DE ROMEINSE GODSDIENSt

advertisement
de romeinse godsdienst
I Stijn Van Bever I
Elke leerkracht zal het kunnen
beamen: er zijn dankbare lesonderwerpen en er zijn ondankbare
onderwerpen. Tot de laatste categorie behoren die thema’s die, wanneer ze in de klas worden aangekondigd, door de leerlingen onthaald worden op een gezucht dat
de vergelijking kan weerstaan met
de gemiddelde snijdende noordenwind. Het lesonderwerp staat te ver
van hun leefwereld en: onbekend
maakt onbemind. Hoe slaag je er in
om leerlingen te boeien met een
onderwerp waar zij weinig of geen
affiniteit mee hebben?
Tijdens mijn stage werd ik al
meteen met deze uitdaging van het
geschiedenisonderwijs geconfronteerd. Eén van de lesonderwerpen
die ik zou onderwijzen was immers
“De Romeinse godsdienst”. De leerlingen van vandaag warm maken
voor religie leek me al een titanenopdracht, hoe zou ik hen dan kunnen boeien voor de Romeinse godsdienstbeleving? Zoals het een
gedreven geschiedenisleerkracht
echter betaamt ging ik meteen aan
de slag, op zoek naar de geschikte
invalshoek en die tijdsdocumenten
die de leerlingen nieuwsgierig naar
en betrokken zouden maken bij het
thema. In dit artikel zal ik deze les
bespreken, aan de hand van de
documenten die ik gebruikte.
De instap
De basisfunctie van de instap is het
nieuwsgierig maken van de leerlingen naar het onderwerp van de les.
De leerlingen worden via een “prikkelende omweg” naar het onderwerp gebracht en “onderweg”
maken ze reeds kennis met enkele
facetten van dit lesonderwerp. Een
goede instap brengt vaart in de les.
Ik startte deze les met een kort
spelletje: met behulp van een
Powerpoint-slideshow toonde ik
enkele foto’s van beroemdheden
zoals Madonna, Tom Cruise en
Ingeborg. De leerlingen mochten
raden naar het verband tussen deze
mensen. Snel kwam het juiste antwoord: de personen die getoond
werden waren allen bekend en
berucht om hun interesse en passie
voor de nieuwe spirituele hypes.
Hieraan gekoppeld had ik het met
de leerlingen ook over de hype rond
boeken als “De Da Vinci Code”.
Samen stelden we vast dat, terwijl
de kerken vandaag leger dan ooit
zijn, spirituele bewegingen en religieuze mysteries vandaag een
immens succes kennen. Dit succes
kan ondermeer verklaard worden
door het nieuwe en het geheimzinnige karakter van deze fenomenen.
Deze prikkelen de nieuwsgierigheid
van de mensen, terwijl de gevestigde religieuze orde als oubollig
wordt aanzien.
Is deze trend echter typisch voor
onze samenleving? Met deze instap
wou ik de leerlingen één van de
voornaamste wetten van de geschiedenis in herinnering brengen:
alles wat wordt beschouwd als
“nieuw” of “typisch voor onze tijd”,
heeft vaak al zijn plaats gekend in
het verleden. Als we de Romeinse
religieuze beleving van naderbij
bekijken, zullen we al snel de gelijkenissen met de religieuze en spirituele beleving van vandaag opmerken.
Lesfase I: de traditionele
Romeinse religie
Fragment: “ De agricola” van Cato.
Cato, Marcus Porcius (234-149 v.C.)
doorliep de klassieke loopbaan van
de Romeinse staatsman: soldaat en
tribunus militum in de tweede
Punische oorlog, quaestor in Sicilië
en Afrika in 205, consul in 195 en
censor in 184. Cato staat bekend als
een zeer universele geest met een
ruime belangstelling. Toch toonde
hij zich vaak anti-grieks. Als voorvechter van de terugkeer naar de
eenvoudige zeden van de klassieke
Romeinse
boerengemeenschap,
hekelde hij de losse zeden en uitspattingen van de Romeinse adelstand. Ook de Griekse filosofen en
leermeesters die in Rome leefden
waren het voorwerp van zijn toorn:
hij verweet hen dat ze, met de invoer
van hun zeden, de Romeinse moraal
vernietigden.
