Jeugdbijbel NT van Outryve VOORAF Jezus was niet zomaar iemand. Toen de apostelen na zijn dood ten volle beseften wie hij was geweest, kwamen hun tongen los. Je zult hier lezen hoe ze hem hebben beleden en verkondigd als Leidsman naar waarachtig leven. Ze hebben verteld van de tijd toen hij nog weldoende rondging in het Joodse land. Van zijn mensenliefde, van zijn machtige daden, van zijn woorden vol gezag. Zijn raadgevingen om anders te leven hebben zij doorgegeven aan ieder die geen vrede neemt met de oude sleur en zich verzet tegen het kwaad. De geest had hen geholpen om Jezus beter te verstaan. Over nog anderen is de geestkracht van God gekomen. We zullen meeleven met leerlingen die Jezus navolgen en alles met elkaar delen. Over land en zee gaan we op reis met verkondigers die het goede nieuws aan alle soorten mensen brengen. We kunnen nog de brieven inkijken die zij hebben gedicteerd om jonge bekeerlingen de gezindheid van Jezus in te scherpen. Zieners zullen voor ons visioenen over de zegevierende Heer ontvouwen; met de taferelen die zij in het vooruitzicht stellen, bemoedigen zij hun broeders in tijden van crisis. Zoals de evangelisten blikken al deze mensen op Jezus van Nazaret terug vanuit hun geloof in de verre- 1 zen, verheerlijkte Christus. Elkeen brengt hem ter sprake op zijn manier, telkens weer in nieuwe situaties. In dit boek willen we henzelf aan het woord laten: elk in zijn eigen stijl, met zijn eigen woorden. Je vindt hier dus niet één enkel zicht op Jezus. Ook niet een Jezus-beeld dat alleen voor vandaag is gemaakt. Maar het veelvormige beeld dat voorkomt in de trouwe vertaling van de bijbel die je in de kerkdienst hoort voorlezen. Hier zul je slechts een keuze van teksten vinden. Soms in gemakkelijker woorden, met meer uitleg omschreven, of anders geordend dan in de bijbel van de volwassenen. Schuin gedrukte aantekeningen willen helpen om je met vreemde woorden en dingen vertrouwd te maken. Ze vergen wat meer toeleg van je. De bedoeling is, dat je de oorsprong en de groei van het geloof in Jezus Christus ontdekt. En vooral, dat je ook voor jezelf die levensweg vindt en erop verder gaat ! Lees en kijk met de ogen van de kleine man in de boom, van de waaghals op de kaft van dit boek. Zijn verhaal staat op blz. 90. Hij heet Zacheüs en is helemaal niet een voorbeeld van goed leven. De mensen lachen met hem. Sommigen willen hem zelfs niet meer als lid van hun volk. Maar hij vermoedt in Jezus een nieuwe ruimte van bevrijd leven. Hij verlangt hem te zien, te ervaren wie hij is. Hij waagt zich aan de klimpartij. Daarom valt hem een groot geluk te beurt: Jezus wil bij hem verblijven. En door Jezus vindt Zacheüs een weg van vrede met God, met de mensen en met zichzelf. BEGIN JEZUS IS DE CHRISTUS 2 1. WERELDNIEUWS ROND HET JAAR DERTIG Na de al te vroege dood van hun leraar Jezus bleven de mannen en de vrouwen die hem gevolgd waren, ontgoochelden ontdaan achter. `Wij hoopten zelfs, dat hij bestemd was om Israël te bevrijden !' zuchtten enkelen van zijn leerlingen. Die hadden de groep al verlaten. Anderen hielden zich verborgen te Jeruzalem, samen met de apostelen: achter gesloten deuren, angstig als dierenvan voor storm. In en om Toen is het wonderlijkste al de gebeurd. Jeruzalem, tot in Galilea toe, hebben velen van hen ervaren dat Jezus leeft. Hij die als een misdadiger was veroordeeld en terechtgesteld, heeft zich in hun midden laten zien Welnu, alleen God is sterker dan de dood... God heeft Jezus uit de dood opgewekt. Alles wat Jezus gezegden gedaan heeft, krijgt nu weer zin. Zijn woorden zijn levensweg zijn immers door zijn Vader in de hemel goed bevonden en bekroond. De hele wereld moet weten dat zijn weg de goede weg is ! Dat beginnen de apostelen te verkondigen. Zij wekken geloof in hem die bevrijd is uit de dood en door God verheven tot Heer, tot Leidsman ten leven. Wie hun belijdenis aanneemt, heeft een vast beginsel, een rots waarop hij een nieuw leven kan bouwen. 3 4 God heeft Jezus tot onze Heer gemaakt Handelingen 2,22-24.32-33.36-38 Jeruzalem, de hoofdstad van het joodse volk. Pinksterdag: het feest van de oogst. Vandaag wordt ook herdacht dat God vroeger op de berg Sinaï zijn volk heeft gemaakt. Daar heeft Hij zich ertoe verbonden hun God te zijn en de wet als levensweg gegeven. Een massa mensen is naar de stad gekomen om in de tempel te offeren en te bidden. Maar nu stromen ze naar de plaats waar de geestkracht van God over de apostelen gekomen is. Onder hen zijn bedevaartgangers, uit het volk overal ter wereld verspreid, en ook inwoners van de stad. Petrus, rond wie de apostelen zich hebben verzameld, spreekt de massa toe. Hij begint te verkondigen: `Mensen, volksgenoten die van ver gekomen zijt en inwoners van Jeruzalem ! Ssst ! Luister !Jezus van Nazaret was niet zomaar iemand. Hij heeft een taak van God onder ons vervuld. De grote dingen, de wonderen en tekenen die hij heeft verricht, bewijzen het. Door hem was God zelf werkzaam onder ons! Door jullie toedoen hebben heidenen hem aan het kruis genageld en gedood. Hier in Jeruzalem. Dat weten jullie wel. Maar de dood heeft hem niet gevangen kunnen houden! God heeft voor hem de boeien van de dood verbroken en hem tot leven gewekt. Zo was het voor 12 zien in de psalmen van de heilige Schrift. God heeft hem doen verrijzen! Geloof me. Wij hebben hem immers gezien. En hij heeft de geest van God, zijn Vader, over ons doen komen. Daaruit kunnen jullie allen deze onbetwistbare conclusie trekken: God heeft Jezus, die jullie hebben doen kruisigen, tot onze Heer gemaakt en tot koninklijk Gezalfde aangesteld!' Al degenen die stonden te luisteren, waren diep getroffen. `Zou die Jezus nu de Gezalfde zijn, de Koning ?' Anderen zeiden het op z'n Grieks: `Zou Jezus door God tot Christos aangesteld zijn ?' Nog anderen spraken in het Aramees van `de Messias'. Zij klampten Petrus aan en de andere apostelen: `Wat nu?' -'Hee broeder! Wat moeten we doen?' `Je gedachten over Jezus herzien,' antwoordde Petrus. `En je gezindheid veranderen ! Laat je dopen ! Laat je onderdompelen in Jezus, de Christus! Dan vergeeft God je zonde, dan krijg ook jij de geestkracht van God.' Jezus is bestemd om de Christus te zijn Handelingen 3,11-17.19-20 Enkele dagen later was er opnieuw een grote toeloop van het volk. Nu bij de tempel. Petrus had zojuist een lamme bedelaar genezen. `Geld heb ik niet bij me,' had hij gezegd, `maar wat ik kan geven, dat krijg je. In de naam van Jezus van Nazaret, de Christus, sta op je benen !' De man was begonnen te lopen en te springen, terwijl hij God dankte. Allen die hem als lamme bedelaar hadden gekend, stonden verbaasd. Toen Petrus zag hoeveel nieuwsgierigen kwamen toegelopen, ging hij in het midden van het volk staan om te verkondigen. `Mensen van Israël, wees niet verwonderd en kijk ons niet aan alsof wij zo sterk zouden zijn of zo heilig, dat we 13 5 deze man konden doen lopen. Jezus van Nazaret, hij is de Heilige, hij is de Gerechtige. Hem heeft onze God, de God van onze voorvaders Abraham, Isaak en Jakob, in zijn heerlijkheid doen delen. Jezus was toch de trouwe Dienaar van God. Jullie hadden hem echter overgeleverd aan de Romeinen en hem voor de rechterstoel van Pilatus verloochend. Ach, wellicht wisten jullie niet wat jullie deden... de koning van het leven hebben jullie ter dood laten brengen. Maar God heeft hem uit de dood doen opstaan! Geloof het! Wij hebben hem immers gezien! Welnu, omdat wij geloven en omdat deze bedelaar geloofd heeft in die Jezus, is hem kracht gegeven in zijn benen en kan hij al zijn ledematen weer gebruiken. Geloof dus ook! Verander je gezindheid en betreur je zonden. Dan geeft God betere tijden. Dan zendt Hij Jezus weer naar ons toe. Want Jezus is bestemd om de koninklijk Gezalfde te zijn, de Christus. Wie de oude Schriften kent, kon het voorzien.' Dat waren twee voorbeelden van de oudste christelijke belijdenis over Jezus. Met zulke woorden werd hij de eerste weken na zijn dood verkondigd. Sindsdien wordt Jezus van Nazaret `de Christus' genoemd, of in één naam: Jezus Christus'. Vrij vlug zijn uit deze verkondiging vaste woordengeloofsbelijdenissen ontstaan. Hiernaastmet lees je een voorbeeld, door Paulus aangehaald in een van zijn brieven. Uit een andere brief van hem zullen we dan enkele verzen horen van een kerklied, dat ook uit de eerste tijden van het Jezus-geloof stamt. 2. WAT WIJ ALS OVERLEVERING GEKREGEN HEBBEN Hij heeft zich laten zien 1 Korintiërs 15,1-5 Broeders, ik vraag jullie aandacht voor het goede nieuws dat ik verkondigd heb. Jullie hebben het aangenomen en je leven erop gegrondvest. Jullie werden erdoor gered. Met welke woorden heb ik het verkondigd ? -Jullie hebben het toch wel onthouden ?! - Of hebben jullie op lucht gebouwd om te geloven ? Op de eerste plaats heb ik voortgezegd wat ik ook zelf als overlevering had gekregen: `Christus is gestorven voor onze zonden. Hij is begraven. Hij werd opgewekt door God, zoals in de heilige Schrift was voorzien. Hij heeft zich laten zien aan Petrus en daarna aan de twaalf apostelen.' Een buitengewone eretitel Filippenzen 2,8-I1 Als mens was Jezus maar gering, deemoedig en gehoorzaam tot de dood, tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem een eretitel gegeven, die boven alle titels uitstijgt. 14 15 6 Opdat voor Jezus allen zouden knielen: in de hemel, op aarde en overal. Opdat allen ook zouden belijden tot lof van God, de Vader: Jezus Christus is de Heer! EERSTE DEEL JEZUS LEEFT IN DE VERHALEN Wie geen geloof hecht aan het getuigenis van de apostelen, hem is aan Jezus niets gelegen. Hij vraagt niet verder. Voor hem zijn de verhalen, de brieven en de leer over de Christus niet belangrijk.Jezus kan een uitzonderlijk mens geweest zijn, maar het loont niet de moeite omwille van hem van gezindheid te veranderen en hem na te volgen. Maar aan de eerste verkondiging van Petrus en van de apostelen te Jeruzalem hebben duizenden mensen wél gehoor gegeven. Zij erkenden het nieuwe beleid van God. Hij heeft de Christus gegeven en gemaakt tot wegwijzer voor een nieuwe levenstocht onder zijn heerschappij, in zijn rijk. Zij wilden dan ook meer in het bijzonder vernemen wat Jezus gezegd en gedaan had, waarom hij ter dood was gebracht... Om hen te onderrichten werd over Jezus verteld: hoe hij met alle soorten van mensen was omgegaan, wat hij voor hen had gedaan, wat hij had geantwoord op de vragen van de joodse leraars, hoe hij bij alle gebeurtenissen de voorrang had gege ven aan Gods koninklijke heerschappij, dit is aan het rijk van God. Die verhalen blikken terug op Jezus die nu Heer is. De herinneringen aan zijn leven - van de doop in de Jordaan tot en met zijn verrijzenis - behoren voortaan tot de verkondiging van het goede nieuws, van het `evangelie'. Rond het jaar veertig heeft Petrus zulk een Jezuslev en geschetst, toen hij aan de heiden Cornelius en zijn familie verkondigde: 19 7 8 `Tot welk volk je ook mag behoren, als je God eert en het goede doet, ben je Hem lief. De mensen van het volk Israël hebben zijn woord vernomen: het goede nieuws van vrede, verkondigd door Jezus Christus. Die Jezus is nu de Heer van àllen. Jullie weten wat in heel het Jodenland is gebeurd. Jezus van Nazaret begon op te treden na de doop die door Johannes was gepreekt. God had hem door die doop aangesteld en voorzien van zijn geest en zijn kracht. Daarna ging Jezus weldoende rond en genas allen die leden onder de macht van het kwaad. God was immers met hem. Wij apostelen, wij zijn getuigen van al wat hij in het land van de joden en in Jeruzalem heeft gedaan. Z e hebben hem echter uit het leven weggerukt: aan een kruis gehangen. Maar God heeft hem op de derde dag nadien doen opstaan en hem weer te zien gegeven... Hij heeft ons gezonden om aan de mensen te verkondigen en om te getuigen dat Jezus door Hem is aangesteld tot rechter van levenden en doden. Ook alle profeten van vroeger hebben gezegd dat al wie in hem gelooft, vergiffenis van zonden krijgt' (Handelingen 10,35-40.42-43). De herinneringen aan het leven van Jezus groeiden aan en werden verzameld. Marcus is de eerste geweest om de blijde boodschap helemaal neer te schrijven. Hij heeft het bondig gedaan in een nieuw soort boek: het goede nieuws of evangelie. Marcus heeft de gepreekte herinneringen geordend binnen het raam dat Petrus had geschetst. Hij legde het accent op de laatste gebeurtenissen van Jezus' leven: op zijn lijden en dood. Nadien werd de hele prediking over Jezus nog eens verzameld `volgens Matteüs'. I n dat boek wordt vooral bewezen dat uit het Oude Testament kan worden afgelezen wat God met Jezus' woorden en daden