commentaren Symptomatische behandeling bij patiënten met dementie: licht mogelijk wel, maar melatonine niet zinvol R.J.van Marum Recent haalde een in Nederland uitgevoerde studie naar de behandeling van cognitieve achteruitgang en probleemgedrag bij dementerenden uitgebreid de pers. Verhoging van de lichtintensiteit in woonkamers van patiënten met dementie, eventueel uitgebreid met toediening van melatonine, zou even effectief zijn in het remmen van de cognitieve achteruitgang als het gebruik van cholinesteraseremmers. beschrijving van de studie Het bewuste artikel van Riemersma-van der Lek et al. beschrijft een goed opgezet, gerandomiseerd, placebogecontroleerd onderzoek bij patiënten met dementie die verbleven op zogenaamde meerzorgafdelingen van 12 verzorgingshuizen.1 In 6 verzorgingshuizen werd de lichtintensiteit in de huiskamer waar de patiënten overdag verbleven verhoogd naar een sterkte van ongeveer 1000 lux, vergelijkbaar met de lichtintensiteit buiten op een bewolkte winterdag. De lichtintensiteit in de huiskamers van de overige instellingen daarentegen was op circa 300 lux ingesteld. Dit is de gemiddelde gebruikelijke lichtintensiteit in huiskamers. De 189 patiënten die deelnamen aan deze studie kregen tevens melatonine (2,5 mg per dag) of een placebo voorgeschreven, zodat 4 mogelijke onderzoekscondities ontstonden. De patiënten werden gemiddeld 15 maanden gevolgd (maximaal 3,5 jaar). De primaire uitkomstmaat was cognitie, gemeten met de ‘Mini mental state examination’ (MMSE). Alleen in de groep met verhoogde lichtintensiteit zonder melatonine was een geringe verbetering van de cognitie (MMSE-score +0,9 ten opzichte van de controlegroep). Verder werden effecten op stemming, gedrag, neuropsychiatrische symptomen, activiteiten van het dagelijks leven, bijwerkingen en slaappatroon onderzocht. De verhoogde lichtintensiteit bleek op 1 van de 4 stemmingsschalen een gering positief effect te hebben op de depressieve symptomen, maar leidde niet tot een vermindering van neuropsychiatrische symptomen of van probleemgedrag. De combinatie met melatonine leidde wel tot minder agitatie, maar dit had weer geen effect op de overige Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Geriatrie, Postbus 85.500, 3508 GA Utrecht. Hr.dr.R.J.van Marum, klinisch geriater en klinisch farmacoloog ([email protected]). 2322 stemmings- en gedragsschalen. Daarnaast had deze combinatie slechts op enkele van de slaapparameters een positief effect. Het gebruik van melatonine alleen resulteerde in een iets verbeterde slaap (sneller inslapen en langere slaapepisoden), maar ook in een lichte verslechtering van de stemming. In geen van de interventiegroepen vertoonde het psychofarmacagebruik gedurende het onderzoek een daling ten opzichte van de controlegroep. interpretatie van resultaten Er zijn eerder studies gedaan naar de effecten van enkele weken intensieve lichttherapie bij ouderen, al dan niet in combinatie met melatonine, op het dag-nachtritme, de slaapkwaliteit of de stemming.2-5 De uitkomsten van deze studies waren meestal matig positief. Toepassing van deze therapie bij patiënten met dementie is echter lastig. Zij zijn veelal te rusteloos om voor de lichtkast te blijven zitten en begrijpen zelden het beoogde nut hiervan. De keuze voor aanpassing van de lichtintensiteit overdag van de woonomgeving lost het probleem van de therapietrouw op. Helaas levert deze studie niet overtuigend de gehoopte resultaten op. Het effect op de primaire uitkomstmaat cognitie is statistisch significant, maar klinisch twijfelachtig. In de eerste plaats is het gebruik van de MMSE als maat voor cognitief functioneren discutabel. De MMSE is een screeningsinstrument en een te globale maat voor het goed meten en volgen van de cognitie. Een verschil van de MMSE-score ten opzichte van die bij placebo van 0,9 punten na gemiddeld 15 maanden bij een patiëntenpopulatie met een gemiddelde beginscore van rond de 15 punten (matig ernstige dementie) is dan ook klinisch nauwelijks relevant te noemen. De stelling van de auteurs dat dit effect vergelijkbaar is met dat van de cholinesteraseremmers valt te betwisten. Zij vergelijken hun resultaten met de uitkomsten van studies bij patiënten met vasculaire dementie, een diagnose waarbij cholinesteraseremmers in principe niet voorgeschreven worden.6 Deze middelen zijn immers geregistreerd voor de indicaties ‘dementie bij de ziekte van Alzheimer’ of ‘dementie bij de ziekte van Parkinson’. In de studies met cholinesteraseremmers bij alzheimerdementie werd al na 6 maanden een gemiddelde MMSE-stijging van 1,4 bereikt.7 Ook de klinische