File - Proefwerkweek 3

advertisement
Levensbeschouwing tijdvak 3: Monniken en Ridders (500-1000 n.Chr)
●Islam ontstond in de 7e eeuw. Mohammed woonde in Mekka en kreeg op de berg Hira een
visioen. Aartsengel Gabriël verscheen en zei hem Gods woord te verspreiden. De profeet
reciteerde alle verzen hardop, zijn volgelingen leerden die, na zijn dood werden ze
opgeschreven in de Koran.
●Jodendom+christendom ook één god, geloof geeft normen voor goed en kwaad, allemaal
profeten en geloof in meer na de dood.
●Een christelijke neef overtuigde Mohammed ervan dat God aan hem was verschenen, de
joden leerden Mohammed dat Arabieren en joden beide afstammen van Abraham: De joden
via diens zoon Izaak, de Arabieren via Abrahams zoon Ismaël.
●570: Mohammed geboren
624: Strijd tussen leger Mekka en Mohammed
576: Mohammeds moeder sterft
bij Badr
595: Mohammed trouwt Khadija
625: Slag van Oehoed, verloren door moslims
610: Visioen berg Hira, engel Gabriël
627: Medina wint na aanval van Mekka
614/15: Perzen versloegen Byzantijnen
630: Mohammed verovert Mekka, Mekka
en veroverden Jeruzalem
wordt het centrum van de islam
622: Mohammed van Mekka naar Medina 632: Mohammed sterft, ladder naar hemel.
begin islamitische jaartelling, islam
Opvolger is Aboe Bakr.
voor het eerst openbaar.
●Abdallah: vader, stierf voor Mohammeds geboorte
Amina: moeder, uit Medina, overleed toen Mohammed 6 was
Aboe-Talib: oom, koopman uit Mekka, voedde hem op vanaf 8
Chadiedja: werd vrouw van Mohammed toen zij 40, hij 25 was
Fatima: dochter Mohammed
Ali: schoonzoon
Aboe Bakr: eerste kalief, vriend van Mohammed, koopman
Oethmaan: 3e kalief, een vd eerste volgelingen van Mohammed, koopman
Oemar: 2e kalief, van 634 tot 644
●Islam is universeel, moslims waren verplicht de islam op aarde te verbreiden.
●Soennieten gekozen opvolging, Sjiieten opvolging in familielijn en theocratie.
●632-650: Perzische en Byzantijnse Rijk (op Syrië, Palestina en Egypte na)
na 660: Centraal-Azië, Noord-Afrika, Europa, Spanje (711), Frankische Rijk (732 slag bij
Poitiers door Karel Martel)
●4 factoren die de snelle Arabische veroveringen bevorderden:
1)nomadenstammen/ruitervolk (gewend aan hard bestaan)
2)onderlinge verdeeldheid overwonnen en streden samen
3)culturen werden niet vernietigd maar overgenomen en toegevoegd
4)Perzische en Oostromeinse Rijk waren bij dood van Mohammed door onderlinge en
interne oorlogen verzwakt
Ze keerden hun heilige opdracht alleen tegen ongelovigen, heidendom niet toegestaan. Door
tolerantie bloeide de cultuur op en kweekte Arabieren goodwill.
●geloofsbelijdenis (er is geen God dan Allah en Mohammed is zijn profeet)
ritueel gebed (5x per dag bidden, hoeft niet in een moskee)
vastenmaand (een maand niks tussen zonsop- en ondergang, m.u.v sommigen)
armenbelasting (een moslim moet mensen in nood helpen)
bedevaart (als het kan minstens 1x in je leven naar Mekka om te bidden)
●20% vd bevolking van Europa woonde in steden (centra voor organisatie, handel, nijverheid
en cultuur), de plattelandsbevolking was zelfvoorzienend/autarkisch. Waar bisschoppen
zetelden bleven steden (behoud macht, gelovigen in steden). Bij boeren ontstond ruilhandel.
●Eerst had je slaven en vrije boeren, maar in West-Europa kreeg je halfvrije horigen en heren.
