Verklaring van Bahá’í International Community aangaande de uitbanning van geweld tegen vrouwen en meisjes © BIC – Oorspronkelijke uitgave juli 2006: Beyond Legal Reforms:Culture and Capacity in the Eradication of Violence Against Women and Girls © November 2008: uitgegeven onder auspiciën van de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Nederland 2 VOORBIJ JURIDISCHE HERVORMINGEN: CULTUUR EN CAPACITEITEN DIE NODIG ZIJN BIJ DE UITBANNING VAN GEWELD TEGEN VROUWEN EN MEISJES 1. De status van vrouwen en meisjes is door vele maatregelen in de afgelopen 50 jaar beduidend verbeterd. Zij hebben een hogere graad van alfabetisering en onderwijs bereikt, hun inkomen per hoofd verhoogd, en zijn opgeklommen naar prominente functies in de professionele en politieke sfeer. Daarnaast zijn uitgebreide lokale, nationale en mondiale vrouwennetwerken erin geslaagd de belangen van vrouwen op de mondiale agenda te plaatsen en de schepping te bevorderen van juridische en institutionele werkwijzen om deze belangen te behartigen. Ondanks de positieve ontwikkelingen richt een meedogenloze epidemie van geweld tegen vrouwen en meisjes – in stand gehouden door sociale normen, religieus fanatisme en uitbuitende economische en politieke omstandigheden – overal op de wereld nog steeds vernielingen aan. Terwijl de internationale gemeenschap worstelt met de toepassing van wetten voor de bescherming van vrouwen en meisjes, is het duidelijk dat er nog steeds een gapende kloof bestaat tussen het juridische apparaat en de cultuur – zichtbaar in onze waarden, gedragingen en instituten – die nodig is om de epidemie te stoppen. 2. Het onrustbarende geweld tegen vrouwen en meisjes speelt zich af tegen de achtergrond van twee gelijktijdige processen die de huidige mondiale situatie kenmerken. Het eerste is een proces van desintegratie waardoor in elk continent en op elk terrein van het menselijk leven de onmacht van verouderde instellingen, achterhaalde doctrines en ongeloofwaardig geworden tradities zichtbaar wordt, en dit leidt tot chaos en verval in de maatschappelijke orde. Het vermogen van religies om morele invloed uit te oefenen is afgenomen en heeft een moreel vacuüm achtergelaten, gevuld met extremistische meningen en materiële opvattingen van de werkelijkheid die de waardigheid van het menselijk leven ontkennen. Een uitbuitend economisch stelsel dat de uitersten van armoede en rijkdom aanwakkert, heeft miljoenen vrouwen in een positie van economische slavernij gedrongen en hun het recht op bezit, erfenis, lichamelijke veiligheid en gelijke deelname in het productieproces ontzegd. Door etnische conflicten en falende staten is het aantal vrouwelijke migranten en vluchtelingen toegenomen en zijn zij in een positie van nog grotere lichamelijk en economische onveiligheid gedrongen. Binnenshuis en in de gemeenschap wordt deze achteruitgang versneld door het veelvuldig voorkomende huiselijk geweld, de toename van een vernederende behandeling van vrouwen en kinderen en de verspreiding van seksueel misbruik. 3. Naast een patroon van achteruitgang, kan een tweede opbouwend en verenigend proces worden onderscheiden. Geworteld in de ethiek van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en gevoed door een groeiende solidariteit van de inspanningen van vrouwen in de hele wereld, is men er de afgelopen 15 jaar in geslaagd de kwestie van geweld tegen vrouwen en meisjes op de mondiale agenda te plaatsen. Het uitgebreide juridische en normatieve kader dat gedurende deze periode ontwikkeld is heeft de cultuur van straffeloosheid waarmee zulke mishandeling werd getolereerd en zelfs vergoelijkt bij een verbijsterde internationale gemeenschap onder de aandacht gebracht. De historische VN-verklaring over de Uitbanning van Geweld tegen Vrouwen uit 1993 definieerde geweld als volgt: Elke handeling van op sekse gebaseerd geweld die resulteert, of waarschijnlijk zal resulteren, in lichamelijke, seksuele of psychologische schade of lijden voor vrouwen, inclusief het dreigen met zulke handelingen, dwang of willekeurige vrijheidsberoving, zowel voorkomend in het openbareals in het privéleven.