Trombofilie: zin en onzin Met de term trombofilie bedoelt men de verhoogde neiging om een veneuze trombo-embolie te ontwikkelen, als gevolg van voorbeschikkende factoren, die zowel genetisch als verworven kunnen zijn en die oorzaak zijn van een verhoogde hypercoagulabiliteit van het bloed. De meest frequent voorkomende genetische ‘trombofilieën’ zijn de factor V Leiden en de protrombine-mutatie G20210A. Minder fredr. Brigitte Maes, klinisch bioloog quent voorkomende genetische trombofilieën zijn de deficiënties van de natuurlijke anticoagulantia antitrombine, proteïne C en proteïne S. Ook een verhoogd factor VIII gehalte is geassocieerd aan een hoger tromboserisico. Naast deze genetische trombofilieën zijn er enkele verworven vormen gekend: lupus anticoagulans en hyperhomocysteïnemie. In dit artikel worden deze trombofilieën en de laboratoriumbepaling ervan kort besproken. Ook het nut en de relevantie van het trombofilie-onderzoek in de klinische praktijk komen aan bod. Veneuze trombo-embolie (VTE) is een multi- of omgevingsfactoren) en van de mate waarin factoriële aandoening: de kans op het optre- deze elkaar versterken (Figuur 1). den ervan is afhankelijk van het aantal aanwe- Talrijke patiënten ontwikkelen een VTE ten zige voorbeschikkende factoren (genetische gevolge van bekende verworven risicofacto- trombose potentieel V leiden actoren + factor f V leiden risico lee + factor tijd transiente f + lee ftijd trombose 'threshold' ftijd el lee enk enkel factor V leiden 10 IV cath 20 30 40 50 60 70 80 90 leeftijd orale anticonceptie immobilisatie Figuur 1: VTE als multifactoriële aandoening: schematische illustratie van het trombotisch risico onder invloed van verschillende factoren. Toenemende leeftijd (rode lijn) is de belangrijkste risicofactor voor VTE. Een VTE zal pas ontstaan indien het trombosepotentieel een bepaald niveau bereikt (trombose ‘threshold’, zwarte lijn). Het voorkomen van een heterozygote Factor V Leiden, geeft aanleiding tot een verhoogd, basaal trombosepotentieel, gedurende het hele leven (groene lijn). Het is op zich onvoldoende om een VTE te veroorzaken, doch de trombose ‘threshold’ kan op jongere leeftijd bereikt worden (blauwe lijn). In combinatie met bijkomende, transiënte risicofactoren kan een VTE ontstaan, op nog jongere leeftijd (paarse lijn). 26 JESSALINEA stand van zaken ren zoals hoge leeftijd, immobilisatie, trauma, eerst ontdekte genetische oorzaken van VTE. Factor V Leiden chirurgische ingrepen, zwangerschap, post- Elk van deze drie deficiënties is zeldzaam en In de Westerse bevolking is factor V Leiden partum, het gebruik van oestrogenen, malig- komt voor in minder dan 1% van de algemene (factor V R506Q) de meest voorkomende ge- niteit enz. In ongeveer de helft van de VTE bevolking. Voor elk van deze drie deficiënties netische afwijking die voorbestemt tot VTE gevallen kan één van deze verworven, tran- geldt dat talrijke, verschillende mutaties in met een prevalentie van gemiddeld 5% in de siënte uitlokkende factoren aangetoond wor- de coderende genen oorzaak kunnen zijn van algemene bevolking. Twintig % en 45% van den. De andere helft van de gevallen wordt een deficiëntie en dat verschillende subtypes ongeselecteerde en familiale VTE patiënten beschouwd als ‘spontaan’ of ‘idiopathisch’. gedefinieerd zijn, afhankelijk van het feit of respectievelijk worden gediagnosticeerd met Talrijke experimentele, klinische en epide- het een kwantitatief of een functioneel de- een factor V Leiden. Factor V Leiden is een miologische studies hebben aangetoond dat fect betreft. gemuteerde