2017/015 - GO! Pro

advertisement
LEERPLAN
SECUNDAIR ONDERWIJS
Vakken: AV /Sport/Natuurwetenschappen/
Basisvorming en specifiek gedeelte
Studierichting: Sportwetenschappen
Studiegebied: Sport
Onderwijsvorm: ASO
Graad : derde graad
Leerjaar: eerste en tweede leerjaar
Leerplannummer: 2017/015 (vervangt 2006/052 )
Nummer inspectie:
(vervangt 2004 / 60 // 1 /T /BS/ 2H /III/ /D/)
Pedagogische begeleidingsdienst
Huis van het GO!
Willebroekkaai 36
1000 Brussel
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
2
Inhoud
1.
2.
3.
Visie
Beginsituatie
Competenties
3.1.
3.2.
4.
Algemene pedagogisch-didactische wenken
4.1.
4.2.
4.3.
4.4.
4.5.
4.6.
5.
6.
7.
Wetenschappelijke achtergronden
Motorische competenties: motorische basisvaardigheden
Motorische competenties: motorische bekwaamheden
Motorische competentie: wetenschappelijke achtergronden
Gezondheid en veiligheid
Zelfconcept en sociaal functioneren
Samenleving
Wetenschappelijke onderzoekmethodes
Minimale materiële vereisten
Evaluatie
Bibliografie
3
4
5
29
46
51
63
63
64
65
65
65
82
84
90
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
1.
3
Visie
Bewegings- en sportwetenschappen voor de burger van morgen
Wetenschappen en technologie bepalen in belangrijke mate ons wereldbeeld. We begrijpen vooral de
rol van fysica, chemie, biologie, wiskunde, techniek ed. als belangrijke disciplines om de (materiële)
werkelijkheid van onze maatschappij te duiden, én om deze ook aan te passen overeenkomstig de
menselijke noden. Bewegings- en sportwetenschappen zijn in dit bovenstaande kader weinig bekend.
Toch komt ieder van ons dagdagelijks in contact met deze toegepaste en geïntegreerde wetenschap in
de vorm van adviezen op een gezonde levensstijl, via revalidatie, via bewegingsactiviteiten …
Bewegings- en sportwetenschappen bieden onze leerlingen de noodzakelijke kennis, vaardigheden en
attitudes om als burger deel te nemen aan een steeds veranderende maatschappij waarin hij/zij een rol
zal spelen als gebruiker van wetenschappelijke kennis.
Dit leerplan leent er zich toe om aan het Pedagogisch Project (PPGO) van het GO! gestalte te geven.
Centraal in het PPGO staan immers: de bekommernis om de ontwikkeling van de totale persoonlijkheid
enerzijds en de ontwikkeling naar samenleven in diversiteit en harmonie anderzijds. Daarbij is het
belangrijk dat de leerlingen bewust en kritisch nadenken over hun handelen en op grond daarvan
verantwoorde keuzes maken.
Zo zal de leerling optreden als gesprekspartner of als consument en zal het van belang zijn dat hij/zij een
gefundeerde mening kan vormen. Het is belangrijk om hierbij op een brede vorming binnen de
wetenschappen, lichamelijke opvoeding, bewegen en sport te kunnen terugvallen. Daarnaast moet er
voldoende aandacht besteed worden aan communicatieve competenties, ICT-competenties, sociale
competenties, gezondheidsgerelateerde competenties en sportwetenschappelijke competenties in
functie van het levenslang leren, het bijsturen van kennis, het ontwikkelen van burgerzin en het kritisch
beoordelen van informatie.
De finaliteit van de richting die we beogen is een doorstroming naar een academische
wetenschappelijke opleiding (bijv. geneeskunde, biomedische wetenschappen, bewegings- en
sportwetenschappen, revalidatiewetenschappen, chemie, biologie, fysica … ).
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
2.
4
Beginsituatie
Dit competentiegerichte leerplan vertrekt van de kennis, vaardigheden en attitudes van de basisvorming
van de vakken natuurwetenschappen en lichamelijke opvoeding van de tweede graad. Via een
geïntegreerde aanpak wordt duidelijk gemaakt dat de verschillende wetenschapsdisciplines nauw
verweven zijn met elkaar. Ze richten zich naar die leerling die een uitgesproken interesse en aanleg
heeft voor wetenschappen én voor sport.
De leerlingen beschikken over een ruime motorische basis met een voldoende hoog sportief fysiek
niveau en hebben een positieve bewegingsingesteldheid. Dit is een conditio sine qua non om deze
studierichting aan te vatten.
Een nieuwsgierigheid voor enerzijds wetenschappen (en technologie) en anderzijds voor de brede
maatschappelijke verbondenheid van bewegings- en sportactiviteiten, een juiste studiehouding,
doorzettingsvermogen, zelfstandigheid en zin voor samenwerking en (zelf)reflectie worden sterk
aangesproken.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
3.
Competenties
DECR. NR:
ET
DECR. NR:
SpET
Inzicht hebben in (de organisatie van) bewegen en sport en zijn verwevenheid met verschillende maatschappelijke domeinen.
KENNIS
3LO:16
SpET 22, 31
duidt, aan de hand van voorbeelden, de relatie aan, kent de impact en illustreert de linken tussen sport en wetenschap, sport en
gezondheid, sport en ecologie, sport en economie, sport en politiek, sport en cultuur …
SpET 32
illustreert, aan de hand van voorbeelden, technische innovaties bij sport en bewegingssituaties.
kent de organisatie van sport op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau.
SpET 31
kan, aan de hand van voorbeelden, sportvoorkeuren verklaren op basis van diversiteit.
VAARDIGHEDEN
3LO:16
SpET 31
licht in concrete bewegingssituaties wisselwerkingen tussen sport maatschappij toe.
SpET 31
haalt argumenten aan om het eigen standpunt over sociale en gezondheid gerelateerde aspecten van de sport te verdedigen.
ATTITUDES
toont creativiteit.
toont kwaliteitszorg en resultaatgerichtheid.
draagt zorg voor mensen, middelen en milieu.
kijkt kritisch naar de impact van economie op de sport.
stelt zich maatschappijkritisch op.
5
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
SpET 31
gedraagt zich ecologisch bewust bij deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten.
SpET 31
houdt rekening met verschillen van andere (potentiële) deelnemers aan de sport en bewegingsactiviteit.
6
CONTEXT
Tijdens GWP (bijv. skistages, sportweek, sportdag, outdoorsporten …)
Bij het werken aan opdrachten gerelateerd aan onderzoekscompetenties
Bij projecten
Alle bewegingsactiviteiten ongeacht de situatie of sportaccommodatie.
Intra- en extra-murosactiviteiten van de school.
Pedagogisch didactische wenken
Binnen deze module komen verschillende aspecten van bewegen en sport, telkens in een maatschappelijke context, samen.
duidt, aan de hand van voorbeelden, de relatie aan, kent de impact en illustreert de linken tussen sport en wetenschap, sport en gezondheid, sport en ecologie,
sport en economie, sport en politiek, sport en cultuur …
 sport en wetenschap:
 Biomechanica en bijsturen van bewegingsuitvoeringen: turnen, klimmen, dansen
 Fysiologie bij training: hoogtestages, recuperatietrainingen, voeding
 sport en gezondheid: i.f.v. fitheid, biologische leeftijd …
 sport en ecologie: erosie, massa-event, sperperiode sporten in de natuur (broedperiode), effect van het aanleggen van skigebieden op fauna en flora van een
gebergte, discussie over sluiten van motorcrossterreinen, afvalreductie bij sportevenementen, mobiliteitskeuze …
 sport en economie: merchandising, effect van olympische spelen, tewerkstelling …
 sport en politiek: waarom zijn veel sportfederaties een VZW?, Wat is het doel van WADA? Effect van politieke popularisering via sport en sportevents.
 Het is niet de bedoeling dat de leerling over een doorgedreven theoretische kennis bezit, maar eerder dat hij, vanuit praktische voorbeelden, een mening over
deze dimensie kan formuleren. Een mogelijke werkvorm kan eruit bestaan dat eenzelfde discussie in verschillende contexten wordt gebracht zodat de
leerlingen doorheen de graad een duidelijk besef krijgen over deze dimensie. Dit is m.a.w. geen les op zich die gevolgd wordt door een schriftelijke toets!
 sport en cultuur: polo en cricket in UK, wielrennen in Vlaanderen, paalzitten in India, Buzkashi in Afganistan, ethiek (doping in de vroegere Oost-blok), cirque
du soleil, dansvoorstellingen (Béjart, De Keersmaeker, …), ‘Belgium got talent’, ‘So you think you can dance’
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
 sport en ethiek:
 http://demaakbaremens.org/demaakbaremens/kies-een-thema/sport-en-ethiek
 beperking in de voedingssupplementatie van sporters – gendoping - de impact van sportdranken
 Andere mogelijkheden: tewerkstelling, mode, geschiedenis, sociologie, psychologie …
illustreert, aan de hand van voorbeelden, technische innovaties bij sport en bewegingssituaties.
Verschillende categorieën kunnen aan bod komen (kledij, ICT-toepassingen, infrastructuur, materiaal …)
Bijv. haaienpak in zwemmen, 29’inch-banden bij MTB, carver ski’s, ademende kledij, ICT i.f.v. apps, real-time bewegings- en sportanalyse, impact van
introductie van fiberglas en andere synthetische producten voor sportmateriaal en sportkledij, ademend materiaal (Gore Tex), indoor skipistes, kunstmatige
kayakbaan, …
Zie ook:
 http://demaakbaremens.org/demaakbaremens/kies-een-thema/sport-en-ethiek
 http://www.demaakbaremens.org/themas/maakbare-mens/stilstaan-bij-bewegen/
kent de organisatie van sport op lokaal, regionaal, nationaal en internationaal niveau.
Zowel privé- als overheidsstructuren kunnen aan bod komen.
kan, aan de hand van voorbeelden, sportvoorkeuren verklaren op basis van diversiteit.





gender: voetbal versus dansen; verschillende toestellen in turnen
regionaal/cultureel: kaatsen, volkssporten, polo, skiën, ….
etnische diversiteit
socio-economische diversiteit
bijzondere groepen: sporters met beperking, vb. G-sport
licht in concrete bewegingssituaties wisselwerkingen tussen sport en maatschappij toe.
Het gebruik van een (s)portfolio kan hier een meerwaarde betekenen.
Aan de hand van (kranten)artikels, een mondeling presentatie, van vragen, bedenkingen en reflecties legt de leerling deze wisselwerking met de rest van de
cursus uit. Dit valt perfect te koppelen aan de rol van verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig leren en werken).
haalt argumenten aan om het eigen standpunt over sociale en gezondheidsgerelateerde aspecten van de sport te verdedigen.
Het gebruik van een (s)portfolio kan hier een meerwaarde betekenen.
Aan de hand van (kranten)artikels, een mondeling presentatie, van vragen, bedenkingen en reflecties legt de leerling deze wisselwerking met de rest van de
cursus uit. Dit valt perfect te koppelen aan de rol van verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig leren en werken).
Zie ook: http://www.demaakbaremens.org/themas/maakbare-mens/stilstaan-bij-bewegen/ (les gendoping)
7
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
8
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
DECR. NR:
ET
DECR. NR:
SpET
Inzicht hebben in belangrijke principes van sport, welzijn, gezondheid en fitheid.
Domein: persoonlijke en maatschappelijke belangen t.g.v. sport & beweging
KENNIS
3LO:16
SpET 22
herkent de voordelen van sport en bewegen voor de fysieke, mentale en sociale gezondheid:
 op individueel vlak
 maatschappelijk gebonden.
VAARDIGHEDEN
SpET 22
communiceert, aan de hand van voorbeelden de voordelen van sport en bewegen voor de fysieke, mentale en sociale gezondheid.
SpET 27
motiveert zichzelf en anderen om deel te nemen aan bewegingsevenementen.
SpET 22
promoot door het eigen gedrag de voordelen van sport en bewegen voor de fysieke, mentale en sociale gezondheid.
Domein: impact van lichaamseigen & lichaamsvreemde stoffen
KENNIS
heeft inzicht in de basisregels van hygiëne.
SpET 26
heeft inzicht in het effect van hydratatie.
SpET 26
heeft inzicht in het effect van voeding.
SpET 23, 26
heeft, aan de hand van voorbeelden, inzicht in het effect van voedingssupplementen, het gebruik ervan en de hieraan gerelateerde
risico’s.
SpET 23, 26
illustreert, aan de hand van voorbeelden, de gevaren en het effect van inname van lichaamsvreemde stoffen.
SpET 23
kent de invloed van fysieke activiteit op het endocriene systeem.
SpET 22
heeft inzicht in de fysiologische impact van sporten op het mentaal welbevinden zowel individueel als op de omgeving.
9
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
VAARDIGHEDEN
past spontaan hygiënische basisregels toe.
SpET 26
hydrateert zich op een correcte wijze voor, tijdens en na een fysieke inspanning.
SpET 26
informeert zich correct om hun voedingspatroon aan te passen aan de bewegingsactiviteit waaraan ze deelnemen.
SpET 23
schat, aan de hand van voorbeelden, de risico’s van het gebruik van lichaamsvreemde stoffen correct in.
Domein: preventie & veiligheid
KENNIS
3LO:19
SpET 24
heeft inzicht in de meeste/veel voorkomende sportblessures en preventiemaatregelen.
3LO:19
SpET 24
verwerft, aan de hand van voorbeelden, inzicht in de blessuregevoeligheid van verschillende sport-, spel- en bewegingsactiviteiten.
SpET 26
kent elementaire veiligheidsprincipes m.b.t. sport- en speeltuigen.
SpET 24
omschrijft de basisregels van houdings- en rugscholing.
SpET 24, 26
heeft inzicht in effecten van:
SpET 26
 stretchen
 fysieke voorbereiding
 opwarming
 cool-down.
heeft inzicht in eerste hulp bij bewegingssituaties.
3LO:19
3LO:18
10
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
11
VAARDIGHEDEN
SpET 24, 26
herkent risicosituaties en past correcte voorzorgsmaatregelen toe.
SpET 1
oefent en traint de algemene basisvaardigheden kracht, lenigheid, uithouding en snelheid (KLUS) evenals coördinatie en evenwicht
(CE) in.
SpET 24, 26
past op een gefundeerde wijze stretching, fysieke voorbereiding, opwarming en cool-down bij hun sportbeoefening toe.
SpET 24
reageert gepast op sportblessures.
3LO:19
SpET 26
past voorzorgsmaatregelen om veilig sporten te kunnen garanderen toe.
3LO:18
SpET 24
past eerste hulp bij sportblessures toe.
Domein: “meten is weten”
KENNIS
SpET 13
heeft inzicht in objectieve methoden om sportieve prestaties (fysiek, techniek en tactiek) te meten.
SpET 13, 15, heeft inzicht in objectieve methoden om sportieve prestaties (fysiek, techniek en tactiek) te analyseren (evalueren, vergelijken en
bijsturen) in voorbereiding van en tijdens een sportieve prestatie.
25
VAARDIGHEDEN
meet prestaties van zichzelf en medeleerlingen objectief en nauwkeurig.
SpET 25
situeert prestaties van zichzelf en medeleerlingen binnen een geschikt referentiekader.
SpET 25
meet en interpreteert op een correcte en objectieve wijze KLUSCE.
3LO:21*
SpET 27
is bereid “bewegen” te integreren in zijn levensstijl en is zich bewust van verschillende mogelijkheden hiervoor.
3LO:22*
SpET 27
ziet het belang in van een goede fysieke conditie en draagt zorg voor het eigen lichaam.
ATTITUDES
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
CONTEXT
Binnen de bewegingsvorming.
In de klas.
Intra- en extra-murosactiviteiten van de school (projecten, GWP’s …).
Alle bewegingsactiviteiten ongeacht de situatie of sportaccommodatie.
12
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
13
Pedagogisch didactische wenken
Domein: ‘persoonlijke en maatschappelijke belangen t.g.v. sport & beweging’.
herkent de voordelen van sport en bewegen voor de fysieke, mentale en sociale gezondheid:
 op individueel en maatschappelijk vlak
 in functie van gezondheid, welbevinden, stress en depressies, betere concentratie, inburgering, verbondenheid (vrienden in de club) …
communiceert, aan de hand van voorbeelden, omtrent de voordelen van sport en bewegen voor de fysieke, mentale en sociale gezondheid.
Het gebruik van een (s)portfolio kan hier een meerwaarde betekenen.
Aan de hand van (kranten)artikels, een mondeling presentatie, vragen, bedenkingen en reflecties communiceert de leerling omtrent de voordelen van sport
en bewegen. Dit valt perfect te koppelen aan de rol van verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig leren en werken).
Ook tijdens het werken met een sportweek kunnen deze vaardigheden aan bod komen. Een mogelijke invulling kan erin bestaan dat naast bewegings- en
sportmomenten het voorbereidende theoretisch kader gevormd wordt.
motiveert zichzelf en anderen om deel te nemen aan bewegingsevenementen.
Via de rol van coach kan men aan de hand van aandachtspunten (checklist, kijkwijzer …) de nadruk leggen op de motiverende mogelijkheden van deze rol. Dit
kan perfect beoordeeld worden door de leerkracht of via peer- of zelfevaluatie.
promoot door het eigen gedrag de voordelen van sport en bewegen voor de fysieke, mentale en sociale gezondheid.
Het gebruik van een (s)portfolio kan hier een meerwaarde betekenen.
Aan de hand van (kranten)artikels, een mondeling presentatie, vragen, bedenkingen en reflecties verklaart de leerling het eigen gedrag in functie van de
voordelen van sport en bewegen. Dit valt perfect te koppelen aan de rol van verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig leren en werken).
Mogelijke voorbeelden:
 onderzoek van de verschillen (ook fysische fitheid) tussen lln. van 2de en 3de graad, gekoppeld aan:
 participatie in de sportclub/niet sporters;
 lln. van ASO sport en TSO sport;
 …
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
Domein: ‘lichaamseigen en –vreemde stoffen’.
heeft inzicht in de basisregels van hygiëne.
Dit valt te implementeren a.d.h.v. een poll (smartschool, facebook …) of een uitgebreidere vragenlijst.
heeft inzicht in het effect van hydratatie.
Dit valt te implementeren a.d.h.v. een poll (smartschool, facebook …) of een uitgebreidere vragenlijst.
heeft inzicht in het effect van voeding.
Dit valt te implementeren a.d.h.v. een poll (smartschool, facebook …) of een uitgebreidere vragenlijst.
illustreert, aan de hand van voorbeelden, de gevaren en het effect van inname van lichaamsvreemde stoffen.
Verboden middelen, doping, …
Ook “pollen” (ifv immunologie) kan hier aan bod komen.
Zie ook: www.dopinglijn.be
kent de invloed van fysieke activiteit op het endocriene systeem.
Endorfine bij sportbeoefening.
heeft inzicht in de fysiologische impact van sporten op het mentaal welbevinden zowel individueel als op de omgeving.
voorbeelden: runners high, het positieve gevoel na het leveren van een inspanning, verdwijnen van stress en agressie na het sporten …
past spontaan hygiënische basisregels toe.
Leerlingen beseffen het belang van het wisselen van kledij, schoenen, douchen … na een sportinspanning.
Dit valt te implementeren a.d.h.v. een poll (smartschool, facebook …) of een uitgebreidere vragenlijst. Maar ook door dit mee te nemen in de rol van
verantwoordelijke over het eigen leerproces.
14
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
15
Domein: ‘preventie en veiligheid’.
heeft inzicht in de meeste/veel voorkomende sportblessures en preventiemaatregelen.
Preventiemaatregelen - wat zijn primaire (voorkomen, veiligheidsvoorschriften, hygiëne), secundaire (vroegtijdig opsporen – medisch vooronderzoek) en
tertiaire (trachten te voorkomen dat iets onaangenaams opnieuw voorvalt, bijvoorbeeld: de levensstijl aanpassen na een hartinfarct om een nieuw hartinfarct
te vermijden) preventiemaatregelen?
heeft inzicht in effecten van:




stretchen
fysieke voorbereiding
opwarming
cool-down.
Fysieke voorbereiding (houdingstraining, trainen van de KLUS-vaardigheden, coördinatie en evenwicht, core-stability)
heeft inzicht in eerste hulp bij bewegingssituaties.
RICE (Rest, Ice, Compression en Elevation) bij sportblessures…
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
Domein: ‘meten is weten’.
heeft inzicht in objectieve methoden om sportieve prestaties (fysiek, techniek en tactiek) te meten.
Kennisvoorbeelden: meten van afstanden, tijden, hartfrequentie, Eurofittestbatterij ….
heeft inzicht in objectieve methoden om sportieve prestaties (fysiek, techniek en tactiek) te analyseren (evalueren, vergelijken en bijsturen) in voorbereiding
van en tijdens een sportieve prestatie.