heeft bedoeld. En toen schreef Lucas zijn evangelie. Hij tekende veel verhalen op uit de jonge kerkgemeenschappen. Hij koos en ordende ze om en op allerlei nieuwe vragen te antwoorden. De daden woorden van Jezus staan naast elkaar Wat in Lucas over de een reisverhaal. tochtlang van Jezus vertelt vanaf de Jordaan, in Galilea en tot in Jeruzalem, geeft grond aan je levensweg volgens het geloof. Zo begint zijn boek: AAN DE LEZER Lucas 1,1-4 Velen hebben al verteld wat onder ons is gebeurd. Zij steunden op wat ons is overgeleverd door de apostelen, die alles van het begin af zelf hebben gezien en die in dienst zijn genomen voor de boodschap. Daarom, waarde lezer, leek het me goed alles van meet af aan nauwkeurig na te gaan en het ordelijk voor u neer te schrijven. Mijn bedoeling is u te doen inzien dat de boodschap waarin u onderricht bent, betrouwbaar is. 9 1. BIJ DE JORDAAN Weer een profeet in het Joodse land Lucas 3,1-14 Keizer Tiberius regeerde al vijftien jaar over het Romeinse rijk. In het rijksgebied waar de joden woonden, was Pontius Pilatus gouverneur van het landsdeel Judea en Herodes Antipas viervorst van het andere landsdeel, Galilea. In de hoofdstad Jeruzalem waren Annas en Kajafas hogepriester. Toen begon Johannes als profeet in de naam van God te spreken. Hij was de zoon van Zacharias en Elisabet. Johannes trad op in de woeste, verlaten streek rond de rivier de Jordaan. Men noemde hem `de Doper', want in heel de omgeving preekte hij dat de mensen zich moesten bekeren en laten dopen om vergeving van zonde te krijgen. Volgens de heilige Schrift was al voorzien, dat iemand de stem zou verheffen in de woestijn een bekeerling! Zeg maar niet bij jezelf: `Mij kan niets overkomen. Ik ben immers jood. Ik stam af van Abraham, die Gods uitverkorene was.' Als God wil, kan Hij toch uit die stenen hier nakomelingen van Abraham maken. Wacht niet te lang! Jullie zijn zieke bomen die geveld moeten worden. Ik zie de bijl al aan je voet staan. Elke boom die geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en verbrand in het vuur van Gods toorn!' `Hoe moet ons leven dan zijn ?'vroegen de mensen. `Wat moeten we doen?' `Wie meer dan èèn kleed heeft,' antwoordde Johannes, `moet delen met wie niets heeft. En wie meer dan voedsel genoeg heeft, moet ook zo doen.' Er waren tolbeambten komen luisteren. Ook zij wilden gedoopt worden en vroegen: `Leraar, wat moeten wij doen ?' `Niet mèèr tolgeld eisen dan is vastgesteld!' Zelfs soldaten vroegen hem: `En wij, hoe moeten wij leven ?' `Geen mensen uitplunderen! Niemand geld of goed afpersen! Wees tevreden met je soldij !' om de komst van de Heer voor te bereiden. Alle mensen zouden dan door God worden gered. Met velen trokken de Joden uit hun steden en dorpen om zich door Johannes in het water van de Jordaan te laten onderdompelen. `Adders van mensen zijn jullie!' riep Johannes. `Denken jullie te ontkomen aan Gods straf? Bekeer je naar God toe! En leef ook in de gezindheid van 22 23 10 Wie is de koninklijk Gezalfde ? Lucas 3,15-23.38 Het waren toen moeilijke tijden. Iedereen verwachtte dat God zou ingrijpen. Dat Hij iemand zou zenden om zijn volk van de Romeinen te bevrijden en het weer voorspoed te geven. Daarom vroegen velen zich af: , Zou Johannes niet de verwachte Koning zijn, de Messias, de Gezalfde van Godswege ?' Johannes, die wel wist naar wie de mensen uitkeken, verkondigde luid aan al wie het wilde horen: `Ik doop jullie maar in water. Na mij zal iemand komen die sterker is dan ik. Ik ben zelfs niet goed genoeg om zijn knecht te zijn en zijn sandalen los te maken. Hij zal jullie overspoelen met de geestkracht van God. Met vuur zal hij naar jullie toekomen! Met een mand in de hand, om het graan van jullie dorsvloer grondig te zuiveren. Hij werpt het op in de lucht. De tarwekorrels vallen terug in de mand; die zal hij verzamelen en bewaren in zijn schuur. Maar het kaf en het stro die er uitwaaien, zal hij verbranden in onblusbaar vuur!' Met zulke vermaningen kondigde Johannes het goede nieuws aan, het evangelie. Hij wees zelfs Herodes Antipas terecht. Die viervorst had namelijk zijn halfbroer overtuigd te scheiden van zijn vrouw, want hijzelf wilde haar huwen. Hij had zijn eigen vrouw daarvoor weggezonden. En nog veel andere wandaden had hij op zijn geweten. Onder het volk dat zich liet dopen, was ook Jezus. Hij kwam van Nazaret. Zoals veel anderen was hij uit zijn dorp naar Johannes bij de Jordaan gekomen. Na zijn doop bleef Jezus in de buurt bidden. Als de mensen toen de hemel open hadden gezien, dan zouden ze de geestkracht van God als een duif hebben zien neerdalen en over Jezus komen. Ze zouden God zelf tot 24 hem hebben horen zeggen: `Gij zijt mijn Zoon, mi jn enige: de lieveling van mijn hart.' Jezus was toen ongeveer dertig jaar. De mensen dachten dat hij de zoon van Jozef was. Jozef was van echt joodse afkomst, hij stamde van David af. Maar uiteindelijk was Jezus een mens zoals hij rechtstreeks uit Gods hand komt: de Nieuwe Mens. 25 11 Vandaag is de vervulling gekomen Lucas 4,14-30 2 . I N G AL I L E A A. VOOR EN TEGEN Van meet af aan wordt op de woorden en op de daden van Jezus gereageerd. Sommigen vinden zijn optreden onverteerbaar; het komt niet overeen met de gebruikelijke godsdienstige opvattingen. Anderen verwonderen zich erover, vinden het nieuw en bevrijdend; zij ervaren Gods kracht in wat Jezus zegt en doet. verkeerde verwachtingen wekken noemt Jezus Om zichgeen de Mensenzoon. Die naam te heeft twee betekenissen. De Mensenzoon is de verwachte Heerser van het komende rijk. Hij zal door God zelf gezonden worden om zijn volk te bevrijden en te besturen. Zo had de ziener Daniël het vroeger aangekondigd. Maar mensenzoon betekent ook: gewoon mensenkind. Jezus wijst er later op dat hij deemoedig als gewoon mens veroordeling, lijden en terechtstelling zal ondergaan. Om de verkondiging van Gods nieuwe beleid voor de toekomst te verzekeren, kiest Jezus mannen die men apostelen noemt: zendelingen. Zij zullen hem volgen, hem overal vergezellen om later te kunnen getuigen van zijn woorden en daden. Bezield door Gods geestkracht, keerde Jezus van bij de Jordaan naar het landsdeel Galilea terug. Weldra sprak iedereen in heel die streek over hem, want op de bijeenkomsten in de leer- en gebedshuizen, de synagogen, nam hij geregeld het woord. Ze vonden hem een uitstekend leraar. Hij was al in Kafarnaüm geweest. Nu kwam hij in Nazaret, het dorp waar hij was grootgebracht. Zoals hij gewoon was, ging hij op de rustdag, de sabbat, met de mensen van zijn dorp naar de synagoge. Toen er voorgelezen moest worden, stond hij op. De boekrol van de profeet Jesaja werd hem aangereikt. Hij rolde het boek open en vond achteraan de plaats waar geschreven staat: `De geestkracht van God is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om goed nieuws te brengen aan arme mensen, om aan gevangenen vrijlating te melden en aan blinden dat zij zullen zien, om verdrukten te bevrijden en de tijd van Gods goede gezindheid aan te kondigen.' 26 12 Toen hij die woorden had voorgelezen, rolde hij het boek dicht, overhandigde het aan de bediende van de synagoge en ging op de leerstoel zitten. Aller ogen waren gespannen op hem gevestigd. `Vandaag,' zo begon hij, `is de vervulling gekomen van de profetenwoorden die jullie zo-even gehoord hebben.' Naarmate hij verder sprak, stemden ze meer in. Allen stonden verwonderd dat hij zulke mooie dingen zei over Gods goedgunstige gezindheid en genade. `Jozef, zijn vader, was toch maar een eenvoudig man,' zeiden sommigen verbaasd. -'ja, Jezus is een van ons,' zei een ander. 'Van ons dorp!'-'Dan moet hij hier ook de tekenen van God doen.'-'Hij heeft het wel in Kafarnaüm gedaan.'-'Hij is niet meer dan de zoon van Jozef !' Toen Jezus gewaar werd dat ze allerlei opmerkingen hadden, zei hij: `Natuurlijk, jullie gaan uit van het spreekwoord dat zegt: Dokter, genees jezelf.' `Ja !'riep iemand. `In uw eigen dorp zijn er ook zieken en gebrekkigen die op Gods goedheid rekenen!' `Weten jullie dan niet,' hernam Jezus, `dat het vroeger alle profeten zo vergaan is ? Niet èèn werd aanvaard in eigen stad of streek. Jullie kunnen mijn woorden nagaan. In de tijd van Elia was er droogte en hongersnood in het land. Veel weduwen en wezen leden toen gebrek. Maar Elia heeft alleen te Sarepta een weduwe geholpen. En Sarepta ligt in de streek van Sidon: in het buitenland! De profeet Elisa heeft zelfs een vreemdeling, een Syriër, van melaatsheid genezen!' Dat was te veel gezegd.`Wie heeft dan wel het eerste recht op Gods goedheid ?' riepen ze woedend. Ze sprongen recht. Ze gooiden Jezus uit het leerhuis. Daarna joegen ze hem het dorp uit en zaten ze hem achterna tot aan de steile rand van een rots. Ze zouden 13 hem in de afgrond gestort hebben, als hij niet met gezag midden tussen hen was doorgegaan. Hij vertrok vandaar. Wat 'n machtige woorden! Lucas 4,31-37 Jezus sloeg weer de weg in naar Kafarnaüm. Op de sabbatdagen trad hij er op als leraar. De mensen waren weg van zijn woorden, verrukt over zijn meesterlijke leer. Eens bevond zich onder het publiek in het gebedshuis een man die bezeten was. In die tijd meende men dat een boze geest zulke mensen overrompeld had en in zijn macht gevangen hield. Nu begon de boze geest door de mond van die man te tieren: `Jezus van Nazaret ! Ik wil niets met u te maken hebben! Zijt gij gekomen voor mijn ondergang ? Ik weet wel wie gij zijt: de Heilige van God!' 'Sst,' deed Jezus bezwerend. `Stil maar, boze geest. Ga weg uit die man!' De geest slingerde de man tussen het aanwezige volk. 29 13 Toen trok hij uit hem weg. Gelukkig had hij de man geen letsel berokkend. Iedereen was met verbazing geslagen: `Wat voor machtige woorden spreekt Jezus !' - `Wat een gezag!' - `Hij geeft zomaar bevel aan boze geesten!' - Ze druipen af!' En overal in de omtrek werd over hem gesproken. Er zijn nog andere dorpen Lucas 4,38-44 Van de synagoge spoedde Jezus zich naar het huis van een zekere Simon. De familie had hem laten roepen, want de schoonmoeder van Simon lag met hoge koorts te bed. Kon hij niet helpen ? Jezus ging aan het ziekbed staan. de Zoon van God !' - `Gij zij t de Gezalfde !' - Maar ten strengste verbood Jezus hen te spreken. Zij wisten blijkbaar dat hij de Messias was. 's Anderendaags kwamen weer veel mensen hem opzoeken. Maar Jezus ging het dorp uit en zocht een eenzame plaats op. De mensen vonden hem tenslotte toch. Ze hielden hem vast: `Gij moogt ons niet verlaten. Blijf bij ons!' Maar hij verweerde zich: `Ook aan andere dorpen moet ik het goede nieuws brengen van Gods heerschappij. Daarvoor ben ik gezonden.' En hij trok rond om te preken in de synagogen van alle joodse dorpen in de omtrek. Werp de netten uit! Lucas 5,1-11 Met een streng bevel bezwoer hij de koorts. Die trok weg. De vrouw stond onmiddellijk op. Zij begon zelfs terstond een maaltijd te bereiden voor de gasten. Tegen de avond brachten allen hun zieken naar Jezus toe. Er waren kwalen van allerlei soort. Jezus genas hen door ieder afzonderlijk de handen op te leggen. De boze geesten die hij uitdreef, schreeuwden nog: `Gij zijt 14 Eens stond Jezus aan het strand van het meer Gennesaret. Veel mensen stonden rond hem te dringen, want ze wilden hem horen spreken. `Het zijn woorden van God,' zeiden ze. Vlak bij, aan de oever, lagen twee bootjes gebonden. De vissers stonden in het water hun netten te spoelen. 