De Agricola kan in diezelfde geest
gezien worden. Het is een klein
werkje, bedoeld als een lofzang op
de boerenstand en het landbouwleven. Kenmerkend aan De Agricola is
de gedetailleerde schrijfwijze, in de
geest van een auteur die meer
belang hechtte aan de inhoud dan
aan de literaire vormgeving van zijn
werken.
In de eerste lesfase besprak ik, aan
de hand van een fragment van
Cato, de traditionele Romeinse religie. In dit fragment beschrijft Cato
stap voor stap de offerriten die de
Romeinen dienen uit de voeren bij
het bloeien van de gewassen en bij
de oogst. Aangezien de traditionele
Romeinse samenleving immers een
rurale samenleving is, ligt de
nadruk op de landbouwcyclus.
De waarde van dit fragment is zijn
gedetailleerdheid. Cato beschrijft
met veel zin voor nauwkeurigheid
en detail de handelingen en spreuken die de offers begeleiden. Via
vraag en antwoord kunnen de leerlingen uit dit fragment enkele
basiskenmerken halen van de
55
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
• Die krachten dienen volgens
specifieke offers gunstig gestemd te worden: formalisme.
• Traditionele Romeinse religie:
geen geïnterioriseerde religieuze beleving, utilitair karakter.
Lesfase II: Private en Publieke
religie
Nu we de grondbeginselen van de
Romeinse traditionele religie
gezien hebben, gaan we de religieuze beleving eens van naderbij gaan
bekijken, zowel op micro- als op
macroniveau.
A. Private religie
Romeinse traditionele religie. Zo
toont dit fragment duidelijk aan
dat de traditionele Romeinse religie
en samenleving geënt zijn op de
landbouw. De offers moeten de
landbouw beschermen.
Een ander kenmerk van de traditionele religie dat blijkt uit dit fragment is de diversiteit aan offers. Er
is niet één algemeen offer voor de
landbouwcyclus. Elke fase in de
landbouwcyclus (zaai-bloei-oogst)
kent zijn eigen offers en rituelen. De
verklaring hiervoor is dat in het
Romeinse wereldbeeld elke daad,
handeling, verschijnsel, etc. bezield
was. Alles werd beïnvloed door goddelijke krachten, die elk via een
eigen ritueel gunstig gestemd zouden kunnen worden. Ik trachtte het
Romeins wereldbeeld en zijn consequenties aan de leerlingen te verduidelijken door een examenperiode volgens dezelfde logica in te
delen. Nu branden ouders vaak een
kaarsje tijdens een examen van hun
kroost. In de Romeinse samenleving
zou men echter de examenperiode
indelen in de blokperiode, het
eigenlijke examen en de proclamatie. Elk van de drie entiteiten zou
zijn eigen goddelijke krachten hebben en dus ook zijn eigen specifieke
offerrituelen. Deze Romeinse visie
kent trouwens navolging in de
katholieke kerk. Denken we maar
aan de patroonheiligen wiens hulp
vaak voor specifieke zaken wordt
ingeroepen.
Wat betreft het karakter van de religieuze offers zijn we getuige van het
formalisme van de Romeinse religie:
de offers en rituelen dienen strikt volgens plan te worden uitgevoerd. Elke
specifieke goddelijke kracht had
immers zijn specifieke rituelen en
offers en het welslagen van de activiteiten werd bepaald door het correct
uitvoeren van de offers. Daarom werden de offers en rituelen vaak stap
voor stap en met oog voor detail uitgeschreven en uitgevoerd.