Voorbeelden: Eurofitgegevens van de school/klas vergelijken met het witboek van de koning Boudewijnstichting en hieromtrent een mening over vormen;
Verbeteren van technieken en tactieken om ‘beter’, ‘sneller’, ….. in de sport te zijn: bijv. keerpunt zwemmen, bewegingsverloop van een turnbeweging …
meet prestaties van zichzelf en medeleerlingen objectief en nauwkeurig.
Dit kan opgenomen worden binnen de rol van evaluator.
situeert prestaties van zichzelf en medeleerlingen binnen een geschikt referentiekader.
Hoe verhouden mijn prestaties zich tot de klasgroep, schoolgroep, standaardtesten… Dit kan opgenomen worden via de (s)portfolio.
meet en interpreteert op een correcte en objectieve wijze KLUSCE - vaardigheden meten en interpreteren.
Toepassingsvoorbeelden: meten van afstanden, tijden, hartfrequentie, Eurofittestbatterij ….
16
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
DECR. NR:
ET
DECR. NR:
SpET
17
Flexibel en op een sociaal aanvaardbare manier rollen opnemen (in bewegingssituaties).
Deelcompetentie : De leerling als wetenschapper
KENNIS
SpET 33
heeft inzicht in wetenschappelijke methodes.
duidt en begrijpt het verschil tussen een biomedisch en humaan wetenschappelijk kennisdomein.
SpET 33
oriënteert zich op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te verzamelen, te ordenen en te bewerken.
SpET 13
kent objectieve methoden om sportieve prestaties te meten, analyseren en toepassen (evalueren, vergelijken en bijsturen).
illustreert, aan de hand van voorbeelden, verbanden tussen verschillende kennisdomeinen (context sport- & bewegingssituaties).
3LO:16
VAARDIGHEDEN
3LO: 6, 7
SpET 13
maakt in sport- en bewegingssituaties gebruik van geschikte methoden om bewegingssituaties te observeren en te analyseren.
SpET 33
oriënteert zich op een afgebakend onderzoeksprobleem door het opstellen van een onderzoeksvraag, het verzamelen en
ordenen van data, door het analyseren van de data en het formuleren van een conclusie …
SpET 34
kan een onderzoeksopdracht in verband met sport- en bewegingswetenschappen voorbereiden, uitvoeren en evalueren.
SpET 35
rapporteert de onderzoeksresultaten en conclusies en confronteert ze met andere standpunten.
past onderzoeksresultaten toe in het verbeteren van bewegingsvaardigheden.
maakt doelgericht en efficiënt gebruik van digitale tools, internet, softwareprogramma’s, apps …
reflecteert over de eigen onderzoekscompetenties.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
ATTITUDES
motiveert anderen om deel te nemen aan sportieve evenementen.
is leergierig en toont initiatief om meerdere bronnen te raadplegen.
is kritisch t.a.v. data en informatie.
is bereid om de resultaten van het onderzoek te aanvaarden en te confronteren met andere standpunten.
staat open voor innovatie (o.a. bij het gebruik van ICT).
Deelcompetentie : De leerling als begeleider
KENNIS
SpET 6
heeft inzicht in het belang en de verschillende componenten die horen bij het opnemen van een rol als begeleider.
SpET 6
verwerft, a.d.h.v. voorbeelden, inzicht in een motorisch leerproces.
SpET 4
formuleert veiligheids- en spelregels en licht het belang ervan toe.
SpET 4
kent de spelregels, wedstrijdvormen en vooropgestelde normen in functie van een gekozen bewegingsactiviteit.
3LO: 13
SpET 4
kent de specifieke sporttechnieken en –tactieken in functie van de gekozen bewegingsactiviteiten.
3LO:2
SpET 6, 14 geeft, met het oog op de taak van helper, een technische beschrijving van een bewegingsuitvoering.
3LO:23
3LO:1
SpET 28
verklaart, aan de hand van voorbeelden, bij sportbeoefening, mechanismen in het tot stand komen van (sport)groepen en teams.
18
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
19
VAARDIGHEDEN
3LO:23
SpET 6
vervult zelfstandig en op een sociaal aanvaarde wijze verschillende rollen in welbepaalde bewegingssituaties (uitvoerder, helper,
scheidsrechter, evaluator, organisator, reflector …).
3LO:4
SpET 4, 6
bepaalt zelfstandig en in overleg met anderen oefen- en spelregels.
3LO:1
SpET 4, 6
licht het belang betreffende veiligheids- en spelregels toe.
SpET 4
past in nieuwe bewegingssituaties gezamenlijk afgesproken spelregels toe.
3LO:2
SpET 6
helpt medeleerlingen wanneer de bewegingssituatie dit vereist.
3LO:5
SpET 6
schat vaardigheden en beperkingen van anderen in en handelt hier naar.
3LO:7
SpET 6, 7
geeft aan waarom een bewegingsopdracht wel of niet lukt en biedt belangrijke en eenvoudige oplossingen aan op basis van een
beperkt aantal afgesproken criteria (tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen).
SpET 29
gebruikt verantwoorde methoden om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen.
SpET 28
herkent, bij sportbeoefening, mechanismen in het tot stand komen van (sport)groepen en teams.
SpET 30
toont, tijdens overleg en samenwerking, sociaal aanvaardbaar gedrag, op vlak van fair play, loyaliteit, regelgeving, hiërarchie en bij
het uiten van bedenkingen, opmerkingen en gevoelens.
3LO:14*
gaat kritisch om met het bewegingsaanbod in zijn leefomgeving.
3LO:24
overlegt en maakt keuzes uit het mogelijke activiteitenaanbod van de school.
ATTITUDES
3LO:23
SpET 6, 30 is bereid tot samenwerken, leiding nemen, leiding aanvaarden, reflecteren …
3LO:2
SpET 6
is bereid om te reflecteren over het handelen van anderen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
20
Deelcompetentie : De leerling als innovator
KENNIS
kan eenvoudige verbanden herkennen tussen verschillende kennisdomeinen vanuit de context sport en bewegen in het kader van
innovaties.
VAARDIGHEDEN
SpET 32
komt vanuit een opgegeven probleemstelling via het doorlopen van een innovatieproces tot een concept (app, idee, dienst, product
…).
SpET 32
staat op een kritische wijze open voor technische innovaties.
ATTITUDES
3LO:14
Deelcompetentie : De leerling als organisator
KENNIS
verwerft, aan de hand van voorbeelden, inzicht in de verschillende componenten die horen bij het opnemen van een rol als
organisator.
heeft inzicht in de organisatie van sportieve evenementen.
kent verschillende organisatievormen van sportieve evenementen en sportcompetitie.
kent de algemene didactiek van een sportinitiator.
weet hoe hij sportpromotie moet voeren.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
VAARDIGHEDEN
neemt onder begeleiding de taak als organisator op zich.
draagt bij aan de organisatie van bewegingsevenementen.
3LO:5
organiseert bewegingssituaties aangepast aan de deelnemers en de omgeving.
3LO:24
overlegt en maakt keuzes uit het mogelijke activiteitenaanbod van de school, en in haar omgeving.
voert eenvoudige opdrachten m.b.t. co-teaching en/of peer-teaching uit.
organiseert zelfstandig of in groep sportieve evenementen en tornooien.
voert gericht promotie voor sportieve evenementen en tornooien.
ATTITUDES
3LO:23
is bereid tot samenwerken, leiding nemen, leiding aanvaarden, reflecteren ..
vertoont zin voor planning en nauwkeurigheid.
21
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
22
Deelcompetentie : De leerling als verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig werken/leren)
VAARDIGHEDEN
3LO:3
SpET 7
kiest uit een aanbod een aan hun mogelijkheden aangepaste leerweg voor het aanpakken en oplossen van bewegingsopdrachten,
rekening houdend met tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen.
3LO:4
SpET 6
voert zelfstandig leertaken uit om een bewegingsopdracht tot een goed einde te brengen, rekening houdend met hun eigen kunnen.
3LO:15, 25,
20
SpET 7, 27 geeft aan in welke bewegingsactiviteiten hij zich goed voelt en welke bewegingsactiviteiten het best aansluiten bij zijn fysieke,
relationele en motivationele mogelijkheden en kan dit voor zichzelf kaderen. a.d.h.v. o.a veiligheid, bewegingsvreugde,
betrokkenheid en positief zelfbeeld.
SpET 29
gebruikt verantwoorde methoden om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen.
3LO:6
SpET 6
gaat volgens vooropgestelde en/of evidence-based wetenschappelijke criteria bij zichzelf na of hij vorderingen maakt.
3LO:8
SpET 6, 30 geeft over bewegingssituaties zijn mening, wisselt bewegingservaringen uit en trekt hieruit conclusies voor de eigen uitvoering.
3LO:6, 7
SpET 6
geeft zelfstandig aan waarom een bewegingsopdracht wel of niet lukt en zoekt eenvoudige oplossingen op basis van een beperkt
aantal afgesproken criteria.
3LO:4
SpET 6
zet zich in om vooraf afgesproken persoonlijke en haalbare prestatienormen te realiseren.
3LO:6
SpET 6
is bereid tot reflecteren over het eigen handelen.
3LO:4
SpET 6
is bereid tot zelfstandig werken en leren.
3LO:21
SpET 6
is spontaan bereid tot het ondernemen van acties om de eigen mogelijkheden en talenten in bewegingssituaties verder te
ontwikkelen.
3LO:8
SpET 30
vertoont sociaal aanvaardbaar gedrag op vlak van fair play, loyaliteit, regelgeving, hiërarchie en bij het uiten van bedenkingen,
opmerkingen en gevoelens.
ATTITUDES
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
23
CONTEXT
Binnen de bewegingsvorming.
In de klas.
Intra- en extra-murosactiviteiten van de school.
Sportieve evenementen.
Alle bewegingsactiviteiten ongeacht de situatie of sportaccommodatie.
Pedagogisch didactische wenken
De leerling als wetenschapper
Samenwerking met de collega’s wetenschappen is een must. Ervaringsgericht leren motiveert de leerling en dit kan eenvoudig door kennis verworven via de
wetenschappen te koppelen aan vaardigheden en evaluatie in de bewegingslessen. Tegelijk een ideale opstap om aan onderzoekscompetentie (OC )te werken.
heeft inzicht in wetenschappelijke methodes:
Kunnen interpreteren van literatuur en resultaten, kritisch omgaan met resultaten, reflecteren over resultaten …
duidt en begrijpt het verschil tussen een biomedisch en humaan wetenschappelijk kennisdomein.
Aan de hand van voorbeelden kunnen verschillen tussen fysieke (anatomie, biomechanica …) en persoonlijkheidskenmerken (psychologie, sociologie …) aan de
desbetreffende domeinen gekoppeld worden.
kent objectieve methoden om sportieve prestaties te meten, analyseren en toepassen (evalueren, vergelijken en bijsturen)
Kennisvoorbeelden: meten van afstanden, tijden, hartfrequentie, Eurofittestbatterij ….
illustreert, aan de hand van voorbeelden, verbanden tussen verschillende kennisdomeinen (context sport- & bewegingssituaties):
Bijv. vanuit het maatschappelijk belang van bewegen en sport naar gezondheid, van gezondheid naar preventie, van preventie naar een specifieke rol die je kan
opnemen, vanuit de specifieke rol naar een concrete bewegingsuitvoering, vanuit een concrete bewegingsuitvoering naar verschillende aspecten van de
flankerende wetenschappen.
maakt in sport- en bewegingssituaties gebruik van geschikte methoden om bewegingssituaties te observeren en te analyseren.
 Via de rol als evaluator: (peer assessment) kijkwijzers , steekkaarten, checklijsten, ……
 Via de rol als onderzoeker: self-assessment …
De leerling als begeleider
Verschillende rollen kunnen opgenomen worden: helper, evaluator, scheidsrechter, trainer, reflector …
verwerft, a.d.h.v. voorbeelden, inzicht in een motorisch leerproces.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
24
Het behandelen van de basisprincipes staat hier centraal, waarbij het niet de bedoeling is om een module/vak ‘motorisch leren’ te creëren.
Begrippen als: direct (uitvoerend) en indirect (observatie) leren, (de rol van) feedback en differentiatie kunnen hier een plaats krijgen.
Voorbeelden: aan de hand van kijkwijzers, fotomateriaal, filmbeelden, I-pad … (via de rol van coach/begeleider of helper)
formuleert veiligheids- en spelregels en licht het belang ervan toe.
Voorbeelden: het uitwerken van een “eigen” sport waarbij de leerlingen zelf:
 regels opstellen;
 de rol van scheidsrechter;
 …
geeft, met het oog op de taak van helper, een technische beschrijving van een bewegingsuitvoering.
Voorbeelden:
 leerlingen stellen zelf een kijkwijzer op met de focus gericht op het ondersteunen van de techniek in de rol van helper. Foto’s of videobeelden zorgen direct
voor een grafische representatie van de (correct) uitgevoerde beweging.
 Wisselwerking tussen beweging en sporten enerzijds en biomechanica anderzijds kan via een geïntegreerd project tot stand komen. Bijv. via videoanalyse de
beweging in de lessen biomechanica ontleden, waarbij een focus gelegd wordt op de taak van helper.
verklaart, aan de hand van voorbeelden, bij sportbeoefening, mechanismen in het tot stand komen van (sport)groepen en teams.
Voorbeelden: samenstelling van een groep op basis van geslacht, heterogeniteit, homogeniteit, sociale compatibiliteit, sterke/zwakke lln., fysieke verschillen
(groot/klein), samenhorigheid, empathie, …
schat vaardigheden en beperkingen van anderen in en handelt hier naar.
Dit kan aangebracht worden via de rol van evaluator en verder toegepast worden binnen de rol van coach. Hiertoe krijgt een leerling de opdracht om 2 ploegen
te maken die ‘gelijk’ zijn verdeeld met betrekking tot het bekomen van een gelijk opgaande spelsituatie. M.a.w.: is de leerling in staat een situatie aan te passen
aan de klas/leerlingenpopulatie?
geeft aan waarom een bewegingsopdracht wel of niet lukt en biedt belangrijke en eenvoudige oplossingen aan op basis van een beperkt aantal afgesproken
criteria (tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen).
Duidelijke criteria en/of kijkwijzers geven al mogelijke oplossingen en/of verbeterpunten aan. Directe feedback is van grote waarde bij het leren en stimuleert de
leerling om na te denken over zijn eigen leerproces.
gebruikt verantwoorde methoden om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen.
Optimaliseren van de werksfeer in de les door tijdens het opnemen van een rol respect te tonen voor elkaar met het oog op het feit dat iedere leerling kan en
durft te werken/presteren.
herkent, bij sportbeoefening, mechanismen in het tot stand komen van (sport)groepen en teams.
Voorbeelden: samenstelling van een groep op basis van geslacht, heterogeniteit, homogeniteit, sociale compatibiliteit, sterke/zwakke lln., fysieke verschillen
(groot/klein), samenhorigheid, empathie, …
toont, tijdens overleg en samenwerking, sociaal aanvaardbaar gedrag, op vlak van fair play, loyaliteit, regelgeving, hiërarchie en bij het uiten van bedenkingen,
opmerkingen en gevoelens.
Voorbeelden:
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
25
 Via een kijkwijzer met aandachtspunten zoals fair play, loyaliteit, spelregels. (Frisbee vormt hier een prachtig voorbeeld bij)
 Participatieve jaarplanning
gaat kritisch om met het bewegingsaanbod in zijn leefomgeving.
Het gebruik van een (s)portfolio kan hier een meerwaarde betekenen.
Aan de hand van (kranten)artikels, een mondeling presentatie, vragen, bedenkingen en reflecties toont de leerling dat hij/zij kritisch met het bewegingsaanbod
in zijn leefomgeving kan omgaan. Dit valt perfect te koppelen aan de rol van verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig leren en werken). Ook het
gebruik van een participatieve jaarplanning biedt mogelijkheden.
overlegt en maakt keuzes uit het mogelijke activiteitenaanbod van de school.
GWP, sportweek, participatieve jaarplanning, …
De leerling als innovator
kan eenvoudige verbanden herkennen tussen verschillende kennisdomeinen vanuit de context sport en bewegen in het kader van innovaties.
Voorbeelden: STEM, items uit de actualiteit; evolutie sportmaterialen en sportkledij; gebruik van beeldmateriaal als leer- en/of trainingsmethodiek …
Het gebruik van een (s)portfolio kan hier een meerwaarde betekenen.
Aan de hand van (kranten)artikels, een mondeling presentatie, vragen, bedenkingen en reflecties toont de leerling dat hij/zij verbanden herkent in het kader van
innovaties. Dit valt perfect te koppelen aan de rol van verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig leren en werken).
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
De leerling als organisator
verwerft, aan de hand van voorbeelden, inzicht in de verschillende componenten die horen bij het opnemen van een rol als organisator.
Voorbeelden: draaiboek, verzekering, Sabam, materiaal/ infrastructuur , doelgroep, context …
kent verschillende organisatievormen van sportieve evenementen en sportcompetitie.
De nadruk is gericht op sport en niet op beweging in zijn ruime invulling.
De leerling als verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig werken/leren):
Verantwoordelijkheid over het eigen leerproces kan beschouwd worden als het leren opnemen van een rol.
kiest uit een aanbod een aan hun mogelijkheden aangepaste leerweg voor het aanpakken en oplossen van bewegingsopdrachten, rekening houdend met
tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen.
De volledige range (tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen) dient pas op het einde van de graad gerealiseerd te worden. Niet elk
element komt aan bod tijdens elke les. De context van de gekozen activiteit zal bepalen welke combinaties mogelijk zijn. Binnen het sportfolio kan er een
koppeling gemaakt worden tussen evaluaties en feedback van het eigen functioneren tijdens de lessen sport en lichamelijke opvoeding.
geeft aan in welke bewegingsactiviteiten hij zich goed voelt en welke bewegingsactiviteiten het best aansluiten bij zijn fysieke, relationele en motivationele
mogelijkheden en kan dit voor zichzelf kaderen o.a. a.d.h.v. veiligheid, bewegingsvreugde, betrokkenheid en positief zelfbeeld.
Binnen het sportfolio kan er een koppeling gemaakt worden tussen evaluaties en feedback van het eigen functioneren tijdens de lessen sport en lichamelijke
opvoeding. Een belangrijke rol is weggelegd voor het waarom van bepaalde keuzeactiviteiten (keuzesport, participatieve jaarplanning …)
gebruikt verantwoorde methoden om controle te behouden, stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen.
De volledige range (controle behouden, stressgevoeligheid verlagen en mentale weerbaarheid verhogen) dient pas op het einde van de graad gerealiseerd te
worden. Niet elk element komt aan bod tijdens elke les. De context van de gekozen activiteit zal bepalen welke combinaties mogelijk zijn.
Optimaliseren van de werksfeer in de les door tijdens het opnemen van een rol respect te tonen voor elkaar met het oog op het feit dat iedere leerling kan en
durft te werken/presteren.
gaat volgens vooropgestelde en/of evidence-based wetenschappelijke criteria bij zichzelf na of hij vorderingen maakt.
Binnen het sportfolio kan er een koppeling gemaakt worden tussen evaluaties en feedback van het eigen functioneren tijdens de lessen sport en lichamelijke opvoeding. Een
belangrijke rol is weggelegd voor het waarom van bepaalde keuzeactiviteiten (keuzesport, participatieve jaarplanning …)
geeft over bewegingssituaties zijn mening, wisselt bewegingservaringen uit en trekt hieruit conclusies voor de eigen uitvoering.
kijkwijzers, checklijsten, controlekaarten … Deze kunnen ook aan het (s)portfolio toegevoegd worden.
26
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
DECR. NR:
ET
DECR. NR:
SpET
Inzicht hebben in belangrijke principes van reanimatie.
KENNIS
beheerst de theoretische achtergrond van reanimatietechnieken.
beheerst de theoretische achtergronden van letsels en aandoeningen.
VAARDIGHEDEN
3LO:17, 18
schat een onveilige situatie correct in en reageert gepast.
3LO:18
helpt een slachtoffer door eerste hulp toe te passen.
3LO:17
reanimeert een slachtoffer
3LO:17
voert een aantal basistechnieken van de eerste hulp uit in een gepaste situatie.
ATTITUDES
handelt in kritieke situaties rustig en met zelfvertrouwen.
neemt verantwoordelijkheid op als eerste hulpverlener.
CONTEXT
Binnen de bewegingsvorming.
In de klas.
Intra- en extramuros activiteiten van de school.
Sportieve evenementen.
Alle bewegingsactiviteiten ongeacht de situatie of sportaccommodatie.
27
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
Pedagogisch didactische wenken
We verwijzen naar de leerlijn “eerste hulp” van het rode kruis als planningsdocument:
www.rodekruis.be/storage/main/leerlijneerstehulprodekruisvlaanderen.pdf
28
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
3.1. Wetenschappelijke achtergronden
DECR. NR:
ET
DECR. NR:
SpET
Functionele anatomie
KENNIS
3LO:2
SpET 20, 21
benoemt in functie van bewegingsanalyse de structuur en functies van de voornaamste botten, gewrichten en spieren
in het menselijke lichaam en begrijpt het verband tussen spierkracht en lichaamsbeweging.
kent veel voorkomende afwijkingen en aandoeningen van beender- en spierstelsel.