vorm van de stollingsfactor factor V die door de mutatie resistent wordt aan individuen met een permanente, basale hypercoagulabiliteit ten gevolge van een trom- Een genetische benadering van de diagnose inactivatie door het natuurlijk anticoagulant bofilie (hetzij genetisch, hetzij verworven) een is uiterst complex en over het algemeen niet ‘geactiveerd Proteïne C’ (APC). Hierdoor ont- hoger risico hebben op VTE, en dat hierdoor haalbaar in het klinisch laboratorium gezien staat er in de stollingscascade een overwicht de verworven, trombogene trigger bij deze de talrijke mogelijke, gekende mutaties. De van procoagulante activiteit die kan resulte- personen vaak mineur is of ongedetecteerd laboratoriumdiagnose is dan ook gebaseerd ren in trombosevorming. Factor V Leiden doet blijft (‘spontane’ VTE). Deze toenemende ken- op de dosage van PC, PS en AT in het plasma. het VTE-risico 5 maal toenemen in hetero- nis heeft geleid tot de ontwikkeling van labo- Er dient hierbij wel rekening gehouden te zygote patiënten en 80 maal in homozygote ratoriumtesten die toelaten voorbeschikkende worden met de mogelijkheid van verworven patiënten. Homozygositeit komt voor in onge- factoren voor VTE op te sporen of individuen dalingen die zich voordoen in talrijke klinische veer 1 op 5000 personen. met een hoger VTE-risico te identificeren. De situaties (zie Tabel 2). De diagnose vereist afwijkingen waarvan aangetoond is dat ze daardoor vaak herhaling van de laboratorium- Factor V Leiden wordt in het laboratorium geassocieerd zijn aan een hoger VTE-risico en bepaling om een mogelijke congenitale defi- opgespoord met een functionele screenings- waarvoor laboratoriumtesten beschikbaar zijn, ciëntie te bevestigen of familiale transmissie test op plasma die de resistentie van factor worden hieronder besproken. Relatieve risico- aan te tonen. V aan APC detecteert (APC resistentietest). Een positief resultaat wordt bevestigd door cijfers zijn weergegeven in tabel 1. Voor extra informatie en praktische richtlijnen per test, Het belang van de detectie van deze deficiën- het aantonen van de constitutionele aanwe- zie www.jessazh.be/laboratoriumanalyses. ties situeert zich hoofdzakelijk in het feit dat zigheid van de factor V Leiden mutatie met ze de sterkste permanente risicofactoren vor- DNA-analyse op vol bloed. men voor VTE (10 à 20-voudig risico). De ho- Genetische ‘trombofilieën’ mozygote vorm van deze deficiënties is niet Deficiënties van natuurlijke anticoagulantia compatibel met het leven of resulteert in een uitgesproken tromboseneiging met massieve, Protrombine (factor II) mutatie G20210A Deficiënties van antitrombine (AT), proteïne C verspreide trombose (purpura fulminans) kort De mutatie in het protrombine gen op positie (PC) en zijn cofactor proteïne S (PS) waren de na de geboorte. 20210 komt voor in 2% van de Westerse be- trombofilie relatief VTE-risico AT DEFICIENTIE PS DEFICIENTIE PC DEFICIENTIE x x x x x Algemene bevolking 1 Acute trombose x Heterozygote factor V Leiden 5 Heparine R/ x Heterozygote protrombine-mutatie 5 Marcoumar R/ PC deficiëntie 10 PS deficiëntie 10 AT deficiëntie 20 Homozygote factor V Leiden 80 Factor VIII > 150 % 3 Hyperhomocysteïnemie 2 Lupus anticoagulans 10 Tabel 1: Invloed van trombofilieën op het VTE-risico. Neonataal x x Zwangerschap x x Leveraandoeningen x x x DIC x x x Nefrotisch syndroom x Majeure chirurgie x Chemotherapie Orale anticonceptiva x x x Tabel 2: Oorzaken van verworven deficiënties van de natuurlijke anticoagulantia. JESSALINEA 27 volking, met regionale variaties van 1 tot 6%. de