Tenslotte kunnen we zeggen dat de
Romeinse religie duidelijk een utilitair karakter vertoond. De Romeinse
religie is geen geïnterioriseerd
geloof dat antwoorden biedt op
levensvragen, het is een (hulp)middel dat hen in staat stelt om hun
betrachtingen te bereiken.
Ik zal nog even de belangrijkste
kenmerken op een rijtje zetten:
• Alles is bezield, volgens specifieke krachten.
56
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
Zoals we net al zagen meenden de
Romeinen dat alles en iedereen
door goddelijke krachten bezield
werd. Ook de Romeinse familiae
kenden goddelijke krachten die hen
beschermden. Opnieuw zien we
verschillende goden en geesten
met elk hun specifieke kwaliteiten.
We kunnen zelfs bijna van bevoegdheden spreken.
Eerst zullen we eens kijken naar de
krachten die het individu beschermen. Elke Romein kende immers
zijn persoonlijke goddelijke kracht
die hem beschermde, zeg maar zijn
engelbewaarder. Bij de mannen
heette deze de genius, bij de vrouwen de juno. Op verjaardagen werd
voor hen op het huisaltaar een
wijnoffer geplengd.
Belangrijker voor de Romeinen
waren echter de beschermgeesten
voor de hele familia: de lares en
penates.
De lares beschermden huis en territorium van de familia. Oorspronkelijk
had elke familia één lares, waarschijnlijk de genius van de stamvader.
Later waren het er steeds twee. De
lares werden op het huisaltaar steeds
afgebeeld als dansende jongemannen die drank uit een hoorn schonken op een offerschaal.
De penates beschermden de huisvoorraden en de haard en hielden
de kwade geesten op afstand. De
offers die hen gebracht werden
waren producten van de eigen
boerderij:wijn vruchten, bloemen.
Deze offers wijzen nog maar eens
op het agrarisch karakter van de
Romeinse traditionele samenleving.
B. Publieke religie
Naast de private religie is er ook een
publieke religie.
Rome zal in de loop van de jaren
evolueren van agrarische maatschappij naar regionale grootmacht
en uiteindelijk de wereldmacht
worden die haar een plaats in de
wereldgeschiedenis heeft bezorgd.
Naarmate de Romeinse legioenen
meer en meer overwinningen boeken en de Romeinse staat steeds
groter wordt, zal ook de publieke
religie steeds meer aan belang winnen. Het volgende fragmentje
toont aan dat de Romeinse publieke
religie en de veroveringen wel meer
zaken gemeen hadden.
Fragment van Titus Livius over Juno:
meenemen van goden van veroverde volkeren. Storia p. 111.
Titus Livius (59v.C.-17n.C.) is de
grote historicus van de Romeinse
republiek. Zijn klare en vloeiende
taal maken hem superieur ten
opzichte van zijn voorgangers. Zijn
omvangrijk werk Ab Urbe Condita,
waaruit dit fragment afkomstig is,
behandelt de geschiedenis van
Rome vanaf de stichting van de
stad tot in 9 v.C. in 142 boeken.
Hoewel hij een waarachtig relaas
van de feiten wilde geven en hij
daar ook grotendeels in slaagde,
schijnt in zijn werk vaak zijn waardering voor de oude Romeinse
zeden door. Ook Titus Livius wilde
het beeld van de deugdelijke oude
Romeinse zeden schetsen om als
voorbeeld te dienen voor zijn tijdsgenoten.
De Romeinen gaan dus de goden
van volkeren waarmee ze in oorlog
zijn meenemen naar Rome én er
nog een tempel voor bouwen ook.
Dit klinkt waarschijnlijk vreemd,
maar het is één van de belangrijkste
kenmerken van de Romeinse religie,
zowel wat betreft de publieke als de
private religie. We zagen daarnet
dat de Romeinen meenden dat alles
door goddelijke krachten gestuurd
werd. Mutatis mutandis gold dit
dus ook voor hun vijanden. De
Romeinen geloofden dat ze zich
onheil op de hals zouden halen
indien ze zouden nalaten om
respect te betuigen aan de goden
die hun vijanden bezielden. Wanneer de Romeinse legioenen dus
een volk veroverden namen ze de
vreemde goden mee naar Rome en
werden deze goden opgenomen in
hun Romeinse godendom of pantheon. Deze praktijk noemt men
open polytheïsme: polytheïsme,
omdat men meerdere goden aanhangt, open, omdat er steeds goden
bijkomen.