31 14 Jezus stapte in een van de boten, het was die van Simon uit Kafarnaüm. `Steek een eindje van wal,' zei Jezus tegen Simon. `Niet te ver, dat de mensen me nog kunnen horen.' Hij ging zitten en gaf vanuit de boot verder onderricht aan het volk. Simon en zijn helpers wierpen de netten uit. Toen zij ze optrokken... een grote overvloed vissen! `De netten scheuren!' riep Simon. `Hee maats!' schreeuwde hij naar de mannen in de andere boot die ook uitgevaren was: `Komen helpen! Vis in overvloed!' Ze vulden de twee boten tot zinkens toe. Simon was ontdaan. Zoiets was hem nog nooit overkomen. Hij viel op zijn knieën voor Jezus: 'Heer! Dat verdien ik niet. Ik ben maar een zondaar. Ga van me weg: ik ben u niet waardig.' Ook de anderen waren diep onder de indruk gekomen van de grote vangst, en van Jezus. Onder hen waren twee broers, Dakobus en Johannes, zonen van Zebedeus, die met Simon samenwerkten. `Vrees niet,' zei Jezus tegen Simon. `Ik roep en zend je om voortaan mensen te vangen.' Ze voeren naar de oever. Daar lieten ze alles achter: vissen, netten, boten... en ze volgden Jezus. Na zijn toespraak zei hij tegen Simon: `Vaar nu het meer verder op, en werp de netten uit om te vissen.' `Onbegonnen werk, heer Leraar!' wierp Simon op. `We hebben de hele nacht gezwoegd en niets gevangen. Maar... als gij het vraagt, wil ik nog wel proberen.' Zolang de bruidegom er is Lucas 5,27-39 15 Niet ver daarvandaan was een tolkantoor. Daar werkte een ambtenaar die Levi heette. Zijn volksgenoten wa 33 15 ren niet op hem gesteld, want hij inde belastingen in dienst van de Romeinen. Jezus vestigde zijn blik op hem en keek hem wat langer aan. Toen zei hij: `Levi, volg me !' Onmiddellijk stond de man op. Hij liet alles achter, zijn papieren en zijn geld, en volgde hem. Levi gaf een groot feestmaal ter ere van Jezus. Onder de gasten bevonden zich veel tollenaars, collega's van Levi. Dat was niet naar de zin van de strenge verklaarders van de `wet van Mozes'. Vooral de wetgeleerden van de farizeese richting (dat waren de ijverigsten) morden erover. Ze klampten de volgelingen van Jezus aan: `Waarom zit jullie leraar aan tafel met die zondaars ? Hij eet en drinkt en heeft gemeenschap met tollenaars, met die afpersers!' Jezus had het gehoord. Hij weerlegde hun opmerkingen: `Wie gezond is, heeft geen geneesheer nodig. De zieken wel. Ik ben niet gekomen voor wie al gerechtig is, maar om zondaars te roepen, dat ze zich bekeren.' Maar zij drongen aan: `Degenen die de prediking van Johannes hebben gehoord, die zich hebben bekeerd en 16 hem volgen, moeten dikwijls vasten en zij verrichten heel wat gebeden. De leerlingen van de ijverige Farizeeën doen ook veel van dergelijke dingen. Uw volgelingen daarentegen eten en drinken maar!' `Als jullie uitgenodigd zijn op een bruiloft, eten en drinken jullie dan niet om met de bruidegom feest te vieren zolang hij nog bij het gezelschap is ? Later, als ik weggenomen zal zijn, zullen mijn volgelingen vasten. Jullie echter blijven altijd maar bij het oude ! Zien jullie niet hoe het nieuwe er scheuren en barsten in maakt ? Een vrouw gebruikt nooit een lap nieuwe stof om een oud kleed te verstellen. Die passen niet bij elkaar: de nieuwe stof doet de oude scheuren. En wie giet nieuwe wijn in oude wijnzakken ? Jonge wijn doet de zakken barsten. Jonge wijn past in nieuwe zakken. Maar jullie willen niet van gedachten veranderen. Jullie gelijken op mensen die oude wijn gedronken hebben. Die zeggen: `De oude is best'. Zij wensen geen jonge te proeven.' Ongelofelijke dingen Lucas 5,17-26 Elke dag onderrichtte Jezus het volk en God gaf hem kracht om genezingen te verrichten. Maar van overal uit Galilea kwamen steeds meer Farizeeën op hem af. De Farizeeën onderhielden trouw de `wet van Mozes' tot in de kleinste puntjes en leerden het volk hetzelfde te doen. Bij hen voegden zich nog wetgeleerden, zelfs uit Judea en uit de hoofdstad Jeruzalem. Eens kwamen enkele mannen aan met een draagbaar waarop een verlamde lag. Jezus stond binnen in een huis. Ze probeerden de lamme tot bij hem te brengen, maar ze vonden geen weg door de menigte heen. Daarom klommen ze het dak op, namen er wat tegels weg en door de opening lieten ze de zieke met bed en al midden tussen het volk zakken, tot vlak voor Jezus. 35 16 Onmiddellijk stond de man op, iedereen zag het. Hij nam de draagbaar onder de arm en liep naar huis. Onderweg zong hij een lied om God te danken. De mensen stonden allemaal versteld. Ook zij begonnen God te loven. Ze waren van ontzag bevangen en zeiden: `Vandaag hebben we ongelofelijke dingen gezien!' Blij verrast door zulk een vertrouwen, zei Jezus: `Vriend, je zonden zijn je vergeven.' Dat was zo goed als de kwaal met de wortel uitrukken. Want velen meenden toen dat elke ziekte het gevolg was van de zonden die men had bedreven. `Wat is dat voor iemand,' zeiden de wetgeleerden en Farizeeën onder elkaar. `Zulk een godslastering! Alleen God kan zonden vergeven!' `Wat bespreken jullie daar ?'vroeg Jezus. `Hoe redeneren jullie ? Wat is gemakkelijker: zeggen `je zonden zijn je vergeven' of zeggen `sta op en loop' ? Wel, opdat jullie zouden weten dat ik als de Mensenzoon op aarde volmacht heb om zonden te vergeven...' - nu keerde hij zich tot de lamme -'Ik zeg je: sta op! Pak zelf die draagbaar en ga naar huis!' 17 Mag het wel op sabbat? Lucas 6,1-11 De Farizeeën en hun wetgeleerden waren nog ongeruster geworden. Van nu af aan hielden zij Jezus scherp in het oog. Eens ging hij op een voorgeschreven rustdag door korenvelden. Zijn leerlingen plukten aren en wreven ze tussen hun handen uit om de graankorrels te eten. De Farizeeën hadden het gezien! `Waarom doen jullie iets dat op sabbat, op de rustdag, niet mag ? Jullie maaien en dorsen!' Jezus gaf hen een antwoord uit de heilige Schrift: `Kennen jullie dan niet het verhaal van de grote koning David ?Hij en zijn gezellen kregen honger. Hij ging het heiligdom van God binnen, nam er de ceremoniebro 37 17 den, at ervan en deelde ze met zijn gezellen. Toch schrijft de `wet van Mozes' voor, dat alleen de priesters daarvan mogen eten. David stond dus boven de wet ? Zo ben ik, de Mensenzoon, meester van de sabbat.' Op een andere sabbat in een synagoge zat onder het volk een man met een gebrekkige rechterhand. De Farizeeën waren er weer bij. Zij wachtten af of Jezus uitgerekend op de voorgeschreven rustdag iets voor de man zou doen... dan konden ze hem beschuldigen. Omdat Jezus vermoedde wat ze op het oog hadden, riep hij de man met de gebrekkige hand toe: `Jij daar, sta op! Kom hier in het midden, dat allen je kunnen zien.' Toen de man goed zichtbaar bij hem stond, zei Jezus: `Nu vraag ik aan allen hier aanwezig: Moet je op sabbat niet veeleer goed doen dan kwaad ? Niet veeleer redden dan laten verloren gaan ?' De man stak zijn hand hoog op, en... hij was genezen! De Farizeeën en hun wetgeleerden waren woedend. Ze staken de hoofden bijeen om te bespreken wat ze tegen Jezus konden doen. Twaalf zendelingen Lucas 6,12-16 Jezus was de heuvels ingetrokken om te bidden. De hele nacht bracht hij door in gebed, alleen met God. Toen het dag werd, riep hij zijn leerlingen bij zich. Uit hen koos hij er twaalf. Later zouden zij apostelen genoemd worden: zendelingen. Het waren: de visser Simon, aan wie Jezus later de naam Petrus of `Rots' zal geven, en de broer van Simon: Andreas. Ook de twee broers Dakobus en Johannes, de zonen van Zebedeüs. Verder Filippus, Bartolomeüs, Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon die `de IJveraar' genoemd wordt, judas Taddeüs de zoon van Dakobus, en tenslotte de Judas die een verrader zal worden. Het werd stil. Jezus keek rond. Hij wachtte op een antwoord, maar niemand bracht iets in het midden. `Steek nu je hand uit,' zei hij tegen de man. 18 39 18 B. HET PROGRAMMA Degenen die Jezus aanvaarden, worden door Lucas `leerlingen' genoemd. Ze zijn talrijk en zoeken overal hun Meester op om hem te horen. Hen leert Jezus hoe ze moeten zijn om bij God te horen; de eenvoudigen, de armen en deemoedigen hebben de voorrang. Met voorbeelden en spreuken toont Jezus wat ze moeten doen om onder Gods heerschappij met elkaar in vrede te leven. je te wachten bij God. Zo hebben ze immers vroeger ook de profeten behandeld. ,., Maar ach! Wee jullie, rijken, want voldoening hebben jullie al. Wee jullie die nu overvloed hebben, want jullie zullen honger lijden. Wee jullie die nu lachen, want jullie zullen wenen en huilen. Wee, wanneer alle mensen je prijzen. Zo hebben ze immers vroeger ook de valse profeten gevleid.' Om kinderen van God te worden Lucas 6,17-26 De twaalf waren bij Jezus, toen hij van de heuvels afdaalde. In de vlakte hield hij stil, want een grote groep van zijn leerlingen stond hem daar op te wachten. Ook een grote menigte volk uit heel het Joodse land, uit Jeruzalem en uit het kustgebied tot Tyrus en Sidon toe. Ze waren gekomen om naar hem te luisteren en veel zieken verlangden genezen te worden. Iedereen probeerde hem aan te raken, want Gods kracht ging van hem uit en genas allerlei kwalen. Jezus keek op, liet zijn blik op de leerlingen rusten en sprak: f `Gelukkig jullie die armoe lijden, want God kan jullie heer zijn. Gelukkig als jullie nu honger hebben, want jullie zullen verzadigd worden. Gelukkig als jullie nu wenen, want jullie zullen lachen. Acht je gelukkig als de mensen je niet moeten hebben omwille van mij, de Mensenzoon, en als ze je uitstoten, uitschelden en buitenwerpen als vuil. Als dat je overkomt, dans dan van vreugde, want een groot loon staat 19 Als kinderen van God samenleven Lucas 6,27-38.41-42.46-4942.46-49 'Bemin! Heb zelfs je vijanden lief. Wees goed voor wie je haten. Wens het goede aan wie je kwaad toewensen. Bid voor wie je mishandelen. Slaan ze je op de ene wang, bied ook de andere aan. Nemen ze je bovenkleed, laat ook het onderkleed nemen. Aan ieder die iets vraagt, moet je geven. Neemt iemand weg wat van jou is, eis het niet terug. Wat je wil dat de mensen voor jou doen, moet jij ook voor hen doen. Als je alleen bemint die jou beminnen, welke dank kun je dan verwachten ? Ook de goddelozen beminnen alleen wie hen beminnen. Als je alleen goed doet aan wie jou goed doen, 41 19 Vergeef, en God zal je vergeven. welke dank kun je dan verwachten ? Ook de goddelozen doen maar dat. Geef, en God zal je geven. Een volle maat, aangestampt en overlopend, zal Hij in je schoot werpen. Want met de maat waarmee jij meet, zal God voor jou meten. Als je enkel leent aan wie teruggeeft, welke dank kun je dan verwachten ? Ook de goddelozen lenen om terug te krijgen. Doe goed, leen uit zonder hoop terug te krijgen, en jullie worden rijk beloond: jullie zullen kinderen van de Allerhoogste zijn! Hij is immers ook goed voor ondankbaren en bozen. Waarom let je op de splinter in het oog van je broeder, en zie je niet de balk in je eigen oog ? Hoe kun je tegen je broeder zeggen: `Laat me die splinter uit je oog halen', als je de balk in je eigen oog niet ziet ? Schijnheilige! Wees barmhartig zoals je Vader barmhartig is! Oordeel niet, en God zal je niet oordelen. Veroordeel niet, en God zal je niet veroordelen. 42 20 C. ZONDER GRENZEN Haal eerst die balk uit je eigen oog, pas dan zie je scherp genoeg om de splinter uit je broeders oog te halen. Waarom me aanroepen met `Heer ! Heer!', als je niet doet wat ik zeg ? leder die tot mij komt, naar mijn woorden luistert en ze doet, is zoals de mens die een huis heeft gebouwd. Hij heeft heel diep gegraven en de fundamenten op rotssteen gelegd. Toen kwam een overstroming. De vloed beukte tegen dat huis maar kon het niet doen wankelen. Wie echter mijn woorden hoort en ze niet doet, is zoals de mens die een huis had gebouwd op zand, zonder fundering De vloed beukte ertegen en het stortte in, tot op de grond verwoest.' De eerste die zijn woorden onderhoudt, is Jezus zelf. Zoals z ijn Vader geen grenzen kent om goed te doen, zo laat ook hij 'zich niet inperken. Met Gods kracht doet hij zelfs de dood wijken. Mensen richten slagbomen op: tussen volksgenoot en vreemde, tussen goeden en kwaden. Jezus breekt ze af. Maar sommigen mopperen daarover. Zij zien niet mèèr dan wat hun ogen constateren, zij blijven bij wat ze vanouds hebben Voor een Romein! Lucas 7,1-10 . Jézus trok verder, naar Kafarnaüm. In dat dorp woonde een Romeins officier met zijn knecht. Die knecht was zwaar ziek geworden en lag op sterven. De officier stelde de jongen bijzonder op prijs. Toen hij van Jezus hoorde, ging hij naar de voornaamste joden van het dorp. Jezus is van jullie volk,' zei hij. `Willen jullie hem voor mij verzoeken mijn knecht te komen genezen ?' Zij kwamen bij Jezus, riepen dringend zijn hulp in en poogden hem over te halen. `Die man verdient dat gij helpt. Hij houdt van ons volk. Op eigen kosten heeft hij het gebedshuis, de synagoge, voor ons gebouwd.' Jezus ging met hen mee. Maar hij was niet ver meer van het huis of de officier zond enkelen van zijn vrienden naar hem toe met de boodschap: `Heer, doe geen verdere moeite. Ik ben niet waard dat gij bij mij aan huis komt. Ik acht me o ok niet goed genoeg om zelf naar u toe te komen. Een bevel van u volstaat om mijn knecht te genezen. Ik weet hoe dat gaat. Zelf ben ik een ondergeschikte en krijg bevelen; onder mij staan dan weer mannen aan wie ik bevelen geef. Zeg ik `Ga', dan gaan ze; `Kom', dan komen ze. Zeg ik aan mijn knecht 21 21 `Doe dit', dan doet hij het. Wees zo goed... Een bevel op afstand volstaat.' Toen Jezus dat hoorde, stond hij verbaasd over die Romein. Hij keerde zich om naar het volk dat hem gevolgd was: `Nu moet ik toch zeggen: zulk een groot geloof heb ik in heel Israël niet gevonden.' De vrienden van de officier keerden terug. Toen zij in het huis, kwamen, vonden ze de knecht weer gezond. Sommigen blijven aan de kant staan Lucas .3,19-20; 7,18-35 Johannes de Doper was door Herodes Antipas, de viervorst