relevantie van dit effect staat overigens Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 25 oktober;152(43) sterk ter discussie. De MMSE-score was hierbij nooit de primaire maat voor cognitie, maar altijd een secundaire uitkomstmaat. De effecten van de lichtintensiteit in de huiskamer en de melatonine of placebo op de overige bestudeerde uitkomstmaten waren per onderzoeksgroep zo onvoorspelbaar en beperkt, dat het onterecht is dat de auteurs concluderen dat het verhogen van de lichtintensiteit een gunstig effect heeft op cognitie, stemming, gedrag, functionaliteit en slaap. Toch zijn de resultaten niet onbruikbaar. Dat overtuigende positieve uitkomsten ontbreken, kan komen door de keuze van de uitkomstmaten, maar ook door andere factoren. In de eerste plaats is de gebruikte maximale lichtintensiteit (1000 lux) mogelijk toch te laag om duidelijk effect te sorteren. Studies naar de effecten van lichttherapie bij ouderen maken veelal gebruik van kortdurende blootstelling en lichtkasten met een nog hogere intensiteit, namelijk rond 10.000 lux; dit is vergelijkbaar met daglicht bij indirect zonlicht. Daarnaast kan de heterogeniteit van de onderzochte populatie, waarin vele vormen van dementie voorkwamen en waarin niet op ernst van neuropsychiatrische symptomen of cognitief verval was geselecteerd, samen met de lange follow-upduur leiden tot ‘verdunning’ van mogelijke behandeleffecten. beschreven interventie zou niets een succesvolle implementatie daarvan in de weg mogen staan. Huiskamers van verpleeghuizen en zogeheten meerzorgafdelingen zouden vanaf nu overdag voorzien moeten worden van meer lichtintensiteit dan tot nu toe gebruikelijk is. De gekozen intensiteit van 1000 lux blijkt in de studie niet als onaangenaam ervaren te worden door de mantelzorgers, dus de in de praktijk veelgeuite angst dat deze interventie leidt tot een kantineachtige sfeer in de huiskamer met veel tl-licht lijkt ongegrond. De kosten van het monteren van extra lichtkasten en lampen mogen geen belemmering zijn. Als dit beleid op een huiskamer van 10 bewoners bij 1 bewoner zou leiden tot een vermindering van agitatie of depressieve symptomen is er al sprake van een zeer succesvolle interventie. Er zijn in de ouderenzorg genoeg interventies die met aanzienlijk meer kosten minder resultaten opleveren. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: de auteur heeft voor het geven van lezingen vergoedingen ontvangen van JanssenCilag BV en Novartis. Aanvaard op 16 juli 2008 Literatuur consequenties voor de praktijk 1 Gezien de grote last voor de patiënt en diens omgeving van met name de neuropsychiatrische symptomen van dementie is de studie van Riemersma-van der Lek et al., ondanks de beperkte resultaten, toch belangrijk. De effecten van de tot nu toe gebruikte medicatie (onder andere cholinesteraseremmers, memantine, antipsychotica en benzodiazepinen) voor de behandeling van deze symptomen zijn ook zeer beperkt, maar gaan wel vaak gepaard met, soms ernstige, bijwerkingen.8 9 Meerdere studies beschrijven de effecten van verbetering van het woon-zorgklimaat zoals training van zorgverleners (veelal verplegenden en verzorgenden) in de herkenning van en omgang met probleemgedrag bij patiënten met dementie.10 Dit type interventies is echter kostbaar en arbeidsintensief en vergt onder andere door verloop van personeel continu onderhoud. Dat blijkt in de praktijk een belangrijk knelpunt voor succesvolle implementatie te zijn. De inhoudelijke complexiteit van psychosociale interventies vraagt verder om inzet van goed opgeleid zorgpersoneel. De financiële en personele druk in de instellingen voor ouderenzorg maken dat het opleidingsniveau van het zorgpersoneel eerder af- dan toeneemt. Daarom is de kans groot dat de onderzochte interventies wel in de wetenschappelijke literatuur terechtkomen, maar nooit in de praktijk.11 Gezien de eenvoud van de door Riemersma-van der Lek et al. Riemersma-van der Lek RF, Swaab DF, Twisk J, Hol EM, Hoogendijk WJ, Someren EJ van. Effect of bright light and melatonin on cognitive and noncognitive function in elderly residents of group care facilities: a randomized controlled trial. JAMA. 2008;299:2642-55. 2 Loving RT, Kripke DF, Elliott JA, Knickerbocker NC, Grandner MA. Bright light treatment of depression for older adults [ISRCTN 55452501]. BMC Psychiatry. 2005;5:41. 3 Haffmans PM, Sival RC, Lucius SA, Cats Q, Gelder L van. Bright light therapy and melatonin in motor restless behaviour in dementia: a placebo-controlled study. Int J Geriatr Psychiatry. 2001;16:106-10. 