Als we nog eens naar de tekst kijken, zien we dat er nog een god
wordt in aangeroepen, namelijk
Apollo. De Romeinse religie is schatplichtig aan de Griekse. Verscheidene Romeinse goden zijn rechtstreeks of onrechtstreeks gebaseerd
op Griekse goden. Dit kan aan de
leerlingen passend geïllustreerd
worden, door bij een Powerpointpresentatie de Romeinse goden en
hun Griekse alter ego’s naast elkaar
te portretteren. De gelijkenissen
vallen dan snel op.
Waar de Grieken wel legendes cultiveerden die de goden een verhaal
en een mytisch aureool gaven, was
dit bij de Romeinse cultus niet aanwezig. Net zoals bij de private religie hadden de Romeinse publieke
goden vooral een utilitaristische
functie. De goden dienden de Romeinse staat te beschermen.
Logischerwijze waren ook bij de
publieke religie de offers het
belangrijkste aspect. Waar dit voor
de private religie steeds in de besloten kring gebeurde, waren de offers
voor de publieke goden echte sociale aangelegenheden. Zo kenden de
Romeinen echte religieuze festivals
die dagenlang duurden. Dit waren
offerfeesten waarbij rituele dien57
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
sten voor de goden gecombineerd
werden met spelen, sport en theater ter ere van de goden.
De twee bekendste zijn de lupercalia, een vruchtbaarheidsfeest midden februari en de saturnalia, een
soort carnaval in december.
Eén aspect hebben we nog niet
behandeld, een klasse van dienaars
die in onze visie op godsdienst
onmisbaar is: priesters.
Het priesterschap bij de Romeinen
is niet te vergelijken met de voorbeelden die wij vandaag kennen. De
Romeinen hadden geen vaste professionele en hïerarchisch georganiseerde priesterklasse. De priesterfuncties in Rome waren tijdelijke
ambten. Zoals de pater familias
thuis de diensten leidde, deden de
consuls dit voor de grote openbare
plechtigheden. Dit wijst er nog eens
op dat de Romeinse godsdienst niet
het sacrale karakter had van onze
monotheistische godsdiensten vandaag of van de Griekse godsdienst.
Besluit:
• De Romeinse publieke religie is
een open polytheïstische godsdienst. Het Romeinse godendom staat open voor vreemde
goden en het beeld van de Romeinse goden is zelf beïnvloed
door vreemde goden, voornamelijk de Griekse goden.
• Het Romeinse godendom kent
geen mythologie zoals bijvoorbeeld het Griekse godendom.
Goden zijn in Rome vooral functioneel, utilitaristisch.
• Het belangrijkste aspect van de
Romeinse religie zijn de offers.
Voor de publieke religie zijn dit
feesten die een combinatie zijn
van openbare rituelen en spelen.
• De Romeinse religie kent geen
priesterklasse. Priesterfuncties
zijn tijdelijke ambten die door
hoge ambtenaren worden opgenomen.
Lesfase III: De religieuze vernieuwing aan het eind van de
republiek en in de Keizertijd
Dit fragment is een aanklacht van
Juvenalis, een Romeins hekeldichter die de zedeloosheid en het verval van de Romeinse cultuur in de
eerste eeuw na Christus aanklaagde. In het fragment richt Juvenalis
zich expliciet tegen de Grieken. Zij
veroveren Rome met hun gewoonten en culturen en vernietigen de
Romeinse cultuur en deugden. Hij
vernoemt echter ook de Orontesstroom, een stroom in Syrië.