SpET 10
brengt anatomie in verband met de werking van de spier op microscopisch niveau.
VAARDIGHEDEN
SpET 20
begrijpt in functie van bewegingsanalyse de structuur en functies van de voornaamste botten, gewrichten en spieren in
het menselijke lichaam.
bespreekt en analyseert microscopische beelden.
bespreekt a.d.h.v. animaties het anatomisch bewegingsapparaat.
ATTITUDES
staat open om eerder verworven kennis te herhalen en toe te passen in nieuwe situaties.
CONTEXT
Bij het werken aan opdrachten gerelateerd aan onderzoekscompetenties.
Bij projecten.
In de klas.
Binnen de bewegingsvorming.
29
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
30
Pedagogisch didactische wenken
Het kunnen benoemen van de voornaamste botten, gewrichten en spieren in het menselijk lichaam wordt reeds aangebracht in de 2e graad. De mate van
diepgang verschilt echter van school tot school.
In de 3e graad ligt de focus op: “In functie van bewegen en bewegingsanalyse” en “begrijpen”.
Herhalen van de voornaamste botten, gewrichten en spieren binnen de 3e graad is een belangrijk voorwaarde om de kennis te bestendigen. Enkel dient de
vakgroep de vraag met betrekking tot de gewenste diepgang te beantwoorden. Tegelijkertijd moeten leerlingen in de richting SW begrijpen hoe het
bewegingsapparaat (spieren, aanhechtingspunten …) functioneert teneinde een beweging (biomechanisch) te kunnen analyseren en begrijpen. Bijgevolg zijn ze
in staat om aan de hand van deze module de effecten van variatie in morfologie tussen atleten te kunnen verklaren.
We stellen voor om deze module als eerste module in de 3e graad in te plannen, voor de start van de module trainingsleer.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
31
benoemt in functie van bewegingsanalyse de structuur en functies van de voornaamste botten, gewrichten en spieren in het menselijke lichaam en begrijpt
het verband tussen spierkracht en lichaamsbeweging.
We raden aan om de geijkte Latijnse benamingen te gebruiken.
 Begrippen: abductie, flexie, extensie, rotatie, … en hun toepassing.
 Belangrijkste verschillende soorten gewrichten (www.biodesk.be).
 Bij stretchingsoefeningen weten de leerlingen voor welke spieren/spiergroepen de oefeningen bedoeld zijn – benoemen van botten, gewrichten en spieren
in een koppeling met core-stability, relaxatieoefeningen, ademhalingsoefeningen bij zwemmen.
 Verband tussen spierkracht en lichaamsbeweging door bijv. het gebruik van beenspieren bij het klimmen; gebruik maken van de spierkracht van de ander
bij gevechtsport; vormspanning; onderscheid/efficiëntie links en rechtshandigheid / -voetigheid (cfr. tennis).
kent veel voorkomende afwijkingen en aandoeningen van beender- en spierstelsel.
Bijv. hypertrofie en hypotrofie, osteoporose, genua valga (X-benen), genua vara (O-benen), MS, spierdystrofie, spierafbraak door ouderdom (sarcopenie),
rugaandoeningen (kyfose, lordose, scoliose,…)
brengt anatomie in verband met de werking van de spier op microscopisch niveau (myosine, actine, fast en slow twitch …).
Voorbeeldtermen: werking van spiercontracties (excentrisch, concentrisch, isotonisch) op sarcomeerniveau.
Bijv. www.bioplek.org voor een overzicht aan animaties.
begrijpt in functie van bewegingsanalyse de structuur en functies van de voornaamste botten, gewrichten en spieren in het menselijke lichaam.
Mogelijke opdrachten:
 Welke grote spiergroepen, botten en gewrichten gebruiken we bij een beweging?
 Filmpje van elkaar opnemen, selecteren van de belangrijkste screenshots binnen de gekozen houding van eenvoudige bewegingen: bijv. pull-ups en stoten
bij gewichtheffen, buikspieroefeningen en rug extensie-oefeningen. De leerling selecteert meerdere foto’s en verklaart het gebruik van de voornaamste
anatomische elementen. Idealiter wordt dit doorheen het jaar over meerdere leerlingen verspreid. Tevens kan dit gekoppeld worden als vooronderzoek
aan de OC (reeds vanuit de 2e graad – link met bio 2e graad).
 Toegepast op krachttraining aan de hand van fitnessapparaten - hoe kan je het design van een toestel verantwoorden a.d.h.v. de voornaamste botten,
gewrichten, spieren.
 Websuggesties: www.youtube.be , www.kinovea.org , www.swsportmassage.nl (anatomie), …
bespreekt a.d.h.v. animaties het anatomisch bewegingsapparaat.
Bijv. www.bioplek.org voor een overzicht aan animaties.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
DECR. NR:
ET
DECR. NR:
SpET
32
Biomechanica
KENNIS
SpET 13, 33
kent eenvoudige biomechanische meetmethodes om relevante data te bekomen uit verschillende sport- of bewegingssituaties.
beschrijft en identificeert in bewegingssituaties referentieposities, -vlakken en -assen.
3LO:16
SpET 15, 16,
17, 18, 19
geeft voorbeelden van fysische concepten (de wetten van de klassieke mechanica, principes van hydrostatica en hydrodynamica,
rotatie en translatie, begrippen krachtstoot en hoeveelheid van beweging, invloed van de plaats van het zwaartepunt, beweging
en verandering in bewegingstoestand…) in sport- of bewegingssituaties.
SpET 16, 18
begrijpt aan de hand van fysische concepten (de wetten van de klassieke mechanica, principes van hydrostatica en
hydrodynamica, rotatie en translatie …) het bijsturen van een bewegingsuitvoering om de prestatie efficiënter te laten verlopen.
VAARDIGHEDEN
SpET 33
gebruikt in sport- of bewegingssituaties de juiste meetmethode om relevante data te verzamelen.
SpET 16, 18
optimaliseert op basis van de verzamelde data en het begrip van de fysische concepten, de eigen bewegingsuitvoering in sportof bewegingssituaties.
SpET 21
ziet de wisselwerking tussen biomechanica, anatomie en fysiologie in functie van sport en beweging.
ATTITUDES
is bereid tot het bijsturen van de eigen bewegingsuitvoering (optimaliseren)
is bereid tot het verbinden van de technieken en de beweging van het lichaam met wetenschappelijke wetten en inzichten.
houdt zich aan de instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten.
heeft aandacht voor correct en nauwkeurig gebruik van wetenschappelijke terminologie, symbolen, eenheden en data.
kan bekomen meetwaarden en resultaten kritisch benaderen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
33
CONTEXT
Bij het werken aan opdrachten gerelateerd aan onderzoekscompetenties
Bij projecten
In de klas
Binnen de bewegingsvorming
Pedagogisch didactische wenken
Deze module leent er zich perfect toe om startend vanuit de bewegings- en sportlessen data en beeldmateriaal te genereren (informatie). Tijdens de lessen
wetenschappen kan de leerkracht gebruik maken van deze zelf genereerde informatie om wetenschappelijke concepten (in dit geval: fysische concepten) aan
te brengen (kennis). Het begrip van deze concepten dient ertoe te leiden dat leerlingen in staat zijn om, al dan niet onder begeleiding van de leerkrachten,
bewegingsuitvoeringen beter te begrijpen, en waar mogelijk deze bij te sturen (toepassen). We genereren met andere woorden informatie uit
bewegingsuitvoeringen, dat nadien omgevormd wordt tot kennis in de lessen wetenschappen, met het ontwikkelen van toepassingen binnen de bewegings- en
sportlessen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
34
kent eenvoudige biomechanische meetmethodes om relevante data te bekomen uit verschillende sport- of bewegingssituaties.
We raden aan om dit te koppelen aan de ‘rol van wetenschapper’ en aan de deelcompetentie ‘Meten is weten’.
Voorbeelden: video- en foto-analyse; tijds- en afstandmetingen; sensoren: hartslagsensor, snelheidsmeter op fiets, krachtsensor, vermogen bij ergometerfiets;
dynamometers (in fitnesstoestellen).
beschrijft en identificeert in bewegingssituaties referentieposities, -vlakken en -assen.
Leren omgaan met de vakspecifieke taal vormt hier de basis voor verder gebruik in de lessen bewegen en sport. Koppelen met spier-, bot -en gewrichtsanalyses
uit de module anatomie.
Mogelijke begrippen:
 Lateraal, mediaal, superior, inferior, distaal…
 Sagittaal, frontaal, transversaal …
 Longitudinaal …
 Flexie, extensie, hyperextensie, dorsiflexie, plantaire flexie, abductie, adductie …
geeft voorbeelden van fysische concepten (de wetten van de klassieke mechanica, principes van hydrostatica en hydrodynamica, rotatie en translatie,
begrippen krachtstoot en hoeveelheid van beweging, invloed van de plaats van het zwaartepunt, beweging en verandering in bewegingstoestand…) in
sport- of bewegingssituaties.
Zie voorbeelden uit biomechanica
begrijpt aan de hand van fysische concepten (de wetten van de klassieke mechanica, principes van hydrostatica en hydrodynamica, rotatie en translatie …)
het bijsturen van een bewegingsuitvoering om de prestatie efficiënter te laten verlopen.
Zie voorbeelden uit biomechanica
gebruikt in sport- of bewegingssituaties de juiste meetmethode om relevante data te verzamelen.
 Gebruik van apps voor videoanalyse: Ubersense, Hudl technique, kinovea, coacheye …
 Krachtsensoren: handknijpkracht, krachtenplatform, dynamometer
 Accelerometrie (apps of wearables)
optimaliseert op basis van de verzamelde data en het begrip van de fysische concepten, de eigen bewegingsuitvoering in sport- of bewegingssituaties.
Zie voorbeelden uit biomechanica
ziet de wisselwerking tussen biomechanica, anatomie en fysiologie in functie van sport en beweging.
Zie voorbeelden uit biomechanica
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
Voorbeelden uit biomechanica
voorbeelden en fysische concepten in sport- of bewegingssituaties:
Beweging en verandering in bewegingstoestand
Basiskennis (dynamica) wordt behandeld in fysica van de 2e graad. Kinematica wordt aangebracht in de 3e graad.
Vanuit de modules sport worden de meetgegevens opgenomen. bijv. vanuit video-analyse van een loop/sprintbeweging wordt per sec de afstand gemeten.
Hieruit kan (via grafieken) gemiddelde snelheid en versnelling berekend worden om als dusdanig EVRB op te bouwen.
Voorbeelden:
 Video-analyse, grafiek uit ERB (constante snelheid: duurloop (gemiddelde snelheid – voorspellen van eindtijd halverwege), fietsen (werelduurrecord,
digitale haaslichten – memorial Van Damme)
 EVRB: sprint, schansspringen (constante kracht) – glijbaan, formule 1 – start, fietsen, valschermspringen (verwaarlozing van de luchtweerstand), duiken
van de hoge plank (te meten met video)
Invloed van de plaats van het zwaartepunt bij een beweging of evenwichtstoestand.
Voorbeelden:
 het zwaartepunt van de hoogspringer versus de hoogte van de lat. Door de techniek van het hoogspringen (Fosbury flop) kan het lichaamszwaartepunt
(LZP) buiten het lichaam komen te liggen. Gezien het prestatieniveau van een hoogspringer bepaalt wordt door het aanpassen van zijn vluchtbaan
(m.a.w. LZP t.o.v. de lat – beweegt onder de lat door), heeft een atleet voordelen wanneer de vluchtbaan hoger gestart kan worden (grafiek –
oorsprong).
 Judo: hefbewegingen (basishouding – brede lage houding).
 Eerlijk maken van hoogspringen: kleine atleten hebben geen voordeel, dus lat aanpassen aan het zwaartepunt van de atleet.
 zwaartepunt bepalen: uitknippen van een beeld van een sportbeweging + koordje / op de rekstok: liggen + bepalen van het zwp + armen strekken
 Verandering van positie van het LZP in sport-of bewegingscontext duiden. (in sport): bijv. slackline (armen bewegen om LZP aan te passen + filmen +
bakstenen)/bezemsteel (circustechnieken): stipje op het zwaartepunt – kijken – boven het steunpunt + proef met kleiner voorwerp + of proef met
beweegbaar lzp)
 Proef: hangen op plint met armen naast lichaam + armen naar voren: aanvoelen van verandering van LZP. (verwijzen naar elkaars lpd)
Krachtstoot.
35
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
36
http://www.karateoudenaarde.be/pdf/karate-en-de-formules-uit-de-fysica.pdf
Optimaliseren van de beweging a.d.h.v. fysische concepten.
wetten van de klassieke mechanica toepassen om beweging (translatie en rotatie) te begrijpen en bij te sturen met het doel de prestatie te verhogen.
Voorbeelden:
 Optimaliseren van de individuele prestatie:
 Fosbury flop: afstoot – hoek bepalen van de vluchtfase.
 Kogelstoten, speer, discus: ideale hoek om zo ver mogelijk te werpen.
 Hoe heuvels aanleggen om bmx-er (freestyle snowboard – snowpark) zo te laten landen dat hij net voorbij de top van de volgende heuvel landt met een
bepaalde beginsnelheid.
principes van hydrostatica en hydrodynamica toepassen om de beweging in een middenstof te begrijpen en te optimaliseren.
Hydrostatica wordt aangebracht in de 2e graad – Wet van Archimedes
Hydrodynamica is een verplichte keuzemodule in de 3e graad. Binnen sportcontexten wordt hydrodynamica als een belangrijke factor beschouwd (Bijv. fietsen
– zeilen – formule 1 – valschermspringen – zwemmen - Golfslag bij schoolslag – vliegtuigvleugel - Effectballen bij voetbal / pingpong / golf / frisbee
Zie ook fysica:




Kenmerken van de Archimedes kracht bespreken
De wet van Archimedes kwalitatief toepassen in sport -en bewegingssituaties toepassen (duiksport, ballonvaart)
Formules van wrijvingskrachten en weerstandskrachten kwalitatief toepassen
Sportcontexten koppelen aan de kenmerken van een fluïde.
Optimaliseren in sport:





Bijv. zwemmen: volledig uitademen om op de bodem te gaan liggen.
Zwemmen: zwembandjes, vest i.f.v. drijfvermogen
Lichaamssamenstellingen bij zwemmers
Onderwaterweging als voorbeeld i.f.v. lichaamsstelling.
Wrijvingkracht:
 Optimaliseren:
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
 Ski’s waxen
 Banden wisselen bij formule 1
 Banden bij baanfietsen versus mountainbike
 Schansspringen: brede ski’s
 Curling
 Verschil in gravel / gras (tennis)
 Magnesium in turnen / klimmen
 Bowlingbaan (olie)
 weerstandskracht in sportbewegingen kwalitatief toepassen + optimaliseren (sport):
 Spinbeweging (tennis): topspin en downspin om de balbaan te beïnvloeden
 Spoiler (helm bij fietsen)
 Haaienpak bij zwemmen
 Hoekschop naar doel (spin)
 Fietshouding + afdalen: positie
 Benen scheren bij fietsen/zwemmen
 Hoogte bij een werelduurrecord
 Druppelvorm in wielrennen
 Valschermspringen: formaties maken
37
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
38
de begrippen krachtstoot en hoeveelheid van beweging inzichtelijk toepassen bij verandering van bewegingstoestand.
Hoe zet je iets in beweging?
Voorbeelden:




Kogelstoten: hoe groter de contactafstand met de kogel, hoe verder je kan duwen + rotatie (contacttijd wordt vergroot)
Verspringen
Zeilen: vieren van het zeil bij een windstoot
Rugby / Sumo / judo (lichaamsbouw)(alle contactsporten): duiden van de gewichtsklassen + meting om er net onder te zitten / water drinken om massa
te winnen.
 Botsingen: Boksen; Karate; Taekwondo; Biljart; Bowling
 Massa van de curl (curling)
ziet de wisselwerking tussen biomechanica, anatomie en fysiologie in functie van sport en beweging
Enerzijds handelt deze LPD over de situering van biomechanica.
Volgende onderwerpen kunnen hierbij aan bod komen:
 Historiek van wetenschappelijk onderzoek binnen sport- of bewegingssituaties. Bijv. fotografisch geweer van Étienne-Jules Marey
 Maken van een model van een voorarm (in fysica) en dit koppelen aan het gebruik van een sticky-figuur in de lessen sport. Dit proces kan ondersteund
worden door IT-tools (bijv. https://scratch.mit.edu/projects/1089528/ )
 het geïntegreerde karakter van biomechanica duiden door de linken met de praktijk (fysiologie, functionele anatomie, …) duidelijk te maken.
 het maatschappelijke belang van biomechanica duiden. Hoe helpt biomechanica om de prestatie te verbeteren? (bijv. prothesen, motortje in de fiets,
technologische evoluties in materiaal : startblokken, zwempakken, ondergrond bij atletiek / kunstgras …).
 het verschil tussen theoretische modellen en het in realiteit haalbare duiden. Vbn.
 werelduurrecord op 10 km hoogte rijden is veel efficiënter omwille van de lagere dichtheid van de lucht. We moeten ons echter de vraag stellen indien
een werelduurrecord kan gereden worden op deze hoogte?
 Record speerwerpen en discus op extreme hoogte.
 Effect van flexibiliteit bij gymnasten, sportklimmers …
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
Anderzijds handelt deze LPD over de efficiëntie van een beweging (bewegingsuitvoering), waarbij een juiste technische uitvoering van deze beweging zorgt
voor een correct (en efficiënter) energie- & krachtgebruik (& -verbruik). Dit kan gekoppeld worden aan de rol van coach/trainer om voldoende aandacht te
hebben aan techniektraining, rekening houdend met de resultaten van biomechanische analyses.
Mogelijke voorbeelden van onderwerpen die hier aan bod kunnen komen:
 Effect van intervariabiliteit en antropometrie op bewegingsuitvoeringen bij sportklimmen.
 bewegingen analyseren: waarom is de ene uitvoering beter dan de andere? Je kan hierbij rekening houdend met lichaamspositie, hoeken waaronder de
krachten uitgevoerd worden …
 rugscholing en belang van core-stability – koppeling met blessurepreventie: voorbeelden:
 Optillen van een voorwerp. Practicum (met camera): optillen licht voorwerp (met en zonder buigen door de knieën)
 krachttraining/ fitness : waarom is de correcte uitvoering van een bepaalde houding belangrijk?
 Constructie van fitnesstoestellen bespreken: cam-wielen bij isokinetische krachttoestellen …
39
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
DECR. NR:
ET
DECR. NR:
SpET
40
Fysiologie / Trainingsleer
KENNIS
SpET 1
kent de lichamelijke basiseigenschappen (KLUSCE).
SpET 8
verklaart de interactie tussen de verschillende biochemische processen en koppelt ze aan sportinspanning en training a.d.h.v.
verschillende energiesystemen (anaeroob alactisch, anaeroob lactisch en aeroob).
SpET 9
verklaart maximale lactaataccumulatie, lactaatdrempels, steady state, VO2 max, zuurstoftekort, zuurstofdeficit en
zuurstofschuld.
SpET 9
omschrijft elementaire principes van trainingsleer.
herkent de opbouw van een trainingsschema op basis van elementaire principes van trainingsleer.
SpET 9
heeft inzicht in verschillende wetenschappelijke aspecten en indicatoren van fysieke fitheid en prestatievermogen en koppelt dit
aan de bewegingspraktijk.
SpET 10
herkent statische en dynamische spiercontracties in concrete sport- en/of trainingssituaties en kan deze verklaren.
VAARDIGHEDEN
3LO:20
SpET 8
gebruikt verschillende manieren om effecten van sportinspanning en training te meten, analyseren en interpreteren.
SpET 9
legt eigen trainingsdoelen vast a.d.h.v. het meten van verschillende aspecten en indicatoren van fysieke fitheid en
prestatievermogen.
SpET 11
legt het verband tussen homeostatische controlemechanismen (thermoregulatie, osmoregulatie, excretie, zuurbasenregeling) en
sportbeoefening in concrete sport- en/of trainingssituaties.
ATTITUDES
is kritisch t.a.v. data en informatie.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
is bereid om de resultaten van het onderzoek te aanvaarden en te confronteren met andere standpunten.
is ingesteld op veilig, verantwoord en milieubewust omgaan met stoffen, voorwerpen, toestellen en levende organismen.
houdt zich aan de instructies en voorschriften bij het uitvoeren van opdrachten.
heeft aandacht voor correct en nauwkeurig gebruik van wetenschappelijke terminologie, symbolen, eenheden en data.
kan bekomen meetwaarden en resultaten kritisch benaderen.
CONTEXT
Bij het werken aan opdrachten gerelateerd aan onderzoekscompetenties
Bij projecten
In de klas
Binnen de bewegingsvorming
41
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
42
Pedagogisch didactische wenken
In de module ‘fysiologie’ ligt de nadruk op het verklaren van effecten, terwijl in de module ‘training’ toepassingen (vanuit een fysiologische verklaring) geduid
worden.
