Bestuursnotitie Flexwerk Leon de Jong 25 februari 2014 Inleiding In deze notitie worden alle bekende vormen van flexwerk beschreven. Daarnaast worden voor- en nadelen van deze constructies en het standpunt van CNV Vakmensen weergegeven. Het onderwerp flexwerk staat volop in de belangstelling, niet in de laatste plaats vanwege media-aandacht voor misstanden in de vervoerssector en de land- en tuinbouw en berichten over constructies waarbij buitenlandse (veelal Poolse, Roemeense en Bulgaarse) werknemers via een buitenlands uitzendbureau tegen een lager loon dan het Nederlandse wettelijk minimum loon op de Nederlandse arbeidsmarkt aan het werk zijn.1 Ook in het op 11 april 2013 afgesloten Sociaal Akkoord neemt flexwerk een belangrijke plaats in. Minister Asscher heeft de afspraken vanuit het Sociaal Akkoord overgenomen in het wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid. Doel hiervan is de positie van flexwerkers te versterken. Het wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid is op 18 februari 2014 aangenomen door de Tweede Kamer. Na goedkeuring van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer gaat een deel van deze maatregelen naar alle waarschijnlijkheid in per 1 juli 2014. De overige maatregelen zullen in 2015 van kracht worden. Deze notitie beschrijft de verschillende constructies van flexwerk. Hierbij is gebruik gemaakt van de onderzoeken die CNV Vakmensen in de afgelopen drie jaar naar (elementen van) flexwerk uitgevoerd heeft. Bij de beschrijving van de verschillende flexvormen zal in een tekstkader de maatregelen vanuit het wetsvoorstel Wet Werk en Zekerheid genoemd worden. De notitie is als volgt opgebouwd: 1 1. 1.1 1.2 definitie flexwerker uitzendkrachten; werknemers met een payrollconstructie; 1.3 werknemers met een contract voor bepaalde tijd; 1.4 1.5 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. werknemers met een oproepcontract/ nulurencontract; contracting Verhouding flexwerk versus vaste contracten; Verschillende beleving van flexibiliteit; Langdurige gevolgen van flexwerk; Uitzendkrachten aanspreken op hun beroep en niet op hun rechtspositie; Best practices; Werk maken van naleving en misstanden melden; Conclusies en aanbevelingen Zie ook het zogeheten “champignon–arrest” van de Raad van State, februari 2012 1 1. Definitie flexwerker In deze notitie wordt een flexwerker als volgt gedefinieerd: Een flexwerker is een werknemer die in loondienst werkt op basis van een andere contractvorm dan een contract voor onbepaalde tijd. Flexwerkers zijn in ieder geval: uitzendkrachten; werknemers met een payrollconstructie; werknemers met een contract voor bepaalde tijd; werknemers met een oproepcontract/ nulurencontract. Hoewel veel flexwerk in de praktijk verricht wordt door zzp-ers valt deze groep buiten het bereik van deze notitie. Zzp-ers zijn ondernemers en hen bieden we dienstverlening aan door middel van de CNV/ZZP Nederland-constructie. 1.1 Uitzendkrachten Een uitzendkracht is een werknemer die in dienst is van een uitzendbureau en door het uitzendbureau op tijdelijke basis wordt uitgeleend aan een ander bedrijf. Het gaat hierbij vaak om inhuur door de inlenende werkgever in verband met vervanging bij ziekte of een behoefte aan extra werkkracht in verband met drukte. Sinds de economische crisis is er veel minder sprake van inhuur van uitzendkrachten voor een korte periode. Veel regulier werk wordt momenteel vaak langdurig door uitzendkrachten uitgevoerd. Uitzendkrachten hebben een uitzendovereenkomst met het uitzendbureau en deze overeenkomst geeft de werknemer veelal dezelfde rechten als een reguliere arbeidsovereenkomst met uitzondering van het uitzendbeding. Dit laatste houdt in dat het contract van rechtswege kan eindigen als de uitzendkracht ziek wordt of als het werk bij de inlenende partij ophoudt. Zelf kan een uitzendkracht vanwege het uitzendbeding op elk moment bij zijn opdrachtgever vertrekken. Arbeidsvoorwaarden voor de uitzendkracht Je kunt als uitzendkracht werken volgens de voorwaarden van de ABU-cao (de Uitzendcao die geavvd wordt) of de NBBU-cao. De NBBU-cao regelt dat de uitzendkracht vanaf de eerste dag de beloning ontvangt zoals deze geregeld is in de inlenende cao (de zogenaamde inlenersvergoeding). Daarentegen betaalt de ABU-cao de uitzendkracht de eerste 26 weken een loon uit gebaseerd op de Uitzendcao. Pas na 26 weken ontvangt de uitzendkracht de beloning volgens de inlenende cao (vooropgesteld dat de uitzendkracht dan nog steeds bij het uitzendbureau werkt!). Via de zogenaamde vakkrachtmelding kan geregeld worden dat uitzendkrachten, die vakkracht zijn, vanaf de eerste dag beloond wordt volgens de inlenende cao. In de inlenende cao moet dan allereerst gedefinieerd worden wat een vakkracht is en daarna melden de cao-partijen de vakkrachtbepaling aan bij de cao voor de Uitzendbranche. Pas als de uitzendbranche akkoord is, geldt de inlenersvergoeding vanaf dag 1 voor de uitzendkracht. In de Uitzendcao is afgesproken dat met ingang van 1 januari 2015 de inlenersvergoeding direct van toepassing wordt. Er zijn echter twee categorieën met uitzonderingen: de mensen voor wie uitzendwerk een opstapfunctie heeft en de mensen voor wie uitzendwerk een transitiefunctie heeft. Daarnaast hebben cao-partijen in de Uitzendbranche afgesproken dat zij er naar streven om bepalingen over inlenersvergoedingen uit andere cao's terug te dringen. Tot 1 januari 2015 kan een inlenersbepaling in elk geval blijven bestaan. 2 Rechtspositie van een uitzendkracht In de Uitzendbranche geldt het principe: ‘blijvers worden beloond!’ Hoe langer je uitzendkracht bent, hoe meer rechten je opbouwt en hoe beter je rechtspositie wordt. Zowel ABU als NBBU hanteert hiervoor een systeem met verschillende uitzendfasen. In theorie hoef je als uitzendkracht in beide constructies niet alle uitzendfases te doorlopen. Men zou ook direct in bijvoorbeeld in Fase B of 3 kunnen starten. Werken als uitzendkracht bij een uitzendbureau dat de ABU-cao toepast De ABU cao kent drie fasen die je als uitzendkracht kan doorloopt: ● Fase A: Deze fase duurt maximaal 78 gewerkte weken voor een uitzendkracht. Bij een periode van 12 of meer niet gewerkte weken begint de telling opnieuw. In deze fase kan men met een uitzendbeding flexibel worden ingezet en is er sprake soms van een opzegtermijn. Als je ziek wordt kan het uitzendbureau het contract beëindigen en krijg je een ziektewet uitkering die vervolgens door het uitzendbureau aangevuld moet worden. Heeft de inlener geen werk meer voor je, dan kan je contract ook ontbonden worden. ● Fase B: Dit is de fase waarin de uitzendkracht op contract wordt aangenomen bij het uitzendbureau. Dit betekent dat de uitzendkracht gedetacheerd zal worden. Op deze manier is de uitzendkracht dus verzekerd van inkomsten. Het contract is altijd voor bepaalde tijd. Er is geen minimale contractsduur. De maximale duur is 2 jaar of 8 contracten. Fase B geeft de uitzendkracht dus meer rechten maar ook plichten. ● Fase C: In deze fase krijgt de uitzendkracht een contract voor onbepaalde tijd bij het uitzendbureau. Werken als uitzendkracht bij een uitzendbureau dat de NBBU-cao toepast Ook de NBBU-cao kent in de cao verschillende fasen: ● Fasen 1 en 2: Deze fasen zijn altijd met uitzendbeding dat wil zeggen dat de uitzendovereenkomst direct en van rechtswege kan eindigen als de uitzendkracht of de inlener daarom vraagt. De overeenkomst kan ook eindigen als de uitzendkracht ziek wordt. Gedurende de eerste periode van gewerkte weken, week 1 tot en met 26 (26 weken), werkt men in fase 1. De tweede periode van week 27 tot en met week 130 (104 weken) in fase 2. Alleen daadwerkelijk gewerkte weken tellen mee. Is er een onderbreking van 26 weken of langer tussen de twee fases dan begint men opnieuw in fase 1. ● Fase 3: Deze fase gaat in als er een nieuwe uitzendovereenkomst wordt aangegaan binnen 26 weken na het einde van fase 2. Fase 3 duurt maximaal 52 weken. Er kunnen dan maximaal 4 bepaalde tijd contracten worden aangegaan. Bij een onderbreken van 13 weken of langer maar korter dan 26 weken begint fase 3 opnieuw. Bij een onderbreking van 26 weken of langer begint men weer in fase 1. Is de onderbreking korter dan 13 weken dan tellen deze mee voor de 52 weken. Fase 4: Als er binnen 13 weken een nieuwe uitzendovereenkomst wordt aangegaan dan is men werkzaam in fase 4. Men krijgt dan een contract voor onbepaalde tijd bij het uitzendbureau. Is de onderbreking 13 weken maar korter dan 26 weken dan start men weer in fase 3. Is de onderbreking langer dan 26 weken dan start men weer in fase 1. 1.2 Werknemers met een payrollconstructie 3 Een wat andersoortige vorm van flexibel werken is werken in een payrollconstructie. Er is nogal wat verwarring over het begrip payrolling, dus enige uitleg is wel noodzakelijk. Payrolling in de zuivere vorm houdt in dat een werkgever zijn loonadministratie en personeelsbeleid tegen betaling uitbesteedt aan een ander bedrijf (een payrollbedrijf). Payrollbedrijven zijn dus van origine administratiebedrijven die werkgevers bepaalde taken uit handen nemen. In de praktijk gedraagt het payrollbedrijf zich echter als een soort uitzendbureau dat werknemers uitzendt. Werknemers kunnen in dat geval ook via een payrollconstructie in een ander bedrijf werken. Er is echter verschil tussen payrolling en uitzendarbeid. Uitzendarbeid heeft een aparte status in het Burgerlijk Wetboek (BW 7:690 en 691) , payrolling niet. Bij payrolling werft en selecteert de opdrachtgever zelf de werknemer en laat die werknemer exclusief via een payrollconstructie voor hem werken. Er is dus geen sprake van tijdelijke inleen zoals via een uitzendbureau. Veel werknemers worden door een hoger nettoloon gepaaid om in een payrollconstructie te gaan werken. De werkgever hoeft in een dergelijke constructie niet meer aan dure cao-fondsen mee te betalen en ook is de pensioenafdracht vaak lager (vanwege beschikbare premiestelsel in plaats van een kapitaal gedekte pensioenregeling) dus is de werkgever goedkoper uit. De werkgever kan de werknemer daardoor een hoger netto loon bieden, wat vaak door de werknemer geaccepteerd wordt zonder dat hij de consequenties kan overzien. Momenteel werken er zo'n 90.000 werknemers in Nederland in een payrollconstructie. Er is in 2006 een "sectorale" payrollcao (VPO-cao) afgesloten met de Vereniging Payroll Ondernemingen (gelieerd aan de ABU) aan de ene kant en FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en de Unie aan de andere kant. Inmiddels hebben de vakbonden afstand genomen van de payrollcao en is er sinds 1 januari 2012 geen payrollcao meer. Sinds het wegvallen van de VPO-cao beschouwt de uitzendbranche payrollbedrijven gewoon als uitzendbureaus die vallen onder de uitzendcao. Toch was de VPO-cao inhoudelijk op een aantal punten aanzienlijk beter dan de Uitzendcao: ● De werknemer ontving vanaf de eerste dag de beloning en vergoedingen vanuit de inlenende cao; ● Het risico bij ziekte van de werknemer was afgedekt; de werknemer had in geval van ziekte recht op twee jaar loondoorbetaling; de eerste 26 weken 100%, de tweede 26 weken 90%, de