Cursus Chemie Hoofdstuk 1 : De atoombouw en het Periodiek Systeem 1. SAMENSTELLING VAN HET ATOOM Een atoom bestaat uit: een positief geladen kern, opgebouwd uit protonen en neutronen en (een of meer) negatief geladen elektronen die rond de kern bewegen. De positieve lading van een proton is even groot als de negatieve lading van een elektron, namelijk +/- 1,6.10-19Coulomb. Het aantal protonen (+ deeltjes in de kern) = aantal elektronen (- deeltjes rond de kern) Helium atoom = kern met 2 protonen en 2 neutronen met eromheen draaiend 2 elektronen Lithium atoom = kern met 3 protonen en 4 neutronen met eromheen draaiend 3 elektronen Het ATOOMNUMMER (Z) van een element = zowel het rangnummer van het element in het periodiek systeem als het aantal protonen in de kern als het aantal elektronen rond de kern De ATOOMMASSA (A) geeft de massa aan van het atoom. Aangezien de elektronen een verwaarloosbare massa hebben is de atoommassa dus de som van de kerndeeltjes (protonen + neutronen) Bijvoorbeeld: Helium heeft atoomnummer 2. Dit betekent dus dat He 2 elektronen rond de kern heeft. Dit betekent dus dat He 2 protonen in de kern heeft. De atoommassa van He = 4,00 Dit betekent dat de kern 4 deeltjes bevat. Aangezien het atoomnummer reeds aangeeft dat er 2 protonen in de kern zitten, moeten er ook nog 4-2 = 2 neutronen zijn. Dus: het aantal NEUTRONEN in de kern N = A-Z -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ing. Sc. Frank Lakiere 2005-2010 1-1 Cursus Chemie De voorstelling van een atoom: Teneinde deze gegevens per atoom weer te geven gaat men als volgt te werk: Voor het symbool van het element noteert men bovenaan de atoommassa en onderaan het atoomnummer. bv. voor Helium wordt dit dan en voor Titanium 2. ISOTOPEN Een welbepaald element heeft een welbepaald aantal protonen in de kern. Dit is voor ieder element onveranderlijk. Maar het aantal neutronen kan wel verschillen. DUS de atomen van een bepaald element hebben altijd hetzelfde atoomnummer hebben, maar de atoommassa, die de som is van het aantal protonen en neutronen, kan wel verschillen. Atomen met een gelijk atoomnummer en met verschillende atoommassa worden ISOTOPEN genoemd. Isotopen zijn chemisch identiek, maar fysisch verschillend. Isotopen komen in de natuur steeds in dezelfde verhouding voor. Voorbeelden: Helium komt voor onder de vorm van 2 isotopen: He met massa 3 (2 protonen + 1 neutron) en Helium met massa 4 (2p + 2n). Van zuurstof bestaan er 3 isotopen: de atoommassa's zijn 16, 17 en 18 en de respectievelijke percentages zijn 99,756% - 0,039% en 0,205% In de tabellen wordt de relatieve atoommassa weergegeven: dit is de gemiddelde waarde van de atoommassa zoals het element met zijn isotopen in de natuur voorkomt. Meestal wordt in de chemie gewerkt met afgeronde waarden voor de atoommassa. Bv: waterstof H heeft A=1 , koolstof C heeft A=12, stikstof N heeft A=14, zuurstof O heeft A=16, chloor Cl heeft A=35,5 , enz... -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ing. Sc. Frank Lakiere 2005-2010 1-2 Cursus Chemie 3. STRUKTUUR VAN DE ELEKTRONENWOLK ROND DE ATOOMKERN 3.1. De hoofdenergieniveau's De elektronen rond de kern kunnen in 7 energieniveaus voorkomen. Deze niveaus worden ook wel schillen genoemd. Deze schillen of energieniveaus worden aangegeven met de letters K,L,M,N,O,P en Q. Aan ieder niveau wordt ook een getal toegekend: K = 1, L= 2, ... Men noemt dit getal het hoofdquantumgetal n. Iedere schil kan een beperkt aantal elektronen bevatten. Het maximale aantal per schil (voor K,L,M en N) wordt gegeven door de formule: max. aantal = 