Wat is een frontaal syndroom? Deze folder geeft algemene informatie over het frontaal syndroom, een ziektebeeld dat meestal het gevolg is van een beschadiging van het voorste deel van de hersenen, de zogenoemde frontaal kwab. Wat is een frontaal syndroom? Frontaal syndroom is de naam die wordt gegeven aan een groep verschijnselen die we waarnemen bij mensen met een beschadiging in het voorste deel van de hersenen. Deze frontaal kwab beslaat meer dan eenderde van de grote hersenen. Hoewel er nog veel vragen zijn over de functie van de frontaal kwab is wel duidelijk dat het een belangrijke rol speelt bij gedrag dat we als typisch menselijk beschouwen. Het gaat daarbij om het organiseren en het afstemmen van het gedrag. Je kan daarbij denken aan het stellen van doelen, het plannen, het kunnen nemen van initiatief, het reguleren en evalueren van gedrag. Al deze functies tezamen worden ook wel uitvoerende functies genoemd, omdat ze nodig zijn bij het kunnen uitvoeren van opdrachten of plannen die je maakt. Het gedrag van patiënten met het frontaal syndroom maakt als gevolg van aantasting van deze functies vaak een stuurloze indruk. Hoe ontstaat het? Het frontaal syndroom treedt op na beschadiging van de frontaal kwab. De symptomen kunnen ook veroorzaakt worden door een beschadiging in hersengebieden waar de frontaal kwab veel verbindingen mee heeft. Het gevolg daarvan is dat de uitwisseling van informatie van en naar de frontaal kwab niet meer goed plaats vindt. De verschijnselen zijn hetzelfde, de plaats van de beschadiging is verschillend. De meest voorkomende oorzaken van het frontaal syndroom zijn beschadigingen door ongevallen, ruimte innemende processen (hersentumoren), afsterven van hersencellen ten gevolge van een ziekte (bijvoorbeeld ziekte van Pick) en infecties. Wat zijn de symptomen? Er zijn twee groepen verschijnselen die we kunnen waarnemen bij het frontaal syndroom. Allereerst zijn er de veranderingen in de persoonlijkheid van de patiënt. De familie en andere bekenden ervaren de persoon als sterk veranderd in zijn doen en laten, als een ander mens. Het kan een verandering zijn in de richting van traagheid, initiatiefloosheid en onverschilligheid. Het tegenovergestelde zie je ook in de vorm van kinderlijk gedrag, onnatuurlijk vrolijke stemming en geen rekening houden met de gangbare omgangsvormen. Impulsiviteit en ontremdheid leiden regelmatig tot conflicten met de omgeving. De patiënt is veel minder in staat zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. De tweede groep veranderingen zijn stoornissen in het cognitief functioneren. Cognitieve functies zijn functies van de hersenen die te maken hebben met informatie opnemen, onthouden en leren, denken en zich uitdrukken (verbaal en door middel van handelingen). De persoon met een frontaal syndroom is bijvoorbeeld snel afgeleid, heeft problemen met het plannen en uitvoeren van handelingen die uit meerdere stappen bestaan en heeft verminderd inzicht in complexe situaties. Het oplossen van verschillende soorten problemen gaat de patiënt slecht af omdat hij of zij blijft hangen aan een bepaalde werkwijze en slecht in staat is om te leren van eerdere ervaringen. De patiënt ontwikkelt een vaste routine waar moeilijk van af te wijken is. Het frontaal syndroom heeft niet zozeer gevolgen voor de intelligentie van de patiënt. Vaak overschat men daarom de mogelijkheden van de patiënt en neemt de omgeving de patiënt zijn veranderde gedrag ten onrechte kwalijk (“Hij doet het expres”). 1 Hoe wordt de diagnose gesteld? Er zijn drie informatiebronnen die een belangrijke bijdrage leveren aan de diagnostiek. In de eerste plaats is dat de ziektegeschiedenis van de patiënt. Het opnemen van de (hetero)anamnese geeft veel inzicht in de klachten en problemen van de patiënt, zoals hoe en wanneer is het begonnen, was er een duidelijk beginpunt (bijvoorbeeld een ongeval) en hoe is het verloop van de klachten. Daarnaast kunnen beeldvormende technieken zoals CT- en MRI-scan meer duidelijkheid geven over plaats en omvang van de beschadigingen in de hersenen. Tot slot kan door middel van neuropsychologisch onderzoek bekeken worden welke cognitieve functies aangetast zijn. Dit kan helpen de diagnose te onderbouwen. Hoe ga je het best om met het veranderde gedrag? De verandering in persoonlijkheid en gedrag zijn voor de directe omgeving van de patiënt het moeilijkst om mee om te gaan. Daarom is het belangrijk om er met elkaar over te praten, zodat je gedachten en emoties met elkaar kunt delen. Wat kun je als verzorgende tegenkomen en hoe ga je hier het best mee om? Apathie Apathie is een ander woord voor niet aandachtig, onverschillig. Vaak gaat het samen met verlies aan initiatief, het vermogen om een activiteit, een gesprek of gedrag te beginnen. Voor alle duidelijkheid: apathie heeft niets te maken met luiheid. Het komt voort uit beschadiging van de verbinding met het emotionele deel van de hersenen. Gevoelens vormen een belangrijke motivatie voor gedrag. Wanneer de emotionele prikkel om tot gedrag te komen ontbreekt zijn anderen nodig om bij de persoon dit gedrag