derde 26 weken 80% en de vierde 26 weken 70%. ● Als het werk wegviel, was het payrollbedrijf verplicht passende arbeid voor de werknemer te zoeken. Dit laatste moet niet overschat worden; in de praktijk verleende het UWV WERKbedrijf payrollbedrijven eenvoudig een ontslagvergunning als het payrollbedrijf er niet in geslaagd is om voor het personeel ander werk te vinden. Dit is echter meer te wijten aan de toepassing van de regels door het UWV Werkbedrijf dan aan de bepaling in de VPO-cao; ● De pensioenopbouw voor een werknemer vallend onder de VPO-cao was beter dan bij de ABU-cao. Al na 8 weken werken startte de pensioenopbouw in de VPO-cao (bij de ABU-cao na 26 weken. Daarnaast bouwde je in de VPO-cao meteen een beter pensioen op (het zogeheten pluspakket bij het STIPP). Bij de ABU cao kom je daarvoor pas in aanmerking na 78 weken aaneengesloten werken bij een uitzendbureau. Binnen de bij de Vakcentrale CNV aangesloten bonden zijn de meningen over payroll lang verdeeld geweest. De meerderheid van de CNV-bonden is inmiddels van mening dat payrollconstructies onwenselijk zijn, daarin gesteund door verschillende gerechtelijke uitspraken waarbij de rechter de opdrachtgever (en niet het payrollbedrijf) aangewezen heeft als werkgever (van de payrollwerknemer) in de zin van de wet. Overigens heeft de rechter tot nu toe in geen enkele payrollkwestie de payrollconstructie verboden als zijnde in strijdig met het recht! 4 Ook het kabinet is tot de conclusie gekomen dat het werken in een payrollconstructie voor werknemers tot een onwenselijke situatie kan leiden. In het wetsvoorstel van de Wet Werk en Zekerheid is een aanpassing van de ontslagregels voor payrolling opgenomen. Dit houdt in dat de ontslagbescherming voor payrollwerknemers gelijk getrokken worden met werknemers die rechtstreeks in dienst zijn van een werkgever. Dit betekent dat waarschijnlijk alleen de zuivere vorm van payrolling waarbij een werkgever zijn loonadministratie en personeelsbeleid tegen betaling uitbesteedt aan een payrollbedrijf zal blijven bestaan.2 1.3 Werknemers met een contract voor bepaalde tijd In een contract voor bepaalde tijd spreken een werkgever en een werknemer van tevoren af hoe lang de werknemer gaat werken, bijvoorbeeld voor een paar maanden of een paar dagen. Het is dus een tijdelijk contract en het contract eindigt automatisch oftewel van rechtswege. In het contract hoeft geen exacte einddatum genoemd te zijn. Het contract kan ook gekoppeld zijn aan de duur van een project en eindigen na afloop van dit project. Een contract voor bepaalde tijd kan niet zomaar tussentijds worden opgezegd door de werkgever of de werknemer. Dit mag alleen als hier van te voren afspraken over zijn gemaakt. De werkgever moet bij opzegging wel eerst een ontslagvergunning aanvragen bij het UWV WERKbedrijf. Pas als het UWV toestemming geeft, mag de werkgever opzeggen, maar dan moet hij wel rekening houden met bepaalde regels zoals een opzegtermijn. Het is wel mogelijk om met wederzijds goedvinden uit elkaar te gaan. Wat betreft beloning en andere arbeidsvoorwaarden valt een werknemer met een contract voor bepaalde tijd gewoon onder de cao die van toepassing is. Hij of zij is daarmee niet slechter af dan iemand met een vast contract. Wet Werk en Zekerheid: ● De ‘ketenbepaling’ wordt aangepast.3 Bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die elkaar binnen een periode van 6 maanden (nu 3) opvolgen ontstaat bij het 4e contract of na 2 jaar (nu 3) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. ● Bij CAO kan alleen nog worden afgeweken van de ketenbepaling (maar niet van de periode van 6 maanden) indien het werken met tijdelijke contracten gegeven de intrinsieke aard4 van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, met dien verstande dat het aantal contracten ten hoogste kan worden gesteld op 6 in een periode van vier jaar. ● In tijdelijke contracten met een duur van 6 maanden of minder kan geen proeftijd worden overeengekomen. Dat geldt ook voor een aansluitend contract. ● In tijdelijke contracten kan geen concurrentiebeding worden opgenomen, behalve in het geval van bijzondere omstandigheden (motivatieplicht). ● Bij CAO kan de wettelijke termijn voor het benutten van het uitzendbeding worden verlengd tot ten hoogste 78 weken. ● Verder zal de mogelijkheid worden beperkt tot afwijking bij cao van de regel dat het loon verschuldigd is als de arbeid niet wordt verricht door omstandigheden die in de risicosfeer van de werkgever liggen. 2 De Tweede Kamer is op 18 februari 2014 akkoord gegaan met het wetsvoorstel Werk en Zekerheid. De behandeling in de Eerste Kamer zal waarschijnlijk plaatsvinden in maart/april 2014. 3 De maatregelen met betrekking tot de ketenbepaling zijn uitgesteld tot 2015. 4 Intrinsieke aard van de bedrijfsvoering slaat in dit geval op de wijze waarop het productieproces is ingericht, bijvoorbeeld door projectmatige financiering. 5 ● Sociale partners zullen nader bezien hoe oneigenlijk gebruik van “driehoeksrelaties” (uitzendarbeid, payrolling, contracting) kan worden tegengegaan. In dat kader worden de bijzondere ontslagregels bij payrolling geschrapt en wordt transparantie voor de werknemer, over de aard van zijn arbeidsrelatie, van belang. 