Waarschijnlijk gebruikt Juvenalis de
term Grieken als een veralgemening voor alle vreemdelingen in
Rome, die verantwoordelijk zijn
voor het verval van de Romeinse
samenleving.
In de loop der eeuwen maakte ook
Rome zijn globalisering mee. De
traditionele landbouwsamenleving
was uitgegroeid tot het centrum
van een wereldrijk. De uitbreiding
van het Romeinse rijk zorgde voor
een toename van contacten met
vreemde culturen. De soldaten van
de Romeinse legioenen kwamen
aan de grenzen van het rijk in contact met vreemde culturen en verspreidden deze over het rijk, terwijl
migranten uit deze veroverde
gebieden hun gewoonten en
gebruiken vaak meenamen wanneer ze naar Rome trokken. De traditionele religie en cultuur in Rome
krijgt dus gaandeweg het gezelschap van verschillende nieuwe en
vreemde culturen en religies.
58
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
Aan de hand van enkele groepstaakjes liet ik de leerlingen kennis maken
met drie “nieuwe” rites. De leerlingen kregen een fragment waarin de
belangrijkste kenmerken van de rite
voorkwamen. Via volgende opgave
liet ik de leerlingen die kenmerken
op een rijtje zetten.
Maak een korte samenvatting van
het tekstfragment dat jullie gekregen hebben aan de hand van deze
vraagjes:
Wat is de naam van de godsdienst?
Van waar is de godsdienst afkomstig?
Wanneer (en eventueel door wie)
wordt deze religie naar Rome overgebracht?
Kent deze godsdienst een scheppingsverhaal, een mythe of een
legende?
Kent deze religie priesters?
Kent deze religie een eredienst en
ceremonies?
Kent deze religie een inwijdingsritueel?
De rites waarrond de taakjes draaiden waren de Isis-cultus, de Mithrasen de Cybelecultus.
Deze rites hebben enkele gemeenschappelijke kenmerken: ze zijn
voornamelijk afkomstig uit het oostelijke deel van het Romeinse rijk, ze
kennen een scheppingsverhaal of
een mythe en ze hebben een vaste
priesterklasse en een inwijdingsritueel. Je kan pas deelnemen aan de
besloten rituelen van de mysterie-
rites als je het inwijdingsritueel
ondergaan hebt.
Deze rites worden gecatalogiseerd
onder de noemer mysterierite vanwege hun geheimzinnige karakter.
Net dit geheimzinnige karakter
zorgde dat deze godsdiensten in
Rome uitgroeiden tot echte hypes.
Ten opzichte van de traditionele
publieke Romeinse religie waar
iedereen aan deelnam, waren deze
geheime religies slechts toegankelijk na een inwijdingsritueel. Het
geheime karakter, de mythes en de
mysterieuze erediensten in besloten kring zorgden er voor dat deze
religies een exclusief karakter kregen, dat ze slechts toegankelijk
waren voor een “happy few”.
Gelijktijdig met deze mysteriegodsdiensten groeide er ook een filosofische stroming in Rome die de religie
afwees. Vanuit een toename van de
kennis van de natuurwetenschappen zullen de “natuurfilosofen”,
waarvan Plinius de Oudere de
bekendste is, het bestaan van
goden of van religieuze dogma’s,
zoals het leven na de dood, proberen te ontkrachten.
De traditionele Romeinse religie
komt dus sterk onder druk te staan.
Er zijn de oprukkende mysterieriten
en er zijn de filosofen die het
bestaan van goden en bovennatuurlijke krachten als fabels afdoen.
Toch staat het gezag vrij tolerant
tegenover deze vreemde religies.
De Romeinse senaat stelt zelf priesters aan en liet tempels bouwen.