diagnose gebaseerd te zijn op het aanto- hoge prevalentie van de factor V Leiden en de Ongeselecteerde VTE patiënten hebben deze nen van zowel LAC als aCL. Klinische studies protrombine-mutatie in de algemene popula- mutatie in 6% van de gevallen, terwijl de pre- hebben aangetoond dat LAC een belangrij- tie. valentie oploopt tot 18% in familiale gevallen. kere risicofactor voor trombose is dan aCL. In verschillende studies werd een synergis- De diagnose van LAC vereist een verlenging tisch effect op het VTE-risico aangetoond De mutatie zou resulteren in een gestegen van fosfolipiden-afhankelijke stollingstesten voor factor V Leiden en het gebruik van orale concentratie van protrombine in het plasma (bvb. PT of APTT-testen), die niet corrigeren contraceptiva (OC) of hormoonsubstitutie waardoor er een onevenwicht in de stol- in mengtesten met normaal plasma en die therapie (HST). OC verhogen het VTE-risico lingscascade zou ontstaan met toegenomen wel normaliseren door toevoegen van fosfo- met een factor 4. Het risico verhoogt echter tromboseneiging. De stijging van het VTE- lipiden. Verschillende stollingstesten zijn be- 35-voudig in de aanwezigheid van de factor V risico wordt geschat op 5-voudig in geval schikbaar doch met wisselende sensitiviteit Leiden, terwijl deze afwijking op zich slechts van heterozygositeit. Homozygote patiën- en specificiteit en worden best in combinatie een 5-voudige risicostijging inhoudt. ten (zeldzaam) zouden naar analogie met toegepast. De detectie van een LAC vereist homozygote factor V Leiden patiënten een dus een relatief grote hoeveelheid plasma significant grotere risicostijging hebben dan en is omslachtig. Positieve resultaten dienen Waarom testen? de heterozygote patiënten. De mutatie kan na minimum 12 weken bevestigd te worden Alhoewel de associatie tussen de gekende momenteel nog niet aangetoond worden door ten einde een transiënt LAC (bv. in kader van trombofilieën en het voorkomen van VTE dui- middel van klassieke stollingstesten maar kan infecties) uit te sluiten. De detectie kan niet delijk is, is er toch heel wat discussie over de rechtstreeks aangetoond worden op DNA- uitgevoerd worden tijdens therapie met cou- zin of onzin van het laboratorium trombofilie- niveau met behulp van moleculair genetische marines of heparine. onderzoek. Tot nu toe is immers vaak niet duidelijk wat de therapeutische consequenties analyse. zijn, indien een afwijking wordt aangetoond. Hyperhomocysteïnemie Daarnaast bestaat er geen consensus over Hoge concentratie van factor VIII Hyperhomocysteïnemie kan veroorzaakt zijn welke VTE patiënten in aanmerking moeten Een verhoogde plasmaconcentratie van de door mutaties van de enzymen betrokken komen voor trombofilie-onderzoek. Verder stollingsfactor factor VIII boven een cut-off in het homocysteïne metabolisme (methy- spelen de kostprijs alsook de impact op ver- waarde van 150 % komt voor in ongeveer leen tetrahydrofolaat reductase, MTHFR en zekeringsaanvragen van personen met een 10% van de bevolking. Hoge factor VIII waar- cystationine beta-synthase, CBS). Meestal is aangetoonde genetische trombofilie een rol den worden veroorzaakt door een combinatie het echter het gevolg van een te lage inname in deze discussie. van genetische en verworven factoren. Hoe- van foliumzuur, vitamine B6 of vitamine B12, wel verder weinig geweten is over de origine welke vereiste cofactoren zijn in het homo- Niettemin worden de trombofilietesten rela- van deze verhoging, lijken studies erop te wij- cysteïne metabolisme. Sommige studies heb- tief frequent aangevraagd