van Galilea, in de gevangenis opgesloten. De vorst nam het niet dat Johannes hem terechtgewezen had. Leerlingen van de Doper kwamen hem geregeld vertellen wat Jezus deed en zei. Op zekere dag riep Johannes twee van zijn 22 leerlingen bij zich en zond hen naar Jezus om te vragen: 'Zijt gij degene naar wie we uitzien als de man die van Godswege komt, of moeten we een ander verwachten ?' Toen de leerlingen met die vraag bij Jezus kwamen, zagen zij dat hij veel mensen van allerlei ziekten en kwalen genas, boze geesten uitdreef en tal van blinden het gezicht teruggaf. `Ga Johannes vertellen wat jullie hier zien en horen,' antwoordde Jezus. `In de heilige Schrift was voorzien, dat lammen zouden lopen, melaatsen gereinigd worden, doven horen, blinden zien, en dat aan arme mensen het goede nieuws zou verkondigd worden. Gelukkig wie aan mij geen aanstoot neemt.' De boden vertrokken, en Jezus begon tot de menigte over Johannes de Doper te spreken: `Naar wat zijn jullie gaan kijken in de woestijn ? Naar riet dat heen en weer waait ? Ja, naar wat voor iemand zijn jullie gaan kijken ? Naar een man in fijne kleren ? Die dure kleren dragen en in weelde leven vind je in koninklijke paleizen. Zeg me, naar wat zijn jullie gaan kijken ? Naar een profeet ? Ja, ik kan het verzekeren: nog mèèr dan een profeet. In de heilige Schrift is in naam van God over hem en over mij gezegd: `Let wel: Ik zend mijn bode voor u uit, de weg voor uw komst zal hij bereiden'. Onder de mensenkinderen vind je geen grotere dan Johannes, maar de minste onder Gods nieuwe heerschappij is groter dan hij.' 47 22 Het gewone volk had gehoor gegeven aan Johannes; ja, zelfs tollenaars waren op Gods bedoeling ingegaan. Zij hadden zich laten onderdompelen en door Johannes laten dopen. Maar de Farizeeën en wetgeleerden waren tegen Gods plan ingegaan. Zij hadden zich niet laten dopen. Daarom zei Jezus nog: `De mensen van vandaag lijken op kinderen die op het marktplein spelen. De ene groep verwijt de andere: `We hebben fluit voor jullie gespeeld, maar jullie hebben niet willen dansen. Nu zingen we droevige liedjes, en jullie willen niet treuren.' Eerst komt Johannes de Doper: hij vast, drinkt geen wijn, en jullie zeggen: `Hij is van de duivel bezeten.' Dan kom ik, de Mensenzoon: ik eet en drink, en jullie zeggen: `Wat een veelvraat! Wat een zuiper! Uit tollenaars en zondaars kiest hij zijn vrienden.' Wie Gods wijsheid kregen, gaan in op Gods bedoeling.' 23 Een slechte vrouw! Lucas 7,36-50 Simon, een farizeeër, nodigde Jezus eens uit bij hem te komen eten. Jezus trad het huis binnen en werd ge vraagd onmiddellijk plaats te nemen op de ligbank aan tafel. Nu was er in dat dorp iemand die bekendstond als een slechte vrouw. Zij vernam dat Jezus bij de farizeeër te gast was. Zij nam een fijn vaasje van albast vol geurige balsem en drong bij Simon binnen. Zij ging achter Jezus staan, bij zijn voeten, en schreide. Haar tranen drupten op zijn voeten. Met haar haren droogde zij ze af, kuste ze aldoor en zalfde ze met de balsem. De farizeeër had het gezien. `Als hij een profeet is,' mompelde hij, `moet hij weten wie dat is en wat voor iemand hem nu aanraakt. 't Is een slechte vrouw.' Jezus haakte in: `Simon, daar heb ik wat op te zeggen'. `Doe maar, Leraar,' zei de farizeeër benieuwd. `Bij een geldschieter stonden twee mannen in de schuld. De een moest hem nog vijfhonderd zilverstuk ken terugbetalen, de ander vijftig. Geen van beiden kon terugbetalen. Daarom schold hij ze hun schuld kwijt... Wie van deze twee zal het meest van de geldschieter houden ?' `Ik veronderstel: degene aan wie het meest kwijt gescholden is.' 'Juist!' antwoordde Jezus, en hij vroeg verder terwijl hij zich naar de vrouw keerde: `Simon, je hebt deze vrouw bezig gezien ?' 'Jazeker!' `Ik ben hier binnengekomen, en jij hebt niet eens water aangeboden om mijn voeten te verfrissen! Zij heeft ze gewassen met haar tranen en met haar hoofd haar afgedroogd. Jij hebt me geen kus gegeven om me te verwelkomen. Zij heeft niet opgehouden mijn 49 23 voeten te kussen sinds ik hier ben. Jij hebt me niet de eer bewezen mijn hoofd met olie te zalven. Zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem... Ik verzeker je: haar zonden zijn haar vergeven, hoeveel het ook zijn, want zij heeft veel liefde betoond. Aan wie weinig liefheeft, kan weinig vergeven worden.' Daarop zei hij tot de vrouw: `Je zonden zijn vergeven. Je geloof heeft je gered. Ga nu in vrede!' Die mee aan tafel aanlagen, vroegen zich af. `Wie is hij dan wel, dat hij zelfs zonden vergeeft ?' D. WIE IS HIJ DAN WEL? De ongewone woorden en daden van Jezus lokken de hoofdvraag uit. welke rol vervult hij onder ons? Wie is hij? De mensen kunnen het antwoordvermoeden in een parabel, in de taak van de twaalf zendelingen, in de voorzienige spijziging... Al wat Jezus zegt en doet, spreekt uiteindelijk over hem. Maar alleen de leerlingen vermoeden iets van zijn levensgeheim. Jezus haast zich om hun antwoord aan te vullen. In Jezus' gezelschap Lucas 8,1-3 Nu volgde een tijd dat Jezus predikend op weg was langs steden en dorpen. Hij verkondigde het goede nieuws van Gods heerschappij, van zijn nieuw beleid. De twaalf mannen die hij had gekozen, waren altijd bij hem. Ook enkele vrouwen vergezelden hem. Zij waren van bezetenheid of andere ziekten genezen. Onder hen was Maria, die Magdalena wordt genoemd; zij was van boze geesten verlost. Verder Joanna, de vrouw van iemand die voor Herodes Antipas werkte, Suzanna en nog veel anderen. Uit eigen middelen zorgden zij voor Jezus en voor zijn hele gezelschap. Wie is de zaaier ? Lucas 8,4-8 Toen weer eens veel volk uit stad en dorp rond hem samengestroomd was, vertelde Jezus deze gelijkenis. `Een boer trok uit om te zaaien. Bij het zaaien viel een handvol zaad op de weg. Daar 24 51 24 werd het vertrapt, of vogels pikten het op. Een gedeelte van het zaad viel op rotsgrond. Maar eens opgeschoten, droogde het uit bij gebrek aan water. Een ander gedeelte viel temidden van distels. Die groeiden ermee op en verstikten het. Een gedeelte tenslotte viel in goede grond. Toen het was opgeschoten, bracht het honderdvoudig op.' Aan het slot van zijn verhaal riep Jezus de mensen toe: `Al wie het gehoord heeft, moet proberen te begrijpen! Wie zaait het woord ?' mensen aan hun lot overlaat.' Zij gingen op weg. Ze trokken van dorp tot dorp om overal het goede nieuws te verkondigen en mensen te genezen. Toen ze terugkeerden, brachten ze verslag uit over alles wat ze gedaan hadden. Jezus wilde nu met hen alleen zijn en nam ze mee in de richting van het stadje Betsdïda. Nog twaalf manden over Lucas 9,11-17 Wat is het zaad ? Lucas 8,19-21 Nu kwamen daar Jezus' moeder en zijn broers aan. Ze konden niet tot bij hem geraken, zo veel volk was er! Men meldde het hem: `Uw moeder en uw broers staan daar veraf. Ze willen u zien.' `Wie is het meest aan mij verwant ?'vroeg Jezus. `Die het woord van God horen, en ernaar leven!' Twaalf zonder reisstok Lucas 9,1-6.10 Op een dag riep Jezus de twaalf mannen die hij gekozen had, bijeen. Hij liet hen delen in zijn macht en gezag over alle boze geesten, en ook in de kracht om zieken te genezen. Daarop zond hij hen uit om Gods heerschappij te verkondigen en om te genezen. `Voor onderweg moeten jullie niets meenemen,' zei hij. `Zelfs geen stok! Geen reiszak, geen voedsel, geen geld. Jullie moeten ook geen reservekleren hebben. Vinden jullie gastvrijheid bij iemand, blijf dan in dat huis logeren tot jullie uit dat dorp vertrekken. Worden jullie slecht onthaald, verlaat dan die plaats en schud het stof van die stad van je voeten als bewijs dat je die 25 De mensen kwamen te weten waar Jezus was, en gingen hem achterna. Hij liet ze maar weer komen en begon te spreken over de koninklijke heerschappij van God. Waren er die genezing nodig hadden, hij maakte ze gezond. Zo liep de dag ten einde. Nu kwamen de twaalf naar Jezus toe: `Stuur die mensen weg! Laat ze in de dorpen en gehuchten verderop onderdak zoeken en eten. Hier is het woest en eenzaam.'`Geven jullie hen maar te eten,' antwoordde hij. `Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen! Of moeten we voor die massa mensen eten gaan kopen ? Ruw geschat, zijn er wel vijfduizend!' `Laat ze gaan zitten in groepen van zowat vijftig bij elkaar,' beval Jezus. 53 25 De twaalf voerden de opdracht uit en gaven ieder zijn plaats. Nu nam Jezus de vijf broden en de twee vissen. Nadat hij de ogen naar de hemel had opgeslagen, loofde hij God om te danken. Hij brak de broden en gaf ze aan zijn leerlingen om ze aan de menigte uit te delen. Allen aten ervan tot ze genoeg hadden. Daarna haalde men op wat er over was aan brokken: twaalf manden vol! De hoofdvraag Lucas 9,18-22 Jezus trok zich geregeld terug om alleen te zijn en te bidden. Op een keer kwamen de leerlingen bij hem en hij stelde hen de vraag: `Wat wordt er onder de mensen gezegd ? Wie zeggen ze dat ik ben ?' Een van hen antwoordde: `Johannes de Doper die teruggekomen is.'- Een ander zei: `Ik heb zelfs horen 26 zeggen: Elia!'-`Ja, of dat een van de andere profeten van vroeger is opgestaan.' `Maar jullie,' vroeg Jezus verder, `wie zeggen jullie dat ik ben ?' Nu nam Petrus het woord: `De koninklijk Gezalfde van God!' `Sst !' deed Jezus. `Ik verbied jullie ten strengste het aan iemand te zeggen. De Mensenzoon, die ik ben, zal veel moeten lijden. Hij zal verworpen worden door de leiders van het volk, door de priesters en de wetgeleerden. Hij zal gedood worden... Maar op de derde dag zal hij opstaan uit de dood.' Het volledige antwoord Lucas 9,23-27.44-48 In het publiek zei Jezus: `Wie mij achterna wil komen, moet zichzelf verloochenen, dagelijks zijn kruis opnemen en mij volgen. 55 26 Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven om mij verliest, zal het redden. Wat heb je eraan de hele wereld te winnen, als je zelf dood of ten onder gaat ? Wie zich over mij of mijn woorden schaamt, over hem zal ook de Mensenzoon zich schamen, wanneer hij zal komen in zijn heerlijkheid, in de heerlijkheid van de Vader en van allen die bij Hem zijn. Ik kan jullie verzekeren: onder de aanwezigen hier zijn er die niet zullen sterven voordat ze die tijd van Gods koninkrijk hebben gezien.' Kort nadien zei Jezus opnieuw tegen zijn leerlingen: `Luister goed! De Mensenzoon zal weldra worden verraden en in de handen van de mensen vallen.' Maar zij zagen niet in wat hij bedoelde. Toch durfden ze hem niet te vragen wat die woorden betekenden. Er kwam wel onenigheid onder hen: ze twistten erover wie de grootste van hen was. Jezus, die hun hart doorzag, riep een kind, liet het bij zich komen en zei: `Wie zulk een kind opneemt omwille van mij, neemt mij op. En wie mij ontvangt, ontvangt Hem die mij heeft gezonden. Wie zich de kleinste acht en allen ten dienste staat, die is groot!' 3. ONDERWEG A. GOD KLEEDT DE BLOEMEN De tegenstand die Jezus in Galilea ondervindt, komt vanuit Judea. Uit de hoofdstad Jeruzalem zijn de Farizeeën en hun wetgeleerden hem afkeurend komen gadeslaan. Nu wil Jezus tot het einde toe zijn volk dienen en dus ook in Jeruzalem de boodschap van het goede nieuws brengen, wat het hem ook mag kosten. Daarom gaat hij reis. De vele dingen die deopevangelist Lucas op die tocht laat zeggen en gebeuren, staan hier per onderwerp geordend. Eerst horen we hoe Jezus zelf zijn levensweg opvat. Zo zullen ook zijn volgelingen zich van alle ballast moeten ontdoen om het nieuws van Gods rijk te brengen. Je kunt zelfs geen kandidaat zijn voordat rijk, als je bekommerd bent om rijkdom. De dagen waren in zicht dat God hem zou opnemen. Daarom sloeg Jezus vastberaden de richting van Judea in om naar Jeruzalem te gaan. Terwijl hij met zijn leerlingen onderweg was, zei iemand hem: `Ik wil u volgen, waar gij ook heengaat.' 27 57 27 Nog iemand anders zei: `Heer, ik wil u volgen... maar mag ik eerst afscheid nemen van mijn familie ?' `Wie begint te ploegen en nog achterom kijkt, is niet geschikt om voor de heerschappij van God te werken,' antwoordde Jezus. Raven hebben geen zolders Lucas 12,13-34 Hij antwoordde: `Vossen hebben holen, vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft niets: zelfs geen steen om zijn hoofd te laten rusten.' Tegen iemand anders zei Jezus: `Volg mij.' `Heer, mag ik eerst teruggaan om mijn vader te begraven ?' vroeg de man. `Laat de doden hun doden begraven. Maar jij: trek er op uit en verkondig het goede nieuws van Gods heerschappij !' 