Het wordt aangeraden om een leerlijn uit te werken met de collega biologie en chemie om de theorie af te stemmen op de praktijk. De theoretische
benadering wordt gegeven door de leerkracht biologie maar de collega praktijk is (mede) verantwoordelijk voor het geven van verklarende voorbeelden en de
verdere uitwerking. Theorie moet niet steeds voor de praktijk komen, het kan ook interessant zijn om eerst de leerlingen proefondervindelijk te laten kennis
maken met principes die dan later worden verklaard in de theorielessen.
Het uitwerken van een (s)portfolio waarin alle verzamelde data gecentraliseerd worden, is een sterke tool om integratie te vergemakkelijken. Zo kan een
leerkracht werken met de individuele gegevens van de leerlingen om bepaalde concepten te visualiseren (bijv. opbouwen van een vergelijking a.d.h.v. de
vluchtfase tijdens een fosbury-flop).
De leerlijn moet bewaken dat er op een bewuste en gestructureerde aan de verschillende onderdelen gewerkt wordt en een effectieve en efficiënte
samenwerking ontstaat op maat van de school en op maat van de leerlingen. Het onderzoekend handelen wordt gestimuleerd aan de hand van concrete
voorbeelden zoals via de bieptest op zoek gaan naar de omslagpols.
Het leren meten en het interpreteren van data: testen moeten niet steeds in een les aan bod komen. Dit kan ook gebeuren doorheen de verschillende lessen.
Zo kunnen gekwetste leerlingen ingezet worden in de rol van wetenschapper/testafnemer en/of van evaluator.
Mogelijke testen die gebruikt kunnen worden zijn: Eurofit; prestatie-testen (Prone-bridge, Staande vertesprong, Hangtest, Andere kracht/uithouding testen,
Pliometrische sprongtest (vanop verhoog versus vanop de grond springen))
kent de lichamelijke basiseigenschappen (KLUSCE).
Kracht, lenigheid, uithouding, snelheid, coördinatie en evenwicht.
verklaart de interactie tussen de verschillende biochemische processen en koppelt ze aan sportinspanning en training a.d.h.v. verschillende energiesystemen
(anaeroob alactisch, anaeroob lactisch en aeroob).
Biochemische principes (aerobe en anaerobe ademhaling) zijn besproken in biologie, de praktische verduidelijking wordt opgenomen in de module fysiologie/trainingsleer.
Interessant is om vooral aan te tonen dat de verschillende energieleveringssystemen interageren op biochemisch niveau en een belangrijke rol spelen bij verschillende soorten
inspanningen. Voorbeelden: aandelen energielevering bij marathonlopers (krebscyclus) versus 400m sprint (glycolyse) versus 100m sprint (fosfaatsystemen), verschillen
gerelateerd aan gender (energie, VO2 max) door bijv. verschillende spiersamenstelling (verzuring), hormonaal (bijv. Caster Semenya), hematocrietwaarde.
omschrijft elementaire principes van trainingsleer.
verminderde meeropbrengst, overload, supercompensatie, specificiteit, omkeerbaarheid, intervariabiliteit, wisselende belasting, belastingsvolgorde (planning),
omvang en intensiteit, effectieve prikkel, tapering, periodisering.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
herkent de opbouw van een trainingsschema op basis van elementaire principes van trainingsleer.
Kan op basis van een aangeleverd trainingsschema onderscheiden welke onderdelen van KLUSCE getraind worden. Erkent het belang van een individueel
trainingsschema (man/vrouw, doelgroepen, persoonlijke belastbaarheid).
43
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
44
heeft inzicht in verschillende wetenschappelijke aspecten en indicatoren van fysieke fitheid en prestatievermogen en koppelt dit aan de bewegingspraktijk.
Fysieke fitheid:
 Stappenteller (10000 stappenplan VIGEZ), Eurofit, kennis van ACSM position stands i.v.m. fitness (minimum bewegingsrichtlijnen om gezond te blijven –
www.acsm.org/public-information/position-stands)
 Invloed van lichaamssamenstelling (vetpercentages, BMI, heupomtrek …)
Prestatievermogen:
 lactaat, VO2 max, maximale vermogen test, Wingate, shuttle run test, Coopertest, Conconi, Harvardsteptest …
herkent statische en dynamische spiercontracties in concrete sport- en/of trainingssituaties en kan deze verklaren.
Dit komt aan bod in biologie - 4de jaar. Het is belangrijk dat de lln een relatie leggen tussen spiercontractie (actine en myosine) en energieproductie a.d.h.v.
het verklaren van verschillen tussen statische en dynamische spiercontracties: welke soorten spiercontractie, kenmerken van de verschillende contracties,
verklaren a.d.h.v. actine en myosine.
In de praktische lessen kan je systematisch de begrippen gebruiken:
 Statisch: tegen de muur duwen, zwaar gewicht op dezelfde hoogte houden, brug schouderstand en kruishang (turnen), core stability
 Dynamisch: kogelstoten, afstoot bij hoogspringen …
gebruikt verschillende manieren om effecten van sportinspanning en training te meten, analyseren en interpreteren.
Hartslagmeting, lichaamssamenstelling en KLUSCE-testen (Eurofit, Cooper, shuttle run test, …)
legt eigen trainingsdoelen vast a.d.h.v. het meten van verschillende indicatoren van fysieke fitheid en prestatievermogen.
Hartslagmeting, lichaamssamenstelling en KLUSCE-testen evolutie gedurende het schooljaar.
legt het verband tussen homeostatische controlemechanismen (thermoregulatie, osmoregulatie, excretie, zuurbasenregeling) en sportbeoefening in concrete sport- en/of
trainingssituaties).
de
e
Theoretische achtergronden (controlemechanismen) worden aangebracht in biologie eerder op het einde van de 3 graad - 6 jaar – eerste semester (omwille van uitgebreide
bespreking biologie).
Binnen de modules sport kunnen we dit praktisch benaderen door het bespreken van de gevolgen van een dehydratatie en hitte bij sporten (al dan niet tijdens warme
temperatuur) – praktische implicatie: (bevoorrading bij marathon, tour de France …), klimaatkamers bij voorbereiding wedstrijd (zie Sven Nys:
http://www.hln.be/hln/nl/1306/Olympische-Spelen/article/detail/369057/2008/08/04/Sven-Nys-Conditie-is-heel-goed.dhtml )
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
Andere voorbeelden:
 Thermoregulatie: t°, zweten, recuperatie: gebruik van ijsbaden
 Osmoregulatie: dehydratatie, sportdranken (hypertoon, isotoon, hypotoon)
 Excretie: Soorten:
 Perspiratoir: zweten
 Respiratoir: CO2
 (Renaal): nieren, lever, blaas
 (Hepatisch): lever – hemoglobine - bilirubine
 Zuurbasenregeling:
 Hyperventilatie: reddend zwemmen, verlagen van CO2 om ademhalingsreflex, gevaar voor flauw vallen, hoogtetraining
45
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
46
3.2. Motorische competenties: motorische basisvaardigheden
DECR. NR:
ET
DECR. NR:
SpET
Vaardig in bewegingsuitvoeringen.
ALGEMENE BEWEGINGSVAARDIGHEDEN
SpET 12
neemt vanuit objectieve waarnemingen (perceptie en/of meting) en aan de hand van voorbeelden, beslissingen aangaande
mogelijkheden en beperkingen van sporters.
3LO:6
SpET 25
gaat op basis van de meetresultaten na of hij vorderingen maakt bij het uitvoeren van bewegingsopdrachten.
3LO:6
SpET 3
belast zelfstandig volgens vooropgestelde criteria het lichaam op gepaste wijze en stuurt het motorisch leerproces bij.
SpET 1
herkent de lichamelijke basiseigenschappen (KLUSCE).
SpET 2
kan individueel en in groep een beweging en actie uitvoeren met inzicht en vaardigheid.
SpET 3
kan fysieke en motorische vaardigheden op het gepaste moment inzetten om te komen tot effectieve bewegingsuitvoeringen of
om een bepaald spel- of bewegingsdoel te bereiken.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
SpET 4
47
herkent en interpreteert trainingsprincipes in verschillende bewegingsgebieden.
neemt een fitnesstest (kracht/lenigheid/...) af en analyseert deze.
3LO:9
SpET 4
integreert de basisregels van ergonomisch bewegen in alle mogelijke situaties.
3LO:19
3LO:12
past geleerde vaardigheden uit verschillende bewegingsgebieden toe in andere (complexe) bewegingscontexten.
SpET 5
integreert ruimtegebruik, timing, houding, vormspanning, ritmisch verloop en bewegingsimpulsen in bewegingsuitvoeringen.
SPECIFIEKE BEWEGINGSVAARDIGHEDEN
 Loopvaardigheden, sprongvaardigheden, evenwicht, hangen, steunen, zwaaien, draaien, werpen, stoten, klauteren, klimmen, meegaan en tegenwerken in
bewegingen.
 Vaardigheden eigen aan doel- en terugslagspelen, ritmische- of dansante vormen en zwemmen.
Loopvaardigheden
3LO:12
3LO:12
3LO:10, 12
voert een sprint uit op een hoger beheersingsniveau.
voert een duurloop uit op een hoger beheersingsniveau.
voert loopvaardigheden uit in bewegingscombinaties op een inzichtelijke wijze, met en zonder toestellen, alleen of met anderen,
op een hoger beheersingsniveau.
Sprongvaardigheden
3LO12
3LO12
3LO12
3LO:10,12
Evenwicht
kan hoogspringen op een hoger beheersingsniveau.
kan verspringen op een hoger beheersingsniveau.
voert gymnastische sprongen uit op een hoger beheersingsniveau.
voert sprongvaardigheden uit in bewegingscombinaties op een inzichtelijke wijze, met en zonder toestellen, alleen of met
anderen, op een hoger beheersingsniveau.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
48
3LO:10
zoekt, behoudt en herstelt evenwicht in bewegingscombinaties op een inzichtelijke wijze, met en zonder toestellen, alleen of met
anderen.
3LO:12
zoekt, behoudt en herstelt evenwicht op een hoger beheersingsniveau.
Hangen en steunen
3LO:10, 12
kan hangen en steunen in bewegingscombinaties op een inzichtelijke wijze, met en zonder toestellen, alleen of met anderen, op
een hoger beheersingsniveau.
Werpen, vangen en stoten
3LO:12
kan kogelstoten op een hoger beheersingsniveau.
3LO:12
kan speer- of discuswerpen op een hoger beheersingsniveau.
3LO:10,12
voert aangepaste vormen van werpen, vangen en stoten op een inzichtelijke wijze uit, alleen en met anderen, op een hoger
beheersingsniveau.
Zwaaien en draaien
3LO:10, 12
gebruikt motorische eigenschappen waarbij het accent ligt op zwaaien en draaien, op een inzichtelijke wijze in
bewegingscombinaties met en zonder toestellen, alleen of met anderen, op een hoger beheersingsniveau.
Klauteren en klimmen
3LO:10, 12
gebruikt motorische eigenschappen waarbij het accent ligt op klauteren en klimmen, op een inzichtelijke wijze in
bewegingscombinaties met en zonder toestellen, alleen of met anderen, op een hoger beheersingsniveau.
Meegaan en tegenwerken in bewegingen
3LO:10, 12
Doel- en terugslagspelen
gebruikt gekende motorische vaardigheden op basis van meegaan, tegenwerken en veilig vallen op een inzichtelijke wijze in
bewegingscombinaties, alleen of met anderen, op een hoger beheersingsniveau.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
past eerder geleerde vaardigheden toe in andere doel- en terugslagspelen.
3LO:9
3LO:13
SpET 4
past in eenvoudige en meer complexe situaties van een doelspel eenvoudige aanvallende of verdedigende strategieën toe.
3LO:13
SpET 4
past in eenvoudige en meer complexe situaties van een terugslagspel eenvoudige aanvallende of verdedigende strategieën toe.
Ritmische en/of dansante vormen
kan met gekende motorische vaardigheden een creatieve combinatie samenstellen en uitvoeren, alleen of met anderen.
3LO:11
beweegt expressief op muziek.
performt voor een gekend publiek.
Zwemmen
3LO:9,12
voert startduiken en keren reglementair uit.
3LO:12
voert op een doeltreffende manier minstens drie erkende zwemslagen uit.
voert basistechnieken van het reddend zwemmen uit.
Bewegen in verschillende milieus
past binnen verantwoorde omstandigheden eerder geleerde en/of nieuwe bewegingservaringen toe in een universeel milieu.
ATTITUDES
3LO:7
SpET 27
is bereid om te reflecteren over zichzelf en/of de groep.
3LO:6
SpET 27
is bereid om zijn leerproces bij te sturen.
(*)
SpET 27
is bereid om te performen.
3LO:15*
SpET 27
staat open om bewegingsvreugde te ervaren op basis van competente deelname aan verschillende bewegingsactiviteiten.
49
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
50
CONTEXT
Alle bewegingsactiviteiten ongeacht de situatie of sportaccommodatie.
Individuele bewegingsactiviteiten zoals atletiek, gymnastiek, ritmische en/of dansante activiteiten, judo, karate, acrogym, zwemmen (keerpunt) , freerunning,
muurklimmen, hindernisparcours…
Groepsgebonden bewegingsactiviteiten zoals doelspelen en terugslagspelen, omnisport …
Pedagogisch didactische wenken
verklaart vanuit objectieve waarnemingen (perceptie en/of meting), aan de hand van voorbeelden, beslissingen aangaande mogelijkheden en beperkingen van
sporters.
bijv..: accepteren dat de prestatienorm voor elke sporter verschillend is afhankelijk van persoonlijke aanleg, gewicht, grootte, fysieke mogelijkheden,
voorgeschiedenis …
voert op een doeltreffende manier minstens 3 erkende zwemslagen uit.
… op een doeltreffende manier … : spreek criteria af op basis van de gekozen zwemstijlen; de ligging in het water; de beginsituatie van de individuele leerling; het volhouden
over een bepaalde afstand; het technisch specifieke aspect van de zwemstijl …. Dit alles kan perfect op maat van de individuele leerling en werkt bovendien motiverend.
past binnen verantwoorde omstandigheden eerder geleerde en/of nieuwe bewegingservaringen toe in een universeel milieu.
Dit betekent dat bewegen en sport binnen andere contexten geplaatst kunnen worden. Bijv. hiervan: bewegen in een natuurlijke omgeving a.d.h.v. freerunning, moddervoetbal,
geocaching, oriëntatieloop, survivalrun, hoogteparcours, sportweek en of –dag … Dit is een uiterst dankbaar onderwerp om jongeren te leren dat bewegen overal kan
uitgevoerd worden.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
4.
51
Algemene pedagogisch-didactische wenken
Eindtermen LO, gekoppeld aan de specifieke eindtermen Sportwetenschappen
Voorliggend leerplan realiseert, op het einde van de derde graad, enerzijds de eindtermen LO en
anderzijds, door integratie met de leerplannen biologie en fysica, de specifieke eindtermen voor
sportwetenschappen, kortweg SpET, van de pool sportwetenschappen.
De decretale specifieke eindtermen sportwetenschappen beogen een integratie van sport en de
flankerende wetenschappen. Dat houdt in dat de specifieke eindtermen als geheel werken aan:
 verdieping van de wetenschappen uit de basisvorming in sportcontexten en in aansluitende
sportgerelateerde contexten: medische, maatschappelijke, gezondheid, enzovoort;
 bijkomende relevante onderdelen uit wetenschapsdomeinen die nodig zijn om bepaalde specifieke
fenomenen en onderwerpen uit de sport- en sportgerelateerde contexten te onderbouwen;
 een voldoende hoog sportief fysiek niveau door gerichte sportbeoefening, met aandacht voor kennis
van en inzicht in de wetenschappelijke aspecten ervan.
Bijgevolg schenken we gedurende de schoolloopbaan van een leerling binnen de derde graad
sportwetenschappen, een ruime aandacht aan volgende dimensies:
 de maatschappelijke relevantie en brede verwevenheid van bewegen en sport met diverse
disciplines;
 inzicht hebben in belangrijke principes van sport, welzijn, gezondheid en fitheid;
 ontwikkelen van zelfkennis en sociaal functioneren (via het opnemen van rollen);
 verwerven van vaardigheden inzake eerste hulp en reanimatietechnieken;
 inzicht verwerven in de flankerende basiswetenschappen (biologie, fysica en chemie);
 aantonen van de verwevenheid van de flankerende basiswetenschappen (biologie, fysica en chemie)
met de toegepaste en geïntegreerde (functionele anatomie, biomechanica, fysiologie, trainingsleer)
modules binnen bewegings- en sportcontexten;
 het ontwikkelen van een ruime motorische basis waarbij een voldoende hoog sportief fysiek niveau
nagestreefd wordt.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
52
Wetenschappelijke vaardigheden
Via hun interesse voor sport maken leerlingen kennis met een sterk pakket wetenschappen vanuit sporten sportgerelateerde contexten. Die contexten zijn tegelijk het uitgangspunt én het toepassingsgebied
van de wetenschappelijke vorming. In de toepassingen kunnen het verband en de wisselwerking tussen
de diverse wetenschappelijke disciplines zichtbaar worden gemaakt. Voor jongeren kan dat een
motivatie en tegelijk een initiatie zijn.
Door het opnemen van de rol als wetenschapper leren de leerlingen, tijdens de lessen wetenschappen,
binnen de derde graad, creatief en autonoom omgaan met verworven wetenschappelijke vaardigheden
die werden ontwikkeld tijdens de eerste en tweede graad. Zo hebben leerlingen tijdens de eerste graad
kennis gemaakt met fasen van de natuurwetenschappelijke methode en in de tweede graad hebben zij
de ontwikkeling van de wetenschappelijke vaardigheden onder begeleiding verder gezet.
In de derde graad beogen we dat onze leerlingen “opdrachten en experimenten creatief en autonoom
uitvoeren”. Dit betekent dat de leerlingen de mogelijkheid krijgen om zelf, op regelmatige basis, tijdens
(sport)opdrachten en wetenschappelijke (sport)experimenten een eigen onderzoeksvraag kunnen
formuleren, dat zij zelf een plan van aanpak mogen bedenken en uitvoeren. Deze aanpak zal de
autonomie en verantwoordelijkheid van de leerling stimuleren. De uitvoering van opdrachten en
experimenten is maar effectief indien de leerlingen zelf ontdekkend en actief kunnen leren en werken.
Het is van belang dat de leraar er voor zorgt dat de leerlingen voldoende ruimte krijgen voor eigen werk
en ontwikkeling.
Het, door de leerlingen, opnemen van de rol als wetenschapper is enerzijds gericht op de ontwikkeling
van deelvaardigheden van de onderzoekscompetentie (OC) en anderzijds tot het zelfstandig uitvoeren
van een onderzoeksopdracht binnen een ruimere sportwetenschappelijke context (bewegen en sport).
De vakgroep Sport/Wetenschappen zal de OC begeleiden voor elke leerling in de richting
sportwetenschappen.
Een OC volgt de wetenschappelijke onderzoeksmethode. Voor meer info hieromtrent: raadpleeg de
brochure van het GO! i.v.m. OC.
Deelaspecten of deelcompetenties zijn:
 een probleem herleiden tot een onderzoeksvraag en indien mogelijk een hypothese over deze vraag
formuleren;
 op een systematische wijze informatie verzamelen en ordenen;
 met een geschikte methode een antwoord op de onderzoeksvraag zoeken of met de aangereikte
methode een onderzoeksvoorstel uitvoeren;
 over een waarnemingsopdracht/experiment/onderzoek het resultaat rapporteren;
 over een waarnemingsopdracht/experiment/onderzoek het resultaat reflecteren.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
53
Mogelijke thema’s voor onderzoeksdomeinen (in samenwerking met de leraren biologie en fysica):
 Biomechanische analyse van een eenvoudige beweging.
 Modelleren van spieren, gewrichten en beenderen die betrokken zijn bij een welbepaalde
sportactiviteit of beweging.
 Onderzoek naar de verbanden tussen sporten en gezondheid, sport en veiligheid, sport en
inburgering, sport en voeding, sport en politiek, sport en geld, sport en cultuur …
 Blessuregevoeligheid binnen bepaalde sporten verklaren a.d.h.v. gekende anatomische termen.
 Voedingswaarden bepalen van verschillende voedingssupplementen (isotone dranken, energy-bar …)
 De kennis van eenvoudige wrijvings- en weerstandkrachten toepassen om sportprestaties te
optimaliseren.
 …
Bovenstaande thema’s kunnen aanleiding geven tot verschillende onderzoeksonderwerpen. Het is
belangrijk om, samen met de leerlingen, te zoeken naar een moeilijkheidsgraad die aansluit bij het
niveau van de desbetreffende leerling.
Overzicht (deel)competenties
Het onderliggende leerplan bestaat uit verschillende competenties en deelcompetenties:
 Inzicht hebben in (de organisatie van) bewegen en sport en zijn verwevenheid met verschillende
maatschappelijke domeinen;
 Inzicht hebben in belangrijke principes van welzijn, gezondheid en fitheid;
 Persoonlijke en maatschappelijke belangen t.g.v. sport en maatschappij;
 Impact van lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen;
 Preventie en veiligheid;
 Meten is weten.