waarbij volgende zen dat verhoogde factor VIII een 3-voudige ben een associatie aangetoond tussen een bedenkingen doorwegen: stijging van het VTE-risico inhoudt. verhoogd homocysteïne niveau (>18 μmol/l) • Trombofilie testresultaten zijn voor de en het voorkomen van zowel veneuze als initiële therapie van een acute trombose arteriële tromboses en dat het trombose- niet relevant aangezien de behandeling risico recht evenredig zou zijn aan de ge- van een VTE onafhankelijk is van de oor- Verworven trombofilieën meten waarde. Hyperhomocysteïnemie kan zaak. De resultaten kunnen echter wel Anti-fosfolipiden syndroom (AFS): Lupus anticoagulans (LAC) en anti-cardiolipine antistoffen (aCL) behandeld worden met vitamine substitutie. het beleid ter preventie van recidiverende Recent werd echter aangetoond dat vitamine- trombose beïnvloeden (secundaire profy- substitutie het risico voor arteriële en veneu- laxe). Er bestaat evenwel nog controverse AFS is een auto-immuunaandoening waarbij ze trombose niet doet dalen. Deze bevinding omtrent de idee dat trombofilieën ook een auto-antistoffen (anti-fosfolipiden antistof- heeft geleid tot het opnieuw in vraag stellen hoger risico op recidief van VTE inhouden fen, aFL) betrokken zijn in het ontstaan van van hyperhomocysteïnemie als voorbeschik- en hieruit volgend ook omtrent de vraag of veneuze en arteriële trombose en belangrijke kende factor voor trombose. VTE met een trombofilie al dan niet langer zwangerschapscomplicaties. Deze auto-anti- dient behandeld te worden. Het voorko- stoffen zijn gericht tegen fosfolipiden-gebon- men van een ‘spontane’ VTE op zich zou een grotere risicofactor betekenen dan de I (ß2GPI) en protrombine. Sommige van deze Gen-gen en gen-omgeving interacties aFL verlengen fosfolipiden-afhankelijke stol- Patiënten met combinaties van verschillende V Leiden of protrombine-mutatie. Een po- lingsreacties en worden lupus anticoagulans genetische trombofilieën hebben een hoger sitief heterozygoot resultaat voor factor V (LAC) genoemd. aFL die via ß2GPI aan cardioli- risico voor VTE dan patiënten met een enkel- Leiden of de protrombine-mutatie zou dan pine binden worden anti-cardiolipine antistof- voudige afwijking. Dit geldt ook voor de ho- ook geen bijkomende significante stijging fen genoemd (aCL). De diagnose van het AFS mozygote vormen die ook als gen-gen inter- van het risico inhouden en dus niet relevant wordt bemoeilijkt door het gebrek aan hoog- acties te beschouwen zijn. VTE manifesteert zijn voor secundaire profylaxe. Doch, voor specifieke laboratoriumtesten en door de he- zich bij deze patiënten ook op jongere leeftijd. de homozygote mutaties, de deficiënties terogeniteit van de antistoffen. Daarom dient Combinaties zijn niet zeer zeldzaam gezien de van de natuurlijke anticoagulantia, de aan- den proteïnen, voornamelijk ß2-glycoproteïne 28 JESSALINEA aanwezigheid van de heterozygote factor wezigheid van een LAC, verhoogde factor voorwaarden aanwezig is: Conclusie VIII, alsook voor combinaties van twee of • idiopathische VTE, De laatste decennia is de centrale rol van con- meer trombofilieën wordt wel algemeen • familiale voorgeschiedenis van VTE, genitale en verworven hypercoagulabiliteit aanvaard dat het risico voor recidief signifi- • recurrente VTE, van het bloed in het ontstaan van trombose cant toegenomen is. Gezien de controverse • patiënt is jonger dan 50-55 jaar, duidelijk geworden. VTE wordt nu beschouwd en gezien het gebrek aan algemeen gehan- • trombose na slechts minimale trombogene als een multicausale aandoening waarbij ge- teerde richtlijnen