2.n2 Dus: voor de voor de voor de voor de K-schil geldt n = 1 en dus max. aantal e- = 2.12 = 2 L-schil geldt n = 2 en dus max. aantal e- = 2.22 = 8 M-schil geldt n = 3 en dus max. aantal e- = 2.32 = 18 N-schil geldt n = 4 en dus max. aantal e- = 2.42 = 32 Opmerking: de hogere schillen O,P en Q hebben dan weer een max. aantal e- van resp. 32, 18 en 8 3.2. Subniveaus en orbitalen Binnen de schillen kunnen de elektronen nog kleine energieverschillen vertonen. Het hoofdenergieniveau kan dus nog opgesplitst worden in subnibeaus. Er bestaan 4 types: s,p,d en f-subniveaus. Zoals bij de hoofdniveaus is hier ook het max. aantal elektronen weer beperkt per subniveau. Een s-subniveau kan max. 2 e- bevatten Een p-subniveau kan max. 6 e- bevatten Een d-subniveau kan max. 10 e- bevatten Een f-subniveau kan max. 14 e- bevatten Een ORBITAAL is de ruimtelijke voorstelling van het gebied waar de waarschijnlijkheid om een elektron aan te treffen het grootst is. De vorm van een s-orbitaal is een BOL, waarin 2 elektronen kunnen ronzwerven. Een p-orbitaal ziet eruit als 3 zandlopers langs de x,y en z as van een assenstelsel gelegen zijn. Men duidt die aan met px,py en pz. En elk van die 3 "zandlopers" bevat 2 elektronen. De d- en f-subniveaus hebben nog veel ingewikkelder strukturen met resp. 5 en 7 mogelijke orbitalen. Ruimtelijke voorstelling van s- en p-orbitaal en van een pz orbitaal. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ing. Sc. Frank Lakiere 2005-2010 1-3 Cursus Chemie 3.3. De elektronenspin Binnen de orbitalen zijn er dus steeds strukturen waarin de elektronen per 2 aanwezig zijn. Maar deze e- zijn niet identiek. Ze verschillen door hun draaibeweging: het ene elektron draait in wijzerzin, het andere in tegenwijzerzin. Men geeft dit symbolisch weer door een pijltje omhoog (spin op) of omlaag (spin neer). Twee elektronen in hetzelfde orbitaal en met tegengestelde spin vormen een elektronenpaar of DOUBLET. 3.4. Elektronenconfiguratie De elektronenverdeling in de verschillende schillen moet voldoen aan bepaalde regels. 3.4.1. Het Pauli-verbod Per orbitaal is er maximaal één elektronendoublet. 3.4.2. De Hund-regel In het laatste te bezetten subniveau zijn er zoveel mogelijk ongepaarde elektronen. 3.4.3. De regel van minimale energie Telkens er een elektron wordt bijgevoegd bezet dit elektron het subniveau met de laagste energie 3.4.4. Als laatste hebben we ook nog enkele stabiliteitsregels: Deze betreffen de elektronen van de buitenste orbitalen. Deze elektronen streven naar configuraties met zo groot mogelijke stabiliteit. Dit is de volgorde van stabiliteit: 1. edelgasconfiguratie 2. volledig bezet subniveau 3. halfbezet subniveau De volgorde = 1s 2s 2p 3s 3p 4s 3d 4p 5s 4d 5p 6s 4f 5d 6p 7s 5f 6d 7p -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ing. Sc. Frank Lakiere 2005-2010 1-4 Cursus Chemie Voorbeelden: Fluor heeft 9 elektronen: in de eerste schil heb je de 1s orbitaal. Hierin gaan 2 elektronen (doublet). In de tweede schil heb je een 2s orbitaal en drie 2p orbitalen (2px 2py en 2pz) In 2s gaat weer een doublet, alsook in 2px en 2py. Het overblijvende elektron gaat in 2pz. We noteren deze configuratie als:1s2 2s2 2p5 Koolstof heeft 6 elektronen: in de eerste schil heb je de 1s orbitaal. Hierin gaan 2 elektronen (doublet). In de tweede schil heb je een 2s orbitaal en drie 2p orbitalen (2px 2py en 2pz) In 2s gaat weer een doublet. Voor de 2p orbitalen blijven er nog 2 elektronen over. Volgens de regel van Hund moeten die nu ongepaard de 2p bezetten, dus 1 elektron in 2px en in 2py. We noteren deze