 Flexibel en op een verantwoorde manier opnemen van een rol (in bewegingssituaties);
 De leerling als wetenschapper;
 De leerling als begeleider;
 De leerling als innovator;
 De leerling als organisator;
 De leerling als verantwoordelijke over het eigen leerproces (zelfstandig werken/leren)
 Inzicht hebben in belangrijke principes van reanimatie;
 Wetenschappelijke achtergronden;
 Functionele anatomie;
 Biomechanica;
 Fysiologie en trainingsleer.
 Motorische basisvaardigheden (vaardig in bewegingsuitvoeringen).
 Algemene bewegingsvaardigheden;
 Specifieke bewegingsvaardigheden.
 Loopvaardigheden;
 Sprongvaardigheden;
 Evenwicht;
 Hangen en steunen;
 Werpen, vangen en stoten;
 Zwaaien en draaien;
 Klauteren en klimmen;
 Meegaan en tegenwerken in bewegingen;
 Doel- en terugslagspelen;
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
54
 Ritmische en/of dansante vormen;
 Zwemmen;
 Bewegen in verschillende milieus.
Het is hierbij de bedoeling dat de inhouden geïntegreerd aangeboden worden.
Een competentiegericht leerplan, een korte toelichting
BEGRIPSVERKLARING:
Competentie: Is de bekwaamheid om kennis, vaardigheden en attitudes in het handelen geïntegreerd
aan te wenden in een bepaalde context om met een bepaalde mate van autonomie en
verantwoordelijkheid een taak met succes uit te voeren.
Leerplandoelstellingen: kennis- en/of vaardigheden- en/of attitude- elementen die voorwaardelijk zijn
voor het verwerven van de competenties. (Specifieke gedetailleerde kennis, vaardigheden, attitude).
Het formuleren van opleidingscompetenties voor onderwijsdoeleinden kan vanuit twee richtingen
benaderd worden:
Bekijk je dit vanuit een maatschappelijke context:
 dan vertrek je vanuit mogelijke rollen die de leerling kan vervullen
 oefent hij bekwaamheden nodig om goed te kunnen functioneren (competenties)
 en reik je specifieke kennis, vaardigheden en attitudes aan (leerdoelen/lesdoelstellingen)
Bekijk je dit vanuit onderwijskundige context:
 dan vertrek je vanuit leerdoelen / lesdoelstellingen (Waarom moet de leerling dit weten, kunnen
enz.?)
 streef je naar competenties (Waarom moet de leerling hierover beschikken?)
 reik je het opnemen van rollen aan
 om te komen tot een maatschappelijke participatie van je leerlingen.
Organisatorische uitgangspunten
De school die de studierichting ASO Sportwetenschappen aanbiedt, doet dit vanuit een duidelijk
uitgesproken visie t.a.v. de bewegings- & sportwetenschappen. Zij kiest ervoor om via beweging en
sport de interesse voor de wetenschappen bij de leerlingen aan te moedigen. Tegelijkertijd zorgen de
bewegings- en sportactiviteiten voor contexten die binnen de lessen wetenschappen gebruikt kunnen
worden om tot een beter begrip van de wetenschappelijke concepten te leiden. Derhalve spreekt het
voor zich dat er een zeer nauwe samenwerking wordt verwacht tussen de leraren wetenschappen en de
collega’s sport. Bij het opmaken van het uurrooster wordt hiermee rekening gehouden en die
samenwerking optimaal gefaciliteerd!
Autonomie van de school en een grotere keuzevrijheid in de leerplannen betekenen een grotere
verantwoordelijkheid. Een goede planning van het leerproces, zowel op het niveau van de leerkrachten
als op dat van de school, is onontbeerlijk.
Met dit competentiegericht leerplan wordt geopteerd voor motorische basisbekwaamheden, een
classificatie van bewegingsvaardigheden die via een brede waaier aan bewegingsactiviteiten en
sportdisciplines worden geoefend en verfijnd. Er wordt resoluut gebroken met een oude traditie, nl. het
opleggen van verplichte sportdisciplines zoals atletiek, gymnastiek, zwemmen … .
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
55
De vakgroep bepaalt via welke sportdisciplines deze leerplandoelen worden gerealiseerd en hoeveel
lestijden men hiervoor nodig zijn. Dit impliceert tegelijk een zeer nauwe samenwerking met de collega’s
van de wetenschappen. De leerinhouden van al de betrokken leerplannen worden immers sterk op
elkaar afgestemd.
Basisprincipes en tips voor het organiseren van het lestijdenpakket
De realisatie van de doelen van dit leerplan spreidt zich over twee schooljaren.
De leraren streven ernaar om maximaal persoonsdoelen met bewegingsdoelen te integreren en maken
dit duidelijk zichtbaar via hun planningsdocumenten van de lessen bewegingsopvoeding (bv. cognitiefinzichtelijk leren).
Uitgebreide vakgroep Sport-Wetenschappen
Bij de realisatie van dit leerplan, teneinde integratie van wetenschappen en sport tot stand te brengen,
wordt er idealiter gestart vanuit de werking van een uitgebreide vakgroep Sport-Wetenschappen.
Binnen deze uitgebreide vakgroepen opereren leerkrachten actief binnen de flankerende
basiswetenschappen (biologie en fysica), actief binnen de geïntegreerde wetenschappelijke
sportmodules (functionele anatomie, biomechanica, fysiologie en trainingsleer) en actief binnen de
technische en/of praktische sportmodules.
In een eerste fase wordt beslist, in functie van de lokale context van een school, welke
implementatievorm voorop wordt gesteld.
Daarna worden leerlijnen ontwikkeld, waarin volgende elementen opgenomen zijn:
 Wie neemt wat (inhouden – leerplandoelstellingen) waar (in welk project, vak, module, …) op?
 Wat is hiervoor nodig (hoe)?
 Welke sporten/activiteiten worden hieraan gekoppeld?
Het spreekt voor zich dat de planning van de leerkrachten op elkaar afgestemd dient te worden.
In een initiële fase leiden deze leerlijnen ertoe dat concepten uit de wetenschappen kunnen gestaafd
worden met voorbeelden binnen de sportlessen. Omgekeerd kunnen beelden uit de sportlessen
gebruikt worden om nieuwe concepten binnen de wetenschappen te bestuderen. Er wordt m.a.w.
gezocht naar linken tussen de verschillende vakken en wetenschappelijke / technische sportmodules.
In een verdere fase kunnen scholen ervoor opteren om te werken met projectmodules. Binnen deze
organisatievorm worden leerplandoelstellingen binnen een projectmatige aanpak gerealiseerd. Het
leerplan werd zodanig opgebouwd dat je steeds kan starten vanuit een centrale probleemstelling,
vormgegeven vanuit de eerste competentie ‘Inzicht hebben (in de organisatie van) bewegen en sport en
zijn verwevenheid met verschillende maatschappelijke domeinen.’ Door telkens binnen één project,
terug te keren naar de centrale probleemstelling worden leerlingen geconfronteerd met nieuwe
verbanden tussen wetenschappelijke concepten en hun betekenis / invulling in een reële bewegingsen/of sportactiviteit.
Ook zonder een centrale probleemstelling is het perfect mogelijk om dit tot stand te brengen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
56
Wat is integratie?
Bij integratie smelten de verschillende leerinhouden (verschillende competenties) samen tot een geheel.
Ze gaan naadloos in elkaar op, zonder het geheel uit het oog te verliezen.
Nieuwe inzichten kunnen gemakkelijker tot stand wanneer je een beeld krijgt op het groter geheel én de
onderliggende linken. Om dit te staven met een voorbeeld verwijs ik naar het maatschappelijk belang
van innovatie in de sport. In 2012 haalde Oscar Pistorius (Blade Runner) de media omdat hij ‘voordeel’
zou halen uit zijn protheses. Zonder te beseffen hoe de flankerende wetenschappen en de
wetenschappelijke sportmodules (in dit geval biomechanica) hierin een rol opnemen, wordt het vormen
van een gefundeerde mening niet evident.
Een tweede voorbeeld van linken tussen verschillende domeinen kan gevonden worden in de waarde
van het beheersen van voldoende zwemvaardigheden. Niet enkel vormt zwemmen een basis voor
bewegingsplezier – we kennen allemaal het verkwikkende plonsje tijdens de zomermaanden - maar
tegelijkertijd is de beheersing van zwemvaardigheden van levensbelang in het kader van veiligheid en
(zelf)redding. Van zwemmen als activiteit wordt tegelijkertijd aangegeven dat je deze tot hoge leeftijd
kunt beoefenen. Een aspect dat we zeker een plaats kunnen geven in het kader van een gezonde en fitte
levensstijl. Zwemmen brengt, afhankelijk van de context, een geringere impactbelasting op spieren en
gewrichten met zich mee. Mede hierdoor worden zwemvaardigheden soms ingezet in
revalidatieprocessen. Dit alles geeft aan dat we, vanuit het beheersen van een aantal motorische
vaardigheden, een impact kunnen hebben op verschillende andere domeinen.
Een laatste voorbeeld van linken tussen verschillende domeinen bestaat in de culturele verwevenheid
van dans in Zuid-Amerikaanse landen (bijv. Brazilië en Argentinië) en de impact op hun desbetreffende
voetbalstijl. Hierin kan (indirect) de verklaring gevonden worden voor het hedendaagse succes van
programma’s die het ontwikkelen van brede motorische vaardigheden (cfr. Sambavoetbalschool,
multimove, multiskillz …) vooropstellen.
Om integratie tot stand te kunnen brengen werden in dit leerplan linken tussen de verschillende
competenties voorzien. Ook de leerplannen van de flankerende wetenschappen voorzien in voldoende
linken naar de wetenschappelijke en sporttechnische modules. Zo wordt bijv. in verschillende
competenties het belang van het verzamelen van gegevens via objectieve metingen, het opnemen van
een kritische houding … vooropgesteld. Dit kan steeds gekoppeld worden aan en vertrekken vanuit de
rol van wetenschapper.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
57
Om van start te kunnen gaan met de realisatie van dit leerplan, zal de uitgebreide vakgroep SportWetenschappen, bij het opmaken van een planning, vertrekken vanuit de linken tussen de competenties
van de verschillende wetenschappelijke en technische sportmodules en de flankerende wetenschappen.
Concreet:
Binnen de competentie ‘Inzicht hebben in (de organisatie van) bewegen en sport en zijn
verwevenheid met verschillende maatschappelijke domeinen.’ komen verschillende aspecten van
bewegen en sport, telkens in een maatschappelijke context, samen. Hieruit vertrekkend kan er
steeds een link gevormd worden naar een andere module. Ondersteunende modules die dit
leerproces vereenvoudigen zijn dan ook: inzicht hebben in belangrijke principes van welzijn,
gezondheid en fitheid; flexibel en op een verantwoorde manier opnemen van een rol (in
bewegingssituaties); inzicht hebben in belangrijke principes van reanimatie; weten-schappelijke
achtergronden en motorische vaardigheden.
Enerzijds kunnen we het leerproces starten vanuit een centrale context, een (motorische)
opdracht, een onderzoek, een probleemstelling, een actualiteit, een informatieopdracht …,
waarbij, aan de hand van just-in-time informatie, de verwevenheid tussen de verschillende
modules zichtbaar gemaakt word. Een degelij-ke planning over de verschillende modules heen is
dan ook een minimale vereiste.
Anderzijds kan een vakgroep ervoor kiezen om eerst voorkennis te genereren, waarna deze via
een centrale context of via een gedeeld onderdeel van een competentie geïntegreerd verwerkt
wordt.
Variatie tussen verschillende vormen is een belangrijke voorwaarde.
Een voorbeeld van een link: vanuit het maatschappelijk belang van bewegen en sport naar
gezondheid, van gezondheid naar preventie, van preventie naar een specifieke rol die je kan
opnemen, vanuit de specifieke rol naar een concrete bewegingsuitvoering, vanuit een concrete
bewegingsuitvoering naar verschillende aspecten van de flankerende wetenschappen.
Een mogelijke uitwerking kan via een informatieopdracht: Breng de verwevenheid van bewegen
en sport binnen de volgende maatschappelijke domeinen … in beeld a.d.h.v.:
 via een externe opdracht
 schriftelijk of mondeling
 als discussie n.a.v. een presentatie door een uitgenodigde gastdocent, hierbij kan een verslag
worden gevraagd
 zowel individueel of als groepsopdracht
 i.h.k.v. het verwerven van kennis en vaardigheden voor een onderzoeksopdracht
We willen er wel op wijzen dat uitsluitend alles aanbrengen op een geïntegreerde manier ook een
gevaar met zich kan meebrengen. Het blijft namelijk belangrijk dat leerlingen steeds de waarde van de
individuele disciplines (flankerende wetenschappen, wetenschappelijke en technische sportmodules)
kunnen inschatten. Dit levert hun namelijk waardevolle informatie op inzake studiekeuze.
Hoe de school integratie bewerkstelligt, behoort volledig tot de autonomie van de school én/of van de
uitgebreide vakgroep Sport-Wetenschappen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
58
Mogelijke implementatievormen:
Scholen, op basis van het advies van de uitgebreide vakgroep, hebben de keuze uit verschillende
implementatievormen om integratie tussen de verschillende vakken tot stand te brengen. Het spreekt
voor zich dat de school de beste implementatievorm kiest, rekening houdend met de lokale context. Zo
is het perfect mogelijk om nu een start te maken met een initiële integratie om later over te stappen
naar een andere implementatievorm.
We onderscheiden volgende mogelijke implementatievormen (zie afbeeldingen):
 Initiële integratie (via afstemming van de linken).
Binnen deze implementatievorm worden de verschillende inhouden in individuele vakken (biologie, fysica), modules (anatomie, biomechanica, fysiologie en trainingsleer) en activiteiten georganiseerd. Door
het zoeken naar linken tussen de verschillende onderdelen worden resultaten en inhouden van de
verschillende onderdelen, waar mogelijk, gekoppeld aan elkaar. Een goede afstemming van de
jaarplanning op elkaar is minimaal vereist.
Bijv. het begrip versnelling kan binnen fysica aangebracht worden vanuit de analyse van videobeelden
bij de start van een sprintnummer… De leerkracht sport ook op zijn beurt terugkoppelen naar het begrip
van het concept versnelling in de lessen Sport.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
59
 Gedeeltelijke integratie (met flankerende wetenschappen).
Binnen deze implementatievorm worden de ET van de wetenschappen organisatorisch gescheiden van
de SPET Sportwetenschappen en ET LO. Bepaalde inhouden worden gerealiseerd via projecten. De
overige inhouden worden gerealiseerd in de desbetreffende wetenschappelijke en technische
sportmodules. Inhouden uit biologie, chemie en fysica blijven uitsluitend flankerend aangeboden.
Dit kan gerealiseerd worden door ‘projectperiodes’ in de jaarplanning op te nemen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
 Gedeeltelijke integratie.
Gedeeltelijke integratie verwijst naar de hierboven vermelde implementatievorm, maar neemt de
realisatie van bepaalde wetenschappelijke ET reeds inherent in een project mee op. De individuele
vakken en modules blijven organisatorisch nog steeds bestaan.
Dit kan gerealiseerd worden door ‘projectperiodes’ in de jaarplanning op te nemen.
60
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
61
 Volledige integratie.
Bij volledige integratie komt de realisatie van de verschillende ET en SpET via verscheidene projecten tot
stand. Het spreekt voor zich dat deze implementatievorm veel inhoudelijke expertise van een
uitgebreide vakgroep Sport-Wetenschappen vraagt, terwijl ook de schoolorganisatie een grondige
bijsturing en flexibiliteit vraagt.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
62
Implementatiematrix:
Voorstel implementatiematrix: ‘Wie neemt welke SpET op?’
De volgende matrix vormt een sjabloon waarmee de uitgebreide vakgroep Sport-Wetenschappen aan
de slag kan gaan. Deze kan opgebouwd worden a.d.h.v. leerplandoelstellingen of a.d.h.v. SpET’s. In dit
geval werd gekozen om te starten vanuit de SpET’s zodat duidelijk wordt dat de volledige realisatie van
de SpET’s dient te gebeuren, in onderling overleg tussen de verschillende vakleerkrachten. Het
hieronder omschreven voorstel is een minimale benadering. D.w.z. de uitgebreide vakgroep kan steeds
een nauwere samenwerking voorop stellen.
SpET
Flankerende wetenschapper
Lk. Biologie
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
23.
24.
25.
26.
27.
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
35.
Lk. Fysica
Wetenschappelijke module
Technische sportmodule.
LK. Wet. en/of Sport
x
Lk. Sport
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(x)
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(x)
(x)
(x)
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(x)
(x)
(x)
(x)
(x)
(x)
x : op te nemen in …
(x): kan ondersteund worden door …
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
(x)
(x)
(x)
(x)
(x)
(x)
x
x
x
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
63
Overzicht Specifieke Eindtermen (SpET’s)
4.1. Motorische competenties: motorische bekwaamheden
Cluster: vaardig in bewegingsuitvoeringen
De leerlingen
1. kunnen conditionele, perceptuele, mentale, technische en tactische basisvaardigheden
ontwikkelen om tot effectieve bewegingsuitvoering te komen;
2. kunnen individueel en in groep bewegingen en acties uitvoeren met inzicht en
vaardigheid;
3. kunnen motorische vaardigheden en fysieke bekwaamheden op het gepaste moment
inzetten om te komen tot effectieve bewegingsuitvoeringen of om een bepaald spel- of
bewegingsdoel te bereiken;
Cluster: inzicht in bewegingsuitvoeringen
De leerlingen
4. tonen inzicht in bewegingen en acties door:
a) geldende regels, wedstrijdvormen en vooropgestelde normen in acht te nemen;
b) gebruik te maken van procedures en strategieën bij het nemen van beslissingen over
de ploegopstelling of het spelsysteem;
c) gepaste technische en tactische vaardigheden in te zetten in complexe spelsituaties;
d) trainingsprincipes voor fysieke bekwaamheden en de toepassing ervan in
verschillende bewegingsgebieden correct te interpreteren.
5. kunnen de samenhang van kwalitatieve aspecten zoals ruimtegebruik, timing, houding,
vormspanning, ritmisch verloop en bewegingsimpulsen integreren in
bewegingsuitvoeringen;
Cluster: bijsturen van bewegingsuitvoeringen
De leerlingen
6. kunnen zelfstandig de bewegingsuitvoering bijsturen en optimaliseren bij zichzelf en
anderen door bewegingskenmerken en bewegingssituaties te analyseren, het
motorische leerproces te begrijpen en aangepaste oefenvormen te zoeken en in te
oefenen.
7. kunnen haalbare tactische, technische, mentale, conditionele en cognitieve doelen
bepalen voor zichzelf en voor een groep, en ze kunnen prioriteiten stellen.