Enerzijds deed de senaat dit om
toch een vorm van controle te kunnen uitoefenen op deze nieuwe
godsdiensten, omdat het geheime
aspect soms wel enige achterdocht
veroorzaakte. Men kan echter niet
spreken van wantrouwen. Keizers
zoals Caligula en zeker Vespasianus
waren immers echte aanhangers
van de Isiscultuur. Zolang de
Romeinse burgers de publieke religie de rug niet toekeerden en de
grote religieuze feesten bleven
meevieren, waren zij in hun private
beleving vrij te doen wat ze wensten.
Romeinse samenleving: van agrarische maatschappij naar centrum
van een wereldrijk:
Een zeker niet te verwaarlozen religieuze verandering, waarvoor de
inspiratie uit het Oosten kwam, is
uiteraard de keizerscultus. Deze cultus is het product van een boeiende
uitwisseling van elementen uit de
traditionele Romeinse religie met
elementen uit de publieke religie en
vreemde religieuze gebruiken.
Op het einde het leven van Julius
Caesar ontstaat in Rome het verschijnsel om de genius (de persoonlijke beschermgeest) van Caesar te
vereren als een vergoddelijkt
wezen. Na de dood van Caesar
wordt het verschijnsel van de verheerlijking van de genius van de
princeps voortgezet door Octavianus. De Romeinse senaat met
zijn republikeinse aanhang stond
echter erg negatief tegenover deze
volgens hen Oosterse despotistische praktijken. Daarom was
Octavianus verplicht om steeds een
duidelijk onderscheid te maken tussen zichzelf als princeps en de genius van de princeps, zijn beschermgeest, die vereerd werd. Dit onderscheid vervaagde echter, vooral
vanaf 29 v. C., toen Octavianus zijn
erenaam kreeg van de senaat:
Augustus, of “de Verhevene”.
Augustus werd pas een maand na
zijn dood als “Divus Augustus” in de
godenwereld opgenomen, maar na
hem werd elke princeps na zijn
dood automatisch in de godenwereld opgenomen. Caligula was de
eerste keizer die nog tijdens het
leven voorwerp werd van de godencultus. De laat-Romeinse keizers lieten zich zelfs identificeren met de
Sol Invictus, de supergod verheven
boven alle traditionele en nieuwe
goden.
Private religie: Traditionele godsdienst onder druk.
• Oosterse mysterieriten: troeven:
mythes( verhaal en antwoorden), exclusief karakter, modieus.
• Natuurfilosofen: bestrijden het
vermeende bestaan van goden
en bovennatuurlijke krachten
vanuit hun toegenomen kennis
van de natuurwetenschappen.
Besluit: De religieuze vernieuwing
in Rome.
Onder invloed van de geëvolueerde
Reactie van het Romeinse gezag:
tolerant tegenover de nieuwe godsdiensten. Zolang publieke religie
gerespecteerd wordt, blijft private
religiebeleving ongemoeid.
Publieke religie: ontstaan van keizerscultus
Oosterse invloed
Verheerlijking genius van Caesar ?
onderscheid vervaagt tussen genius en princeps onder Octavianus/
Augustus ? Caligula : eerste levende
keizer met goddelijke status ? Sol
Invictus: keizer = oppergod.
Lesfase IV: De ontwikkeling
van het christendom in het
Romeinse Rijk
Uiteraard kunnen we het christendom niet achterwege laten als we
spreken over religie ten tijde van de
Romeinen.
Als we peilen bij de leerlingen
(maar ook bij het overgrote deel van
de bevolking!) welk beeld ze hebben van het christendom ten tijde
van de Romeinen, komen steeds
dezelfde clichés naar voor: de vervolging, kruisigingen en het voeren
van de christenen aan de leeuwen
in het circus.
Om de leerlingen te laten inzien dat
zulke vastgeroeste clichés de waarheid niet altijd eer aandoen, gaf ik
hen volgend document. Dit is een
vervalste brief van Pontius Pilatus
59
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
aan keizer Tiberius, waarin de eerste
de lof van Christus spreekt.
Valse brief van Pontius Pilatus
Aan Tiberius Caesar.
