie. De goden dienden de Romeinse staat te beschermen. Logischerwijze waren ook bij de publieke religie de offers het belangrijkste aspect. Waar dit voor de private religie steeds in de besloten kring gebeurde, waren de offers voor de publieke goden echte sociale aangelegenheden. Zo kenden de Romeinen echte religieuze festivals die dagenlang duurden. Dit waren offerfeesten waarbij rituele dien57 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007 sten voor de goden gecombineerd werden met spelen, sport en theater ter ere van de goden. De twee bekendste zijn de lupercalia, een vruchtbaarheidsfeest midden februari en de saturnalia, een soort carnaval in december. Eén aspect hebben we nog niet behandeld, een klasse van dienaars die in onze visie op godsdienst onmisbaar is: priesters. Het priesterschap bij de Romeinen is niet te vergelijken met de voorbeelden die wij vandaag kennen. De Romeinen hadden geen vaste professionele en hïerarchisch georganiseerde priesterklasse. De priesterfuncties in Rome waren tijdelijke ambten. Zoals de pater familias thuis de diensten leidde, deden de consuls dit voor de grote openbare plechtigheden. Dit wijst er nog eens op dat de Romeinse godsdienst niet het sacrale karakter had van onze monotheistische godsdiensten vandaag of van de Griekse godsdienst. Besluit: • De Romeinse publieke religie is een open polytheïstische godsdienst. Het Romeinse godendom staat open voor vreemde goden en het beeld van de Romeinse goden is zelf beïnvloed door vreemde goden, voornamelijk de Griekse goden. • Het Romeinse godendom kent geen mythologie zoals bijvoorbeeld het Griekse godendom. Goden zijn in Rome vooral functioneel, utilitaristisch. • Het belangrijkste aspect van de Romeinse religie zijn de offers. Voor de publieke religie zijn dit feesten die een combinatie zijn van openbare rituelen en spelen. • De Romeinse religie kent geen priesterklasse. Priesterfuncties zijn tijdelijke ambten die door hoge ambtenaren worden opgenomen. Lesfase III: De religieuze vernieuwing aan het eind van de republiek en in de Keizertijd Dit fragment is een aanklacht van Juvenalis, een Romeins hekeldichter die de zedeloosheid en het verval van de Romeinse cultuur in de eerste eeuw na Christus aanklaagde. In het fragment richt Juvenalis zich expliciet tegen de Grieken. Zij veroveren Rome met hun gewoonten en culturen en vernietigen de Romeinse cultuur en deugden. Hij vernoemt echter ook de Orontesstroom, een stroom in Syrië. Waarschijnlijk gebruikt Juvenalis de term Grieken als een veralgemening voor alle vreemdelingen in Rome, die verantwoordelijk zijn voor het verval van de Romeinse samenleving. In de loop der eeuwen maakte ook Rome zijn globalisering mee. De traditionele landbouwsamenleving was uitgegroeid tot het centrum van een wereldrijk. De uitbreiding van het Romeinse rijk zorgde voor een toename van contacten met vreemde culturen. De soldaten van de Romeinse legioenen kwamen aan de grenzen van het rijk in contact met vreemde culturen en verspreidden deze over het rijk, terwijl migranten uit deze veroverde gebieden hun gewoonten en gebruiken vaak meenamen wanneer ze naar Rome trokken. De traditionele religie en cultuur in Rome krijgt dus gaandeweg het gezelschap van verschillende nieuwe en vreemde culturen en religies. 58 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007 Aan de hand van enkele groepstaakjes liet ik de leerlingen kennis maken met drie “nieuwe” rites. De leerlingen kregen een fragment waarin de belangrijkste kenmerken van de rite voorkwamen. Via volgende opgave liet ik de leerlingen die kenmerken op een rijtje zetten. Maak een korte samenvatting van het tekstfragment dat jullie gekregen hebben aan de hand van deze vraagjes: Wat is de naam van de godsdienst? Van waar is de godsdienst afkomstig? Wanneer (en eventueel door wie) wordt deze religie naar Rome overgebracht? Kent deze godsdienst een scheppingsverhaal, een mythe of een legende? Kent deze religie priesters? Kent deze religie een eredienst en ceremonies? Kent deze religie een inwijdingsritueel? De rites waarrond de taakjes draaiden waren de