4.2. Motorische competentie: wetenschappelijke achtergronden
Cluster: Fysiologische en biochemische achtergronden
De leerlingen
8. kunnen biochemische principes hanteren om de energiehuishouding bij een
sportinspanning te verklaren vanuit drie verschillende energiesystemen, namelijk
anaeroob alactisch, anaeroob lactisch en aeroob;
9. kunnen principes van inspanning en training koppelen aan wetenschappelijke aspecten
van fysieke fitheid en het fysiek prestatievermogen;
10. kunnen statische (isometrische) en dynamische spiercontractie herkennen en verklaren
in concrete sport- of trainingssituaties;
11. kunnen het verband leggen tussen homeostatische controlemechanismen
(thermoregulatie, osmoregulatie, excretie, zuurbasenregeling) en sportbeoefening;
12. kunnen mogelijkheden en beperkingen van sporters in het nemen van beslissingen
verklaren vanuit perceptuele vaardigheden;
Cluster: Biomechanische achtergronden
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
64
De leerlingen
13. kunnen in sport- of bewegingssituaties gebruikmaken van geschikte methoden om
bewegingen te observeren en te analyseren;
14. kunnen een technische beschrijving van de bewegingsuitvoeringen geven;
15. kunnen in sport- of bewegingssituaties beweging en verandering in bewegingstoestand
kwalitatief beschrijven en in eenvoudige gevallen berekenen;
16. kunnen in sport- of bewegingssituaties wetten van de klassieke mechanica toepassen
om de beweging (translatie en rotatie) te begrijpen en bij te sturen met het doel de
prestatie te verhogen;
17. kunnen in sport- of bewegingssituaties de invloed van de plaats van het zwaartepunt bij
een beweging of evenwichtstoestand beschrijven;
18. kunnen in sport- of bewegingssituaties principes van hydrostatica en hydrodynamica
toepassen om de beweging in een middenstof te begrijpen en te optimaliseren;
19. kunnen in sport- of bewegingssituaties de begrippen krachtstoot en hoeveelheid van
beweging inzichtelijk toepassen bij verandering van bewegingstoestand;
Cluster: anatomische achtergronden
De leerlingen
20. kunnen in functie van bewegingsanalyse de structuur en functies van de voornaamste
beenderen, gewrichten en spieren in het menselijke lichaam begrijpen en benoemen;
21. kunnen in functie van bewegingsanalyse het verband tussen spierkracht en
lichaamsbeweging begrijpen;
4.3. Gezondheid en veiligheid
Cluster: sport, welzijn, fitheid en gezondheid
De leerlingen
22. kunnen het individuele en maatschappelijke belang van sport en bewegen voor de
fysieke, mentale, en sociale gezondheid duiden;
23. kunnen de invloed van lichaamseigen en lichaamsvreemde stoffen, vrijgekomen of
ingenomen in het kader van sportbeoefening, op prestaties, gezondheid en welzijn
verklaren;
24. kunnen frequent optredende sportblessures beschrijven en tonen inzicht in de mogelijke
primaire en secundaire preventiemaatregelen;
25. kunnen het evenwicht tussen sportprestaties, fysieke conditie en gezondheid nastreven
en duiden aan de hand van de interpretatie van meetresultaten;
26. kunnen bij de eigen sportbeoefening belangrijke principes toepassen van fitheid,
veiligheid, blessurepreventie, voeding en middelengebruik;
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
65
4.4. Zelfconcept en sociaal functioneren
Cluster: zelfconcept en sociaal functioneren
De leerlingen
27. De leerlingen kunnen bij sportbeoefening motivatie, bewegingsvreugde, betrokkenheid
en positief zelfbeeld kaderen;
28. De leerlingen kunnen bij sportbeoefening mechanismen in het tot stand komen van
(sport)groepen en teams herkennen en verklaren;
29. De leerlingen kunnen verantwoorde methoden gebruiken om controle te behouden,
stressgevoeligheid te verlagen en mentale weerbaarheid te verhogen;
30. De leerlingen vertonen sociaal aanvaardbaar gedrag op het vlak van fair play, loyaliteit,
regelgeving en hiërarchie en bij het uiten van bedenkingen, opmerkingen en gevoelens;
4.5. Samenleving
Cluster: wisselwerking sport en maatschappij
De leerlingen
31. kunnen aantonen dat sport en beweging verweven zijn met en effecten hebben op
verschillende maatschappelijke domeinen en omgekeerd;
32. kunnen technische innovaties bij sport en bewegingssituaties illustreren;
4.6. Wetenschappelijke onderzoekmethodes
Cluster: onderzoekscompetentie
De leerlingen
33. kunnen zich oriënteren op een onderzoeksprobleem door gericht informatie te
verzamelen, te ordenen en te bewerken;
34. kunnen een onderzoeksopdracht over sportwetenschappen voorbereiden, uitvoeren en
evalueren;
35. kunnen over de onderzoeksresultaten en conclusies rapporteren en ze confronteren met
andere standpunten.
Integratie in de praktijk tot stand brengen
Afhankelijk van de keuze inzake implementatievorm, zijn er 2 verschillende werkmethodes.
 Initiële integratie (via afstemming van de linken).
In deze implementatievorm is het van belang om vanuit de competenties te zoeken naar
gemeenschappe-lijke linken. In het leerplan werden reeds enkele belangrijke linken aangebracht
doordat bepaalde leer-plandoelstellingen naar elkaar verwijzen (en/of meerdere keren in het
leerplan opgenomen werden. Na-tuurlijk verschilt de specifieke context waarbinnen deze
leerplandoelstellingen gerealiseerd worden.
Het is de bedoeling om deze leerplandoelstellingen zoveel mogelijk te realiseren via het
samenbrengen van verschillende kennis, vaardigheden en attitudes over de desbetreffende
competenties binnen de flankerende wetenschappen en wetenschappelijke / technische
sportmodules heen.
Er werd geopteerd om reeds enkele belangrijke linken vanuit het leerplan mee te geven. Gezien de
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
66
specifieke context van enkele individuele school is het niet mogelijke om alle mogelijke linken in dit
leerplan op te nemen. Het staat de school vrij om zelf een bijkomende link tussen de competenties te
creëren.
Het spreekt voor zich dat de jaarplanning van de desbetreffende vakken en modules op elkaar
afgestemd wordt.
Bijv. technische innovaties:
Volgende leerplandoelstellingen m.b.t. innovatie zijn in het leerplan opgenomen:
 illustreert, aan de hand van voorbeelden, technische innovaties bij sport en bewegingssituaties.
(Inzicht hebben in (de organisatie van) bewegen en sport en zijn verwevenheid met verschillende
maatschappelijke domeinen.);
 staat open voor innovatie (o.a. bij het gebruik van ICT). (de leerling als wetenschapper);
 kan eenvoudige verbanden herkennen tussen verschillende kennisdomeinen vanuit de context
sport en bewegen in het kader van innovaties. (de leerling als innovator);
 komt vanuit een opgegeven probleemstelling via het doorlopen van een innovatieproces tot een
concept (app, idee, dienst, product, …). (de leerling als innovator);
 staat op een kritische wijze open voor innovaties. (de leerling als innovator).
Het begrip innovatie komt dus in 3 verschillende contexten voor:
1. Wisselwerking tussen innovatie in de maatschappij en sport;
2. Innovatie in en via wetenschap;
3. Innovatie als een denkproces.
Een opdracht die het bovenstaande integreert, kan zich richten op een gemeenschappelijke context:
1. De ontwikkeling van highspeed camera’s voor video-analyse (met bijbehorende apps) op ta-blets
en smartphonecamera’s. Een bijkomende link kan gemaakt worden met de technische sportmodule
door het gebruik van deze apps in de lessen. De bekomen data kan dan verder gebruikt worden in de
lessen van de flankerende wetenschappen.
2. De ontwikkeling van nieuwe fitnesstoestellen (met feedbackmogelijkheden) a.d.h.v. verder
schrijdende inzichten in bewegingsmotivatie. Een bijkomende link kan gemaakt worden met
biomechanica en fysica.
 Via geïntegreerde projecten.
Deze methode is van toepassing voor de overige implementatievormen, waarbij een project gebruikt
wordt om verschillende competenties, al dan niet over de leerplannen heen, op een
gemeenschappelijke manier te realiseren.
Volgende werkwijze kan gebruikt worden om tot een realistisch project te komen:
1. Ontwikkelen van concepten:
Een concept is een ruwe projectstructuur, gekoppeld aan (deel)competenties.
De basis voor een concept vormt een algemeen idee waarrond een project kan opgebouwd worden.
Het leerplan laat toe om vanuit de 1ste competentie (Inzicht hebben in (de organisatie van) bewegen
en sport en zijn verwevenheid met verschillende maatschappelijke domeinen) te starten. Op deze
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
67
manier kan steevast het maatschappelijk belang van bewegen en sport op de voorgrond gebracht
worden.
Een geleide brainstorm vormt een ideale tool om een algemeen idee te verfijnen. Dit kan het beste
gebeuren a.d.h.v. het overzicht van (deel)competenties. Het overzicht vormt aldus een denkstructuur
waarbinnen je aan de slag gaat om tot een concept te komen. De vraag die je, vanuit het algemeen
idee, telkens bij elke deelcompetenties dient te beantwoorden is: ‘Kan het concept gelinkt worden
aan de (geest van de) (deel)competentie?’. Het al dan niet betrekken van de leerplannen van de flankerende wetenschappen bij deze oefeningen leidt tot ruwe concepten die een diepere vorm van
inte-gratie beogen.
Het aldus tot stand gekomen concept vormt de verdere basis om het project vorm te geven.
2. Van concept naar concretiseringsplan:
Het concretiseringsplan is een concrete projectstructuur, gekoppeld aan de leerplandoelstellingen.
Startend vanuit het concept dienen meerdere stappen doorlopen te worden:
 Koppeling met de leerplandoelstellingen:
 Welke leerplandoelstellingen worden (gedeeltelijk) gerealiseerd door het concept?
 Wat dient minimaal behandeld te worden?
 Wat kan als een uitbreiding gemarkeerd worden?
 Bepalen van de voorwaarden:
 Welke data & informatie heb ik nodig om een leerplandoelstelling te realiseren?
 Welke resultaten kunnen tot stand komen bij de realisatie van een leerplandoelstel-ling?
 Koppelen van de LPD:
Het doorlopen van deze stap leidt tot het afbakenen van leerinhouden in projectdelen (leerinhouden die samen gerealiseerd worden), waarbij het eind’product’ van de ene leerplandoel-stelling
het start’product’ van een andere leerplandoelstelling kan vormen.
 Bepalen van de volgtijdelijkheid
 Wat komt wanneer en waar (in welk vak / module) voor?
 Wat kan niet opgenomen worden?
 Is er nood aan flankerende informatie / vakken?
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
3.
68
Vakdidactische wenken
Lessenrooster
Een evenwichtige spreiding van de lessen L.O. en sport over de gehele schoolweek en een verantwoorde
inpassing in het lessenrooster zijn aan te bevelen. Per dag worden maximaal 2 lestijden sport
geroosterd. Recuperatie na fysieke inspanningen moet voorzien worden.
Leerbegeleiding / zorg
Een leerling kan om verschillende redenen specifieke noden hebben in de lessen bewegingsopvoeding.
De verklaring van deze problemen mag men niet alleen bij de leerlingen zoeken. Ook schoolfactoren en
factoren uit de thuissituatie kunnen de leerling parten spelen. Een goede interactie tussen leerling,
leraar, school en ouder en een goed beeld van de thuissituatie geven een completer beeld van de nood
aan zorg. Hierdoor kan er meer gericht gezocht worden naar een oplossing.
Bij de planning dient men na te denken over welke van de geselecteerde inhouden de bewegingsles(sen)
moeilijk kunnen maken voor de klasgroep en/of voor de individuele leerling. Dergelijke proactieve,
gedifferentieerde aanpak en het nemen van preventieve maatregelen, kunnen veel problemen
voorkomen. Het nemen van risico’s wordt herleid tot een minimum en het welbevinden van zowel de
leerling, de klasgroep als de leraar wordt in de hand gewerkt.
Voor diepere informatie i.v.m. STICORDI-maatregelen en handelingsgericht werken (HGW), via
bijgaande link: http://pro.g-o.be/blog/Documents/GO!_Visietekst_Sticordi_DEF.pdf
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
69
Binnenklasdifferentiatie
Binnenklasdifferentiatie is voor bewegingslessen het middel bij uitstek om alle leerlingen op hun niveau
te laten oefenen. Er zijn 3 voorwaarden om de binnenklasdifferentiatie te laten slagen, nl. de
onderwijsstijl van de leraar, een positief klasklimaat en een positieve motivering zowel van leerlingen als
van leraar.
Divergerende differentiatie
Toepassingsgebied: individuele sporten (turnen, atletiek, zwemmen, dans …)
Leerlingen kunnen en mogen elk afzonderlijk vooruitgang maken en de ontstane verschillen
beïnvloeden de groep niet negatief.
Methodiek: afzonderlijke leerlingen maken volgens eigen tempo zo goed mogelijk vooruitgang binnen
divergerende differentiatie.
In de praktijk ziet het er als volgt uit: alle leerlingen beginnen met een makkelijke oefening, die normaal
door iedereen kan uitgevoerd worden.
Als leraar bied je een beginoefening aan. Nadien kan het principe van divergerende differentiatie
worden opgestart. De succesbeleving die ontstaat na de eerste –geslaagde- oefening, ontstaat de
motivatie om verder te doen. Het is de taak van de leraar om constant te observeren en de eventuele
tekorten weg te werken zodat de grens van de leerling zijn niveau verlegd wordt.
Convergerende differentiatie
Toepassingsgebied: voornamelijk bij ploeg- of balsporten, sportspelen
Bij sportspelen willen we alle leerlingen, ongeacht hun basisvaardigheden, uiteindelijk samen in
ploegverband eenzelfde spelsituatie laten realiseren (bijv. voetbal spelen 4-4).
Te doorgedreven differentiatie vergroot de heterogeniteit binnen de groep. Op deze manier kan het
sociaal- affectief functioneren binnen een klasgroep negatief worden beïnvloed: de minder vaardige
leerlingen krijgen nooit de bal, er ontstaat wrevel en onbegrip, de mindere vaardige verliest mogelijks
zijn motivatie.
We beschouwen het als een voordeel dat binnen de convergerende differentiatie groepsheterogeniteit
als uitgangspunt wordt aanvaard.
Methodiek: convergerende differentiatie probeert alle leerlingen op een welbepaald streefdoel te
oriënteren. Dit streefdoel kan bijv. een technische of tactische vaardigheid zijn. In deze methodiek
wordt de ‘middengroep’ vastgelegd, en uit de middengroep worden dan afzonderlijke leerwegen
’ontwikkeld.. Hoewel we voor elke deelgroep afzonderlijke doelstellingen vastleggen, is het noodzakelijk
dat de overgang tussen de verschillende groepen vlot kan plaatsvinden, we willen tenslotte iedereen
samen éénzelfde spelsituatie laten realiseren.
Structurele differentiatie
Toepassingsgebied: conditieverbeterende oefenstof, circuittraining
Methodiek: structurele differentiatie biedt vier mogelijkheden die in de praktijk afzonderlijk of naast
mekaar kunnen worden gebruikt.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
70
Structurele differentiatie bij conditielessen
Verschillende banen
of lengtes van de af
te leggen weg, tijd
en snelheid
Gebruik maken van
verschillende
gewichten
De hoogte van de
toestellen
variëren
Het aantal
herhalingen
vergroten of
verkleinen
Lopen, springen,
dragen…
Oefeningen met
halters, kogels,
krachtballen
Oefeningen waar
hindernissen
gebruikt worden
Partneroefeningen
Motivatie binnen het opnemen van de verschillende rollen door de leerlingen
Binnen dit leerplan realiseren we vanuit verschillende rollen een aantal doelstellingen die zich vooral
richten op motivatie bij anderen en bij zichzelf. We verwijzen graag naar het belang van motivatie bij het
realiseren van deze leerplandoelstellingen. In dit verband rapporteerde het Coleman Report (1966):
‘Schooling can and should be an intrinsically motivating experience”. Waar motivatie vroeger benaderd
werd vanuit de indeling ‘intrinsieke’ en ‘extrinsieke’ motivatie, werd aangetoond dat deze indeling niet
langer kon aangehouden worden. Een nieuwe classificatie werd in 2001 gepubliceerd in de vorm van de
zelfdeterminatietheorie van Ryan en Deci. Er worden 3 niveaus aangehaald: ‘amotivatie’ –
‘gecontroleerde motivatie’ en ‘autonome motivatie’.
Amotivatie duidt op het feit dat leerlingen niet gemotiveerd en niet te motiveren zijn tot het uitvoeren
van een bepaalde activiteit.
Binnen een gecontroleerde motivatie spelen externe en interne beloningen, straffen en verwachtingen
een uiterst belangrijke rol. Een voorbeeld van externe gecontroleerde motivatie (externe regulatie) kan
gevonden worden in het geven van punten of in het betalen van sporters voor deelname aan een
bepaalde wedstrijd. Voorbeelden van interne gecontroleerde motivatie kunnen gevonden worden in het
schuldig voelen t.o.v. ouders bij het behalen van een bepaalde score of prestatie.
Autonome motivatie kan bereikt worden wanneer leerlingen:
 het nut inzien van een bepaalde activiteit (geïdentificeerde regulatie);
 plezier beleven aan een bepaalde activiteit (geïntegreerde regulatie);
 beseffen dat een bepaalde activiteit op zich interessant is (intrinsieke motivatie).
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
71
Drie kernbegrippen, soms het ABC van de psychologische basisbehoeftes genoemd, zijn noodzakelijk om
een autonome motivatie tot stand te brengen:
 Autonomie (A) omvat het gegeven dat leerlingen het gevoel hebben eigenaar te zijn van de oplossing
van een bepaalde activiteit, m.a.w. dat ze inspraak hebben bij de keuze van oplossingsstrategieën bij
het realiseren van activiteiten.
 Betrokkenheid (B) is het kunnen functioneren in een omgeving die voldoende sociale ondersteuning
biedt. Teamwork vormt hierbij een belangrijk aspect.
 Competent (C) is het zich in staat voelen om een activiteit tot een goed einde te kunnen brengen
m.a.w. de leerling is in staat, op basis van zijn individuele sterke en zwakke punten, activiteiten
positief te beëindigen.
Onderzoek van Vansteenkiste, Zhou, Lens, en Soenens (2005) toonde aan dat autonome motivatie
positieve gevolgen heeft voor het leren doordat leerlingen meer geconcentreerd en minder afgeleid zijn
tijdens het studeren, studieactiviteiten beter plannen, studiemateriaal op een meer diepgaande wijze
verwerken, minder angstig zijn voor toetsen, zich beter in hun vel voelen en betere toetsresultaten
behalen.
Gezien dit leerplan start vanuit een de integratie van biologie, fysica, chemie en lichamelijke opvoeding
en sport kunnen we het belang van de zelfdeterminatietheorie en de toepassing van de 3 kernbegrippen
alleen maar benadrukken.
Samenwerkend leren – het opnemen van rollen
De eindtermen bevatten een duidelijke leerlijn met betrekking tot het werken met rollen. Rollen
uitvoeren zorgt er ook voor dat impliciet aan de bewegingsdoelen gewerkt wordt (de beweger zal bijv.
door het geven van feedback over zijn eigen uitvoering ook nadenken). We hopen via deze weg
leerkrachten te ondersteunen bij het integreren van rollen in hun bewegingslessen.
We lijsten een aantal voorbeelden op van veel voorkomende foute opvattingen over het werken met
rollen en samenwerkend leren:
 Enkel de meest getalenteerde leerlingen zijn in staat om een rol te vervullen (bijv. in mijn les laat ik
de voetbal-ler coachen bij voetbal).
 Het werken met rollen is ideaal voor de gekwetste leerling. Hier dreigt dat de leerling veel te weinig
instructie en begeleiding krijgt om de rol op een goede manier te vervullen.
=> Samenwerkend leren is voor elke leerling zinvol en dient zich dus niet te beperken tot de betere
sporters of de gekwetste leerlingen.
 Als leerlingen “3 tegen 3” spelen, ontwikkelen zij hun sociaal functioneren. Het is inderdaad mogelijk
dat leer-lingen via samen bewegen en sporten hun sociaal functioneren ontwikkelen. Echter wanneer
geen expliciete instructie door de lesgevers gegeven wordt, kunnen ook neveneffecten ontstaan die
vaak buiten het gezichts-veld van de leerkracht plaatsvinden en het leren belemmeren (bijv.
bepaalde leerlingen worden niet bij het spel betrokken).
=> Samen bewegen of samen spelen is geen garantie op het verbeteren van het sociaal functioneren
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
72
Hoe kan je als leerkracht dan wel met rollen werken?
 Het is van cruciaal belang dat de leerkracht de taak die de leerling dient uit te voeren in de rol zo
concreet als mogelijk maakt.
 Het is belangrijk dat de leerkracht het uitvoeren van de rol opbouwt door heel sterk af te bakenen
welke taken de leerlingen dienen uit te voeren in de rol.
Elke leerling is in staat om de rol op een goede manier uit te voeren, op voorwaarde dat leerlingen
concrete richtlijnen krijgen over hoe ze in een rol worden verwacht te functioneren.
De moeilijkheidsgraad van de opdracht neemt toe als de coach meerdere leerlingen observeert (bv. het
volledige aanvallend team), of meerdere spelregels observeert, of als de coach meerdere taken krijgt
(uitsluitend observeren, observeren en feedback geven).
In één les komen uiteraard mogelijks meerdere rollen aan bod. Integratie van de rollen betekent steeds
een meerwaarde voor de realisatie van de vooropgestelde doelen. Leerlingen leren niet enkel feedback
te geven, leiding te nemen en te communiceren, maar ook door spelsituaties te observeren. De
observatie van spelsituaties draagt bij tot cognitief-inzichtelijk leren.
De bewegingsles is een prima platform om een brede waaier aan rollen aan bod te laten komen. Op
deze manier kunnen we persoonsdoelen realiseren. Deze rollen kunnen zijn: coach, evaluator, kapitein,
uitvoerder, organisator, reflector, partner, scheidsrechter, tijdbewaker, afsluiter van de les,
materiaalmeester … Als lesgever vragen we ons af welke vaardigheden, kennis en attitudes leerlingen
moeten beheersen om een bepaalde rol te kunnen uitvoeren. Vanuit dat gegeven vertalen we
vaardigheden, kennis en attitudes naar concrete gedragingen die we willen waarnemen.
Het werken met rollen opent mogelijkheden bijvoorbeeld om de doelstellingen gerelateerd aan
“anderen” op een doelgerichte en efficiënte wijze te integreren.
Hoe heterogener de groep hoe uitdagender de opdracht wordt op het niveau van sociaal functioneren.