4 Sloane PD, Williams CS, Mitchell CM, Preisser JS, Wood W, Barrick AL, et al. High-intensity environmental light in dementia: effect on sleep and activity. J Am Geriatr Soc. 2007;55:1524-33. 5 Dowling GA, Burr RL, Someren EJ van, Hubbard EM, Luxenberg JS, Mastick J, et al. Melatonin and bright-light treatment for rest-activity disruption in institutionalized patients with Alzheimer’s disease. J Am Geriatr Soc. 2008;56:239-46. 6 Kavirajan H, Schneider LS. Efficacy and adverse effects of cholinesterase inhibitors and memantine in vascular dementia: a meta-analysis of randomised controlled trials. Lancet Neurol. 2007;6:782-92. 7 Birks J. Cholinesterase inhibitors for Alzheimer’s disease [Cochrane review]. Cochrane Database Syst Rev. 2006;(1):CD005593. 8 Raina P, Santaguida P, Ismaila A, Patterson C, Cowan D, Levine M, et al. Effectiveness of cholinesterase inhibitors and memantine for treating dementia: evidence review for a clinical practice guideline. Ann Intern Med. 2008;148:379-97. 9 Schneider LS, Tariot PN, Dagerman KS, Davis SM, Hsiao JK, Ismail MS, et al. Effectiveness of atypical antipsychotic drugs in patients with Alzheimer’s disease. CATIE-AD Study Group. N Engl J Med. 2006;355:1525-38. 10 Koopmans RT. Dementie: het belang van psychosociale interventies. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:1653-6. 11 Davison TE, McCabe MP, Visser S, Hudgson C, Buchanan G, George K. Controlled trial of dementia training with a peer support group for aged care staff. Int J Geriatr Psychiatry. 2007;22:868-73. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 25 oktober;152(43) 2323 Abstract Symptomatic treatment in patients with dementia: light, but not melatonin, is probably worthwhile. – A recent study in the JAMA described the effects of long-term daily treatment with whole-day bright light in elderly patients with dementia, with or without the addition of melatonin (2.5 mg daily), on cognition, mood, behavioural symptoms, activities of daily living and sleep. It was concluded that light has a modest benefit in improving some cognitive and non-cognitive symptoms of dementia. The effects of melatonin were negligible. Despite the small effects found of this study, the outcomes can be used in clinical practice since other small studies also show a trend towards positive effects of bright light in dementia patients. Since current pharmacotherapy for behavioural problems in dementia has very modest effects at the risk of serious adverse effects, non-pharmacological interventions must be encouraged. Increasing light intensity in the living rooms of patients with dementia is an easy and cheap intervention with possible positive effects on at least some patients. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:2322-4 doktersbezoek Veilinghuis Christie’s veilde op 14 november 2007 dit olieverfschilderij van Quiringh Gerritsz. van Brekelenkam. Deze schilder is vermoedelijk na 1622 geboren te Zwammerdam en in 1669 of later overleden te Leiden. Hij leerde het schildersvak mogelijk bij de fijnschilder Gerard Dou (1613-1675) te Leiden. Samen met andere schilders richtte hij in 1648 het Leidse Sint-Lucasgilde op, waartoe – zoals in die tijd gebruikelijk was – zowel ambachtelijke (huis)schilders als kunstschilders behoorden. Wel begonnen de kunstenaars zich vanaf de 17e eeuw steeds meer af te zetten tegen de ‘grofschilders’. Van Brekelenkam had, zoals veel kunste- 2324 naars in die tijd, naast het schilderen nog een vak, waarmee hij zijn inkomen aanvulde; omstreeks 1656 verkreeg hij een vergunning voor de verkoop van bier en sterkedrank. Van zijn hand zijn een paar honderd schilderijen bekend – voornamelijk genrestukken, maar ook portretten en stillevens. Werkplaatsinterieurs waren zijn specialiteit. Hoewel hij veelal dezelfde onderwerpen uitkoos als zijn collega’s, de Leidse fijnschilders, was zijn schilderstijl iets minder verfijnd. Op dit paneel is het tafereel van een doktersbezoek aan huis waar te nemen. De oudere vrouw rechts ziet er ziek uit. De voornaam ogende dokter of doctor voelt haar de Ned Tijdschr Geneeskd. 2008 25 oktober;152(43) pols. Zijn kleding – een kanten kraag, een lange jas en een baret – geeft hem het voorkomen van een doctor medicinae. Hij steekt de wijsvinger van zijn gehandschoende linker hand op alsof hij met nadruk iets zegt. Op het tafeltje achter de patiënte bevindt zich een urinaal. Links in de kamer ligt op de stoel een doek met daarop een instrument dat lijkt op een dilatatorium. Op het tafeltje staan attributen die wijzen op het bereiden van een medicijn. Het paneel meet 46,8 × 64,6 cm en is rechtsonder gesigneerd met de initialen ‘QB’. J.N.Keeman