Horigen waren niet rechteloos en hadden eigen grond. Door te weinig agrarische productie
verboden keizers de boeren hun grond te verlaten. Overheid bood geen veiligheid meer dus
stelden velen zich onder bescherming van een grootgrondbezitter/heer (=hofstelsel en
horigheid). Het vroonland was van de heer, hoevenland was van boeren. Boeren hadden
herendiensten; op het land van de heer werken, dienst als timmerman of smid, vrouwen
weven of spinnen. Ook betalingen in natura. Hofstelsel en horigheid was vooral in Europa en
Frankische Rijk. Koning kon zaken op domein laten waarnemen door hofmeier/rentmeester.
●Romeinse Rijk werd bestuurd vanuit hoofdstad Rome en was onderverdeeld in provincies.
Overheid zorgde voor veiligheid, handhaafde recht volgens regels en had ambtenaren.
Geestelijken konden lezen en schrijven. Door slechte wegen konden heersers hun gezag niet
goed laten gelden; afhankelijk van lokale machthebbers die ze trouw lieten zweren. Zo
ontstond het feodalisme/leenstelsel. Heer gaf grond aan vazal/leenman, vazal zwoer in ruil t
trouw, raad en daad voor het leven.
●Heersers Frankische Rijk: Karel Martel (719-741), zijn zoon Pippijn de Korte (741-768), en
kleinzoon Karel de Grote (768-814). Zijn rijk was eerst Frankrijk, België, Nederland en beetje
Duitsland en het werd heel Duitsland, Slavisch gebied ten oosten van dat, het Pyreneeën- en Alpengebied, NItalië en delen vd Balkan. Hoe? Grote ruiterlegers met betere lansen en zwaarden, maliënkolder
en stijgbeugel.Was duur dus alleen op te brengen door edelen, leden van vermogende
families. Karel gaf hen grond in leen en bestuursambten. Vazallen gingen de leenrelatie als
erfelijk zien en van het oppergezag van de koning was weinig te bekennen.
●Constantijn, godsdienstvrijheid, Edict van Milaan in 313 (tolerantie-edict)
●394; christendom staatsgodsdienst. In het westen was minder christendom door Germaanse
invasies en verdrukking, christendom kwam oorspronkelijk uit het oosten. In 496
raadpleegde Clovis de christelijke God en na de overwinning liet hij zich dopen, wat een
keerpunt was. In 450 was het christendom verbreid naar Ierland en rond 600 brachten
monniken het naar Brittannië. In 690 kwam Willibrordus naar Nederland maar de Friezen v
verjoegen hem. In 722 zond de paus Bonifatius naar Nederland ten oosten van de Rijn. Bij
de Saksen wilde het niet lukken en in 754 werd hij bij Dokkum vermoord. De opvolger
Lebuïnus dwong tot bekering door te dreigen, wat na de brand van zijn kerk ook tot oorlog
leidde. Karel de Grote won pas écht toen hij in 804 de Saksische leider Widukind versloeg,
die gedoopt moest worden.
●Na Karel de Grote teisterden Vikingen en Hongaarse ruiters Europa en het christendom.
Door Duitse keizers kwam het christendom veel verder in noord en oost. Oost en west zagen
zich nog als onderdeel van één christenheid, maar ze verstonden elkaar niet meer en in het
oosten waren de keizer en patriarch van Constantinopel belangrijk, in het westen de paus. In
1054 ontstond het eerste schisma (breuk) toen de paus eiste dat hij ook in Byzantium werd
gehoorzaamd.
●Geloofsverbreiding = heilige plicht, werk missionarissen = christelijke naastenliefde om
mensen uit de hel te halen. Missionarissen hadden toestemming en bescherming nodig van
wereldlijke machthebbers om kerstening (verchristelijking) te doen slagen. Kloosters en
kerken waren steunpilaren van de macht en konden dienen als voorposten van vorstelijke
expansie. Vorsten bekeerden zich vrijwillig om bondgenoten te winnen.
●Het Germaanse heidendom; stelde geen morele eisen, geen universele pretenties, niet een
vastgelegd geloof en was taai (lang voortgeleefd). Verschillen met christendom; christendom
deed aan godenverering waarbij waarzeggerij en toekomstvoorspelling verboden waren,
binnen het heidendom was christus een germaanse god (helper, overwinnaar), en geloof in
lagere religie was alleen bij het heidendom.