Wanneer de lesgever voor de eerste maal met rollen werkt, kan gekozen worden voor homogene
groepen. Wanneer een bredere waaier aan doelstellingen wordt nagestreefd kan de lesgever
heterogene groepen maken. In andere klasgroepen kan het nuttig zijn om leerlingen van verschillende
motorische aanleg samen te plaatsen, zodat coaches/feedbackgevers/kapiteins worden uitgedaagd om
rekening te houden met onderlinge verschillen. Door leerlingen in te schakelen in de rol van
scheidsrechter ervaren zij hoe belangrijk fair play en sportief spel is.
Bij samenwerkend leren wordt meer beroep gedaan op initiatief van de leerlingen, maar de leraar wordt
niet overbodig. Als expert kiest hij de juiste groeperingsvorm in functie van de te realiseren doelen.
Daarnaast zal de lesgever via zijn didactisch handelen de rollen begeleiden. De manier waarop de leraar
de samenwerking begeleidt, is bepalend voor de efficiëntie van de werkvorm. We illustreren aan de
hand van een voorbeeld:
Jan doet een voorwaartse rol op de plint, Koen staat ernaast en helpt hem. De rol lukt nog niet. Als
lesgever zijn we geneigd om in te grijpen op het bewegingsverloop en feedback te geven en hulp te
bieden aan de beweger. Op die manier maakt de lesgever de rol van de helper overbodig. Wanneer de
lesgever werkt met rollen, zal de lesgever zijn/haar didactisch handelen afstemmen op de begeleiding
van de rol. Hij zal met andere woorden vragen stellen aan de helper. Hoe komt het dat de voorwaartse
rol van Koen nog niet lukt? Wat zou hij anders kunnen doen? Hoe zou jij hem kunnen helpen? Via deze
begeleidingsvragen probeert de lesgever de helper te begeleiden om zijn/haar rol beter uit te voeren.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
73
Medische attesten
Uiteraard zouden hier geen “welwillendheidsattesten” mogen voorkomen en langdurige attesten zijn
hier eerder uitzondering dan regel.
Sinds een paar jaar bestaat er een alternatief doktersattest voor de les L.O. Alhoewel het veralgemeend
gebruik van dit attest niet verplichtend is, zijn er toch al heel wat huisartsen die dit toepassen. Maak je
leerlingen hierop attent. Stimuleer hen om bij de behandelende arts hiernaar te vragen.
Een samenwerking met het CLB is belangrijk. “Selectieve vrijstellingen” zijn hier een must (lees in dit
verband de omzendbrief SO 65 van 25/6/99 pag. 4). Individueel moet de ernst van de kwetsuur
nagekeken worden en kan er een individueel oefenprogramma worden opgesteld (bijv. in samenspraak
met een kinesist).
Bij een medisch attest probeert men de leerling zoveel mogelijk te betrekken bij de les. Voor zover het
attest dit toelaat, wordt een opdracht gegeven die aansluit bij de lesdoelen, bijv. een opdracht uit de
brede waaier aan doelstellingen i.h.k.v. “rollen” zoals coach, evaluator, materiaalverantwoordelijke,
helper, observator, scheidsrechter…
Indien een fysieke activiteit niet mogelijk is krijgen de leerlingen een zinvolle theoretische opdracht.
Deze theoretische verwerking kan gericht zijn op trainingstechnieken, gezondheid, actuele problematiek
in verband met sport e.d. De neerslag van deze theoretische benadering van de sportlessen moet ook
terug te vinden zijn in de schoolagenda (vervangingstaken bij de vrijstelling van de les L.O.).
Belangrijk! Vervangtaken moeten steeds zo goed als mogelijk aansluiten bij de nagestreefde lesdoe-len,
de leerplandoelstellingen en de vakgebonden eindtermen Lichamelijke opvoeding. Immers, Lichamelijke
opvoeding is een vak van de basisvorming! Hiervoor werden minimale eindtermen uitgeschreven
waaraan alle leerlingen moeten voldoen, ook leerlingen die niet actief kunnen deelnemen aan de lessen.
Alle leerlingen uit eenzelfde klas moeten ook op een eenduidige wijze worden geëvalueerd.
Indien de medische attesten voor een volledig schooljaar zouden gelden, stellen zich problemen om een
A-attest of een diploma in de studierichting uit te reiken. Het is aan te bevelen dat de school hiervoor
specifieke richtlijnen opstelt en duidelijke afspraken maakt met alle betrokken partijen. Een
heroriëntering van de leerling kan immers nodig zijn.
Geïntegreerde Werkperiodes (GWP)
Aan een GWP zijn bijzondere didactische en sociale waarden verbonden. Het is een interessante
werkvorm om zelfstandigheid, zelfredzaamheid, de interne communicatie en de samenwerking te
verbeteren.
Fysieke uitdagingen, enge fysieke confrontaties, exploratie van natuurlijke milieus stimuleren
groepsdynamische processen: vertrouwen, positieve druk van de groep, samen een oplossing zoeken,
samen tot actie overgaan, dankzij de groep iets doen lukken, grenzen verleggen. Het versterkt de
groepscohesie in grote mate.
In het kader van de opleiding is de organisatie van een GWP ten zeerste aan te bevelen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
74
Belang van netwerking
De school heeft een maatschappelijke rol te vervullen. De sportspecifieke visie van een school met een
studiegebied sport zal proberen om optimaal gebruik te maken van de geboden kansen binnen het
kader van de brede school en meer specifiek als “brede sportieve school”. Hierbij is de relatie school –
sportclub – gemeente van fundamenteel belang.
De (s)portfolio
Het gebruik van een portfolio laat toe om het leerproces te ondersteunen. De leerling maakt hierbij een
persoonlijke (s)portfolio. Werk hiervoor een digitaal sjabloon uit met de collega’s van de vakgroep sport
én met de collega’s wetenschappen. De individuele sportfolio groeit mee met de leerling doorheen zijn
loopbaan in de studierichting sportwetenschappen. Dergelijke spiegel stimuleert tot reflectie en
zelfevaluatie en helpt de leerling om zijn eigen talenten te ontdekken.
Bijvoorbeeld:
 data verkregen uit sportprestaties zoals hartfrequentie, afstanden, tijden, Eurofit, beeptest,
voedingsanamnese, gezondheidsanamnese, …
 beeldmateriaal
 studieattitude
 evaluatie- en reflectievaardigheden
 het opnemen van de verschillende rollen: wetenschapper, begeleider, helper, …
 …
Doel van dit sportfolio:
 het zichtbaar maken van de interactie tussen de verschillende wetenschappen en beweging en sport.
 het middel om tegemoet te komen aan sociale verbondenheid, beheersing en gevoel autonomie van
de leerling
Het (s)portfolio is een uitgelezen tool om te werken aan de realisatie van verschillende leerplandoelen.
Bij de pedagogische wenken wordt steeds verwezen waar een (s)portfolio een meerwaarde kan vormen.
Natuurlijk is deze lijst niet exhaustief.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
4.
75
De leerkracht lichamelijke opvoeding
Administratieve richtlijnen en documenten
De administratie van de huidige leraar is volledig digitaal!
Agenda en lesvoorbereiding van de leerkracht
Een behoorlijk ingevulde agenda bevat de nodige informatie zoals lesuur, klas, lesonderwerp en
lesdoelstelling.
De lesvoorbereiding is een werkdocument en geen administratieve plichtpleging. Doelgericht handelen
vereist dat men niet improviseert. Het is noodzakelijk om over de les nagedacht te hebben. Een
geschreven document is zeker aangewezen. Vooral het noteren van de organisatie en het didactisch
handelen is belangrijk.
Jaarvorderingsplan - Deelschoolwerkplan Wetenschappen-Sport
Een goed plan is simpel en zinvol. Het is tijd- en energiebesparend. Het moet een gepaste vrijheid
toelaten.
Het jaarvorderingsplan is een werkdocument van de leerkracht met als doel het leerplan concreet te
verwerken met de concrete klassengroep. Het is een basiselement in de planning per klas en is de
concrete uitwerking van de schoolafspraken i.v.m. de verticale leerlijnen voor L.O. en sport. Uiteraard is
het in overeenstemming met het leerplan. Alle doelstellingen moeten gerealiseerd worden.
Alle competenties en de onderliggende doelstellingen rond kennis, vaardigheden en attitudes moeten
op een evenwichtige manier aan bod komen. De vakgroep zorgt hierbij voor een planmatige aanpak.
Bijv.: gedurende een bepaalde periode is de keuze van de discipline en de oefenstof gericht op:




een praktische toepassing die kadert binnen de leerinhoud van de les biologie;
het verzamelen van data voor de lessen fysica;
het elkaar helpen en zich dienstvaardig opstellen;
...
Het jaarvorderingsplan:








is gelinkt aan de jaarplanning wetenschappen;
is realistisch en haalbaar (houdt rekening met de schoolkalender);
is gestructureerd per periode en per bewegingsactiviteit;
is evenwichtig gespreid in functie van accommodatie, seizoen …;
vermeldt concrete leerplandoelen;
vermeldt concrete leerinhouden;
vermeldt, indien van toepassing, de linken met VOET;
voorziet de mogelijkheid om de vorderingen (behandelde leerstof) op hetzelfde document aan te
brengen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
76
Tip: bij het opmaken van jaarplannen voorzie je het beste wat “manoeuvreerruimte” en worden niet alle
voorziene lestijden van meet af aan volledig ingevuld. Op die manier zal men makkelijk lestijden, die
door omstandigheden zijn weggevallen, kunnen opvangen of aan een bepaalde bewegingsactiviteit
langer werken dan initieel was gepland.
Iedere leerkracht heeft de vrijheid het jaarplan persoonlijk te concretiseren rekening houdend met
voorgaande principes. Dit gebeurt uiteraard steeds in samenspraak met de collega’s van de vakgroep.
Het deelschoolwerkplan sportwetenschappen is een neerslag van de totale visie die de leerkrachten L.O.
én wetenschappen hebben op hun vak en hoe ze die in hun school denken te verwezenlijken, via welke
leerlijnen, evaluatienormen, bewegingsaanbod ….
Elementen van het deelschoolwerkplan sportwetenschappen:
 de schoolvisie t.a.v. het studiegebied sportwetenschappen van de school;
 de visie van de vakgroep t.a.v. de bewegingsopvoeding en de theoretische en/of wetenschappelijke
achtergronden hiervan en hoe ze deze in hun school, met hun leerlingen denken te verwezenlijken;
 de visie van de vakgroep t.a.v. de realisatie van dit competentiegerichte leerplan;
 uitgewerkte schoolgebonden, inhoudelijke leerlijnen over de graden heen;
 de integratie van vakoverschrijdende doelstellingen/leerlijnen;
 afspraken/vergaderlijn met de collega’s wetenschappen;
 afspraken i.v.m. evaluatie en rapportering;
 afspraken aangaande een evenwichtige verhouding bij de evaluatie van de verschillende
competenties/leerplandoelen;
 na te streven attitudes met accenten per periode;
 algemene gegevens m.b.t. de betrokken leraren zoals hun specialisaties;
 gebruikte leerplannen;
 lijst van nuttige adressen en contactpersonen;
 accommodatieplanning;
 huishoudelijk reglement voor L.O. en sport met afspraken betreffende kledij, hygiëne ... ;
 afspraken i.v.m. agenda van de leerlingen;
 afspraken m.b.t. doktersattesten, contact met CLB, vervangtaken;
 herstelling en aankoop van didactisch materiaal;
 organisatie van schoolsportactiviteiten, extra-muros activiteiten… ;
 afspraken i.v.m. veiligheid;
 gevolgde nascholing en multiplicatie ervan binnen de vakgroep;
 …
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
77
Veiligheidscontrolelijsten
Sportmateriaal moet regelmatig onderhouden en gecontroleerd worden. Maak gebruik van veiligheidscontrolelijsten voor de vaststelling van de tekorten aan de materiële uitrusting. Een nauwe
samenwerking met de preventieadviseur van de school wordt hierbij aanbevolen.
Praktische tips:
 binnen de vakgroep wordt een collega belast met het bijhouden van deze lijsten. Hij onderneemt ook
de nodige stappen om gebrekkig materieel zo snel als mogelijk te laten herstellen of vervangen;
 denk aan een meldingssysteem voor het geval zich ongevallen of probleemsituaties voordoen te
wijten aan de accommodatie;
 werk een handelingsplan uit voor de aanpak van een ongeval dat zich in de bewegingsles voordoet.
Deze tips kunnen worden uitgewerkt in samenwerking met de preventieadviseur van de school.
Evaluatie
Het evaluatiedocument (onder welke vorm dan ook) is een essentieel document. Het moet volgende
elementen bevatten:







de resultaten van de deelproeven per discipline;
de observaties i.v.m. de permanente evaluatie;
aantekeningen i.v.m. attitudes;
eventuele remediëringsopdrachten;
het rapportcijfer en de bijhorende commentaar;
een aanwezigheidslijst van de leerlingen;
een aanwezigheidslijst van de oudercontacten.
Taak van de leerkracht lichamelijke opvoeding
Vakgroepwerking
De vakgroep L.O. en sport bestaat minstens uit alle leerkrachten die les geven in de lestijden van het
specifiek gedeelte aangevuld met de collega’s wetenschappen. In de vakgroep overleggen de
leerkrachten met elkaar, maken plannen en afspraken, stellen de verticale leerlijnen op.
Vakgroepwerking is onmisbaar voor een effectieve, efficiënte en motiverende werking.
Dit competentiegerichte leerplan met keuzemogelijkheden en de schooleigen invulling vragen overleg
en planning. Planning veronderstelt gerichtheid op resultaat. De vakgroep bespreekt de leerinhouden,
hoeveel tijd er aan de verschillende bewegingsdisciplines besteed wordt, wie wanneer aan welke
competentie/deelcompetentie/leerplandoel werkt, gespreid over de twee schooljaren, aan jongens en
meisjes, in welke volgorde, hoe wordt geëvalueerd en gerapporteerd …
Horizontale en verticale samenhang vraagt coördinatie. Individuele jaarplannen kunnen tot
schoolgebonden jaarplannen uitgroeien. Evaluatie, remediëring en rapportering kunnen best volgens
een gezamenlijk stramien gebeuren. Leerlingenbegeleiding, attitudevorming, vakoverschrijdende
doelstellingen...zijn aandachtspunten die door de leerkracht worden nagestreefd en die het best in
overleg met de collega’s worden uitgewerkt.
Het vastleggen van de afspraken in een deelschoolwerkplan L.O. is een efficiënte werkwijze.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
78
Als geen ander is de vakgroep het forum bij uitstek om het beschikbare urenpakket te verdelen,
rekening houdend met de specialiteit(en) en vereiste bekwaamheidsdiploma’s van de individuele leden
van de groep, de accommodatie, eventuele lesopdrachten in andere scholen, de verticale of horizontale
samenzettingen, enz… . Constructieve voorstellen zullen een dankbare hulp blijken voor de directie en
de maker(s) van het lesrooster.
Het werk in de vakgroep is een middel om het onderwijs voor de leerlingen beter te maken, de school
een betere uitstraling te geven en daar worden we uiteindelijk als leraar ook allemaal beter van.
Een vakvergadering moet degelijk voorbereid worden en vertrekken van een agenda. De functie van de
vakverantwoordelijke moet goed worden afgebakend zodat hij zowel door de groep als door de directie
erkend en gemandateerd wordt.
Nascholing
Het beroep van leraar wordt in de loop der jaren steeds meer complex en veeleisender. Vakkennis is
lang geen statisch gegeven meer, didactiek al evenmin.
Daarnaast wordt van de leraar verwacht dat hij actief deelneemt aan het schoolgebeuren, jongeren
opvangt en begeleidt, communiceert met ouders, inspeelt op wat leeft in de samenleving…
Elke leerkracht heeft de verantwoordelijkheid om enerzijds de nieuwe pedagogische en didactische
ontwikkelingen voor zijn vak te volgen en zich bij te scholen en anderzijds om zich permanent te
vervolmaken in het “leraarschap”, ook buiten de lestijden.
Aandacht voor taalvaardigheid
Voor een vlot verloop van de lessen en in het belang van de veiligheid ligt het voor de hand dat de
opdrachten correct worden begrepen. O.a. om die reden is het belangrijk om talige doelen te integreren
in de lessen. Talen omvatten 4 componenten: schrijfvaardigheid, leesvaardigheid, spreekvaardigheid en
luistervaardigheid. Ook binnen de bewegingslessen wordt aandacht besteed aan het talenbeleid van de
school.
Voorbeelden / suggesties:
 Zorg bij het gebruik van kijkwijzers of rubrics voor duidelijke korte zinnen in een eenvoudig
begrijpelijke taal (leesvaardigheid) (bijv. door het gebruik van formuleringen in de ‘ik’-vorm;
 Wanneer bij groepsopdrachten leerlingen bepaalde rollen opnemen, zoals die van coach of helper,
kan de leraar extra aandacht besteden aan spreek- en luistervaardigheid;
 Bij gebruik van beeldmateriaal, de leerling zelf de fouten laten bespreken (spreekvaardigheid);
 Het geven van feedback aan de leerling (leraar versus leerling of leerling versus leerling) (spreek- en
luistervaardigheid) ;
 …
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
79
Leraren kunnen op deze manier bij elke opdracht, bij elke activerende werkvorm taalvaardigheid
integreren. Leg in dit geval je leerlingen ook uit dat dit een bijkomend doel is van de opdracht en geef
constructieve feedback, ook op taal.
De leraar die naast persoons- en bewegingsdoelen ook taaldoelen opneemt creëert een krachtige
leeromgeving met aandacht voor contextrijk onderwijs vol interactie en met taalsteun:
 leren in context: in een authentieke, reële situatie leren vanuit voorkennis, voortbouwend op
vaardigheden die de leerling al verworven heeft;
 leren in interactie: werkvorm die gericht is op samenwerken en samenwerkend leren;
 leren met taalsteun: vertrekkende vanuit de taalvaardigheid van de leerling. Hulp bij begrijpen en
gebruiken van (vak)taal. Feedback op taalgebruik.
Leren, denken en taal zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De leraar stelt zich de vraag wat er moet
geleerd worden, hoe en welke taal hiervoor nodig is. Hij bevordert verdieping van het leerproces door er
zorg voor te dragen dat leerlingen de vaktaal L.O./sport en de schooltaal begrijpen, oefenen en
verwerven. Het verwoorden van de eigen denkprocessen kan leerlingen helpen in het beter begrijpen
van de leerinhoud. Juiste woorden of taal geven aan de denkprocessen van leerlingen, geeft hen meer
inzicht in het eigen handelen en zorgt ervoor dat leerlingen woordenschat verwerven om nieuwe
ervaringen nauwkeuriger te omschrijven.
Vaktaal L.O./sport is de taal gebruikt in de bewegingslessen: algemene en specifieke vakwoorden. Tot
schooltaal behoort, naast schriftelijke taal, ook de taal die door leraren tijdens de lessen gesproken
wordt: instructietaal, abstracte begrippen (kenmerk, voorwaarde …), verbindingswoorden (als, dan …),
homoniemen (bok, conditie, functie …), figuurlijk taalgebruik (vliegende start), uitdrukkingen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
80
Een boodschap is begrepen als het antwoord/de reactie van de leerlingen eenduidig is. Een duidelijke
boodschap bevat de juiste informatie, in de juiste hoeveelheid, op het juiste moment, aan de juiste
leerling(en).
Volgende algemene richtlijnen helpen:
 oriënteer leerlingen door hen te informeren over wat gaat komen: ‘Vandaag gaan we …’ (context);
 formuleer doelen duidelijk en bondig (taalsteun);
 geef de boodschap in een logische volgorde, stap voor stap. Onderscheid duidelijk hoofd- van
bijzaken. Gebruik sleutelwoorden, ze omvatten in één woord de belangrijkste eigenschap van de
beweging, bijv.: buig-strek (taalsteun), flexie – extensie (taalsteun anatomie);
 geef de juiste wenken één voor één of in een beperkte hoeveelheid en controleer op rendement
(taalsteun);
 vermijd vaagheidtermen in de zinsbouw omdat dit voor verwarring kan zorgen, bijv.: ‘zet je ergens in
de zaal’, ‘voer ongeveer 10 keer uit’, spring een paar keer’, ‘neem verschillende soorten ballen’.
 Operationele doelen worden beter begrepen als ze geformuleerd zijn in waarneembare gedragingen,
bijv.: ‘beide benen strekken’ en niet (enkel) ‘vormspanning bewaren’ (taalsteun);
 herhaal moeilijk verstaanbare informatie, als het kan op een andere manier of laat een leerling de
uitleg herhalen. Let op het juiste gebruik van verwijswoorden, bijv.: ‘Als je na de les nog pijn hebt,
kom het dan onmiddellijk zeggen’ (taalsteun);
 versterk transfer door te verwijzen naar reeds gekende vaardigheden (context: voorkennis
activeren);
 visuele of verbale wenken worden beter onthouden als een verantwoording of inzicht meegegeven
wordt (context);
 woord en (voor)beeld worden steeds samen aangeboden: ‘Toon wat je zegt, zeg wat je toont’
(taalsteun);
 naast een goed voorbeeld (demonstratie) kan anticiperen op mogelijke foutieve uitvoeringen of
gevaarlijke situaties verhelderend werken (context).
 het traditionele ‘woord en beeld’ wordt aangevuld met alternatieven. Kijkwijzers en dergelijke
bieden als in-structieboodschappers heel wat mogelijkheden. De leraar selecteert in functie van de
taak en van de gekende vaardigheden/ervaringen van de leerling/leerlingengroep. De
informatiedragers worden zo ingezet dat ze het leerproces vooruit helpen. Ze zijn duidelijk en bondig
in functie van het leren.