Isis-cultus, de Mithrasen de Cybelecultus. Deze rites hebben enkele gemeenschappelijke kenmerken: ze zijn voornamelijk afkomstig uit het oostelijke deel van het Romeinse rijk, ze kennen een scheppingsverhaal of een mythe en ze hebben een vaste priesterklasse en een inwijdingsritueel. Je kan pas deelnemen aan de besloten rituelen van de mysterie- rites als je het inwijdingsritueel ondergaan hebt. Deze rites worden gecatalogiseerd onder de noemer mysterierite vanwege hun geheimzinnige karakter. Net dit geheimzinnige karakter zorgde dat deze godsdiensten in Rome uitgroeiden tot echte hypes. Ten opzichte van de traditionele publieke Romeinse religie waar iedereen aan deelnam, waren deze geheime religies slechts toegankelijk na een inwijdingsritueel. Het geheime karakter, de mythes en de mysterieuze erediensten in besloten kring zorgden er voor dat deze religies een exclusief karakter kregen, dat ze slechts toegankelijk waren voor een “happy few”. Gelijktijdig met deze mysteriegodsdiensten groeide er ook een filosofische stroming in Rome die de religie afwees. Vanuit een toename van de kennis van de natuurwetenschappen zullen de “natuurfilosofen”, waarvan Plinius de Oudere de bekendste is, het bestaan van goden of van religieuze dogma’s, zoals het leven na de dood, proberen te ontkrachten. De traditionele Romeinse religie komt dus sterk onder druk te staan. Er zijn de oprukkende mysterieriten en er zijn de filosofen die het bestaan van goden en bovennatuurlijke krachten als fabels afdoen. Toch staat het gezag vrij tolerant tegenover deze vreemde religies. De Romeinse senaat stelt zelf priesters aan en liet tempels bouwen. Enerzijds deed de senaat dit om toch een vorm van controle te kunnen uitoefenen op deze nieuwe godsdiensten, omdat het geheime aspect soms wel enige achterdocht veroorzaakte. Men kan echter niet spreken van wantrouwen. Keizers zoals Caligula en zeker Vespasianus waren immers echte aanhangers van de Isiscultuur. Zolang de Romeinse burgers de publieke religie de rug niet toekeerden en de grote religieuze feesten bleven meevieren, waren zij in hun private beleving vrij te doen wat ze wensten. Romeinse samenleving: van agrarische maatschappij naar centrum van een wereldrijk: Een zeker niet te verwaarlozen religieuze verandering, waarvoor de inspiratie uit het Oosten kwam, is uiteraard de keizerscultus. Deze cultus is het product van een boeiende uitwisseling van elementen uit de traditionele Romeinse religie met elementen uit de publieke religie en vreemde religieuze gebruiken. Op het einde het leven van Julius Caesar ontstaat in Rome het verschijnsel om de genius (de persoonlijke beschermgeest) van Caesar te vereren als een vergoddelijkt wezen. Na de dood van Caesar wordt het verschijnsel van de verheerlijking van de genius van de princeps voortgezet door Octavianus. De Romeinse senaat met zijn republikeinse aanhang stond echter erg negatief tegenover deze volgens hen Oosterse despotistische praktijken. Daarom was Octavianus verplicht om steeds een duidelijk onderscheid te maken tussen zichzelf als princeps en de genius van de princeps, zijn beschermgeest, die vereerd werd. Dit onderscheid vervaagde echter, vooral vanaf 29 v. C., toen Octavianus zijn erenaam kreeg van de senaat: Augustus, of “de Verhevene”. Augustus werd pas een maand na zijn dood als “Divus Augustus” in de godenwereld opgenomen, maar na hem werd elke princeps na zijn dood automatisch in de godenwereld opgenomen. Caligula was de eerste keizer die nog tijdens het leven voorwerp werd van de godencultus. De laat-Romeinse keizers lieten zich zelfs identificeren met de Sol Invictus, de supergod verheven boven alle traditionele en nieuwe goden. Private religie: Traditionele godsdienst onder druk. • Oosterse mysterieriten: troeven: mythes( verhaal en antwoorden), exclusief karakter, modieus. • Natuurfilosofen: bestrijden het vermeende bestaan van goden en bovennatuurlijke krachten vanuit hun toegenomen kennis van de natuurwetenschappen. Besluit: De religieuze vernieuwing in Rome. Onder invloed van de geëvolueerde Reactie van het Romeinse gezag: tolerant tegenover