1.4 Werknemers met een oproepcontract/ nuluren contract5 Van een oproep-/nulurencontract is sprake als de werkgever wel een arbeidsovereenkomst afsluit met de werknemer, maar hierin geen vaste werkuren regelt. In plaats daarvan, is in het nulurencontract geregeld dat hij de werknemer flexibel oproept. Dit is echter niet vrijblijvend. Als de werkgever de werknemer oproept, moet hij verplicht op het werk verschijnen. Daar staat wel tegenover dat de werknemer ook volledige sociale bescherming geniet, zoals loondoorbetaling bij ziekte. In de Wet Flexibiliteit en Zekerheid is de rechtspositie van oproepkrachten beschermd: • Een werknemer die over een periode van drie maanden wekelijks heeft gewerkt, of meer dan 20 uur per maand, kan aanspraak maken op een arbeidsovereenkomst voor het aantal uren dat hij/zij gemiddeld in de afgelopen drie maanden heeft gewerkt. Volgens de wet bestaat er na drie maanden namelijk een ‘rechtsvermoeden’ dat de omvang van de arbeidsovereenkomst gelijk is aan het gemiddelde aantal gewerkte uren van de laatste drie maanden. Het is dan alleen nog mogelijk een werknemer minder uren op te roepen dan de laatste drie maanden, als hij daarmee instemt. Is dat niet het geval, dan kan de werknemer zich beroepen op zijn recht op arbeid. De werknemer moet dan wel beschikbaar zijn om die ‘extra’ uren in te vullen. • De oproepkracht krijgt minimaal drie uur betaald voor een oproep, ook als deze per oproep minder uren heeft gewerkt. Deze regel geldt als aan twee voorwaarden is voldaan: de oproepkracht heeft een arbeidsovereenkomst van 14 uur per week of minder, en de tijdstippen waarop moet worden gewerkt zijn niet vastgelegd, of de omvang van het werk is niet eenduidig vastgelegd. De eerste zes maanden kan de werkgever de werknemer betalen naar het aantal gewerkte uren, maar daarna krijgt de werknemer meer rechten; namelijk ook loondoorbetaling als hij niet kan werken om redenen die buiten zijn macht liggen. Uitgangspunt bij deze loondoorbetaling is het gemiddeld aantal uren dat de werknemer in de voorgaande drie maanden heeft gewerkt. Ook wordt verondersteld dat de werknemer dan gelijk een arbeidsovereenkomst voor het gemiddeld aantal gewerkte uren in de voorafgaande drie maanden heeft. Overige kenmerken van een nulurencontract • Het nulurencontract is een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd. • Een nulurencontract voor bepaalde tijd eindigt op de datum die de werkgever met de medewerker afspreekt. • Een oproepmedewerker heeft bescherming van het ontslagrecht. Daarnaast is hij verzekerd voor de sociale werknemersverzekeringen. • Als de werkgever een medewerker met een nul uren contract niet meer oproept, betekent dat niet dat het contract automatisch beëindigd is. • Werknemers met een nulurencontract krijgen een uurloon dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon. 5 Andere namen voor het oproep-/ nulurencontract zijn: invalcontract, max-mincontract, standby-contract en afroepcontract. 6 • De werkgever is verplicht een werknemer met een nulurencontract op te roepen, als er werk ontstaat waarvoor hij/zij geschikt is. • Als de werknemer met een nuluren contract ziek wordt tijdens een oproepperiode, krijgt deze minstens 70% van het loon over de afgesproken periode die hij/zij zou moeten werken. Dit kan nooit lager zijn dan het wettelijk minimumloon. Wet Werk en Zekerheid: In de zorgsector kunnen geen nulurencontracten meer worden gebruikt. Daarnaast wordt de mogelijkheid om bij cao af te wijken van de loondoorbetalingsverplichting bij een nulurencontract beperkt. 1.5 Contracting Een ‘vreemde eend in de bijt’ van flexwerk in het fenomeen contracting. Bij contracting gaat het om het aannemen van logistieke diensten die het contractingbedrijf uitvoert met inzet van eigen werknemers en op een door het bedrijf zelf te bepalen werkwijze. Er is geen sprake van uitzendarbeid omdat het contractingbedrijf geen werknemers ter beschikking stelt aan derden om onder toezicht en leiding van die derden werkzaamheden te verrichten. Contracting valt niet onder de uitzendcao omdat er juridisch gezien sprake is van aanneming van werk. Vanwege de gegarandeerde werkgarantie geeft de contractingconstructie werknemers meer werkzekerheid dan in de meeste uitzendconstructies. CNV Vakmensen heeft twee contractingcao’s afgesloten: de cao Contracting NL B.V. en de cao van Stuwadoorsbedrijf Van Rooij. Reden hiervoor is dat er in deze specifieke gevallen geen sprake was van een aanpalende cao die de markt reguleert. Is die aanpalende cao er wel, dan vallen de contractingbedrijven naar onze mening onder de aanpalende cao. 2. Verhouding flexwerk versus vaste contracten Een werknemer in Nederland heeft volgens de door het CBS gehanteerde definitie tenminste 12 uur betaald werk per week. De werkzame beroepsbevolking is gedefinieerd als alle mannen en vrouwen tussen de 15 en 65 jaar die arbeid kunnen verrichten. Het gaat hierbij om 11 miljoen mensen. In het eerste kwartaal van 2013 verrichtten 7,27 miljoen werknemers mensen daadwerkelijk arbeid. 636.000 werknemers waren werkloos6 en de restgroep van 3,11 miljoen wordt betiteld als niet-beroepsbevolking.7 Daarbij zijn er verschillende arbeidsrelaties te onderscheiden: - Werknemers met een vaste arbeidsrelatie (70,3%), - Werknemers met een tijdelijk contract met uitzicht op een vaste arbeidsrelatie (5,7%) - Werknemers met een tijdelijk contract dat kleiner of gelijk is aan 1 jaar (1,3%) , - Werknemers met een andersoortig tijdelijk contract (1,3%), - Uitzendkrachten (2,3%), - Oproep- of invalkrachten (2,5%), - Werknemers met een vast contract maar geen vaste uren (0,8%), - Werknemers met een tijdelijk contract maar geen vaste uren (1,2%), - Zelfstandigen zonder personeel (9,8%), - Zelfstandigen met personeel / meewerkenden (4,7%)8 Bijna 30% van de werkzame beroepsbevolking zit in een soort flexconstructie. Als je de zelfstandigen zonder personeel en de zelfstandigen met personeel/ meewerkenden buiten 6 In januari 2014 is de werkloosheid gestegen tot 678.000 werknemers. 