configuratie als:1s2 2s2 2p2 -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ing. Sc. Frank Lakiere 2005-2010 1-5 Cursus Chemie 4. HET PERIODIEK SYSTEEM 4.1. De perioden In het periodiek systeem, ook wel de tabel van Mendeleev genoemd, worden de elementen gerangschikt in een tabel volgens opklimmend atoomnummer. Er wordt telkens een nieuwe rij begonnen als bij de elektronenconfiguratie een nieuwe schil wordt begonnen. Lithium heeft 3 elektronen. De configuratie is 1s2 2s1 De 2de schil heeft slechts 1 e- en dus begint Li een nieuwe rij. Kalium heeft 19 e- met de configuratie: 1s2 2s2 2p6 3s2 3p6 4s1 De 4de schil heeft slechts 1 e- en dus begint K een nieuwe rij. Deze horizontale groepen worden PERIODEN genoemd 4.2. De groepen Elementen met een zelfde aantal valentie-elektronen vormen samen een GROEP. Valentie-elektronen = het aantal elektronen op de laatste schil Men onderscheidt HOOFDGROEPEN en NEVENGROEPEN. 4.2.1. Hoofdgroepen Het nummer van de groep wordt aangegeven door het aantal valentie-elektronen. Het laatst te plaatsen elektron in de configuratie behoort tot de buitenste schil. De hoofdgroepen worden aangegeven met een Romeins cijfer (I tot VII en 0) met een index a. Bv: Fluor heeft als configuratie: 1s2 2s22p5. In de laatste schil zitten er 2 + 5 = 7 e- en dus behoort F dus tot groep VIIa. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ing. Sc. Frank Lakiere 2005-2010 1-6 Cursus Chemie Zink heeft als configuratie 1s2 2s2 2p6 3s23p64s23d10 In de laatste schil (4s) zitten 2 e- dus behoort Zn tot de groep II. Maar de 4s orbitaal heeft een lagere energie dan de 3d-orbitaal. Het laatst geplaatste e- behoort dus niet tot de buitenste schil want dat is 4s. Dus behoort Zn niet tot de hoofdgroep IIa maar tot de nevengroep IIb. De 8 hoofdgroepen zijn: 1. Groep Ia : Akalimetalen (Li,Na,K,...) 2. Groep IIa : Aardakalimetalen (Be,Mg,Ca,...) 3. Groep IIIa: Boorgroep (B, Al,...) 4. Groep IVa : Koolstofgroep (C, Si,...) 5. Groep Va : Stikstofgroep (N, P,...) 6. Groep VIa : Zuurstofgroep (O, S,...) 7.Groep VIIa: Halogenen (F,Cl,Br,I,...) 8. Groep 0 : Edelgassen (He,Ne,Ar,Kr,Xe,Rn) 4.2.2. Nevengroepen Het nummer van de groep wordt aangegeven door het aantal valentie-elektronen. MAAR het laatst te plaatsen elektron in de configuratie behoort tot een d-orbitaal van de voorlaatste schil. De hoofdgroepen worden aangegeven met een Romeins cijfer (I tot VII en 0) met een index b. De nevengroepen bevatten elementen die ook wel de OVERGANGSelementen worden genoemd. Bv: Zink heeft als configuratie 1s2 2s2 2p6 3s23p64s2 3d10 In de laatste schil (4s) zitten 2 e- dus behoort Zn tot de groep II. Maar de 4s orbitaal heeft een lagere energie dan de 3d-orbitaal. Het laatst geplaatste e- behoort dus niet tot de buitenste schil want dat is 4s. Dus behoort Zn niet tot de hoofdgroep IIa maar tot de nevengroep IIb. Men kan het ook uitdrukken als volgt: de valentie-e- zitten in een orbitaal met lagere energie dan de laatst geplaatste (hier 3d) elektronen. Zn behoort dus tot een nevengroep en komt in groep IIb. 4.2.3. De lanthaniden en actiniden (f-blok) De elementen met rangnummer 58 tot 73 worden in het vakje van Lanthaan (rangnr 57) geplaatst. Daarom noemt men deze elementen de LANTHANIDEN Evenzo worden in het vakje van Actinium (rangnr. 89) de elementen met atoomgetal 90 tot 103 samen geplaatst. Daarom noemt men deze elementen de ACTINIDEN De lanthaniden en de actiniden worden in een apart blok geplaatst onderaan de tabel. Dit is het zgn. f-blok. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Ing. Sc. Frank Lakiere 2005-2010 1-7