tot stand te brengen. - omgaan met apathisch gedrag help de persoon op gang door duidelijk aan te geven wat deze moet doen of door middel van het tonen van het voorwerp dat bij de gewenste handeling hoort (bijv. lepel bij soep eten) maak gebruik van een vaste dagstructuur (vaste routine) zorg voor een veilige en levendige omgeving die uitnodigt tot activiteit. Problemen met de organisatie van denken en handelen Problemen met plannen, organiseren van gedachten, logische opeenvolging en prioriteiten vastleggen hebben gevolgen voor het oplossen van (dagelijkse) problemen en voor het logisch denken. Het levert beperkingen op in het doelgericht handelen. De patiënt gaat chaotisch te werk zonder een plan en is snel afgeleid. Een gevolg kan ook zijn dat deze vaak blijft vasthouden aan een eenmaal gekozen denk- of werkwijze, ook al blijkt het in de praktijk niet te werken. Vaak heeft de persoon niet in de gaten dat hij of zij fouten maakt. - omgaan met stoornissen in de organisatie van denken en handelen maak gebruik van reeds bestaande routines (gewoontes) zodat de patiënt zoveel mogelijk zelfstandig kan blijven functioneren als er wat in een bestaande routine gaat veranderen breng dan de patiënt ruim van te voren op de hoogte. Herhaal dit regelmatig zodat de persoon eraan kan wennen deel een complexe activiteit/handeling op in kleinere stappen. Geef een hint bij elke stap. Bij sommige patiënten is het voldoende de volgorde van de stappen voor ze op papier te zetten of om de handeling een keer voor te doen geef vooral positieve feedback. Dit betekent dat je complimenten geeft als het goed gaat. Als iets niet goed gaat doe dan voor hoe het ook kan. Daarmee voorkom je dat de persoon het gevoel krijgt verbeterd te worden, wat tot irritaties zou kunnen leiden zet/leg dingen in de juiste volgorde, bijvoorbeeld kledingstukken creëer een rustige omgeving, zodat de patiënt niet snel afgeleid wordt gebruik korte en eenvoudige zinnen geef beperkt aantal keuze mogelijkheden (bijv. groene of blauwe jas) 2 Verminderde impulscontrole Impulsiviteit en ontremming zijn een gevolg van de beschadigde impulscontrole. Het zorgt ervoor dat de patiënt gemakkelijk zijn geduld verliest, driftig of agressief wordt. Je zou kunnen zeggen dat de verminderde impulscontrole het tegenovergestelde is van apathie. De rem is eraf. De patiënt doet wat er op dat moment in hem of haar opkomt of reageert meteen op prikkels in de omgeving zonder hierover na te denken, zoals discriminerende opmerkingen maken, ontremd roken, eten en seksueel gedrag. Het levert ernstige beperkingen op in het sociaal functioneren. Het is goed om ook hier weer te benadrukken dat de patiënt dit niet met opzet doet. De persoon heeft niet in de gaten dat hij/zij zich sociaal ongepast gedraagt. - omgaan met verminderde impulscontrole zorg voor een rustige, stabiele en prikkelarme omgeving haal de prikkels weg waar de patiënt gevoelig voor is (bijv. lawaai, de suikerpot die de persoon leeg eet) zorg voor vaste structuur (bijvoorbeeld maak afspraken over ‘rooktijden’) geef kort en duidelijk aan wat je wel/niet van de patiënt verwacht (grenzen aangeven) ga niet met de patiënt in discussie probeer de patient niet tot iets te dwingen blijf zelf kalm, reageer niet emotioneel omdat dit het gedrag van de patiënt zou kunnen versterken. bied alternatieven aan voor ongewenst gedrag. (Leg bijvoorbeeld uit dat schreeuwen niet de manier is om ergens aandacht voor te vragen, maar dat je wel bereid bent om op een rustige manier er over te praten) probeer de patiënt af te leiden. (Bijvoorbeeld door met hem/haar een stukje te gaan wandelen als deze zich ergens over opwindt. bij seksueel ontremd gedrag vermijdt uitlokkende factoren. ga respectvol om met patiënt’s seksuele uitingen. Uit de patiënt zijn seksuele behoefte op ongepaste wijze en/of op een ongepaste plaats, verwijs de patiënt naar een plek waar voldoende privacy aanwezig is. Zinloos herhalen van gedrag (persevereren), dwangmatigheid De patiënt kan blijven steken in een idee of activiteit. De persoon wordt star in zijn gedrag en kan moeilijk van de ene activiteit of idee overschakelen naar een andere activiteit of idee. Het betekent dat ze ook moeilijk om kunnen gaan met veranderingen in hun omgeving of dagschema. Ook komt dwangmatig gedrag veel voor. Zo kan het voorkomen dat een persoon overdreven bezig is met bepaalde ideeën (bijv. “ik krijg vandaag bezoek” ), activiteiten (bijv. om het kwartier naar de w.c. willen) of bepaalde dingen (bijv. sigaretten, bepaalde snoepjes…). - omgaan met zinloos herhalen van gedrag, dwangmatigheid ga niet in discussie; praten en argumenteren heeft meestal geen effect geef duidelijk grenzen aan creëer een veilige omgeving maak gebruik van afleidingsmanoeuvres om de aandacht weg te leiden van een onderwerp gebruik humor als dat gepast is houd er rekening mee dat veranderingen bij de patiënt in eerste instantie tot verzet kunnen leiden eenmaal ingevoerde veranderingen kunnen op zich weer leiden tot nieuwe vormen van dwangmatigheid Intercollegiale toetsingsgroep psychologen regio Arnhem, juli 2003 3