omtrent de duur van VTE netische en verworven risicofactoren inter- trigger, behandeling in het kader van een trombo- • VTE ter hoogte van ongewone localisaties ageren. Vele VTE patiënten zouden een ge- filie dienen therapiebeslissingen genomen (cerebraal, mesenterieel, portaal, oculair), netische predispositie hebben voor VTE. Het te worden van geval tot geval. Hierbij dient • VTE tijdens zwangerschap, gebruik van OC VTE-risico ten gevolge van de levenslange, het volledige risicoprofiel van de patiënt in acht genomen te worden en zijn gegevens met betrekking tot de uitlokkende factoren basale hypercoagulabiliteit wordt bepaald of HST, • onverklaarde abnormale labotesten zoals door het type trombofilie en door het aantal trombofilieën. VTE-episodes worden in dit verlengde APTT. concept uitgelokt door verworven tromboge- van de VTE belangrijk. • Gezien het sterk verhoogde risico bij pa- Er kan overwogen worden de laboratorium- ne triggers, die manifest (bvb. zwangerschap, tiënten met gecombineerde defecten is het analyse uit te breiden naar asymptomatische OC gebruik) of subklinisch kunnen zijn. belangrijk deze patiënten te identificeren. eerste-graads familieleden aangezien het De trombofilieën die momenteel duidelijk ge- Dit impliceert dat de screening alle hier- resultaat het VTE primaire profylaxebeleid associëerd zijn aan VTE kunnen met relatief boven vermelde trombofilie markers dient kan beïnvloeden in situaties van bijkomend eenvoudige laboratoriumtesten gedetecteerd te omvatten, om de effectiviteit ervan te verhoogd trombose-risico (OC gebruik, lange worden, doch de interpretatie wordt bemoei- maximaliseren. reizen, chirurgie, … ). lijkt door verschillende factoren en dient te • Trombofilie testen kunnen ook van belang Gezien er ook een associatie bestaat tussen gebeuren door ervaren artsen. De zorgvuldige zijn voor asymptomatische familieleden die trombofilie en zwangerschapscomplicaties selectie van indicaties voor screening van pa- drager zijn. Voor deze personen kan dan komen ook vrouwen in aanmerking voor trom- tiënten die in aanmerking komen, dient in acht eerder primaire profylaxe overwogen wor- bofiliescreening indien één van volgende si- genomen te worden. Er is veel discussie over den wanneer ze blootgesteld worden aan tuaties zich voordoen: het nut van de trombofiliescreening omdat de transiënte risicosituaties (immobilisatie, • herhaaldelijke vroegtijdige miskramen, consequenties voor de duur van de therapie OC, chirurgie,...). • laat fetaal verlies, en voor de secundaire profylaxe onduidelijk • doodgeboorte, zijn. Niettemin kunnen de resultaten waardezwanger- vol zijn met het oog op het therapiebeleid van Wie testen? schapscomplicaties zoals preeclampsie en de individuele patiënt, waarbij het inschatten De prevalenties van elk van de trombofilieën HELLP. Vooral voor het AFS is er consensus van de globale balans van trombose- en bloe- zijn niet hoog genoeg opdat screening van de om in geval van deze zwangerschapscom- dingsrisico immers cruciaal is. algehele populatie kosteneffectief zou zijn. plicaties de nodige laboratoriumanalyses Daarom dienen de trombofilietesten enkel te laten uitvoeren. • ernstige manifestaties van uitgevoerd te worden bij patiënten met een (familiale) geschiedenis van onverklaarde Bij jonge mensen (< 40 jaar) met een arteriële VTE. Alle patiënten met een bewezen epi- trombose (cerebrovasculair, cardiovasculair), sode van VTE zijn kandidaat voor trombofilie is ook screening, vooral naar het AFS, aanbe- screening indien minstens één van volgende volen. JESSALINEA 29