28 Iemand uit het volk kwam Jezus onderbreken. Hij vroeg: 'Leraar! Zeg eens aan mijn broer, dat hij de erfenis met mij moet delen!' `Maar man,' antwoordde Jezus, `wie heeft mij als rechter of notaris over jullie aangesteld ?' En zich tot allen richtend, vervolgde hij: `Kijk uit en pas ervoor op, dat jullie niet steeds mèèr willen hebben. Al heb je overvloed, je dankt je leven niet aan wat je bezit. Luister naar deze gelijkenis: Er was eens een rijk man. Zijn land had een grote oogst opgeleverd. Hij begon plannen te maken: `Wat moet ik nu doen ? Ik heb geen plaats genoeg om heel die oogst op te bergen. Dit zal ik doen: ik breek mijn schuren af en bouw grotere. Daar zal ik het graan en al mijn goed onderbrengen. Dan kan ik gerust zijn: Man, je hebt een grote voorraad liggen voor veel jaren. Rust nu uit, eet en drink, en geniet van het leven.' Maar God zei tegen die man: 'Dwaas! Nog deze nacht eis Ik je leven op. Voor wie is dan alles wat je bij elkaar gespaard hebt ?' Zo vergaat het allen die schatten verzamelen voor zichzelf, maar niet rijk zijn in Gods ogen.' Tegen zijn leerlingen zei Jezus: `Wees dus niet bezorgd voor je leven! Maak je geen zorgen over je eten of over de kleren die je zult aantrekken. 59 28 Daarom moeten ook jullie niet bezorgd vragen: `Wat zullen we eten en drinken ?' Dat vragen de ongelovigen zich af. Jullie Vader weet wat jullie nodig hebben. Tracht vooral onder zijn heerschappij te komen, de rest zal God erbij geven. Want je leven is meer waard dan het voedsel en je lichaam is meer dan de kleren. Let eens op de raven: ze zaaien niet en maaien niet, ze hebben geen zolders en geen schuren... God voedt ze. En jullie zijn zoveel meer waard dan vogels! Wie van jullie kan met zijn tobben zijn levensweg een eindje verlengen ? Als je zoiets gerings niet kunt, waarom je dan om al het overige bekommeren ? Let eens op de veldbloemen: ze spinnen niet en weven niet... maar Salomo in al zijn glorie was niet gekleed zoals een van hen. Als God nu zo de planten siert die vandaag op het veld staan en morgen voor brandstof dienen, hoeveel te meer zal Hij jullie kleden, kleingelovigen! Vrees niet, kleine kudde! Jullie Vader is zo goed je onder zijn heerschappij op te nemen. Verkoop dan maar wat je bezit en geef het als aalmoes. Schaf je een beurs aan die niet verslijt. Verzamel bij God schatten die niet uitgeput raken; geen dief kan daar bij komen en er vreet geen mot aan. Waar je schat ligt, is ook je hart.' Een kam eel h eeft he t gem akk el i j ker Lucas 18,18-30 Een voornaam man stelde eens deze vraag: `Goede Meester, wat moet ik doen om deel te hebben aan het eeuwig leven ?' Jezus antwoordde met een vraag: `Waarom noem je mij goed ? Niemand is goed in vergelijking met God. En... je kent toch de geboden ? Je zult geen echtbreuk plegen, je zult niet doden, niet stelen, niet vals getuigen, eer je vader en je moeder...' `Van jongs af heb ik al die geboden onderhouden,' zei de man. `Dan ontbreekt je nog één ding: al wat je hebt moet je verkopen en de opbrengst aan de armen geven. Zo zul je een kapitaal bezitten bij God. Kom dan en volg mij !' Toen hij dat hoorde, was de man zeer bedroefd, want hij was heel rijk. ,Jezus zuchtte: `Wat is het moeilijk voor degenen die veel bezitten, om onder de heerschappij van God te lever ! Voor een kameel is het gemakkelijker door het 61 29 oog van een naald te kruipen dan voor een rijke om in het rijk van God binnen te komen.' `Wie kan dan nog gered worden ?'vroegen de mensen. `Wat mensen niet kunnen, dat kan God,' antwoordde Jezus. `En wij ?' vroeg Petrus. `Wij hebben ons bezit prijsgegeven om u te volgen!' wie zal je dan het enig waardevolle toevertrouwen ? Geen knecht kan twee heren tegelijk dienen: je houdt meer van de een dan van de ander, of je stelt de een boven de ander. Zo kun je niet tegelijk God dienen èn het geld.' De Farizeeën die dat gehoord hadden, lachten Jezus uit, want zij waren op geld belust. Maar hij antwoordde gevat: `Jullie praten jezelf goed voor de mensen. Maar God doorziet je hart. Wat de mensen ten zeerste waarderen, is een gruwel in Gods ogen.' `Dit staat vast: ieder die zijn huis, zijn vrouw, zijn broers, ouders of kinderen heeft verlaten omwille van Gods heerschappij, zal het veelvoudig terugkrijgen in deze wereld, en hij krijgt het eeuwig leven in de toekomstige wereld.' Wat de mensen ten zeerste waarderen Lucas 16,10-15 `Wie betrouwbaar is in kleine dingen, is ook in grote betrouwbaar. Wie oneerlijk is in kleine dingen, is ook in grote oneerlijk. Als je niet betrouwbaar bent en oneerlijk in geldzaken, 30 63 30 B. MENSEN LANGS DE WEG Wie in de spiegel van zijn rijkdom kijkt, in glas dat met zilver belegd is, ziet alleen zichzelf. Wie door het venster kijkt, door een ruit van enkel glas, ziet langs de weg ook de anderen: hij is niet blind voor hun nood. Twee zilverstukken uit de beurs Lucas 10,25-37 Een wetgeleerde wilde Jezus eens op de proef stellen. Hij trad naar voren uit het volk en vroeg: `Meester, wat moet ik doen om zeker te zijn dat het eeuwig leven mij te beurt valt ?' `Wat staat er in de `wet van Mozes' geschreven?' vroeg Jezus. `Kun jij niet lezen ?' De man zei z'n lesje op: 'je moet de Heer, je God, beminnen met heel je hart, met heel je ziel, met al je krachten en met heel je gemoed. En je naaste moet je beminnen als jezelf.' 'Juist!' zei Jezus. `Goed geantwoord! Doe het dan ook en je zult eeuwig leven.' Maar de man wilde zijn gezicht niet verliezen en vroeg verder: `Enne... wie is dan wel mijn naaste ?' Jezus nam de gelegenheid te baat en begon: Eens reisde een man van Jeruzalem naar Jericho. Maar onderweg viel hij in een hinderlaag van rovers. Die sloegen en plunderden hem, ze vluchtten weg terwijl ze hem halfdood achterlieten. Toevallig kwam een priester langs de weg. De priester zag de man liggen, maar hij ging er wijd omheen en liep door. Hij vreesde misschien een dode aan te raken, zodat hij volgens de wet dan een tijdlang niet aan gebeden en ceremoniën zou mogen deelnemen. Er kwam ook een dienaar van de tempel langs. Hij zag de man en liep er eveneens omheen. Toen kwam daar een Samaritaan aan, iemand van het volk dat jullie niet kunnen lijden. De Samaritaan zag de man en kreeg medelijden. Hij ging naar hem toe, verzorgde zijn wonden met olie en wijn, en verbond ze. Daarna zette hij de man op zijn eigen rijdier, voerde hem naar een nabije herberg en zorgde verder voor hem. De volgende morgen haalde hij twee zilverstukken uit zijn beurs en gaf ze aan de waard: `Wil je voor hem zorgen ? Als je nog meer kosten hebt, zal ik het je vergoeden als ik weer langskom.' Daarop vroeg Jezus aan de wetgeleerde: `Wie van de drie is volgens jou de naaste geweest van het slacht offer ?' `Degene die medelijden gehad heeft.' `Ga, en doe zoals hij !' 65 31 31 Nog geen kruimel brood Lucas 16,19-31 `Er was eens een rijk man. Hij droeg purperen kleren en fijn linnen. Elke dag gaf hij een schitterend feest. Voor zijn deur lag een arme, Lazarus. Die was met zweren overdekt, en smachtte ernaar zijn honger te stillen met de kruimels die van de tafel van de rijke vielen. Maar er kwamen alleen honden... om zijn zweren te likken. De arme Lazarus stierf. In de hemel kreeg hij een ereplaats: naast Abraham. Ook de rijke man stierf. Hij werd begraven en kwam in het dodenrijk terecht. Hij leed er pijnen. Toen hij vanuit de diepte omhoog keek, zag hij in de verte Abraham, en Lazarus naast hem. `Vader Abraham !'riep hij luid. `Heb medelijden met me! Stuur Lazarus naar me toe, en laat hem de top van zijn vinger in het water steken om mijn tong te bevochtigen. Ik lijd hier verschrikkelijk in die vlammen!' `Zoon,' antwoordde Abraham, `denk eraan dat jij het in het leven goed hebt gehad en Lazarus slecht. Nu wordt hij getroost en jij gefolterd. Bovendien gaapt er tussen ons en jou een grote kloof. Niemand kan van hieruit naar jullie toe of omgekeerd.' `Ach vader! Ik smeek u: stuur hem dan tenminste naar mijn ouderlijk huis. Ik heb nog vijf broers. Laat Lazarus ze aanmanen, anders komen zij ook in dit oord van foltering terecht.' `Ze hebben de `wet van Mozes' en de aanmaningen van de profeten. Dat ze daarnaar luisteren!' `Ach nee, vader Abraham! Pas als iemand van de doden naar hen toe gaat, zullen ze tot inkeer komen.' `Als ze geen gehoor geven aan Mozes en aan de profeten, zullen ze ook niet overtuigd worden als iemand uit de dood opstaat,' zei Abraham.' 66 C. LICHT IN DE OGEN In veel, soms korte en verspreide gezegdes, spreekt Jezus over het meest noodzakelijke. Hoe moet de diepere gezindheid zijn, die ons als een licht in ons binnenste vergezelt en de richting wijst op alle levenswegen ? De bron van dat licht is Jezus en zijn woord. Het meest noodzakelijke Lucas 10,38-42 Onderweg met zijn leerlingen, kwam Jezus in een dorp. Een vrouw die Marta heette, ontving hem in haar huis. Ze had een zuster, Maria. Die ging aan de voeten van Jezus zitten om te luisteren naar zijn woorden. Marta niet. Die liep heen en weer, in beslag genomen door het dienen aan tafel. Ze kwam er even bij staan en zei: `Heer, raakt het u niet, dat mijn zus me alleen laat bedienen ? Zeg haar toch dat ze mij moet helpen!' 'Marta! Marta!' zei Jezus. 'je bent om heel wat bekommerd, je maakt je druk over veel dingen. Er is maar weinig nodig in het leven; ja, maar één ding. Maria heeft 32 32 gekozen wat voor iedereen het meest noodzakelijk is. Laat het haar!' De gelukkigste mensen Lucas 11,27-28 Terwijl hij eens aan het spreken was, werd Jezus door een vrouw uit het volk geprezen. Zij riep: `Gelukkig de moeder die u in haar schoot heeft gedragen en aan haar borst gevoed!' Daarop antwoordde hij: `Nog gelukkiger degenen die naar Gods woorden luisteren en ze onderhouden!' Ik ben het licht op de kandelaar Lucas 11, 29-33 Toen de mensen weer eens samengestroomd waren, zei Jezus: `Jullie generatie is verdorven! Jullie verlangen afdoende bewijzen, maar God zal geen ander bewijs geven dan dat van Jona, die drie dagen in de buik van de vis verbleef. Zoals Jona een teken was voor de mensen van Ninive, zo zal ik, de Mensenzoon, de derde dag na mijn dood een teken en bewijs zijn voor mijn tijdgenoten. Op de dag van het oordeel zal de koningin van Seba samen met jullie uit de dood opstaan. Maar ze zal jullie veroordelen, want zij kwam van het verre zuiden om te luisteren naar de wijze woorden van koning Salomo... Welnu, ik ben mèèr dan Salomo. Ook de mensen van 33 Ninive zullen met jullie uit de dood opstaan voor het oordeel. Maar ze zullen jullie veroordelen, want zij hebben zich bekeerd toen ze de boodschap van Jona hoorden... Welnu, ik ben mèèr dan Jona. Als je een olielamp aansteekt, zet je die niet in de kelder of onder de schepel waarmee je koren meet, maar op de kandelaar. Zo kunnen allen die binnenkomen, de glans van het licht zien... Maar erkennen jullie in mij het licht ?' Enkelvoudig van hart Lucas 11,34-50.52-54 `Je oog neemt het licht op voor je hele lichaam, het weerspiegelt ook de gesteltenis van je hart. Is je oog zuiver, dan stroomt het licht bij je binnen. Is je oog troebel, dan zit je helemaal in het duister.' Terwijl Jezus daarover sprak, kwam een farizeeër hem uitnodigen om bij hem thuis te eten. Jezus trad binnen en ging aanliggen. Maar de farizeeër stond verbaasd dat Jezus zich niet gewassen had voor de maaltijd, zoals voorgeschreven is door de `wet van Mozes'. Daarom zei de Heer hem: `Jullie, Farizeeën, maken wel de buitenkant van beker en schotel schoon, maar jullie hart zit vol roofzucht en slechtheid. Dwazen! Heeft God, die de buitenkant maakte, ook niet je binnenste gemaakt ? Geef liever de inhoud van beker en schotel als aalmoes, van al het overige kun je dan zonder angst genieten. Maar wee jullie, Farizeeën ! Om belasting aan de tempel te betalen, staan jullie wel het tiende deel af van onbeduidende dingen zoals munt en andere soorten kruiden. Maar jullie gaan voorbij aan de gerechtigheid en aan de liefde tot God. Dat laatste vooral moeten jullie doen, en de kleinere voorschriften daarom niet verwaarlozen. 