β Canon Pavlovreactie Zenuwreacties zijn te trainen met externe prikkels. Wie van het roken afwil, neemt bij elke sigaret een bedorven mossel. De Rus Ivan Pavlov (1849-1936) is wereldberoemd geworden dankzij zijn honden. Voor hij ze te eten gaf, liet hij een belletje rinkelen. Nadat hij dit een paar keer had herhaald, begonnen de honden speeksel te produceren zodra ze het belletje hoorden. De beesten waren zo getraind dat zij het belletje verbonden met eten. Door nauwkeurig de relatie tussen prikkel en reactie te meten, bewees het experiment op een objectieve manier dat wij onbewust iets aan kunnen leren. Ook mensen laten voordurend pavlovreacties zien. Als we een tijdje niet gegeten hebben loopt ook ons het water in de mond bij het zien van plaatjes in een kookboek. Maar ook lichte fobieën voor slangen en spinnen berusten op mechanismen die met de pavlovreactie samenhangen. Het gaat hier niet om bewust aangeleerde associaties, maar om associaties die de hersenen zich ‘op eigen houtje’ aanleren. Mensen en dieren, of liever hun hersenen, zijn daar extreem goed in. Soms is één sessie al genoeg en eet je tien jaar geen mosselen meer. ‘Mosselen = ziek’, zo associëren de hersenen dan. Het leggen van deze associaties is zo’n belangrijke basisvoorwaarde om te overleven, dat zelfs de piepkleine wormpjes Caenorhabtitis elegans. die maar 302 zenuwcellen hebben, kunnen associëren. Associaties geven ons de kans om op iets vooruit te lopen. Zo zijn wij geconditioneerd om in het donker, als wij het gevaar slecht kunnen zien aankomen, extra alert te zijn. Dat we daardoor ook binnenshuis in het donker overal gevaar denken te zien, moeten we op de koop toe nemen. Het onderzoek van Pavlov was zo revolutionair omdat het zich beperkte tot meetbare grootheden zoals de hoeveelheid geproduceerd speeksel, de duur van het ‘aanleren’ en het tijdsinterval tussen bel en eten. Die werkwijze wijkt sterk af van de onderzoeksmethoden die in de 19e eeuw gangbaar waren onder psychologen en filosofen. Die disciplines, die nog sterk verwant waren, vroegen mensen simpelweg naar hun associaties. De methode van Pavlov bood de kans te onderzoeken welke prikkels een dier onderscheidt. Zo werd bewezen dat honden het verschil tussen grijs en zwart kunnen zien door ze te voeren na het zien van een zwart vierkant. In eerste instantie riep ook een grijs vierkant een speekselreactie op. Maar als het grijze vierkant niet wordt gevolgd door voedsel, leert de hond de twee prikkels te onderscheiden. Deze manier van onderzoeken inspireerde wetenschappers tot het ontwikkelen van de meest ingenieuze proefopstellingen waarmee leren en geheugen (twee nauw samenhangende hersenfuncties) tegenwoordig onderzocht worden. Zo deed de Amerikaanse psycholoog Watson (1878-1958) een experiment met een naïef mens: de elf maanden oude baby Albert. Watson toonde Albert een witte laboratoriumrat, die geen enkele angst opriep bij de baby. Vervolgens koppelde hij het aanraken van de rat met een hard geluid, waar de baby zichtbaar van schrok. Al gauw zorgde alleen het zien van de rat ervoor dat Albert zo snel mogelijk probeerde weg te kruipen. Het experiment toont aan dat niet alleen een autonome reflex als speekselproductie te conditioneren is, maar dat ook emoties een reflex kunnen zijn. Associaties worden in de hersenen opgeslagen door verbindingen tussen zenuwcellen te leggen en te versterken. De duizenden zenuwcellen, waaruit de hersenen zijn opgebouwd, zijn heel gevoelig voor associaties. Zodra een zenuwcel een prikkel voortbrengt, wordt alle input - groot en klein - die kort daarvoor bij de zenuwcel binnenkwam, versterkt. Zo kan het in het voorbeeld van Pavlov dus gebeuren dat de input van de bel in eerste instantie geen reactie opwekt in de zenuwcel die de speekselreflex aanstuurt. Maar na een aantal sessies waarbij de zenuwcel werd geactiveerd door het eten, en de input van de bel elke keer werd versterkt omdat de bel kort voor het eten klonk, is de input van de bel zo sterk geworden dat die nu ook zonder dat er eten in de buurt is, de zenuwcel kan activeren. Hoewel elke zenuwcel met tienduizenden andere zenuwcellen in contact staat, is het niet zo dat alle verbindingen in de hersenen even snel gelegd worden. Evolutie speelt daarbij een belangrijke rol. Zo kan het in een gebied met giftige slangen hee1 voordelig zijn, en zelfs van levensbelang, om bang voor die beesten te zijn. Natuurlijke selectie bevordert een angst voor slangen. Maar om te overleven moeten de hersenen ook flexibel zijn. Wanneer de omstandigheden veranderen, moeten zij zich daaraan kunnen aanpassen. Bij mensen met schizofrenie ontbreekt die flexibiliteit deels. Zij kunnen een associatie wel makkelijk aanleren, maar het is voor hen heel lastig om die weer kwijt te raken als de omgeving die niet (meer) bevestigt. Een gezond brein kan associaties wel snel afleren. Maar dat is niet voor iedere associatie even makkelijk, met name emotie-associaties raken we moeilijk kwijt. Zo kun je rustig honderden onschuldige spinnen hebben gezien in je leven, en er desondanks bang voor blijven. Alleen met speciale therapieën zijn die associaties onder controle te krijgen. De prikkel (een spin) wordt dan consequent aangeboden in een veilige omgeving, een situatie die de angstreflex onderdrukt. Met al deze informatie kunnen we het principe van de pavlovreactie toepassen om gewenst gedrag te stimuleren, en ongewenst gedrag af te Ieren. Dus om in één keer van een Bossche-bollenverslaving af te komen, hoef je er maar zeven achter elkaar op te eten. Of eet één bedorven schelpdier bij elke sigaret, en je bent zo van het roken af. de Volkskrant 2 juni 2007, door Karlijn van Aarden