[1] Deze definitie vocht de foutieve opvatting aan dat geweld tegen vrouwen en meisjes een privékwestie was. Het huis, de familie of iemands cultuur waren niet langer de uiteindelijke maatstaf voor de juiste handeling waar het geweld tegen vrouwen en meisjes betrof. De daaropvolgende benoeming van een Speciale Rapporteur voor geweld tegen vrouwen en meisjes bood nog een ander instrument om de vele dimensies van deze crisis te onderzoeken en onder de aandacht van de internationale gemeenschap te brengen. 3 4. Ondanks grote vooruitgang in de afgelopen vijftien jaar, heeft het falen van naties om het geweld te verminderen de tekortkomingen van een ‘reactieve’ benadering blootgelegd en heeft geleidelijk aan geleid tot het aannemen van het bredere doel om in de eerste plaats geweld te voorkomen. In dit andere kader gezien, bestaat de uitdaging voor de internationale gemeenschap nu uit de vraag hoe wij de sociale, materiële en structurele omstandigheden kunnen creëren waarin vrouwen en meisjes hun mogelijkheden volledig kunnen ontwikkelen. Het scheppen van zulke omstandigheden zal niet alleen inhouden dat er welbewust gepoogd wordt de wettelijke, politieke en economische structuren van de samenleving te veranderen, maar het zal, wat even belangrijk is, de transformatie van mensen vereisen – mannen en vrouwen, jongens en meisjes – die, op verschillende manieren, via hun waarden de uitbuitende gedragspatronen in stand houden. Vanuit het bahá´í-perspectief bestaat de essentie van elk programma voor maatschappelijke verandering uit de opvatting dat de mens een geestelijke of morele dimensie heeft. Deze geeft vorm aan iemands begrip van het doel van zijn leven, zijn of haar verantwoordelijkheden jegens de familie, de gemeenschap en de wereld. Naast kritieke veranderingen in het wettelijke, politieke en economische bouwwerk die langzaam vorm aannemen, is de ontwikkeling van de morele en geestelijke vermogens van het individu een essentieel element in de tot nog toe moeilijke zoektocht naar de manier waarop mishandeling van vrouwen en meisjes in de hele wereld voorkomen kan worden. 5. Het propageren van bepaalde zedelijke beginselen of waarden kan misschien een controversiële gedachte zijn, maar al te vaak waren in het verleden zulke pogingen verbonden met repressieve religieuze praktijken, onderdrukkende politieke ideologieën en bekrompen visies op het algemeen welzijn. Echter, wanneer morele vermogens onder woorden worden gebracht op een wijze die consistent is met de idealen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en gericht zijn op bevordering van de spirituele, sociale en intellectuele ontwikkeling van alle mensen, vormen zij een hoofdonderdeel van de soort transformatie die voor de vorming van een geweldloze samenleving noodzakelijk is. Bovendien moeten zulke capaciteiten verankerd zijn in het centrale sociale en geestelijke principe van onze tijd – namelijk de onderlinge afhankelijkheid en onderlinge verbondenheid van de mensheid als een geheel. Het doel van morele ontwikkeling is dus verschoven van een individualistische opvatting van “verlossing” naar de omarming van de gezamenlijke vooruitgang van het gehele mensenras. Net zoals ons begrip van de sociale en fysieke systemen van de wereld zich heeft ontwikkeld om dit denkbeeld te kunnen aanvaarden, zo moeten we ook de morele capaciteiten ontwikkelen die nodig zijn om ethisch te kunnen functioneren in de tijd waarin we leven. 