de nieuwe godsdiensten. Zolang publieke religie gerespecteerd wordt, blijft private religiebeleving ongemoeid. Publieke religie: ontstaan van keizerscultus Oosterse invloed Verheerlijking genius van Caesar ? onderscheid vervaagt tussen genius en princeps onder Octavianus/ Augustus ? Caligula : eerste levende keizer met goddelijke status ? Sol Invictus: keizer = oppergod. Lesfase IV: De ontwikkeling van het christendom in het Romeinse Rijk Uiteraard kunnen we het christendom niet achterwege laten als we spreken over religie ten tijde van de Romeinen. Als we peilen bij de leerlingen (maar ook bij het overgrote deel van de bevolking!) welk beeld ze hebben van het christendom ten tijde van de Romeinen, komen steeds dezelfde clichés naar voor: de vervolging, kruisigingen en het voeren van de christenen aan de leeuwen in het circus. Om de leerlingen te laten inzien dat zulke vastgeroeste clichés de waarheid niet altijd eer aandoen, gaf ik hen volgend document. Dit is een vervalste brief van Pontius Pilatus 59 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007 aan keizer Tiberius, waarin de eerste de lof van Christus spreekt. Valse brief van Pontius Pilatus Aan Tiberius Caesar. “ Op zekere dag zag ik tussen een groep mensen een jonge man, die tegen een boom geleund in alle rust de mensenmenigte toesprak. Er werd mij gezegd dat het Jezus van Nazareth was. Ik had het wel kunnen vermoeden, zo groot was het verschil tussen hem en zijn toe-hoorders. Zijn goudblonde haren en baard gaven aan zijn verschijning een hemelse aanblik. Hij scheen ongeveer dertig jaar oud te zijn. Nooit voordien had ik een lieflijker en mooier oprechte per-soonlijkheid gezien. Wat een tegenstelling tussen Hem en zijn toehoorders met hun zwarte haren en baard en hun grauwe vale huidskleur. Later nodigde ik Jezus uit en hij kwam naar het Praetorium voor een gesprek. Toen de nazareener verscheen maakte ik mijn ochtendwandeling. (...) Een tijd lang stond ik daar en bewonderde deze buitengewone mens. (...) De aantrekkelijke eenvoud van zijn persoonlijk-heid stelde hem hoger dan alle filosofen en leraars van deze tijd. Hij maakte op mij en iedereen een diepe indruk wegens zijn vriendelijkheid, eenvoud, deemoed en liefde. (Ingekort!) ding spreekt, een dankbaar voorwerp is voor manipulatie. Er zijn over de christenvervolgingen heel wat onjuistheden verschenen. De christelijke propaganda uit de vroege eeuwen van onze tijdsrekening werkte mee dit beeld in de hand, omdat het paste bij het imago van Christus en de Christenen als martelaren. Brieven zoals deze zijn daar een extreme uitwas van. De waarheid was echter genuanceerder dan de christelijke overlevering wil doen uitschijnen. Laten we eens op zoek gaan naar de oudste bronnen over de Jezusfiguur en de Christenen. Er is in verschillende bronnen sprake van een Christusfiguur, ondermeer bij Flavus Josephus, maar er zijn geen eigentijdse getuigenissen over de historische figuur. Algemeen wordt aangenomen dat de sekte die de volgelingen van Christus waren snel aan populariteit won in de eerste eeuw van onze jaartelling. Na de val van Jeruzalem en het begin van de Diaspora in 70 n. C. zal het aantal christenen in Rome langzaam maar zeker groter worden. Uw dienaar: Pontius Pilatus. Het is belangrijk dat leerlingen beseffen dat een onderwerp als dit, dat nog steeds erg tot de verbeel- 60 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007 Het christendom kende al vrij snel redelijk wat succes. Het kwam immers tegemoet aan het nieuwe religieuze verwachtingspatroon. Het christendom had, net zoals de mysteriegodsdiensten, dat mysterieuze karakter en die inwijdingsriten. Daarnaast was het ook sterk gericht op het transcendente en op de heilsboodschap van het leven na de dood. Die sociale dimensie bood perspectief voor wie het in het aardse leven moeilijk had. Bovendien bood het christendom, via de sociale organisatie van haar gemeenschap – de naastenliefde- ook steun in het huidige leven. Vaak wordt gezegd dat dit de sterkte is van het christendom en dat het succes afkomstig is van de massa’s slaven en armen die er