7 Cijfers CBS 8 Cijfers www.flexbarometer.nl 7 beschouwing laat, dan heb je het over een potentieel van 1.127.000 werknemers die in één of andere flexconstructie werken. 3. Verschillen in de beleving van flexibiliteit Werkgevers hebben behoefte aan een verregaande flexibiliteit met name daar waar het gaat om de inzet van werknemers. Werknemers moeten naar de mening van werkgevers beschikbaar zijn op het moment dat het werk er is. Daarbij speelt het kostenaspect een grote rol. Het gaat hierbij niet zo zeer om de kosten van de arbeid zelf maar om het risico van kosten terwijl er geen arbeid tegenover staat (loondoorbetaling bij ziekte, etc.). Concreet gaat het dus om het afwentelen van het werkgeversrisico op werknemers die meer en meer eigen risicodrager worden. Steeds meer werkgevers gaan over tot een kernbezetting van een aantal vaste werknemers met daaromheen een flexibele schil van flexcontracten. Je kunt je afvragen hoe groot de flexibele schil maximaal kan zijn om je bedrijfsvoering niet in gevaar te brengen. En of dit aspect in de huidige economische omstandigheden niet veel te ver is doorgeschoten. NRC-collumnist Jan Kuitenbrouwer raakt de kern als hij zegt: “Toch bedraagt die (flexibele) schil inmiddels 18 procent van de beroepsbevolking. Als om je sinaasappel een schil van 18 procent zit breng je ‘m terug naar de groenteboer. Of naar Wageningen, voor onderzoek.” 9 Het is lastig om in een percentage uit te drukken hoe groot de flexibele schil bij een gezonde bedrijfsvoering mag zijn. Op een MKB-bedrijf met 4 werknemers en 1 uitzendkracht is de flexibele schil al 20%. Hanteer je dit percentage bij een bedrijf van 200 werknemers dan betekent dit een flexibele schil van 40 flexwerkers. Hier zou eerder een flexibele schil van zo’n 5% (10 werknemers) acceptabel zijn. Overigens is het niet toegestaan om in cao’s afspraken over dergelijk quota van flexwerkers te maken. De regels van het Ministerie van SZW zijn hier duidelijk over. Als een werkgever in het kader van flexwerk een uitzendkracht volgens de regels inhuurt is hij wat betreft de uurprijs niet goedkoper uit dan wanneer hij de werknemer zelf in dienst heeft. Wat de werkgever afkoopt is zijn werkgeversrisico: geen twee jaar loondoorbetaling als de werknemer ziek wordt, geen doorbetaling als het werk opeens ophoudt, geen afdracht van dure pensioenpremies en premies aan O&O-fondsen, maar een vaste prijs voor het flexwerk en de zekerheid dat hij de werknemer niet hoeft te betalen als er geen werk is. Het vreemde is echter dat die werkgever ook niet duurder uit is bij de inhuur van flexwerk. Dat zou je namelijk wel verwachten. Een veelvoorkomend en geaccepteerd mechanisme in de economie is dat je meer betaalt voor flexibel dan voor vast. Als je bijvoorbeeld een auto flexibel per dag huurt ben je duurder uit dan als je een auto voor de hele week huurt. Je betaalt voor de huur per week een aanzienlijk lager bedrag dan 7 keer de dagprijs. Een (flexibele) open vliegticket is veel duurder dan een ticket waarbij de terugreisdatum vastligt. Vreemd genoeg is dit mechanisme op de arbeidsmarkt niet van toepassing. De inhuur van flexibele arbeid mag best duurder zijn dan de inhuur van vaste arbeid.10 Werknemers willen wel flexibel werken, als hun werkgever dat van hen vraagt, maar dat is iets anders dan werken op een flexcontract. Werknemers zien de mogelijkheden tot flexibiliteit in aanpassing van begin- en eindtijden en het aantal uren per dag aan het aanbod van werk, zelfroosteren, het nieuwe werken, etc. Dit is in de beleving van werknemers allemaal te regelen binnen de relatief veilige beschutting van een vast contract. Werknemers hechten aan een vast contract vanwege de werkzekerheid die dit biedt, de inkomenszekerheid, de rechtspositie en de constante pensioenopbouw. Een flexcontract wordt door de werknemer gezien als noodzakelijk als er even geen vast 9 Column ‘MC Jobs’ Jan Kuitenbrouwer 18 juli 2013 in NRC 10 CNV Vakmensen sluit de Uitzendcao niet af, dus wij gaan niet over de prijs van flexwerk. Als indicatie zou gezien de werkonzekerheid en de risico’s die een flexwerker (bijvoorbeeld bij pensioenopbouw) loopt een uurprijs van 125% van geldende uurloon van de inlenende cao te rechtvaardigen zijn. 8 werk is of om ervaring op te doen bij het starten van een nieuwe baan, maar in alle gevallen als opstap naar een vast contract. Er zijn maar weinig werknemers die er bewust vanwege de voordelen voor kiezen om op basis van een flexcontract te werken. Werknemers die als kostwinner hun brood moeten verdienen, zullen ten allen tijde de voorkeur geven aan de zekerheid van een vast contract. 