Document

advertisement
Jac. P. Thijsse College
Castricum
jan 2006
Science; eencelligen
Thema II
Toets voor 3v leerlingen
3 Vwo toets I
PRACTICUM
Gebruik voor vraag 1 t/m 7 onderstaand (sterk vereenvoudigd) schema.
Glucose
( + zuurstof )
Koolstofdioxide en water
(- zuurstof)
Alcohol
Je bent oliebollen aan het bakken. Het beslag moet een uur op kamertemperatuur staan.
1.
Wat gebeurt er precies met de gistcellen tijdens deze periode?
2.
Welk gas ontstaat in het beslag? Waarom wil je dat graag?
3.
Wat is het doel van het meel in het beslag?
Deze eencellige wordt ook gebruikt om bier te maken.
4.
Waaruit bestaat de schuimlaag die bovenop het bier zit? Hoe ontstaat precies die schuimlaag?
Bij een bepaalde stap in het bierbrouwen wordt de gisting in een afgesloten flesje gedaan.
5.
Welke stof ontstaan dan in het bier?
Bij het broodbakken worden ook gistcellen gebruikt.
6.
Leg uit waarom je bij de bakker vaak een vage lucht van alcohol ruikt.
7.
Waarom moet je het brooddeeg, voordat je het bakt, erg goed kneden (lucht erin slaan)?
8.
Waarom moet je bij de bereiding van yoghurt zo steriel mogelijk werken? Je laat toch juist bacteriën
groeien in de melk? Leg uit.
9.
Bij het maken van yoghurt hebben we verschillende voorwerpen steriel gemaakt. Op welke manieren
deden we dat? Leg uit.
6 Vwo
Science: Eencelligen
Pagina 1
jan 2006
THEORIEVRAGEN
Bron 1
Bron 2
Gebruik de bronnen 1 en 2 bij de vragen 10 en 11.
10.
In bron 1 is een aantal kenmerken van organismen weergegeven. Autotroof betekent dat de organismen
alle benodigde organische stoffen zelf kan maken uit anorganische grondstoffen. Heterotrofe
organismen kunnen dat niet. Ze zijn voor hun organische stoffen afhankelijk van hun voeding.
Bron 2 toont een indeling van organismen die door een leerling is gemaakt.
Op grond waarvan is de leerling tot zijn indeling gekomen?
11.
Welke kenmerken moet je gebruiken om uitgaande van de indeling van de leerling een indeling in
bacteriën, dieren en planten te maken?
12.
Wat zijn twee verschillen tussen een plantencel en een bacteriecel?
A
Plantencellen hebben een celwand en een vacuole, bacteriecellen niet.
B
Plantencellen hebben een kern en organellen, bacteriecellen niet.
C
Plantencellen hebben DNA en ribosomen, bacteriecellen niet.
3 Vwo
Science: Eencelligen
Pagina 2
januari 2003
VRAGEN OVER JULLIE BOEKJE
13.
Welke soorten eencelligen hebben kennen we?
14.
Wat zijn prokaryoten en eukaryoten? Geef van elke groep een voorbeeld.
15.
Volgens de huidige theorie over het ontstaan van leven op deze aarde, is een eencellige de eerste cel op
aarde. Is dat een prokaryote of eukaryote cel? Leg uit waarom.
16.
Geef twee vormen van voortplanting bij verschillende soorten eencelligen.
17.
Veel eten wordt bereid door eencelligen te laten groeien op het eten. Noem twee redenen waarom we
dat doen.
18.
Veel eten (bv vlees) wordt juist zo bereid dat de eencelligen worden gedood. Waarom is dat?
19.
Veel eten wordt geconserveerd zodat het lager houdbaar is. Waarom is deze bereiding van voedsel
ontstaan een paar eeuwen geleden?
20.
Noem minstens drie manieren van conserveren van voedsel. Noem het soort voedsel en beschrijf de
manier waarop je het conserveert.
3 Vwo
Science: Eencelligen
Pagina 3
januari 2003
Download