6. Hoe kan men dit omzetten in educatieve doelstellingen? Een aantal bahá´í-scholen en instellingen voor hoger onderwijs hebben geconstateerd dat bepaalde morele vermogens kinderen en jeugd helpen om vaardigheden voor moreel denken te ontwikkelen en de verantwoordelijkheid om aan de verbetering van hun gemeenschap bij te dragen op zich te nemen. De overtuiging dat elk mens een geestelijk wezen is met onbeperkte mogelijkheden tot edelmoedig handelen vormt de basis voor zulke curricula, maar om zich te kunnen manifesteren moet dat potentiële vermogen zorgvuldig gecultiveerd worden door middel van een curriculum dat op deze fundamentele dimensie van de mens is afgestemd. Tot de morele capaciteiten die door educatieve bahá´í-instellingen zijn vastgesteld behoren vermogens als: doeltreffend kunnen deelnemen aan conflictvrije gezamenlijke besluitvorming (dit omvat ook de transformatie van uitbuitende gedragspatronen die gebaseerd zijn op het gebruik van geweld en onterecht gestoeld zijn op de opvatting van conflict als een steunpilaar van menselijke interactie); handelen met een rechtschapenheid die op ethische en morele principes gebaseerd is; iemands gevoel van waardigheid en eigenwaarde kunnen bevorderen; op een creatieve en gedisciplineerde manier initiatief kunnen nemen; zich kunnen inzetten voor bekrachtigende, educatieve activiteiten; een beeld kunnen scheppen van een gewenste toekomst die op gedeelde waarden en principes gebaseerd is, en anderen er toe inspireren voor de verwezenlijking van die toekomst te werken; relaties die op dominantie gebaseerd zijn kunnen begrijpen en er aan bijdragen dat ze veranderen in op wederkerigheid en dienstbaarheid gebaseerde relaties. Op deze manier tracht het curriculum de persoon als geheel te ontwikkelen – door integratie van het geestelijke en het materiële, de theorie en de praktijk en het gevoel van individuele vooruitgang met dienstbaarheid aan de gemeenschap. 4 7. Terwijl dergelijke waarden op school kunnen worden bijgebracht, vormt het gezin de omgeving waarin kinderen opgroeien en denkbeelden vormen over zichzelf, de wereld en het doel van het leven. Als het gezin in een bepaalde mate faalt aan de fundamentele behoeften van de kinderen te voldoen, zal de samenleving in diezelfde mate belast worden met de gevolgen van verwaarlozing en mishandeling en zal zwaar lijden onder de apathie en het geweld die hier het gevolg van zijn. Het kind leert in het gezin hoe het zit met macht en het gebruik ervan in intermenselijke relaties, hier leert het voor het eerst om autoritair gezag en geweld als uitingsvorm en conflictoplossing te aanvaarden of te verwerpen. In deze omgeving betekent het wijdverspreide geweld van mannen tegen vrouwen en meisjes een aanslag op de fundamentele eenheid van de gemeenschap en de natie. 8. Gelijkwaardigheid in het gezin vereist veel eerder een groeiende bekwaamheid om te integreren en te verenigen dan om te scheiden en te individualiseren. In een snel veranderende wereld staat het gezin ondraaglijk zwaar onder druk door verschuivingen en onrust op het gebied van milieu, economie en politiek en is het vermogen om de gezinsband te behouden en de kinderen voor te bereiden op het burgerschap in een complexe en kleiner wordende wereld van het allergrootste belang. Het is dus noodzakelijk mannen te helpen begrijpen dat de verantwoordelijkheid voor hun gezin meer omvat dan de zorg voor het economisch welzijn en ook inhoudt dat zij een voorbeeld vormen van gezonde man - vrouw relaties, van zelfdiscipline en dat ze even veel respect hebben voor de mannelijke als de vrouwelijke leden van de familie. Dit is de aanvulling op de rol van de moeder, die de eerste opvoeder van haar kinderen is, en haar geluk, gevoel van veiligheid en eigenwaarde is essentieel voor haar vermogen om een succesvolle ouder te zijn. 9. Hetgeen kinderen in het gezin leren wordt of bevestigd of tegengesproken door de sociale interacties en waarden die hun gemeenschapsleven vorm geven. De volwassenen in de gemeenschap – opvoeders, gezondheidswerkers, ondernemers, politici, religieuze leiders, politiemensen, mediadeskundigen en dergelijke – dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid de kinderen te beschermen. Het beschermende vangnet van het gemeenschapsleven blijkt echter in vele gevallen onherstelbaar kapot te zijn: miljoenen vrouwen en meisjes worden elk jaar verhandeld en gedwongen tot prostitutie en op slavernij lijkende toestanden; gastarbeiders krijgen met een dubbele achterstelling als vrouw en als gastarbeider te maken, en worden in het zwarte circuit mentaal, lichamelijk en economisch misbruikt door hun werkgevers; het geweld tegen de steeds groter wordende groep oudere vrouwen die zichzelf niet kunnen beschermen, is zeer toegenomen; kinderpornografie verspreidt zich als een virus en stimuleert de begeerte van een consistente, ongereguleerde mondiale markt, in veel landen vormt nu zelfs het naar school gaan voor meisjes een groot risico op lichamelijk en seksueel misbruik. 