●Patristiek: studie van kerkvaders. Verdeeld in anteniceense (voor het Concilie van Nicea
325), niceense+postniceence vaders (bij of na concilie). Onder te verdelen in Grieks
(Justinus de Martelaar, Cyrillus van Alexandrië)+Latijn (Tertullianus en Augustinus van Hippo).
●Ambrosius van Milaan: West. Strijd tegen de Arianen.
Augustinus van Hippo: West. Ariaanse variant christendom=ketterij. Strijd tegen
stromingen van het manicheïsme, donatisme en Pelagianisme. Beroemd werk: Confessiones.
Hiëronymus: West. Ascetisch leven. Verbeterde oud-Latijnse evangelie-tekst en vertaalde.
Paus Gregorius I: West. Aanhanger Augustinus, onder indruk van Benedictijnse Regel.
Athanasius van Alexandrië: Oost. Bestreed Arianisme, maakte christenvervolgingen onder
Diocletianus en Galerius mee.
Basilius de Grote: Oost. Was met broer Gregorius van Nysra en vriend Gregorius van
Nazianze de kern van de Cappadocische vaders. Grondleggers oostelijk kloosterleven.
Gregorius van Nazianze: Oost. *zie hierboven*, sofist, goede opleiding gehad, grondlegger
orthodoxe leer van de Drie-Eenheid.
Johannes Chrysostomus: Oost/West. Tijdje monachaal asceet, vaak en steeds verder
verbannen.
●Augustinus (13 nov. 354-28 aug. 430) woonde in Thagaste (algerije). Hij heette van Hippo
omdat hij in 396 bisschop werd van Hippo Regius. Zijn opleiding was in grammatica en
retorica en hij was goed in Latijn. In 386 bekeerde hij zich tot het christendom, beschreven in
zijn boek Confessiones. Zijn werken hadden een theologische inhoud met wijsgerige
beschouwingen (van belang voor filosofen). Hij ging op zoek naar rationale inzichten en vond
het Manicheïsme, die de werkelijkheid opsplitsten in goed en kwaad (373-382). Door
discussie met Faustus van Mileve zag hij dat de leer aanvechtbaar was en deed deze later af al
ketterij. Hij ging naar het scepticisme, dat alle vorm van zekere kennis onmogelijk vond. Hij
zag als leraar retorica dat de Bijbel letterlijk en figuurlijk kan worden gelezen. Laatste stap
was die naar het neoplatonisme; leer vh christendom was voor menselijke rede toegankelijk
en kon met filosofische middelen worden beargumenteerd, synthese vd filosofieën van de
Oudheid. In 387 werd hij gedoopt door Ambrosius.
●Augustinus schreef:
-Confessiones (397-401): over zondige jeugd van Augustinus en zijn bekering tot het
christendom. 13 autobiografische werken
-De Trinitate (399-419): God is 3 personen; Vader, Zoon en Heilige Geest. Augustinus
probeert het bestaan te bewijzen, belangrijkste is de menselijke ziel.
-Civitate Dei (413-427): Ontstaan godsstaat, ook sociale/economische/politieke problemen.
22 boeken.
Filosofie is de redelijke verantwoording, de manier van verantwoordelijken van je denken.
Geloof zet mensen op het rechte pad en houdt hen daar.
●Platonisme en Christendom zeggen allebei dat er een hogere macht is boven de mens, maar
platonisten zeggen dat de mens de waarheid kan kennen, christenen ontkennen dat.
Augustinus zegt dat God zich openbaart in het Heilige Schrift en in de orde en eenheid van
de schepping. Die orde en eenheid is voor de filosoof het teken dat God bestaat.
●Metafysica stelt 3 vragen voor de werkelijkeheid: Wat is de uiteindelijke zin van het leven?
Hoe behoren we uiteindelijk goed te handelen? Wat is het uiteindelijk schone?
Augustinus’ godsbewijs is metafysisch omdat het bovennatuurlijk is.
●Volgens Augustinus moeten we de goddelijke eenheid opvatten als het spreken van de mens;
gedachte, woord, en de eenheid hiertussen. De ziel weerspiegelt de goddelijke
drievuldigheid want de ziel is een ongedeeld geheel en fundeert de eenheid van de mens.
Download