Volgende tips zijn nuttig bij de constructie van kijkwijzers:
 gebruik specifieke, bondige en ondubbelzinnige taal. Let op de verschillende betekenissen van
eenzelfde woord en heb oog voor verschillende woorden die hetzelfde betekenen;
 kies werkwoorden die verwijzen naar observeerbare gedragingen;
 gebruik korte woorden;
 vermeld de verschillende stappen afzonderlijk en niet gegroepeerd;
 gebruik bij voorkeur tekeningen in plaats van foto’s;
 zet de tekening links en de uitleg rechts;
 let op met humor.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
81
Door rollen en taken toe te wijzen, instructieboodschappers in te zetten op het gepaste moment
stimuleert de leraar samenwerking en interactie tussen leerlingen. De leerlingen krijgen leerkansen om
actief hun taalvaardigheid te oefenen en te ontwikkelen. Op een constructieve manier duidelijke
instructie en feedback geven, leiding nemen en aanvaarden, kunnen luisteren, reflecteren op een
oefening/taak, samen of elkaar evalueren … zijn enkele mogelijkheden.
Vrijwel uniek voor de bewegingsopvoeding is dat men tijdens het lesgeven onmiddellijk ziet of zijn
boodschap, de opgegeven taak, opdracht, kijkwijzer, organisatievorm, werkvorm … goed begrepen is en
of het gevraagde niveau te hoog/te laag is voor de leerlingen. De leraar kan, indien nodig, direct
bijsturen of afdalingen/opklimmingen aanreiken, rekening houdend met de voorkennis van zijn
leerlingen.
De visuele boodschap speelt een belangrijke rol bij het vervolledigen en versterken van de verbale
communicatie: ‘Toon wat je zegt, zeg wat je toont’.
Deze expertise delen met collega’s van andere vakgroepen is verrijkend.
Door taal bewust in te zetten in de instructie en taakomschrijving, bij informatie-uitwisseling en
reflectie, bij het geven van feedback, tijdens de interactie tussen leerlingen, werkt de leraar
bewegingsopvoeding mee aan het taalbeleid van de school.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
82
Minimale materiële vereisten1
5.
Specifieke richtlijnen
Scholen zijn verplicht ervoor te zorgen dat ze gebruik kunnen maken van accommodaties die voldoen
om de competenties en leerplandoelstellingen van het specifiek gedeelte van de studierichting ASO
sportwetenschappen te realiseren en deze ook effectief te gebruiken conform het schooleigen
sportprofiel.
De basisuitrusting bestaat uit voldoende overdekte vrije ruimte met een aangepaste bevloering,
voorzien van de nodige didactische uitrusting en internettoegang.
Het geheel wordt aangevuld met
 buitenterreinen;
 vaklokalen voor de lessen wetenschappen die aan de minimale vereisten voor die vakken voldoen;
 leslokaal (bij voorkeur vast) voor de lessen theorie L.O. met ICT apparatuur en internetaansluiting.
Infrastructuur
Sporthal - zwembad – buitenterreinen – specifieke sportaccommodatie i.f.v. het gekozen sportaanbod.
Didactische uitrusting
Vast materiaal






sportramen en /of wandrek;
rekstokken;
balken;
damesbrug, herenbrug;
basketbaldoelen, handbaldoelen, voetbaldoelen (binnen en/of buiten);
minivoetbaldoelen, volleybalinstallatie.
1
Inzake veiligheid is de volgende wetgeving van toepassing:
Codex
ARAB
AREI
Vlarem
Deze wetgeving bevat de technische voorschriften die in acht moeten genomen worden m.b.t.:
De uitrusting en inrichting van lokalen;
De aankoop en het gebruik van toestellen, materiaal en materieel.
Zij schrijven voor dat:
Duidelijke Nederlandstalige handleidingen en een technisch dossier aanwezig moeten zijn;
Alle gebruikers de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften dienen te kennen en correct kunnen toepassen;
De collectieve veiligheidsvoorschriften nooit mogen gemanipuleerd worden;
-
De persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig moeten zijn en gedragen worden, daar waar de wetgeving het vereist.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
83
Los materiaal












plinten, bokken, wedstrijdspringplanken;
verstelbare olympische balk;
minitrampoline(s);
valmatten (veilige landingsmatten);
lange matten;
kleine antislipmatten (1/4 lln.);
zweedse banken;
staanders voor hoogspringen;
hartslagmeters;
chrono;
meetlint;
“up to date” geluidsinstallatie;
Klein materiaal










verschillende soorten ballen /pluimen voor de verschillende balsporten /terugslagsporten (1b./2lln.);
foamballen;
medecinballen;
kogels, speren, discussen, horden;
rackets, paletten (terugslagsporten);
toversnoeren (elastische springlijn);
springtouwen, hoepels, ballen;
verkeerskegels;
partijvestjes;
zwemplankjes, pull-buoy, handpaddels, zwemvliezen.
Om de competenties en leerplandoelstellingen in optimale omstandigheden te kunnen realiseren is een
uitbreiding van deze minimale vereisten, zowel qua ruimte als didactische uitrusting, wenselijk. We
verwijzen hier concreet naar mobiele technisch ondersteunende apparatuur (tablet,
projectiemogelijkheid …)
Specifieke sportuitrusting vereist voor het geven van de sporten uit de uitbreidingspakketten werd niet
in deze minimale lijst opgenomen. Het spreekt voor zich dat de minimale vereisten voor het beoefenen
van de sporten uit de uitbreidingspakketten voorhanden is wanneer deze keuzemogelijkheid aan de
leerlingen wordt aangeboden.
Gezien het veralgemeend gebruik van smartschool binnen het GO!, de razendsnelle vooruitgang van ICT
in het algemeen en de groeiende implementatie hiervan in het onderwijs, zeker ook in het vak L.O. en
voor sport, is het ter beschikking hebben van een draadloze internettoegang (wifi – 3G / 4G) in de
sportaccommodatie voor de leerkracht L.O. of sport noodzakelijk.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
6.
84
Evaluatie
Doelstelling
Evaluatie wordt beschouwd als de waardering van het werk waarmee leraar en leerlingen samen bezig
zijn. Het is de bedoeling dat zowel de leraar als de leerling informatie krijgen over het bereiken van de
doelstellingen en over het leerproces. De leraar gebruikt deze informatie bij toekomstige besluiten over
het leerproces van de leerlingen en het onderwijsleerproces (bv. de instructie en begeleiding van de
leraar).
Daarenboven is evaluatie – de evaluatie- en rapporteringspraktijk – een belangrijke pijler binnen de
kwaliteitszorg van de school en als dusdanig spoort de evaluatie met de schoolvisie op leren. Omdat
evaluatie naar de leerlingen toe eenvormigheid moet vertonen over de vakken en de leerjaren heen, is
het logisch dat:
 de school hierover haar visie ontwikkelt;
 de betrokken leerkrachten deze visie concretiseren voor hun vak in de vakgroepwerking.
De leerling en zijn ouders vinden in de rapportering (score, commentaar, remediëring) bruikbare
informatie over de doelmatigheid van de gevolgde studiemethode.
Binnen dit leerplan dient elke leerling te voldoen aan minimaal te behalen motorische (gekoppeld aan
KLUSCE, al dan niet in een toepassing: hangen, steunen, draaien, zwaaien, springen, werpen, stoten,
klimmen … ), technische en tactische basisvaardigheden om te kunnen functioneren binnen meerdere
bewegingsgebieden: atletiek, gymnastiek, dans en expressie, zwemmen, spel en sportspel,
zelfverdediging, natuurgebonden activiteiten, of andere verantwoorde bewegingsgebieden.
Competentiegericht evalueren
Competentiegericht evalueren houdt in dat de leraar de kennis, vaardigheden en attitudes geïntegreerd
beoordeelt. De leraar beoordeelt op welke manier competenties gebruikt worden bij het oplossen van
authentieke of levensechte problemen op meerdere momenten tijdens het leerproces en via
verschillende evaluatiemethoden. De leerling zelf is bij competentiegerichte evaluatie sterk betrokken
en neemt onder begeleiding van de leraar ook een toenemende verantwoordelijkheid hierin. De
complexiteit van de situatie en de verantwoordelijkheid en zelfstandigheid van de leerling hierin hangen
af van de competentie van de leerlingen.
Er zijn verschillende soorten competentiegerichte evaluatievormen en -instrumenten: bv. het
(s)portfolio, casusopdrachten, simulaties, authentieke opdrachten (bv. op de werkplek),
reflectiegesprekken of –verslagen, beoordelingsformulieren (a.d.h.v. gedrags- of prestatie-indicatoren
scores geven, zie verder), zelf-, peer- of co-evaluatie. Het gaat niet zozeer om welke evaluatievorm de
beste is, wel om afwisseling te brengen in de evaluatiepraktijk gezien de verscheidenheid aan leerlingen.
Het kiezen van de juiste evaluatievorm hangt af van het doel van de evaluatie (bv. de manier van aanpak
toetsen, samenwerking beoordelen, het resultaat of product beoordelen…) en het moment waarop je
evalueert (bv. tijdens of na het leerproces). Feedback geven zorgt ervoor dat de evaluatiemethoden
krachtige leerinstrumenten worden. Effectieve feedback beantwoordt volgende vragen: hoe doet de
leerling het, wat is het doel van de leerling en wat nu?
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
85
Bij het ontwerpen van competentiegerichte evaluatieopdrachten wordt vaak aan de opdracht een
beoordelingsinstrument gekoppeld (= wat we beoordelen). Daarin staan gedragsindicatoren: er wordt
beschreven welk gedrag de leerling moet laten zien of aan welke kwaliteitseisen de leerling in het
proces of het product moet voldoen.
Kwaliteitsvol evalueren
De evaluatie zelf moet voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen, wil er aan de hand van de resultaten een
zinvol oordeel over de competentieontwikkeling van een leerling geveld kunnen worden:
 Valide: meten wat je moet meten. Bij competentiegericht onderwijs betekent dit dat de leraar
meet in hoeverre de leerling in staat is om problemen op te lossen door kennis, vaardigheden en
attitudes geïntegreerd in te zetten;
 Betrouwbaar: evaluatieresultaten worden niet beïnvloed door toevalligheden en storende
factoren;
 Eerlijk;
 Generaliseerbaar naar andere taken;
 Cognitieve complexiteit: vraagt de taak om probleemoplossend vermogen, kritisch denken,
begrip, metacognitieve processen …;
 Efficiëntie: een toets moet zoveel mogelijk informatie verschaffen tegen een zo laag mogelijke
kost;
 Transparantie over de evaluatiecriteria;
 Authenticiteit van problemen/situaties;
 Impact op het leerproces en onderwijsproces.
Hoe competentiegericht evalueren?
Het is belangrijk om een onderscheid te maken in de mogelijke doelstelling van een evaluatie. Binnen dit
leerplan beschouwen we evaluatie enerzijds in functie van attestering, anderzijds in functie van het
bewustmakingsproces met betrekking tot de zelfkennis en sociaal functioneren van de leerling. Bemerk
dat eenzelfde evaluatiesysteem een antwoord kan bieden voor deze verschillende doelstellingen,
gesteld aan de evaluatie.
Om deze bijkomende competenties / persoonsgebonden doelen zichtbaar te maken, is de gekozen vorm
van evaluatie een uiterst belangrijke tool. We beschrijven hieronder een mogelijke piste.
Voor leerlingen speelt de informatie bekomen uit de evaluatie een zeer belangrijke rol bij het
ontwikkelen van zelfkennis en inzicht in de eigen talenten en werkpunten, en bij het bepalen van een
geschikte studiekeuze. Elders in dit leerplan komt dit tot uiting in de verschillende rollen die leerlingen
kunnen opnemen binnen de context van bewegen en sport.
Bijkomend kan deze informatie een cruciale rol spelen bij klassenraden, en is deze van onschatbare
waarde om een duidelijk en correct beeld te kunnen opbouwen van het kennen en kunnen van de
leerling. Tevens kan deze informatie opgenomen worden in het zorgsysteem van de school, teneinde
een correct studiekeuzetraject voor de leerlingen op te zetten.
Het kwalitatief realiseren van het studiekeuzetraject en het opbouwen van een volledig profiel van een
leerling dient, bij voorkeur, te gebeuren via het invoeren van een (s)portfolio. Dit volgt de leerling
doorheen de volledige carrière. Door een koppeling met de in het leerplan uitgewerkte
ontwikkelingslijn, krijgen de verschillende stakeholders (leerlingen, ouders, school) een beeld op de
talenten en de werkpunten van elke individuele leerling.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
86
Onder de noemer van competenties kunnen we een onderscheid maken tussen specifieke competenties
en generieke competenties. De eerste vorm wordt teruggevonden binnen de verschillende motorische
en wetenschappelijke competenties en zijn vooral gelinkt aan verschillende inhouden, specifiek aan de
studierichting. Echter, om een volledig profiel van een leerling uit te werken, moet de tweede vorm
(generieke competenties, deels terug te vinden als persoonsdoelen in de ET) ook geëvalueerd worden.
Merk op: binnen het onderwijs is er reeds een ruime ervaring aanwezig met betrekking tot het
evalueren van motorische en wetenschappelijke competenties. Problemen zullen zich vnl. vormen bij
het evalueren van generieke competenties. Zeker wanneer er rekening dient te worden gehouden met
de criteria van een goede evaluatie: objectief, valabel, betrouwbaar, efficiënt en haalbaar.
Het leerplan voorziet in een evaluatiemethode om de verschillende doelstellingen te realiseren.
Evaluatiesysteem
Bij de concretisering van een evaluatiesysteem, kunnen we werken op basis van een 4-puntenschaal.
Een keuze voor een even aantal evaluatiecriteria verplicht de evaluator om een duidelijk standpunt in te
nemen.
We gebruiken volgende werkwijze voor het opstellen van de evaluatiecriteria binnen de verschillende 4puntenschalen:
 Bepaal per leerplandoelstelling de gedragsindicatoren: deze omschrijven de verschillende aspecten,
noodzakelijk om deze leerplandoelstelling te behalen. We onderscheiden volgende type indicatoren:
 Persoonsgebonden: deze zijn van toepassing op het functioneren van de individuele leerling
binnen een specifieke context.
 Procesgebonden: deze zijn van toepassing op het leerproces met betrekking tot het functioneren
van de individuele leerling binnen een specifieke context.
 Omgevingsgebonden: deze zijn van toepassing op de omgeving waarbinnen een leerling
functioneert en leert. Bijv. respect voor materiaal/ correct omgaan met materiaal
 Bepaal per indicator de 4 evaluatiecriteria, vanuit onderstaand stramien:
 Beginsituatie
 Op weg
 Bereikt
 Excellen
 Hou bij het opstellen van evaluatiecriteria rekening met:
 Omschrijf de evaluatiecriteria in ja-nee vragen.
 Indien een omschrijving wijst naar een apart observeerbaar gedrag, kan je de omschrijvingen
beter ontdubbelen.
Sommige leerplandoelstellingen kunnen uitgeschreven worden in meerdere indicatoren. De reden
hiertoe kan teruggevonden worden in:
 het open karakter van de omschrijving van een leerplandoelstelling.
 het feit dat de realisatie van de leerplandoelstelling meerdere indicatoren kan omvatten.
Bij het opstellen van de indicatoren hou je best rekening met:
 het vooropgestelde gedrag dat je wil evalueren.
 de specifieke context van de school.
Deze manier van werken laat ook toe om met normtabellen te werken bij gedifferentieerde evaluatie.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
87
De eerste 3 niveaus (beginsituatie’, ‘onderweg’, ‘bereikt’) verwijzen in dit geval naar technische,
tactische en/of motorische basisvaardigheden. Binnen het laatste niveau ‘excellent’ kan een
prestatienorm een meerwaarde vormen. Vooral het gebruik van een prestatienorm binnen dit laatste
niveau werkt motiverend naar sportieve leerlingen toe. Tegelijkertijd zorgt deze manier van werken
ervoor dat de minder sportieve leerlingen niet gedemotiveerd worden. Het kan hun aansporen om hun
basisvaardigheden verder te laten ontwikkelen (al dan niet gekoppeld aan een sterke prestatie).
Voorbeeld:
LEERPLANDOELSTELLING: voert zelfstandig leertaken uit om een bewegingsopdracht tot een goed einde
te brengen, rekening houdend met hun eigen kunnen.
Binnen deze leerplandoelstelling vormt Interactie één van de mogelijke indicator. Echter, interactie, als
indicator, kan in verschillende contexten omschreven worden afhankelijk van:
 het vooropgestelde gedrag dat je wil evalueren:
 Het eigen handelen om de interactie te initiëren m.a.w. wie start de interactie op?
 De interactie op zichzelf m.a.w. hoe verloopt de interactie?
 Het eigen handelen om deel te nemen aan een bestaande interactie m.a.w. wie ontvangt de
interactie?
Bij de uitwerking van dit voorbeeld werd er geopteerd om het ‘hoe’ van de interactie te evalueren.
In onderstaande tabel kan je een voorbeeld terugvinden van mogelijke criteria om het ‘hoe’ van de
interactie te evalueren.
voert zelfstandig leertaken uit om een bewegingsopdracht tot een goed einde te brengen,
rekening houdend met hun eigen kunnen - leerplandoelstelling
Interactie – indicator
Beginsituatie
Op weg
Bereikt
Excellent
kan, zelfs onder
begeleiding,
rekening houdend
met het eigen
kunnen, een
bewegingsopdracht
niet tot een goed
einde te brengen.
kan, onder
begeleiding,
zelfstandig leertaken
uitvoeren om een
bewegingsopdracht
tot een goed einde
te brengen, rekening
houdend met hun
eigen kunnen.
voert zelfstandig
leertaken uit om een
bewegingsopdracht tot
een goed einde te
brengen, rekening
houdend met hun eigen
kunnen.
past zelfstandig leertaken aan
om een bewegingsopdracht tot
op een hoger niveau te brengen,
rekening houdend met hun eigen
kunnen.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
88
Verticale leerlijn
Bij het opstellen van het evaluatiesysteem en de criteria, werd er gewerkt vanuit onderstaande verticale
leerlijn.
De doelstellingen van het niveau ‘bereikt’ van de 2de graad kunnen het niveau ‘op weg’ van de 3de
graad vormen.
Hou bij het lezen van de vooropgestelde criteria echter rekening met het volgende: ‘De lijn van bereikt
(2de graad) naar op weg (3e graad) is niet doorheen het document consequent aan te houden,
aangezien er niet altijd een eindterm bestaat voor de verworven kennis van het eerdere niveau!
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
89
Samenvattend:
Eigen schoolnormen kunnen als referentiekader worden gebruikt maar … iedere leerling is uniek, met
een persoonlijke aanleg en een eigen specifieke sportachtergrond. Derhalve heeft iedere leerling recht
op individuele motiverende prestatienormen en “goals” in functie van de leerplandoelstellingen!
Elke leerling dient te voldoen aan minimaal te behalen motorische (gekoppeld aan KLUSCE, al dan niet in
een toepassing: hangen, steunen, draaien, zwaaien, springen, werpen, stoten, klimmen … ), technische
en tactische basisvaardigheden om te kunnen functioneren binnen meerdere bewegingsgebieden:
atletiek, gymnastiek, dans en expressie, zwemmen, spel en sportspel, zelfverdediging, natuur gebonden
activiteiten, of andere verantwoorde bewegingsgebieden.
De vakgroep vertaalt dit naar een verticale leerlijn die de basis vormt om, binnen elke graad, te bepalen
wat deze minimale basisvaardigheden zijn.
Bij vertaling naar gedifferentieerde evaluatie a.d.h.v. een 4-punten SAM-schalen kan gewerkt worden
met verschillende niveaus: ‘beginsituatie’, ‘onderweg’, ‘bereikt’, ‘excellent’.
Een mogelijke invulling van de eerste 3 niveaus verwijzen in dit geval naar technische, tactische en/of
motorische basisvaardigheden. Het laatste niveau ‘excellent’ verwijst naar het gebruik prestatienormen.
Toch nog even dit: De leerkracht heeft aandacht voor de persoonlijke vooruitgang en vergelijkt
leerlingen niet onderling met elkaar.
ASO – derde graad – Basisvorming en specifiek gedeelte Sportwetenschappen
AV /Sport/Natuurwetenschappen/
7.
Bibliografie
Voor informatie i.v.m. de bibliografie wordt verwezen naar de virtuele ruimte SO-LO van GOSmartschool.
90
Download