4. Langdurige gevolgen van flexwerk In opdracht van het Ministerie van SZW heeft SEO economisch onderzoek een onderzoek uitgevoerd naar de sociaal economische situatie van langdurig flexibele werknemers. Uit het rapport dat in april 2013 verscheen blijkt het volgende:11 ● In de afgelopen jaren is het aandeel tijdelijke en flexibele banen gestegen van 17% naar 27% van het totale aantal banen. Deze stijging wordt met name veroorzaakt door een langduriger verblijf van werknemers in de flexibele schil (dat wil zeggen langer dan 3 jaar). De uitstroom vanuit de flexibele schil naar een vaste baan vindt uiteindelijk wel plaats maar is mede door de economische crisis aanzienlijk vertraagd. ● Huishoudens van (langdurig) flexibele werknemers hebben gemiddeld een lager inkomen dan huishoudens van vaste werknemers, maar de verschillen zijn klein. Het huishoudinkomen van flexibele werknemers wordt vaak op peil gehouden door andere inkomstenbronnen (o.a. eigen onderneming en uitkering) of een partnerinkomen. Tegelijkertijd zitten er relatief meer alleenstaanden in de flexibele schil, waardoor het risico op armoede daar groter is. ● Daarnaast zijn langdurig flexibele werknemers iets vaker ongezond dan werknemers met een vast contract, al zijn de verschillen klein. De gezondheidsproblemen nemen toe naarmate men langer in de flexibele schil zit. Daarnaast blijft men langer in de flexibele schil zitten als men meer last heeft van gezondheidsproblemen. ● Uitzendkrachten hebben een significant lagere kans op bedrijfstraining die volledig door de werkgever wordt betaald dan andere flexibele werknemers en vaste werknemers. Ter compensatie investeren uitzendkrachten vaker in de eigen scholing of training dan vaste werknemers. ● Werknemers in de flexibele schil van de arbeidsmarkt wisselen tijdelijke en flexibele banen relatief vaak af met perioden van werkloosheid. Flexibele werknemers stromen daarom veel vaker in de WW en bijstand dan vaste werknemers. Die instroom is als gevolg van de kredietcrisis ongeveer verdubbeld, zowel voor flexibele als voor vaste werknemers. Ondanks een gemiddeld kortere uitkeringsduur en een gemiddeld lagere uitkeringshoogte, leggen flexibele werknemers uiteindelijk een hoger beslag op de sociale zekerheid, met uitzondering van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Uit dit onderzoek zou je kunnen concluderen dat werken in een flexconstructie op de lange termijn niet goed is voor je inkomen en je scholing/ontwikkeling en daarnaast je gezondheid niet bevordert. Uiteindelijk is iedere werknemer beter af met de rust en zekerheid van een vast contract en dat zou ook de insteek van de dienstverlening van CNV Vakmensen moeten zijn. 11 Rapport SEO economisch onderzoek: De sociaaleconomische situatie van langdurig flexibele werknemers” in opdracht van MINSZW, Amsterdam, april 2013 9 5. Uitzendkrachten aanspreken op hun beroep en niet op hun rechtspositie De verwachting is dat het totale aantal flexwerkers in de komende jaren zal blijven groeien. Daarbij is het niet onwaarschijnlijk dat er nieuwe vormen van flexibele arbeid ontstaan. Op die manier is ook het fenomeen payrolling ontstaan. Dit betekent dat de vaste werknemer van nu de flexwerker van morgen is (en andersom; al zal dat laatste minder vaak voorkomen). Daarnaast zullen werknemers als ze eenmaal op een flexcontract werken langer in de flexsituatie blijven zitten. We doen er goed aan deze werknemers aan te spreken op hun beroep en niet op hun rechtspositie. Tenslotte blijf je schilder of vrachtwagenchauffeur, of je nu een vast contract hebt of een flexcontract. Onze individuele en collectieve dienstverlening is gericht op het bijstaan van leden bij kwesties over werk en inkomen en dat staat los van de contractvorm op grond waarvan het CNV-lid werkt. Daarnaast zal vast en flex zich vaker afwisselen, dus het is administratief nauwelijks bij te houden of iemand een flexlid is of een ‘gewoon’ lid. Daarom is heeft een aparte lidmaatschapsvorm voor flexwerkers weinig zin. In de werving van leden kan je wel in een gerichte campagne specifiek aandacht besteden aan flexwerknemers. 6. Best practices12 In een aantal van de cao’s die we afsluiten zijn reeds afspraken over flexwerk gemaakt en dan met name over uitzendwerk. ● Convenant met de Uitzendbranche Een goed voorbeeld is de afspraak in de cao Bouw waarin een convenant afgesloten is met cao-partijen in de Uitzendbranche. In dit convenant zijn de rechten van de uitzendkracht die werkzaam is in de Bouwsector vastgelegd, daar waar het gaat om arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden en pensioen. Cao-partijen Uitzendbranche zijn echter terughoudend in het afsluiten van dit soort convenanten; voor de Bouwsector heeft men destijds een uitzondering gemaakt. ● SNA In veel cao’s is de afspraak gemaakt dat er alleen personeel ingeleend mag worden bij SNA-gecertificeerde uitzendbureaus. Dit keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA) is gebaseerd op NEN 4400-1 (voor uitzendondernemingen gevestigd in Nederland) en NEN 4400-2 (voor uitzendondernemingen gevestigd in het buitenland). Uitzendbureaus met dit keurmerk zouden hun (personeels)administratie op orde moeten hebben13, betalen op tijd belastingen en sociale verzekeringspremies en de via hen ingehuurde medewerkers zijn gerechtigd om in Nederland werk te verrichten. Het is een begin, maar het wil niet zeggen dat werknemers juist beloond worden en onder goede omstandigheden hun werk verrichten. ● Vakkrachtmelding In een aantal van onze cao’s is de vakkrachtmelding geregeld. Dit houdt in dat vakkrachten die als uitzendkracht aan het werk gaan in een bepaalde sector vanaf de eerste dag beloond worden volgens de inlenende cao. Dit is als volgt te regelen: 1. Allereerst wordt in de eigen cao gedefinieerd wat een vakkracht is. Bijvoorbeeld: - de uitzendkracht in bezit van het diploma <functie noemen>; - de uitzendkracht, die in …. maanden voorafgaand aan de aanvang van de uitzendarbeid of gedurende het verrichten van uitzendarbeid, in totaal …. maanden werkzaamheden heeft verricht 12 De vergewisbepaling staat niet genoemd bij best practices omdat noch SZW noch Uitzendbranche kan aangeven of deze bepaling in de praktijk effect heeft. 13 In de praktijk blijkt dat ook SNA-gecertificeerde bedrijven zich niet altijd aan de regels houden. 