“ Op zekere dag zag ik tussen een
groep mensen een jonge man,
die tegen een boom geleund in
alle rust de mensenmenigte toesprak. Er werd mij gezegd dat het
Jezus van Nazareth was. Ik had
het wel kunnen vermoeden, zo
groot was het verschil tussen
hem en zijn toe-hoorders. Zijn
goudblonde haren en baard
gaven aan zijn verschijning een
hemelse aanblik. Hij scheen
ongeveer dertig jaar oud te zijn.
Nooit voordien had ik een lieflijker en mooier oprechte per-soonlijkheid gezien. Wat een tegenstelling tussen Hem en zijn toehoorders met hun zwarte haren
en baard en hun grauwe vale
huidskleur.
Later nodigde ik Jezus uit en hij
kwam naar het Praetorium voor
een gesprek. Toen de nazareener
verscheen maakte ik mijn ochtendwandeling. (...) Een tijd lang
stond ik daar en bewonderde
deze buitengewone mens. (...) De
aantrekkelijke eenvoud van zijn
persoonlijk-heid stelde hem
hoger dan alle filosofen en
leraars van deze tijd. Hij maakte
op mij en iedereen een diepe
indruk wegens zijn vriendelijkheid, eenvoud, deemoed en liefde. (Ingekort!)
ding spreekt, een dankbaar voorwerp is voor manipulatie. Er zijn
over de christenvervolgingen heel
wat onjuistheden verschenen. De
christelijke propaganda uit de vroege eeuwen van onze tijdsrekening
werkte mee dit beeld in de hand,
omdat het paste bij het imago van
Christus en de Christenen als martelaren. Brieven zoals deze zijn daar
een extreme uitwas van. De waarheid was echter genuanceerder dan
de christelijke overlevering wil doen
uitschijnen.
Laten we eens op zoek gaan naar de
oudste bronnen over de Jezusfiguur en de Christenen. Er is in verschillende bronnen sprake van een
Christusfiguur, ondermeer bij
Flavus Josephus, maar er zijn geen
eigentijdse getuigenissen over de
historische figuur. Algemeen wordt
aangenomen dat de sekte die de
volgelingen van Christus waren
snel aan populariteit won in de eerste eeuw van onze jaartelling. Na de
val van Jeruzalem en het begin van
de Diaspora in 70 n. C. zal het aantal
christenen in Rome langzaam maar
zeker groter worden.
Uw dienaar: Pontius Pilatus.
Het is belangrijk dat leerlingen
beseffen dat een onderwerp als dit,
dat nog steeds erg tot de verbeel-
60
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
Het christendom kende al vrij snel
redelijk wat succes. Het kwam
immers tegemoet aan het nieuwe
religieuze verwachtingspatroon.
Het christendom had, net zoals de
mysteriegodsdiensten, dat mysterieuze karakter en die inwijdingsriten. Daarnaast was het ook sterk
gericht op het transcendente en op
de heilsboodschap van het leven na
de dood. Die sociale dimensie bood
perspectief voor wie het in het
aardse leven moeilijk had. Bovendien bood het christendom, via de
sociale organisatie van haar gemeenschap – de naastenliefde- ook
steun in het huidige leven. Vaak
wordt gezegd dat dit de sterkte is
van het christendom en dat het succes afkomstig is van de massa’s slaven en armen die er troost in vonden. Dit is slechts gedeeltelijk waar.
Ook rijke Romeinen werden door het
christendom aangetrokken. Zij vonden vooral het literaire aspect, de
“cultus van het boek” aantrekkelijke.
Laten we nu eens één van de eerste
bekende fragmenten lezen waarin
de christenen figureren: de Annales
van Tacitus.
Het is dus een fragment uit de
Annales van Tacitus, waarin hij
beschrijft hoe Nero in 44 n. C. de
christenen de schuld geeft van de
brand van Rome.