69 33 Wee jullie, Farizeeën ! Jullie zijn belust op de voornaamste plaats in de synagogen, en op straat willen jullie graag met eerbied worden gegroet. Maar jullie lijken op graven vol bederf: de mensen lopen erover zonder het te weten.' nen hebben jullie voor de mensen verborgen. Zelf zijn jullie niet op Gods nieuwe beleid ingegaan, en wie wel wilde hebben jullie belet erop in te gaan.' Toen Jezus buitenkwam na de maaltijd, waren de wetgeleerden en Farizeeën fel op hem gebeten. Ze begonnen hem lastig te vallen met allerlei vragen om hem te kunnen betrappen op een of andere onjuiste uitlating. God vergeet niet één mus Lucas 12,4-7 Een van de aanwezige wetgeleerden merkte op: 'Leraar! Door zo te spreken beledigt gij ook ons!' `Wee ook jullie, wetgeleerden!' antwoordde Jezus. `Jullie leggen de mensen haast ondragelijke lasten op, maar zelf steken jullie er geen vinger voor uit. Wee! Jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten van vroeger. Welnu, jullie voorvaders hebben die profeten ter dood gebracht. Jullie stemmen dus in met hun wandaden? Terecht legt men deze wijze woorden in Gods mond: `Profeten en apostelen zal Ik naar hen toe zenden. Ze zullen sommigen van hen ter dood brengen, anderen vervolgen.' Jullie en je tijdgenoten zullen uiteindelijk boeten voor al het profetenbloed dat vergoten is vanaf het begin van de wereld tot nu toe. Wee, wetgeleerden! De sleutel om Gods wil te ken 34 Tegen zijn leerlingen zei Jezus: `Jullie, die mijn vrienden zijn: Vrees niet! Wees zelfs niet bang voor hen die je kunnen doden! Erger kwaad kunnen ze je toch niet doen. Zal ik zeggen wie jullie meer moeten vrezen ? Vrees God: Hij heeft de macht om je na de dood in de hel te werpen. Ja, ik herhaal het: Vrees Hem! Kun je niet vijf mussen kopen voor twee centen ? Toch vergeet God niet één mus. Ja, zelfs al de haren op je hoofd zijn geteld. Vrees niet. Jullie zijn mèèr waard dan een hele zwerm mussen.' We zijn gewoon knechten Lucas 17,7-10 `Veronderstel dat je een knecht hebt, die je land ploegt of je vee hoedt. Als hij 's avonds thuiskomt, zeg je dan: `Ga maar meteen aan tafel zitten'? Nee, je zult veeleer zeggen: `Maak eten voor me, doe je schort om en bedien me! Laat mij eerst eten en drinken. Daarna kun je zelf wat gebruiken.' Moet je die knecht dankbaar zijn ? Hij heeft alleen gedaan wat hem opgedragen was. Zo is het ook met jullie. Wanneer je alles uitgevoerd hebt wat is opgedragen, zeg dan: `We zijn gewoon 71 34 knechten, zonder enige verdienste. We hebben slechts gedaan wat we moesten doen.' Wie komt erin ? Lucas 18,15-17 D. ALLES DOET BIDDEN Het gebed van Jezus groeit uit de dingen die rond hem gebeuren en uit zijn toewijding aan het rijk van zijn Vader. Zo leert hij het ook zijn leerlingen. bid bij watje gelukkig maakt, bid om Gods heerschappij, bid om watje nodig hebt, bid en dank om wat met je gebeurt, bid aanhoudend, bid zoals je bent. Dank, Vader! Lucas 10,21-24 Eens juichte Jezus, vol van Gods geest: De mensen brachten ook kindjes bij Jezus. Ze wilden dat hij ze zou aanraken. Toen de leerlingen dat zagen, wezen zij ze bars af. Maar Jezus riep de kleinen bij zich. `Laat die kinderen bij me komen. Hou ze niet tegen! Want God wil onder zijn heerschappij juist mensen zoals zij. Jazeker, wie de heerschappij van God niet aanneemt als een kind, komt niet eens in zijn rijk bin nen!' `Ik prijs en dank U, Vader, Heer van hemel en aarde. Wat wijzen en verstandigen niet inzien, hebt Gij te kennen gegeven aan eenvoudigen. Ja, Vader, zo hebt Gij het gewild.' En tegen zijn leerlingen zei hij: `Alles is me in handen gelegd door mijn Vader. Niemand weet wie de Zoon is, tenzij de Vader. Niemand weet wie de Vader is, tenzij de Zoon en degenen aan wie de Zoon het wil onthullen. Jullie zijn gelukkig: jullie zien het met eigen ogen! Veel profeten en koningen van vroeger hadden graag gezien wat jullie zien, en graag gehoord wat jullie horen.' Onze lieve Vader Lucas 11,1-13; Matteüs 6,9-13 Jezus was eens aan het bidden zoals hij gewoon was. Toen hij ophield, vroeg een van zijn leerlingen: `Heer, leer ons bidden! Ook de Doper heeft het zijn volgelingen geleerd.' 35 73 35 `Als jullie bidden,' antwoordde Jezus, `zeg dan: Lieve Vader, toon onder ons uw heerlijke macht, heers over de wereld nu en voor altijd. Geef ons dag na dag het nodige eten, vergeef onze schuld, want ook wij willen anderen hun schuld vergeven, en laat ons niet in de beproeving geraken.' Jezus voegde eraan toe: `Veronderstel dat je een vriend hebt. Midden in de nacht ga je naar hem toe en vraagt: `Hee vriend! Wil je me drie broden lenen ? Een andere vriend van me is van de reis bij me komen binnenvallen en ik heb niets om hem voor te zetten.' Zal die vriend je vanuit zijn huis toeroepen: `De deur is al op slot! Mijn kinderen en ik liggen al in bed! Ik kan niet meer opstaan en je het nodige geven'? Ik zeg jullie maar: als hij niet opstaat en het nodige geeft omwille van de vriendschap, zal hij opstaan en het geven omdat zijn vriend zo vrijpostig is. Dus: Vraag en God zal je geven. Zoek en God zal je doen vinden. Klop en God zal voor je opendoen. Al wie vraagt, krijgt. Wie zoekt, vindt. Wie klopt, voor hem wordt opengedaan. In de christelijke gemeenten waar het evangelie volgens Matteüs geschreven is, werd het `gebed des Heren' zo gebeden. Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd zijn, laat uw rijk komen en laat uw wil geschieden op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood, vergeef ons onze schuld zoals ook wij vergeven aan wie ons iets schuldig is, en laat ons niet in bekoring komen maar bevrijd ons van het kwaad. Want van U is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen. Welke vader onder jullie zal aan zijn zoon die om brood vraagt, een steen geven ? Of een slang, als hij om vis vraagt ? Slecht als jullie zijn, geven jullie je kinderen goede dingen... hoeveel meer zal dan je Vader die God is, zijn geestkracht geven aan wie er om vraagt!' Eén verlaat de voorgeschreven weg Lucas 17,11-19 Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samarië en Galilea. Toen hij een dorp binnenging, kwamen er ook tien melaatsen aan. Omdat melaatsheid besmettelijk is, noemt men melaatsen onrein en moeten zij zich volgens de voor 36 75 36 schriften van de wet op een afstand houden van de andere mensen. De tien riepen dus van ver: 'Jezus! Meester! Ontferm u over ons!' Jezus zag hen en zei: `Gaan jullie je aan de priesters tonen om de genezing te laten constateren. De `wet van Mozes' schrijft het zo voor.' Zij gingen... en onderweg werden ze rein. Eén van hen kwam op zijn schreden terug toen hij zag dat hij genezen was. Luid zong hij Gods lof en, bij Jezus gekomen, boog hij diep om te bedanken. Die man was een Samaritaan. `Zijn niet alle tien gereinigd ?' vroeg Jezus. `Waar blijven de negen anderen ? Is in hun ogen de wet belangrijker dan God ? Kon alleen deze man, die een vreemdeling is en niet geliefd bij ons volk, terugkeren om God eer te brengen ? En tegen de Samaritaan zei hij: `Sta op en ga heen. Je geloof heeft je gered.' Als je bidt... Lucas 18,1-14 van de mensen niets aan, ik zal die weduwe recht verschaffen. Anders bezorgt zij me eindeloos last, en slaat me misschien nog in het gezicht.' Let op de woorden van die slechte rechter! Zou God dan geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en nacht tot Hem roepen al schijnt Hij ons te laten wachten ? Jazeker, spoedig zal Hij recht verschaffen! Maar wanneer ik als Mensenzoon zal komen, zal ik dan geloof vinden op aarde ?' Nu waren er sommigen die overtuigd waren dat zij alles goed deden in Gods ogen. Zij keken op de anderen neer. Voor hen vertelde Jezus: `Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De een was farizeeër, de ander tollenaar. De farizeeër stond fier rechtop en bad: `O God, ik dank U omdat ik niet ben zoals de anderen: zij roven, zijn onrechtvaardig en bedrijven overspel. Of ook niet zoals die tollenaar daar. Ik vast twee dagen per week, ik sta het tiende deel van al mijn inkomsten af...' Maar de tollenaar bleef op een afstand staan. Hij wilde zelfs zijn ogen niet naar God opslaan. Hij sloeg zich op de borst en zei: `O God, wees mij, zondaar, genadig!' Ik verzeker jullie: die tollenaar ging bevrijd van schuld naar huis, niet de farizeeër. Want alwie zich verheft wordt vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden.' Om zijn leerlingen bij te brengen dat ze steeds moesten bidden, zonder de moed te verliezen, vertelde Jezus: `Er was eens in een stad een rechter, die geen ontzag had voor God en zich van de mensen niets aantrok. In dezelfde stad woonde een weduwe, die herhaaldelijk bij hem kwam: `Verschaf me recht! Laat mijn tegenpartij vergoeding betalen! Verschaf me toch recht!' Lange tijd wilde hij niets voor haar doen, maar later zei hij bij zichzelf: `Al geef ik niet om God en trek ik me 37 77 37 E. ALTIJD KLAARSTAAN Wie het rijk van God aangeboden krijgt moet wakker gevonden worden, op het aanbod ingaan en zijn verantwoordelijkheid opnemen. Er zal rekenschap worden gevraagd. Wie het gekregen vuur niet doet oplaaien, wie de last niet durft opnemen, het geschikte ogenblik niet onderkent of de uitnodiging niet aanneemt, verspeelt zijn plaats aan de feesttafel. Maar zegt die man bij zichzelf. `Mijn meester blijft wel lang weg,' en begint hij de knechten en dienstmeiden te slaan, begint hij te eten en te drinken tot hij dronken is... dan zal de meester komen op een dag dat de beheerder hem niet verwacht en op een uur dat hij niet voorziet. De meester zal hem neerslaan met het zwaard en hem het lot van de ongelovigen doen ondergaan. Wie veel ontving, van hem zal God veel vragen. Wie veel toevertrouwd kreeg, van hem zal God nog meer eisen.' Je hebt geen tijd tot morgen Lucas 12,35-48 `Jullie moeten zijn als knechten die wachten op hun meester, om hem te ontvangen als hij terugkomt van een bruiloftsfeest. Is hij daar en klopt hij, dan kunnen ze aanstonds opendoen. Gelukkig de knechten die de heer bij zijn thuiskomst wakker vindt! Ja, hij zal een schort voorbinden, hen aan tafel laten aanliggen en zelf rondgaan om hen te bedienen. Al komt hij na middernacht of na drie uur in de morgen... gelukkig de knechten die hij wakker vindt! Hou je steeds gereed, met olie in je lamp! Je moet goed weten: als de eigenaar van het huis wist op welk uur de dief zou komen, zou hij niet laten inbreken. Hou je gereed! Want de Mensenzoon komt op een ogenblik dat je hem niet verwacht.' Petrus had een vraag: `Heer, bedoelt gij deze gelijkenissen alleen voor ons, apostelen, of voor iedereen ?' `Wie zou ik wel bedoelen,' vroeg Jezus, `als het gaat over een trouwe en bedachtzame beheerder, die door zijn meester over het dienstvolk is aangesteld om hen regelmatig hun rantsoen koren te geven ? Gelukkig de beheerder, die de meester bij zijn thuiskomst daarmee bezig vindt. Ja, hij zal hem zeker aanstellen over heel zijn bezit. 78 Vuur moet branden Lucas 12,49-53 `Vuur ben ik in de wereld komen brengen. Hoe verlang ik dat het oplaait! Ten onder gaan moet ik, als bij een doop. Wat een angst voel ik tot het volbracht is! Menen jullie dat ik rust in de wereld ben komen brengen ? Helemaal niet! Integendeel: verdeeldheid! Want van nu af zullen de mensen van éénzelfde gezin verdeeld zijn: de een tegen de ander. De vader tegen zijn zoon en de zoon tegen de vader, de moeder tegen haar dochter en de dochter tegen de moeder, de schoonouders tegen hun schoondochter en schoonzoon.' Lees de tekenen des tijds Lucas 17,20-25; 13,18-21; 12,54-59 Aan Farizeeën die vroegen wanneer God zijn rijk zou stichten en wanneer Hij zou beginnen te heersen, antwoordde Jezus: `Er zullen geen bijzondere tekens zijn waaraan je de komst van het rijk van God kunt waarne 79 38 men. Men zal niet kunnen zeggen: Kijk, hier is het!, of: Kijk daar!... Want zie, God is nu al machtig onder jullie bezig. Maar later, als zijn dag komt, zal de Mensenzoon onverwacht flitsen als de bliksem, schitterend van het ene eind van de hemel tot het andere. Hij moet echter eerst veel lijden en verworpen worden door zijn tijdgenoten.' `Waarmee kan ik het begin van Gods heerschappij over jullie vergelijken ? Het is zoals met een mos terdzaadje dat iemand in zijn tuin zaait. Het groeitop en zal zulk een grote boom worden, dat vogels hun nesten in de takken komen maken. Of je kunt het ook vergelijken met het beetje gist dat een vrouw in drie maten bloem verwerkt: het hele deeg begint te rijzen.' Zich tot het volk richtend, zei Jezus nog: `Wanneer jullie een wolk uit het westen zien opkomen, concluderen jullie direct: Er komt regen. Dat gebeurt dan ook. Wanneer een zuidenwind waait, zeggen jullie: Het zal heet worden. En het gebeurt. Schijnheiligen ! Het uitzicht van aarde en hemel weten jullie juist te verklaren, waarom begrijpen jullie nu niet het belang van dit ogenblik ? 