10 in de zin van de <naam cao> 2. Vervolgens bepaalt men welke loon – en onkostenelementen men van toepassing wilt laten zijn op de uitzendkracht die vakkracht is. Je maakt hier een apart cao-artikel van. 3. Vervolgens wordt er een brief namens cao-partijen verstuurd naar de Beloningscommissie van de cao voor Uitzendkrachten. Daarin melden de cao-partijen de vakkrachtbepaling aan bij de cao voor de Uitzendbranche, onder verwijzing naar het cao-artikel over uitzendkrachten in de eigen cao. 4. Wanneer de vakkrachtmelding door cao-partijen bij de Uitzendcao geaccepteerd is , ontvangen cao-partijen daar melding van, waarbij ook gemeld wordt vanaf welke datum de vakkrachtmelding geldt. Voorbeelden van cao’s waar de vakkrachtmelding geldt zijn de cao Metaaltechniek, de cao Schilders en de cao Openbaar Vervoer. Daarbij moeten we voor twee zaken aandacht blijven houden: In veel cao’s is de vakkracht gedefinieerd als een werknemer die in bezit is van een bepaald diploma. In het kader van erkenning verworven competenties (EVC) zou je bijvoorbeeld ook ervaring moeten beschrijven in de definitie van vakkracht zoals in de cao Schilders is gebeurd. Daar is een vakkracht namelijk: een uitzendkracht die in het bezit is van ten minste een diploma schilder, niveau 2, dan wel de uitzendkracht, die in 42 maanden voorafgaand aan de aanvang van de uitzendarbeid of gedurende het verrichten van de uitzendarbeid ten minste 24 maanden werkzaamheden heeft verricht in de zin van deze (de schilders-) cao. In een aantal van onze cao’s kan de vakkrachtmelding dus nog verbreed worden door een toevoeging van een beschrijving van EVC. ● Het recht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd In de cao Openbaar Vervoer is vastgelegd dat uitzendkrachten het recht hebben op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de inlenende werkgever als zij: - goed functioneren, waarbij niet goed functioneren moet blijken uit het schriftelijke personeelsdossier en - er formatieruimte is bij de inlenende werkgever en - op basis van een uitzendcontract één jaar (of maximaal 18 maanden als de uitzendkrachten een opleidingstraject hebben gevolgd werkzaam zijn geweest bij één en dezelfde inlenende werkgever (of diens rechtsopvolger bij bijvoorbeeld een concessiewisseling). Dit geldt voor alle uitzendcontracten die op of na 1 juli 2008 de genoemde termijn(en) overschrijden. De loyale uitzendkracht in de sector Openbaar Vervoer wordt na verloop van tijd dus beloond met een vast contract.14 ● Afspraken over veiligheid en scholing In bepaalde cao’s zijn afspraken gemaakt over instructies in verband met veiligheidsvoorschriften en scholing van uitzendkrachten. In de cao voor het Natuursteenbedrijf is afgesproken dat uitzendkrachten voor aanvang van hun werkzaamheden alle scholing ontvangen die vanwege de geldende veiligheidsvoorschriften en functie-eisen in de Natuursteensector noodzakelijk is. De inlenende natuursteenbedrijven moeten deze scholing aan de uitzendkrachten aanbieden en betalen. ● Toeslag op het inlenen van flex (voorstel) In een conceptversie van de arbeidsvoorwaardennota van de sector Voeding voor 2014 staat het volgende voorstel: 14 Deze afspraak staat momenteel ter discussie. 11 Een mogelijkheid is het opleggen van een toeslag op het inlenen van flexpersoneel. Die toeslag wordt in een apart fonds gestort. Dit biedt twee voordelen: de prijs van flexarbeid wordt hoger en flexwerkers kunnen via dit fonds gebruik maken van voorzieningen voor persoonlijke ontwikkeling. 15 Het is daarmee nog geen afspraak en praktijk maar als voorstel wel interessant om in beeld te brengen omdat het wellicht ook mogelijkheden biedt voor andere sectoren. 7. Werk maken van naleving en misstanden melden Wij maken heel veel afspraken binnen cao’s en aan overlegtafels, maar zijn vaak minder bezig met de controle of deze afspraken wel nageleefd worden. Daarom moeten we serieus werk maken van de controle op naleving van de gemaakte afspraken. Wij zijn als CNV Vakmensen contractpartij bij veel cao’s dus we hebben hierin een verantwoordelijkheid. Als flexwerkers uitgebuit worden en uitzendbureaus zich niet houden aan afspraken over de beloning of de arbeidsomstandigheden voor flexwerkers, dan moeten we die misstanden melden bij de daarvoor ingestelde instanties. In de uitzendbranche is in dit kader de Stichting nalevingscommissie Uitzendbranche (SNCU) opgericht. De SNCU heeft zijn bestaansrecht op basis van de cao voor het Sociaal Fonds Uitzendkrachten. Het gaat om een (naar men zegt) onafhankelijke commissie16 die dadergericht optreedt en dus niet slachtoffergericht. Werkgevers die de fout ingaan worden aangepakt. Doel is wel dat de werkgever de schade herstelt en werknemers schadeloos stelt. Het belang van werknemers komt echter op de tweede plaats. De SNCU treedt dus niet op namens gedupeerde werknemers. Dat hoeft ook niet want dat is bij uitstek de taak van de vakbond! Het is belangrijk dat we misstanden die uitzendkrachten aangaan melden bij de SNCU en na de melding blijven monitoren wat er met onze klacht gebeurt. De SNCU heeft maar beperkte capaciteit dus een kwestie kan al gauw 1 tot 2 jaar duren. Daarnaast moeten we de praktijken van malafide uitzendbureaus melden bij het speciaal daarvoor opgerichte Meldpunt Malafide Uitzendbureaus van de Inspectie SZW. We weten dat de Inspectie SZW meer werk dan mensen heeft, maar het aantal meldingen en de inhoud ervan vormen wel onderdeel van de rapportage van de inspectie aan de verantwoordelijke minister. Ook al komt de Inspectie niet of onvoldoende in actie; melden kan wel degelijk nut hebben als het gaat om het in beeld brengen van de grootte van het probleem en de politieke beïnvloeding. Het kan ook van belang zijn om bij melding van misstanden de Belastingdienst bij het verhaal te betrekken. Kortom, laten we werk maken van naleving en misstanden melden. En als wij als cao-partij op één of andere manier schade hebben geleden, dan moeten we vooral niet nalaten om deze schade te vorderen bij het malafide uitzendbureau. Artikel 15 en 16 van de wet CAO biedt daar mogelijkheden toe en uitzendbureaus zijn, net als alle andere werkgevers, uiterst gevoelig voor een ‘financiële prikkel.’ 