10. Religies hebben van oudsher in de hele wereld een bepalende rol gespeeld in het cultiveren van de waarden van een gemeenschap. Maar toch vormen vandaag de dag de vele stemmen die in naam van religie spreken de grootste hindernis voor het uitbannen van geweld en uitbuiting van meisjes en vrouwen. Voorstanders van extremistische religieuze opvattingen gebruiken religieuze gevoelens als instrument voor hun eigen macht en hebben getracht vrouwen en meisjes te “temmen” door hun beweeglijkheid buitenshuis aan banden te leggen, hun toegang tot onderwijs te beperken, hun lichaam te onderwerpen aan schadelijke traditionele gebruiken, voor te schrijven hoe ze zich behoren te kleden en zelfs daden waarvan beweerd wordt dat ze de familie eer aantasten met de dood te bestraffen. De religie zelf dient hoognodig vernieuwd te worden. Een kernpunt van zo´n vernieuwing is de behoefte aan religieuze leiders die onomwonden de gelijkwaardigheid van man en vrouw verkondigen en de vaandeldragers van dit principe worden – een moreel en praktisch principe dat we dringend nodig hebben om op sociaal, politiek en economisch terrein vooruit te kunnen komen. In deze tijd moeten religieuze gebruiken en leerstellingen die internationale mensenrechtennormen op flagrante wijze schenden aan een diepgaand en kritisch onderzoek worden onderworpen met de gedachte in het achterhoofd dat in alle religies ook de stemmen van vrouwen te vinden zijn, die echter vaak afwezig zijn geweest bij de ontwikkeling van de definitie van wat religie is en wat de vereisten ervan zijn. 11. Het individu en de omstandigheden van haar gezin en leefgemeenschap staan uiteindelijk onder de bescherming van de staat en op dit niveau is er een wanhopige behoefte aan verlicht en 5 verantwoordelijk leiderschap. Veel regeringen blijven echter hun internationale verplichting het geweld tegen en de uitbuiting van vrouwen en meisjes te voorkomen en te bestraffen van zich afschuiven. Bij velen van hen ontbreekt de politieke wil; sommigen stellen onvoldoende middelen beschikbaar voor de toepassing van de wetten; in veel landen bestaan geen speciale instellingen voor hulpverlening in gevallen van geweld tegen vrouwen en meisjes en werken aan preventie blijft in vrijwel alle contexten beperkt tot lokale korte termijnmaatregelen[2]. In feite kunnen maar weinig staten aanspraak maken op enige vermindering van het overal voorkomende geweld[3]. Veel staten blijven zich verschuilen achter culturele en religieuze bezwaren tegen internationale verdragen die dit geweld veroordelen – waarmee ze een klimaat van juridische en morele straffeloosheid in stand houden waarbinnen het geweld en de slachtoffers ervan grotendeels onzichtbaar blijven. 12. De periode van het ontwikkelen van juridische kaders moet nu gevolgd worden door nadrukkelijk aandacht voor de toepassing en preventie. De basis van de benodigde maatregelen moet een strategie zijn die gestoeld is op onderwijs en training van kinderen op een manier die hen zowel intellectueel als moreel laat groeien, in hen zowel een gevoel voor waardigheid als van verantwoordelijkheid voor het welzijn van hun familie, gemeenschap en wereld aankweekt. Budgettair gezien, moet bij preventie een bewuste keus gemaakt worden voor gender-specifieke maatregelen om te garanderen dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor toegankelijke sociale hulpverlening en juridische ondersteuning. Zulke inspanningen moeten kracht bijgezet worden door duidelijke definities van