39 Ja, waarom komen jullie er niet toe juiste gevolgen te trekken ? Veronderstel dat je met je tegenpartij naar de overheid gaat. Geef je dan alle moeite om onderweg van hem af te komen! Anders sleept hij je voor de rechter, de rechter levert je over aan de bewaker en de bewaker werpt je in de gevangenis. Daar kom je zeker niet uit tot je de laatste cent betaald hebt!' Anderen nemen je plaats in Lucas 13,22-30 Ondertussen trok Jezus door steden en dorpen. Hij gaf er wel onderricht, maar zette steeds zijn reis voort naar Jeruzalem. Onderweg vroeg iemand hem: `Heer, zullen er maar weinig gered worden ?' `Span je tot het uiterste in om binnen te komen,' antwoordde Jezus, `want de deur is smal! Zeker, velen zullen het proberen, maar het zal hen niet lukken. De huisvader staat 's avonds op en sluit de deur. Als jullie dan buiten staan en op de deur beginnen te kloppen: `Heer, doe open voor ons !'zal hij antwoorden: `Ik ken jullie niet! Waarvandaan komen jullie ?' Dan zullen jullie zeggen: `Met u hebben we nog gegeten en gedronken; gij hebt nog onderricht gegeven in onze straten.' `Ik weet niet waar jullie vandaan komen,' zal hij weer antwoorden. `Weg ! Allemaal! Jullie zijn boosdoeners!' Je zult wenen en knarsetanden, wanneer je de voorvaders Abraham, Isaak en Jakob en de profeten in het toekomstige rijk van God zult zien, terwijl je zelf buitengeworpen bent. Ook veel mensen uit volken van alle windstreken zullen komen en in het rijk van God aan tafel een plaats krijgen. Onthoud goed deze spreuk: Wie meent het eerste recht te hebben, komt het laatst aan de beurt.' 81 39 Dwing de mensen binnen te komen Lucas 14,15-24 Onder de maaltijd die Jezus eens gebruikte bij een van de voornaamste Farizeeën, zei een van de tafelgenoten: `Gelukkig wie aan tafel zal zitten in het toekomstige rijk van God!' Daarop vertelde Jezus: `Iemand wilde eens een feestmaal geven en nodigde veel gasten uit. Op het afgesproken uur zond hij zijn knecht om de genodigden te melden: `Alles is gereed. Kom nu!' `Ga dan naar de grote wegen en in de steegjes. Dwing de mensen binnen te komen! Mijn huis moet vollopen. Maar niemand van degenen die het eerst waren gevraagd, zal van mijn feestmaal proeven!' Maar van de eerste tot de laatste begonnen zij zich te verontschuldigen. `Ik heb een akker gekocht,' zei de eerste. `Ik moet hem dringend gaan bekijken. Wil me verontschuldigen.' - `Ik heb vijf paar trekossen gekocht,' zei de tweede. `Ik wil ze nu proberen. Wil me verontschuldigen.' - `Ik ben pas getrouwd,' zei een ander. `Daarom kan ik niet komen.' De knecht kwam terug en vertelde alles aan zijn heer. Die werd woedend. 'Vlug! Loop door de straten van de stad en breng armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen mee!' Even later meldde de knecht: `Heer, uw bevel is uitgevoerd... maar nu is er nog plaats.' 82 83 40 F. GOD IS VERHEUGD Niemand heeft voorgoed alle kansen gemist. Niemand mag menen dat hij afgeschreven is, vergeten of verloren. God wacht, God zoekt, God brengt thuis en geeft een feest... ook als mensen door hun broeders voor dood worden gehouden. Volgend jaar misschien Lucas 13,5-9 `Zorg dat jullie tijdig tot bekering komen,' zei Jezus. En hij voegde er deze gelijkenis aan toe: `Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom staan. Op zekere dag ging hij kijken of er vruchten aan zaten. Hij vond er geen. `Sinds drie jaar kom ik aan deze boom vijgen zoeken,' zei hij tegen de tuinier. `Maar ik vind er geen. Hak hem maar om. Waarom zou hij de grond verder uitputten ?' `Heer, laat hem dit jaar nog staan,' stelde de man voor. `Wacht tot ik er omheen gespit heb en de grond bemest. Misschien draagt hij volgend jaar vrucht. Zoniet, dan kunt ge hem laten omhakken.' 41 Wat verloren lijkt Lucas 15,1-10 Telkens weer waren er tolbeambten in Jezus' omgeving en mensen die als zondaars bekendstonden. Ze luisterden graag naar hem. Maar de Farizeeën en wetgeleerden morden daarover: `Hij ontvangt zondaars en eet zelfs met hen.' Jezus antwoordde daarop met deze gelijkenis: `Veronderstel dat iemand van jullie honderd schapen heeft. Op zekere dag mist hij er één van. Zal hij de negenennegentig andere dan niet in de steek laten om op zoek te gaan naar dat ene, totdat hij het vindt ? En heeft hij het gevonden, dan is hij zo blij, dat hij het op z'n schouders neemt. Thuisgekomen, roept hij zijn vrienden en buren bij elkaar: `Laten we samen blij zijn, want ik heb m'n verloren schaap gevonden!' Ik verzeker jullie: zo is God meer verheugd over één zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig gerechtigen die geen bekering nodig hebben. Of veronderstel dat een vrouw tien zilverstukken heeft en er één van verliest. Zal zij dan niet de lamp aansteken, het huis vegen en goed zoeken tot ze het vindt ? En heeft zij het gevonden, dan roept ze haar 85 41 vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar: `Laten we samen blij zijn, want ik heb m'n verloren zilverstuk gevonden!' Ik verzeker jullie: zo verheugt God zich met de zijnen over één zondaar die zich bekeert.' God geeft een feest Lucas 15,11-32 'k Zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen God en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te zijn. Neem mij aan en behandel mij als een van uw dagloners.' Hij ging dus op weg, terug naar zijn vader. Hij was nog ver van huis, toen zijn vader hem al zag aankomen, en medelijden kreeg. Hij liep naar zijn zoon toe en kuste hem. En Jezus vertelde nog: `Een man had twee zonen. Op een dag zei de jongste hem: `Vader, geef me het deel van het familiebezit waarop ik recht heb.' De man verdeelde dus het familievermogen onder zijn zonen. Een paar dagen later pakte de jongste al wat hij bezat bij elkaar, en vertrok naar een ver land. Daar leidde hij een losbandig leven en verkwistte zijn bezit. Toen hij alles had opgemaakt, kwam er een felle hongersnood. Hij begon gebrek te lijden en vond onderkomen bij een van de inwoners van dat land. Die stuurde hem het veld in om varkens te hoeden. Nu had de jongen graag zijn buik gevuld met de peulen die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem... Hij kwam tot inkeer en zei bij zichzelf: `Veel dagloners bij mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van de honger... Ik ga terug naar mijn vader! 86 `Vader,' begon de jongen, `ik heb gezondigd tegen God en tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te zijn...' Maar de vader beval zijn knechten: 'Vlug! Haal het mooiste kleed en trek het hem aan. Steek een ring aan zijn vinger. En doe hem sandalen aan! Haal hetgemeste kalf van stal en slacht het. Laten we eten en feestvieren! Want mijn zoon hier was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.' De oudste zoon was ondertussen bezig op het land. Toen hij terugkeerde en dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg: `Wat gebeurt hier ? Wat betekent dat ?' `Uw broer is terug! Uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten omdat hij hem gezond en wel mocht terugkrijgen.' 87 42 De oudste werd woedend en wilde thuis niet binnengaan. Daarom kwam vader naar buiten, en probeerde hem over te halen. 'Nee!' antwoordde de zoon. `Ik dien u al zoveel jaren, nooit heb ik één van uw geboden overtreden... en nog geen bokje heb ik van u gekregen om eens met m'n vrienden feest te vieren. Maar die zoon van u heeft uw vermogen opgemaakt met hoeren; hij komt terug... en gij laat het gemeste kalf voor hem slachten!' `Jongen, jij bent altijd bij me. Al wat ik heb, is ook van jou. Maar nu moet je feesten en blij zijn. Want die broer van je was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.' G. GEKOMEN OM TE REDDEN De reis loopt ten einde. We naderen Jericho, dat in het landsdeel Judea ligt. Voor Jezus is het duidelijk wat hem in de hoofdstad Jeruzalem te wachten staat. De apostelen zien het niet. De gelovige blinde wel: hij volgt degene die ten onder wil gaan om te redden wat verloren was. Ook Zacheüs behoort bij de eersten die gered worden. Volgen tot het einde toe Lucas 18,31-43 Jezus wilde met zijn twaalf apostelen alleen zijn om hen te zeggen: `Luister, we trekken nu op naar Jeruzalem. Daar zal aan mij, de Mensenzoon, alles voltrokken worden wat je bij de profeten kunt lezen. De Mensenzoon zal aan de Romeinen uitgeleverd worden. Hij zal bespot worden, beledigd en bespuwd. Na hem gegeseld te hebben, zullen ze hem doden. Maar de derde dag daarna zal hij verrijzen.' De apostelen begrepen niets van wat Jezus had gezegd; de betekenis van die woorden ontging hen, ze konden niet volgen wat hij zei. Toen ze Jericho naderden, zat er een blinde langs de weg te bedelen. Hij hoorde veel volk voorbijgaan en vroeg wat er aan de hand was. `Jezus de Nazareeër trekt hierlangs,' werd hem gezegd. `Jezus !'riep hij luid. `Koningszoon van David! Ontferm u over mij!' 'Sst ! Hou je mond !'snauwden de mensen hem toe. Maar hij riep nog veel harder: `Zoon van David! Ontferm u over mij!' Jezus bleef staan. `Breng die man hier bij me!' beval hij. 43 89 43 Toen de blinde voor hem stond, vroeg Jezus: `Wat wil je dat ik voor je doe ?' `Heer, dat ik kan zien!' `Zie dan weer!' zei Jezus. `Je geloof heeft je gered, man.' Op dat ogenblik kon hij weer zien. Hij volgde Jezus, terwijl hij God prees om te danken. Ook het volk dat alles had gezien, loofde God. want hij inde belastingen voor de Romeinen en kon mèèr laten betalen dan nodig was. Hij wilde zien wie Jezus was, maar slaagde er niet in: te veel volk liep te hoop rond Jezus en hijzelf was maar klein van gestalte. Om hem toch te zien liep hij hard vooruit en klom in een vijgeboom, waar Jezus langs zou komen. Toen Jezus daar passeerde, keek hij omhoog. `Zacheüs,' zei hij, `kom vlug naar beneden: vandaag moet ik bij jou te gast zijn.' Zacheüs klom snel naar beneden en ontving hem met vreugde. Klein genoeg om ja te zeggen Lucas 19,1-10 Jezus ging Jericho binnen en trok door het stadje. Nu was daar een zekere Zacheüs, hoofdambtenaar bij de toldienst, een rijk man. Hij was niet geliefd bij het volk, Maar degenen die het gezien hadden, morden: `Hij is bij een zondaar zijn intrek gaan nemen!' Zacheüs stond op. `Kijk, Heer!' zei hij tegen Jezus. `De helft van mijn bezit zal ik aan de armen geven. En als ik iemand iets afgeperst heb, geef ik het hem vierdubbel terug.' `Vandaag is deze familie gered,' verklaarde Jezus. `Ook deze man is nu een ware afstammeling van Abraham. Als de Mensenzoon ben ik gekomen om te zoeken en te redden wat verloren was.' 44 91 44 4. TE JERUZALEM Hoe Jezus uiteindelijk gered heeft wat verloren was, is een ontstellend verhaal. We zullen het hier lezen zoals Marcus het opgetekend heeft in zijn evangelie. Dat boekje over het goede nieuws was een twintigtal jaren voor het evangelie van Lucas geschreven. Marcus vertelt het gebeuren zoals het werd verkondigd aan christenen die te lijden hadden voor hun geloof. Het verhaal wil hen sterk maken in de geleden moeilijkheden, moed geven in de radicale navolging van Jezus tot het uiterste toe. Omdat Marcus zijn boekje als een soort handleiding voor predikers en catecheten opstelt, geeft hij minder uitleg dan Lucas. Hij vertelt eenvoudig; de gebeurtenissen volgen elkaar snel op. Soms gebruikt hij andere woorden dan Lucas: hij zegt bijvoorbeeld `schriftgeleerden' in de plaats van `wetgeleerden'. Tot op het ogenblik dat Jezus helemaal alleen staat tegenover zijn rechters en beulen, verzwijgt Marcus dat Jezus de koninklijk Gezalfde is van Godswege, de Zoon van God. Het geheim van de eigen manier waarop Jezus mens was, kan pas onthuld worden als je vernomen hebt dat hij zijn taak heeft vervuld door lijden en dood heen. Jezus is hier vooral de lijdende dienaar van Gods 45 koninklijke heerschappij over ons. De hoge woorden, de grote titels `Christus', `Mensenzoon' en `Zoon van God' kun je niet meer verkeerd verstaan, wanneer Jezus terechtstaat of wanneer hij stervend aan een schandpaal hangt. De navolging, het volledige geloof in de verheven Heer Jezus Christus, voert je langs zijn weg van zelfverloochening. A. VERWELKOMING... MET STRIKKEN In de hoofdstad wordt heel duidelijk wie voor en wie tegen Jezus is. De enen willen hem koning maken, de anderen vrezen zijn invloed op het volk en willen hem doen vallen. Wie strikken legt voor de Zoon, zal zijn plaats in Gods rijk verliezen, zegt Jezus. Maar de leiders van het volk houden niet op te zoeken hoe ze hem volgens de godsdienstige of politieke wetten kunnen beschuldigen. Leve de koning! Marcus 11,1-11 Jezus ging verder op weg naar Jeruzalem. Toen hij de dorpen Betanië en Betfage bij de Olijfberg naderde, stuurde hij twee van zijn leerlingen vooruit. `Ga naar het dorp daar voor ons. Bij het binnengaan zullen jullie een jonge ezel zien staan, die vastgebonden is. Er heeft nog nooit iemand op gezeten. Maak hem los en breng hem hier. Als iemand je wat vraagt, zeg dan: De Heer heeft hem nodig, hij laat hem straks wel terugbrengen.' Ze liepen vooruit, vonden langs de straat het ezelsveulen, vastgebonden aan een deur, en maakten het los. `Hee, wat doen jullie daar?' vroegen enkele mensen die in de buurt stonden. `Zomaar dat veulen losmaken!' Zij antwoordden zoals Jezus hen gezegd had, en de mensen lieten hen begaan. 