8. Conclusies en aanbevelingen Alle behoefte aan flexwerk ten spijt moeten we constateren dat werknemers het meest gebaat zijn bij werk op basis van een vast contract. Er zitten weinig voordelen voor werknemers aan een flexcontract tenzij de werknemer zelf bewust kiest voor een bestaan als flexwerker. Werknemers die bewust kiezen voor flexwerk zijn op één hand te tellen; 15 Dit voorstel is uiteindelijk niet opgenomen de definitieve sectornota AVB’Voeding 2014 16 Tot nu toe kleeft aan de SNCU het beeld van de slager die zijn eigen vlees keurt. 12 de meeste flexwerkers leiden tegen wil en dank een toch wat uitzichtloos bestaan waarbij ze van het ene naar het andere kortlopende flexcontractje hoppen! Het verschil tussen flexwerkers en werknemers in vast dienstverband zit niet per definitie in de hoogte van de beloning. In veel gevallen kan je als uitzendkracht hetzelfde loon verdienen als een werknemer in dezelfde functie die een vast contract heeft. In een payrollconstructie kan je vaak zelfs werken voor een hoger loon dan een werknemer met dezelfde functie in vaste dienst. Het verschil zit veel meer in de rechtspositie en de opbouw van pensioenrechten van de flexwerker. Als je als flexwerker ziek wordt of als het werk bij de inlener ophoudt kan dit voor de flexwerker het einde van het contract betekenen. Je moet vaak als uitzendkracht al 1,5 (ABU) tot 2,5 jaar (NBBU) gewerkt hebben voordat je enige rechtsbescherming opgebouwd hebt en bij ziekte in dienst van het uitzendbureau blijft en je loon doorbetaald krijgt. Als je in een flexconstructie werkt is je grootste onzekerheid niet de hoogte van je beloning maar of je de volgende dag nog een baan hebt. Belangrijke bijkomstigheid is dat je nauwelijks zelf voor je rechten op kunt komen zolang het uitzendbeding van toepassing is. Als je klaagt kan men immers direct het contract ontbinden. Aanbevelingen ● CNV Vakmensen moet in de dienstverlening naar leden geen onderscheid maken tussen werknemers met een vast contract en werknemers met een flexibel contract. Onze dienstverlening is gericht op leden bijstaan bij kwesties over werk en inkomen en dat staat los van de contractvorm op grond waarvan het CNV-lid werkt. Daarnaast zal vast en flex zich vaker afwisselen, dus het is administratief nauwelijks bij te houden of iemand een flexlid is of een ‘gewoon’ lid. Daarom verdient het aanbeveling om alle leden op gelijke wijze te benaderen met dezelfde rechten en plichten. In de werving van leden kan je wel specifiek aandacht besteden aan flexwerknemers. ● CNV Vakmensen moet in cao’s en sociale plannen regelen dat flexwerkers in gelijke mate gebruik kunnen maken van scholing als vaste medewerkers. Als het gaat om kennis van veiligheidsinstructies zouden flexwerkers deze instructies al voor aanvang van het werk moeten krijgen. We moeten hier in cao’s keiharde afspraken over maken. ● CNV Vakmensen heeft belang bij het afsluiten van de Uitzendcao en een goede controle op naleving van de Uitzendcao. Daarom moeten we de samenwerking zoeken met de partijen die de Uitzendcao afsluiten. ● CNV Vakmensen constateert met tevredenheid dat de ontslagregels voor payrollwerknemers in het wetsvoorstel Werk en Zekerheid worden gelijk getrokken met werknemers die rechtstreeks in dienst zijn bij een werkgever. Daarmee is de verwachting dat alleen payrolling in de oorspronkelijke zuivere vorm zal blijven bestaan; namelijk de vorm waarbij een werkgever zijn loonadministratie en personeelsbeleid tegen betaling uitbesteedt aan een payrollbedrijf. ● CNV Vakmensen zet niet in op de route om afspraken te maken met contractingbedrijven (met uitzondering van de twee reeds afgesloten contractingcao’s: de cao Contracting NL B.V. en de cao van Stuwadoorsbedrijf Van Rooij). Met het maken van nieuwe afspraken wordt deze praktijk teveel gelegitimeerd. ● CNV Vakmensen moet serieus werk maken van de controle op naleving van gemaakte afspraken over flexwerk. Daarbij moeten we alle misstanden die we aantreffen melden bij het SNCU en het Meldpunt Malafide Uitzendbureaus van de Inspectie SZW. Daarnaast moeten we voortdurend en vasthoudend bij Uitzendbranche en Inspectie SZW vragen om een terugkoppeling naar aanleiding van onze meldingen. Dit houdt de Uitzendbranche en 13 de Inspectie SZW scherp. Ook al kan de Inspectie SZW vanwege bezuinigingen en ondercapaciteit niet alle meldingen in behandeling nemen; het aantal meldingen en de inhoud ervan vormen wel onderdeel van de rapportage van de Inspectie aan de verantwoordelijke minister. We kunnen de meldingen gebruiken om de politiek (opnieuw) te bestoken met het verzoek om meer inspectiecapaciteit bij SZW. ● CNV Vakmensen moet als cao-partij de schade die we geleden hebben door de praktijken van een malafide uitzendbureau verhalen op dat uitzendbureau. Je moet ze daar raken waar het pijn doet en dat is toch vaak, net als bij andere werkgevers, in de portemonnee. 14