geweld, evenals door uitgebreide methodes om gegevens te verzamelen om nationale inspanningen op dit terrein te kunnen evalueren, en mannen en vrouwen bewust te maken van de hoeveelheid geweld die in hun gemeenschap voorkomt en hoe ernstig het is. 13. Ondanks haar belangrijke leidende positie in deze kwestie door de Verklaring van 1993, de erkenning van geweld tegen vrouwen en meisjes als een “hinderpaal voor gelijkwaardigheid, ontwikkeling en vrede” en het werk van de Speciale Rapporteur, is de internationale gemeenschap verdeeld en traag wat betreft het in praktijk brengen van deze woorden. In 2003 werd het gebrek aan handelingskracht duidelijk zichtbaar tijdens de vergaderingen van de 47 ste zitting van de VN Commissie voor de Positie van Vrouwen die, voor het eerst in de geschiedenis van de Commissie, niet in staat bleek om tot eensluidende conclusies aangaande geweld tegen vrouwen te komen. In dit geval werden culturele en religieuze argumenten gebruikt bij een poging zich aan de in de 1993 Verklaring omschreven verplichtingen van landen te onttrekken. Het is daarom noodzakelijk dat op toekomstige vergaderingen van de Commissie een besluit valt over de aanvaarding van onbetwistbare termen met betrekking tot de uitbanning van geweld tegen vrouwen of meisjes, waarbij niet alleen de juridische maar ook de morele toon wordt aangegeven die passend is voor deze wereldwijde epidemie. 14. Om aan haar vele toezeggingen te kunnen voldoen dient de internationale gemeenschap de kracht, het gezag en de middelen voor de mensenrechten van vrouwen, gelijkwaardigheid van man en vrouw en de bekrachtiging van vrouwen spectaculair uit te breiden. De Bahá´í International Community neemt deel aan besprekingen over het voorstel om een autonome afdeling van de Verenigde Naties op te zetten met een uitgebreid mandaat voor het gehele terrein van vrouwenrechten en -belangen. Deze komen voort uit het Beijing Platform for Action, het Cairo Programme of Work, en de Conventie over de Uitbanning van alle vormen van discriminatie jegens vrouwen, en zorgen ervoor dat de mensenrechtenvisie volledig in alle aspecten van het VN werk geïntegreerd is. Om te garanderen dat op de hoogste niveaus van besluitvorming in de VN een stem voor vrouwen klinkt, moet een dergelijke afdeling geleid worden door een directeur die de status van Under Secretary General heeft. Om zijn mandaat doelmatig te kunnen uitvoeren heeft de instelling voldoende nationale vertegenwoordiging nodig evenals onafhankelijke vrouwenrechtenexperts in zijn bestuur. 15. Inspanningen om de epidemie van geweld tegen vrouwen en meisjes uit te roeien moeten uit elk segment van de samenleving komen en aangemoedigd worden – van het individu tot aan de internationale gemeenschap. Ze moeten echter niet tot juridische en institutionele hervormingen beperkt blijven, want deze richten zich alleen op de zichtbare misdaad en zijn niet in staat om de diepingrijpende veranderingen te weeg te brengen die nodig zijn om een cultuur te scheppen 6 waar rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid het winnen van de onbezonnenheid van autoritaire macht en lichamelijke kracht. De innerlijke en uiterlijke dimensies van het menselijk leven zijn wederkerig – de een kan niet hervormd worden zonder de ander. Deze innerlijke, ethische en morele dimensie heeft nu behoefte aan transformatie en biedt uiteindelijk de zekerste basis voor waarden en gedragingen die vrouwen en meisjes verheffen en vervolgens weer de vooruitgang van de hele mensheid bevorderen. Noten 1. United Nations General Assembly resolution 48/104, 20 december 1993. Declaration on the Elimination of Violence Against Women, Article 2. UN Document A/RES/48/104. United Nations Division for the Advancement of Women (2005). Report of the Expert Group Meeting: Good practices in combating and eliminating violence against women. 17-20 May 2005, Vienna Austria. http://www.un.org/womenwatch/daw/egm/vaw-gp-2005/docs/FINALREPORT.goodpractices.pdf 3. Ibid. BIC-Document Number: 06-0702 7