Lineaire algebra 2 najaar 2007 Uitwerkingen huiswerk week 1 Opgave 1. (Opgave 1.1.21 in het dictaat) Zij V een vectorruimte, u, v, w ∈ V en a ∈ R. Bewijs (vanuit de axioma’s uit de definitie van een vectorruimte): (1) a.0 = 0 (waarbij 0 = de nulvector in V ). (2) als u + v = u + w, dan v = w. (3) −(−v) = v. (4) −(av) = (−a)v = a(−v) en (−a)(−v) = av. (5) als av = 0, dan a = 0 of v = 0. Oplossing. (1) Er geldt a.0 = a.(0+0) = a.0+a.0 en optellen van de tegengestelde vector −a.0 geeft 0 = a.0 + (−a.0) = a.0 + (a.0 + (−a.0)) = a.0 + 0 = a.0. (2) Optellen van −u aan beide zijden geeft v = (−u + u) + v = −u + (u + v) = −u + (u + w) = (−u + u) + w = w. (3) −(−v) = −(−v) + 0 = −(−v) + (−v + v) = (−(−v) + −v) + v = 0 + v = v. (4) −(av) = −(av) + (a − a)v = (−(av) + av) + (−a)v = (−a)v. De tweede gelijkheid volgt met −(av) = −(av) + a(v − v) = (−(av) + av) + a(−v) = a(−v). Vervangen van a door −a in (−a)v = a(−v) geeft av = (−a)(−v). (5) Stel av = 0 en a 6= 0. Dan is v = 1.v = ( a1 a)v = a1 (av) = a1 0 = 0 (volgens (1)). Opgave 2. (Opgave 1.1.18 in het dictaat) Zij V een vectorruimte en v1 , . . . , vn vectoren uit V . Een vector van de vorm c1 v1 + · · · + cn vn , waarbij c1 , . . . , cn reële getallen zijn, heet een lineaire combinatie van v1 , . . . , vn . De verzameling van alle lineaire combinaties van v1 , . . . , vn noteren we met hv1 , . . . , vn i. Bewijs dat hv1 , . . . , vn i een lineaire deelruimte van V is (en dus een vectorruimte). Deze ruimte heet het opspansel van v1 , . . . , vn . Oplossing. Omdat 0.v = 0 voor iedere vector v, is 0.v1 + · · · + 0.vn = 0, dus bevat hv1 , . . . , vn i de nulvector. Stel nu dat v = c1 v1 + · · · + cn vn en w = d1 v1 + · · · + dn vn , dan is v + w = (c1 + d1 )v1 + · · · + (cn + dn )vn ∈ hv1 , . . . , vn i. Als λ ∈ R en v = c1 v1 + · · · + cn vn , dan is λv = (λc1 )v1 + · · · + (λcn )vn ∈ hv1 , . . . , vn i. Opgave 3. Zij V een vectorruimte en laten U en W lineaire deelruimtes van V zijn. (i) Laat zien dat de vereniging U ∪ W alleen maar een lineaire deelruimte van V is als U ⊆ W of W ⊆ U . 2 x 2 2 (ii) Bewijs of weerleg: D := ∈R x =y is een vectorruimte. y Oplossing. (i) Stel dat noch U ⊆ W noch W ⊆ U , dan bestaan er vectoren u ∈ U \ W en w ∈ W \ U . Als u + w ∈ U , dan is ook w = (u + w) − u ∈ U , tegenspraak. Net zo, als u + w ∈ W , dan ook u = (u + w) − w ∈ W , tegenspraak. Dus is u + w 6∈ U ∪ W , en dus is U ∪ W niet afgesloten t.o.v. de optelling van vectoren. Als wel U ⊆ W geldt, is natuurlijk U ∪ W = W een lineaire deelruimte, net zo voor W ⊆ U . 2 volgt x = y of x = −y, dus is D de vereniging van de twee (ii) Uit x2 = y x x lijnen en , d.w.z. van de twee diagonalen in het gewone x −x vlak. Men gaat eenvoudig na dat deze twee lijnen lineaire deelruimten van R2 zijn, dus is volgens deel (i) de vereniging D geen vectorruimte. 1 Men kan natuurlijk ook rechtstreeks opmerken dat v = ∈ D en 1 1 2 w= ∈ D maar v + w = 6∈ D, dus is D niet afgesloten t.o.v. −1 0 de optelling en dus i.h.b. geen vectorruimte. Opgave 4. (i) Zij V de vectorruimte der functies f : R → R (zie voorbeeld 1.1.10 in het dictaat) en zij U de verzameling der functies van de vorm f (t) = A sin(t + B) met A, B ∈ R. Laat zien dat U een lineaire deelruimte van V is. (Hint: Er geldt sin(a + b) = cos(a) sin(b) + sin(a) cos(b).) x (ii) Voor c ∈ R zij Uc := y ∈ R3 x + y + z = c . Voor welke c ∈ R is z Uc een lineaire deelruimte van R3 ? Oplossing. (i) Door A = B = 0 te kiezen, vinden we de nulfunctie f (t) = 0. sin(t) in U . Zij v = A1 sin(t + B1 ) en w = A2 sin(t + B2 ), dan geldt (volgens de aangegeven regel voor sin(a + b)) v = A1 cos(B1 ) sin(t) + A1 sin(B1 ) cos(t) en w = A2 cos(B2 ) sin(t) + A2 sin(B2 ) cos(t). Voor de som v + w geldt dan v + w = (A1 cos(B1 ) + A2 cos(B2 )) sin(t) + (A1 sin(B1 ) + A2 sin(B2 )) cos(t) = C sin(t) + D cos(t) waarbij C = A1 cos(B1 ) + A2 cos(B2 ) en D = A1 sin(B1 ) + A2 sin(B2 ). We moeten dus inzien dat C sin(t) + D cos(t) = A sin(t + B) voor zekere A, B ∈ R. Nu is sin(t) de projectie van een wijzer van lengte 1 op de y-as, die met de x-as een hoek van t (radialen) heeft. Net zo is cos(t) = sin(t+ π2 ) de projectie van een wijzer van lengte 1, die de wijzer voor sin(t) om π ◦ 2 (= 90 ) voorop loopt. De som van deze twee wijzers (geschaald met C en D) wordt in het plaatje hieronder geı̈llustreerd: C sin(t) + D cos(t) O D cos(t) I C sin(t) ϕ Uit dit plaatje blijkt dat √ de som van de twee wijzers C sin(t) en D cos(t) een wijzer van lengte C 2 + D 2 is die de wijzer van C sin(t) om ϕ = arctan( D C ) vooruit loopt, dus is inderdaad p D C sin(t) + D cos(t) = A sin(t + B) met A = C 2 + D 2 , B = arctan( ). C Als f (t) = A sin(t + B) en λ ∈ R is ook λf (t) = (λA) sin(t + B) ∈ U . (ii) Omdat Uc alleen maar een lineaire deelruimte is als de nulvector in Uc x1 x2 ligt, moet c = 0 zijn. Stel nu dat v = y1 en w = y2 in U0 liggen, z1 z2 d.w.z. x1 + y1 + z1 = 0 en x2 + y2 + z2 = 0. Dan is ook v + w ∈ U0 , want (x1 + x2 ) + (y1 + y2 ) + (z1 + z2 ) = 0. Net zo volgt uit v ∈ U0 en λ ∈ R dat λv ∈ U0 , want λx1 + λy1 + λz1 = 0. Webpagina: http://www.math.ru.nl/∼souvi/la2 07/la2.html