In het fragment komt duidelijk naar
voor waarom de christenen de
geschikte zondebokken waren: ze
werden gehaat wegens hun
“schanddaden”. Tacitus omschrijft
het Christendom verder als “het
verderfelijke bijgeloof” en “dat
kwaad”. De christenen worden ook
niet terechtgesteld wegens hun
bekentenissen in verband met de
brandstichting, maar wel wegens “
hun haat tegen het menselijk
geslacht”.
Waarom werden de christenen zo
hartsgrondig gehaat door de
Romeinen, een volk dat zich altijd
tolerant had getoond tegenover
vreemde religies? Het antwoord ligt
vervat in de botsing tussen het
monotheïstische Christendom en
de Romeinse traditie van publieke
offers en de keizerscultus. Vanuit
hun monotheïstische overtuiging
weigerden de christenen deel te
nemen aan de traditionele publieke
offers en de riten van de keizerscultus.
Het weigeren van deelname aan de
offers voor de publieke goden lag
erg gevoelig. De Romeinen vreesden immers dat hierdoor onheil zou
neerkomen over de stad en haar
bewoners. Het weigeren van deelname aan de keizerscultus was nog
erger: dit werd beschouwd als landverraad.
Het is duidelijk dat de christenen
zich zo niet geliefd maakten in
Rome. Op momenten dat het slecht
ging werd de christenvervolging
dan ook opgevoerd. Die vervolgingen vielen echter ook andere marginale groepen in de samenleving te
beurt. Het is vooral onder keizer
Diocletianus, op het einde van de
derde eeuw na C. dat er echt een
georganiseerde klopjacht werd
opgezet met als doel de uitroeiing
van het christendom.
Tertullianus (160-220 n. C.): Apologia .
In dit opmerkelijk tekstfragment,
dat doet denken aan hedendaagse
combattieve religieuze pamfletten,
lezen we hoe een christen zich zelfbewust tot de magistraten richt.
Zijn boodschap is duidelijk: de vervolgingen leiden nergens naar, integendeel. Het christendom wordt er
alleen maar aantrekkelijker door én
de christenen winnen de sympathie
van de bevolking.
Een onuitgesproken oorzaak voor
het falen van de christenvervolging
is echter dat op het einde van de
tweede eeuw n. C. het christendom
reeds zo veel volgelingen kende dat
een complete uitroeiing onmogelijk
was geworden. Na verloop van tijd
verandert de houding ten opzichte
van de christenen. Niet alleen werd
het christendom populairder, er
Majesteitsschennis, de beschuldiging die christenen twee eeuwen
vroeger kregen toebedeeld voor
hun religieuze gewoonten, wordt
nu het lot van zij die de oude
Romeinse religieuze tradities beoefenen. De oude traditionele
Romeinse godsdiensten werden
verboden en het Christendom was
voortaan de enige getolereerde
godsdienst.
Zoals we weten zou het Christen-
waren ook pragmatische redenen
die een doorgedreven vervolging
minder interessant maakten: de
geletterde christenen waren perfect inzetbaar in de keizerlijke
bureaucratie en na de erkenning
van het christendom kon de keizer
zelf de uitbouw van de leer en de
kerkelijke organisatie controleren.
In 313 zal Constantijn de Grote in
het edict van Milaan de godsdienstvrijheid afkondigen. Na het edict
van Milaan ontwikkelde het christendom zich zo sterk dat keizer
Theodosius het christendom in 392
als staatsgodsdienst uitriep. In volgend fragment uit de Codex
Theodosianus zien we hoe de sfeer
in minder dan een eeuw volledig
lijkt om te slaan:
dom die monopoliepositie in het
westen bijna tweeduizend jaar
vasthouden. Tot de maatschappij
zodanig veranderde en het klimaat
het toeliet dat mensen elders op
zoek gingen naar antwoorden.
Bronnen:
Demey J. & Dhondt R., Ons verleden
in documenten, Van In, Lier, 1974.
Historische Atlas van de Klassieke
Oudheid, Deltas, s.d.
61
Hermes | Jaargang 11 | nr. 42 | september 2007
Download