troost in vonden. Dit is slechts gedeeltelijk waar. Ook rijke Romeinen werden door het christendom aangetrokken. Zij vonden vooral het literaire aspect, de “cultus van het boek” aantrekkelijke. Laten we nu eens één van de eerste bekende fragmenten lezen waarin de christenen figureren: de Annales van Tacitus. Het is dus een fragment uit de Annales van Tacitus, waarin hij beschrijft hoe Nero in 44 n. C. de christenen de schuld geeft van de brand van Rome. In het fragment komt duidelijk naar voor waarom de christenen de geschikte zondebokken waren: ze werden gehaat wegens hun “schanddaden”. Tacitus omschrijft het Christendom verder als “het verderfelijke bijgeloof” en “dat kwaad”. De christenen worden ook niet terechtgesteld wegens hun bekentenissen in verband met de brandstichting, maar wel wegens “ hun haat tegen het menselijk geslacht”. Waarom werden de christenen zo hartsgrondig gehaat door de Romeinen, een volk dat zich altijd tolerant had getoond tegenover vreemde religies? Het antwoord ligt vervat in de botsing tussen het monotheïstische Christendom en de Romeinse traditie van publieke offers en de keizerscultus. Vanuit hun monotheïstische overtuiging weigerden de christenen deel te nemen aan de traditionele publieke offers en de riten van de keizerscultus. Het weigeren van deelname aan de offers voor de publieke goden lag erg gevoelig. De Romeinen vreesden immers dat hierdoor onheil zou neerkomen over de stad en haar bewoners. Het weigeren van deelname aan de keizerscultus was nog erger: dit werd beschouwd als landverraad. Het is duidelijk dat de christenen zich zo niet geliefd maakten in Rome. Op momenten dat het slecht ging werd de christenvervolging dan ook opgevoerd. Die vervolgingen vielen echter ook andere marginale groepen in de samenleving te beurt. Het is vooral onder keizer Diocletianus, op het einde van de derde eeuw na C. dat er echt een georganiseerde klopjacht werd opgezet met als doel de uitroeiing van het christendom. Tertullianus (160-220 n. C.): Apologia . In dit opmerkelijk tekstfragment, dat doet denken aan hedendaagse combattieve religieuze pamfletten, lezen we hoe een christen zich zelfbewust tot de magistraten richt. Zijn boodschap is duidelijk: de vervolgingen leiden nergens naar, integendeel. Het christendom wordt er alleen maar aantrekkelijker door én de christenen winnen de sympathie van de bevolking. Een onuitgesproken oorzaak voor het falen van de christenvervolging is echter dat op het einde van de tweede eeuw n. C. het christendom reeds zo veel volgelingen kende dat een complete uitroeiing onmogelijk was geworden. Na verloop van tijd verandert de houding ten opzichte van de christenen. Niet alleen werd het christendom populairder, er Majesteitsschennis, de beschuldiging die christenen twee eeuwen vroeger kregen toebedeeld voor hun religieuze gewoonten, wordt nu het lot van zij die de oude Romeinse religieuze tradities beoefenen. De oude traditionele Romeinse godsdiensten werden verboden en het Christendom was voortaan de enige getolereerde godsdienst. Zoals we weten zou het Christen- waren ook pragmatische redenen die een doorgedreven vervolging minder interessant maakten: de geletterde christenen waren perfect inzetbaar in de keizerlijke bureaucratie en na de erkenning van het christendom kon de keizer zelf de uitbouw van de leer en de kerkelijke organisatie controleren. In 313 zal Constantijn de Grote in het edict van Milaan de godsdienstvrijheid afkondigen. Na het edict van Milaan ontwikkelde het christendom zich zo sterk dat keizer Theodosius het christendom in 392 als staatsgodsdienst uitriep. In volgend fragment uit de Codex Theodosianus zien we hoe de sfeer in minder dan een eeuw volledig lijkt om te slaan: dom die monopoliepositie in het westen bijna tweeduizend jaar vasthouden. Tot de maatschappij zodanig veranderde en het klimaat het toeliet dat mensen elders op zoek gingen naar antwoorden. Bronnen: Demey J. & Dhondt R., Ons verleden in documenten, Van In, Lier, 1974. Historische Atlas van de Klassieke Oudheid, Deltas, s.d. 61 Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007