93 45 Ze brachten het veulen bij Jezus, legden er hun mantel overheen, en hij ging erop zitten. Veel van de mensen die bij hem waren, spreidden hun mantels uit op de weg. Anderen strooiden er groene takken, die ze in het veld hadden afgesneden. Ze vormden een stoet rond Jezus en riepen: `Hosanna - red ons, God ! Heil aan wie komt van Godswege! Leve het komende koninkrijk van onze voorvader David! Hosanna - red ons, God, vanuit de hemel!' Zo reed Jezus Jeruzalem binnen. Hij ging door tot op het tempelplein zoals alle pelgrims doen. Daar keek hij rond en nam alles in zich op. Maar omdat het al avond werd, ging hij met zijn twaalf apostelen de stad uit, naar Betanië. 46 De hoofdstad: een boom zonder vijgen Marcus 11,12-21 Toen zij de volgende dag Betanië hadden verlaten, kreeg Jezus honger. In de verte zag hij een vijgeboom in blad en ging kijken of er vruchten te vinden waren. Maar hij vond niets dan blaren. Het was nog niet de tijd voor vijgen. `Nooit in eeuwigheid zal iemand een vijg van je eten !'zei Jezus tegen de boom. Zijn leerlingen hadden het gehoord. Ze gingen Jeruzalem binnen. Toen Jezus weer op het tempelplein gekomen was, begon hij daar de kopers en verkopers te verjagen. De tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de duivenverkopers gooide hij omver. En hij verbood dat iemand nog vrachten over het tempelplein zou dragen. Hij gaf hen een geduchte les: `Weten jullie dan niet, dat bij de profeten geschreven staat: `Mijn huis zal een 95 46 Een onverwacht antwoord Marcus 11,27-12,12 gebedshuis worden voor alle volken'? Jullie hebben er een rovershol van gemaakt!' De hogepriesters en de schriftgeleerden vernamen wat er gebeurd was. Ze zochten hoe ze Jezus ter dood konden brengen. Ze waren immers bang geworden voor hem, want het hele volk was weg van zijn leer. Tegen de avond verlieten Jezus en zijn leerlingen de stad weer. Zij kwamen in de stad en gingen weer naar het plein rond de tempel. Enkelen van de hogepriesters, schriftgeleerden en hoge ambtenaren kwamen op hen af. Ze vroegen aan Jezus: `Welke bevoegdheid hebt gij om hier op te treden zoals gij gisteren gedaan hebt ? En wie heeft u het recht gegeven om dat te doen ?' `Ik zal jullie maar één vraag stellen,' zei hij. `Als jullie daarop antwoorden, zal ik zeggen van wie ik bevoegdheid heb gekregen en met welk recht ik optreed. Luister: de bevoegdheid van Johannes om te dopen, kwam die van God of van mensen ? Ik wacht...' Ze begonnen onder elkaar te overleggen: `Als we zeggen `van God', zal hij antwoorden: `Waarom hebben jullie dan geen geloof geschonken aan Johannes !' En we kunnen niet zeggen dat het maar mensenwerk was...' Ze waren namelijk bang voor het volk, want iedereen hield dat Johannes de Doper werkelijk een profeet van God was geweest. Tenslotte moesten ze iets antwoorden... Ze zeiden: `We weten het niet.' `Dan zeg ik ook niet met welke bevoegdheid ik optreed,' zei Jezus. En hij voegde er een gelijkenis aan toe: 's Anderendaags in de morgen kwamen zij langs de vijgenboom en zagen dat hij tot in de wortels verdord was. Dat deed Petrus denken aan wat de dag tevoren gebeurd was. `Rabbi,' zei. hij op z'n Aramees. `Meester, kijk! De vijgenboom die gij vervloekt hebt, is verdord! Zal het Jeruzalem ook zo vergaan ? Misschien vindt gij er geen vruchten...' 96 97 47 `Er was eens een man die een wijngaard aanlegde. Rond het stuk land trok hij een stenen muurtje op, in de rots hakte hij een wijnpers uit, en hij bouwde ook een toren om de vruchten te bewaken. Daarna verpachtte hij alles aan wijnbouwers en vertrok naar een ver land. Toen de tijd van de oogst was gekomen, zond hij een van zijn dienaars om van de wijnbouwers zijn deel van de opbrengst in ontvangst te nemen. Maar de wijnbou wers grepen de dienaar vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug. De eige naar zond daarop een tweede dienaar naar hen toe. Maar ze sloegen hem op zijn hoofd en beschimpten hem. Toen werd een derde dienaar gestuurd. Die doodden ze. En nog andere dienaars... De enen werden mishandeld, de anderen werden om het leven gebracht. Nu had de eigenaar niemand meer dan zijn enige, geliefde zoon. Die zond hij het laatste naar hen toe. Hij dacht: `Ze zullen mijn zoon toch wel ontzien.' De wijnbouwers zeiden tegen elkaar: `Dat is de erf genaam. Kom, laten we hem vermoorden, dan wordt de wijngaard van ons !'Ze grepen hem vast, vermoordden hem en gooiden hem buiten de wijngaard. Wat moet de eigenaar van die wijngaard nu doen... ? Hij zal zelf komen! De pachters zal hij laten ombren gen, en zijn wijngaard aan anderen geven. Denk maar aan wat in een van de psalmen staat: `De steen, die de metsers hebben weggegooid, is juist hoeksteen geworden. Zo was het plan van God, de Heer. Bij het zien ervan staan wij verwonderd.' De hogepriesters, ambtenaren en schriftgeleerden begrepen dat Jezus met de wijnbouwers van de gelijkenis henzelf had bedoeld. Ze wilden hem gevangen nemen, maar waren bang voor het volk. Daarom lieten ze hem met rust en dropen af. 98 Nog meer vragen Marcus 12,13-27 Kort daarop stuurden zij enkele Farizeeën en mannen van de partij van Herodes Antipas om Jezus in zijn woorden te strikken. Die kwamen op hem af en vroegen: `Meester, wij weten dat gij rechtzinnig zijt en u aan niemand stoort. Gij ziet niemand naar de ogen, maar houdt oprecht de wil van God voor. Wat dunkt u... mogen wij aan de Romeinse keizer belasting betalen of niet ?' Jezus zag dat zij huichelden. Daarom vroeg hij: `Waarom willen jullie mij in de val laten lopen? Toon eens een geldstuk.' Ze lieten er een zien. `Van wie is die afbeelding ? en dit randschrift hier ?' `Van de keizer...' `Als jullie de voordelen van het keizerrijk genieten, geef dan de keizer wat de keizer toekomt. Maar geef steeds aan God wat God toekomt.' Ze stonden verstomd van zijn antwoord. Maar toen kwamen er Sadduceeën. Die geloven niet in de opstanding van de doden. Zij legden Jezus een 99 48 rabbijns ingewikkelde vraag voor, waarmee ze de verrijzenis belachelijk maakten. `Zitten jullie niet op een verkeerd spoor,' vroeg Jezus, `precies omdat jullie de heilige Schrift niet kennen en ook nog Gods macht onderschatten ? In het verhaal van Mozes bij de brandende doornstruik zegt God: `Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.' Alhoewel die voorvaders dood zijn, wordt Hij nog hun God genoemd. Zij leven dus voor Hem. Hij is een God van levenden. Jullie zijn op een dwaalspoor!' meesten van het volk luisterden graag naar hem. Hij waarschuwde immers tegen de schijnheiligheid van sommige schriftgeleerden en voegde er aan toe: `Pas op! Ze eigenen zich zelfs de huizen van weerloze weduwen toe, terwijl ze voor de mooie schijn vroom doen en lange gebeden opzeggen. Voor hen zal God strenger zijn dan voor anderen!' Er zijn ook oprechten Marcus 12,28-44 Een schriftgeleerde had naar die discussie geluisterd. Hij vond dat Jezus raak had geantwoord, op z'n rabbijns. Daarom trad hij naar voren en legde hem het probleem voor waarmee hij zat: `Wat is het allereerste, het belangrijkste gebod ?' `Dit is het eerste,' antwoordde Jezus, en hij haalde de heilige Schrift aan: `Luister, Israël! De Heer onze God is je enige Heer. Daarom moet je de Heer, je God, beminnen met heel je hart, met heel je gemoed en met al je krachten. En dit is het tweede belangrijkste gebod: Je moet je naasten beminnen als jezelf. Belangrijker geboden dan deze twee zijn er niet.' `Akkoord, Meester!' zei de schriftgeleerde. `Ik vind het goed wat gij zegt: God is onze enige Heer, er bestaat geen ander buiten Hem. En liefde voor Hem en voor onze naasten is van veel meer belang dan alle soorten offers.' Omdat Jezus vond dat de schriftgeleerde met een oprecht inzicht had gesproken, zei hij tegen hem: `Jij staat niet ver van Gods rijk: over jou kan God heer zijn.' Niemand durfde nu nog vragen stellen aan Jezus. De Daarop ging hij zitten tegenover de kist waarin de mensen hun bijdrage voor de offers kunnen storten. Hij bemerkte hoe menige rijke er met groot gebaar veel geld in wierp. Er kwam ook een arme weduwe, die er twee centjes in offerde. Hij riep zijn leerlingen bij zich: `Ik verzeker jullie: van al degenen die iets in de offerkist werpen, geeft die arme weduwe het meeste. De anderen staan maar wat af van hun overvloed, maar zij heeft van haar armoe geofferd: van wat zij nodig heeft om te leven.' 49 49 B. AFSCHEID Jezus voorziet dat hij de profetendood zal sterven. ze zullen hem doen zwijgen. Bewust neemt hij afscheid met woord en daad. I n zijn laatste onderricht waarschuwt hij zijn leerlingen voor gevaren van later; hij bemoedigt hen. Wanneer een vrouw hem de eer van een zalving bewijst, ziet hij er een balseming in. Aan de spijzen op de paaltafel geeft hij de betekenis van zijn komende dood. Hij wil dat-ie bij het brood aan zijn gebroken lichaam denkt, en bij de wijn aan zijn vergoten bloed. Hij gaat voor in het bidden en waken om niet door het kwaad van de ontrouw overmand te worden. Maar wie volgt hem daarin na ? Hij wordt eenzaam achtergelaten, oog in oog met zijn ondergang. Verraden, niet door één man, maar door allen. Laatste bemoediging Marcus 13,1-13.26-27.31-33 Met zijn leerlingen verliet Jezus het tempelplein. Een van hen zei: `Meester, kijk eens hoe mooi, dat stenen bouwwerk. Wat een tempel!' `Al die grote gebouwen daar?' vroeg Jezus. `Geen steen ervan zal op de andere blijven staan: alles wordt verwoest.' Ze gingen de Olijfberg op en hij ging zitten, recht tegenover de tempel. Alleen Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas zaten bij hem. Zij dachten aan het einde van de wereld en vroegen: `Zeg ons, Meester, wannèèr dat zal gebeuren en aan welke tekens we kunnen zien dat het op komst is.' `Let op dat niemand jullie misleidt,' zo begon Jezus. `Er zullen immers mensen zogezegd in mijn naam komen en beweren: `Ik ben de messias. Volg mij maar,' en ze zullen velen misleiden. Jullie zullen ook horen van oorlogen en van oorlogsgevaar, van aardbevingen en 102 hongersnood... Raak dan niet in paniek, vrees niet, blijf rustig. Dat zal allemaal gebeuren, maar het betekent nog niet het einde van de wereld. Let op wat jullie te wachten staat. Men zal jullie voor rechtbanken slepen en in synagogen geselen. Jullie zullen terechtstaan voor gouverneurs en koningen omwille van mij: om getuigenis af te leggen. Maar wees niet bezorgd wat jullie moeten zeggen. God zal de juiste woorden ingeven: met zijn geestkracht zullen jullie spreken. Als iedereen, zelfs je eigen familie, je haat omwille van mij, wees dan sterk, want wie volhardt tot het einde toe zal gered worden. En de allerlaatste dag, na al die ellende, zal men mij als de Mensenzoon zien komen op de wolken, met grote macht en heerlijkheid. De Mensenzoon zal boden uitzenden om zijn uitverkorenen bijeen te brengen van de vier windstreken, van het ene einde van de aarde tot het andere. Hemel en aarde gaan voorbij, maar mijn woorden verliezen nooit hun kracht. Van de dag en het uur waarop dat zal gebeuren weet niemand iets, zelfs de Zoon niet... alleen de Vader. Wees waakzaam! Blijf waken!' Laatste eerbewijs Marcus 14,1-11 Het was twee dagen vóór het paasfeest, vóór de tijd dat men ongezuurd brood moet eten. De hogepriesters en schriftgeleerden zochten hoe ze Jezus konden misleiden om hem gevangen te nemen en... te doden. Ze zeiden: `We mogen niet wachten tot op het feest, dan is er te veel volk uit Galilea in de stad: die massa zou in opstand komen.' Jezus bevond zich te Betanië bij Simon de Melaatse. Terwijl hij daar aan tafel aanlag, kwam een vrouw binnen met een albasten kruikje heel dure balsem van 103 50 zuiver nardus. Ze brak de hals van het kruikje en goot het leeg over zijn hoofd. `Waar is die verkwisting goed voor?' mompelden sommigen van de gasten onder elkaar. `Die balsem had zeker driehonderd zilverstukken opgebracht, die we aan de armen hadden kunnen geven.' Toen ze de vrouw verwijten begonnen te doen, kwam Jezus tussenbeide: `Laat haar met rust! Waarom vallen jullie haar lastig? Het is goed wat zij gedaan heeft. Onder het volk zullen er altijd armen zijn, en als je wil, kun je ze altijd goed doen. Maar mij heb je niet altijd in je midden. Zij heeft gedaan wat nu nog kan: zij heeft mijn lichaam gebalsemd met het vooruitzicht op mijn begrafenis. jazeker!... En waar ook het goede nieuws zal worden verkondigd, zal ter ere van haar verteld worden wat zij voor mij heeft gedaan.' Hierop verliet judas Iskariot, een van de twaalf apostelen, het gezelschap. Hij ging naar de hogepriesters en gaf hen te kennen dat hij Jezus aan hen wilde uitleveren. Toen ze hem hadden aanhoord, waren ze blij en beloofden hem ervoor te betalen. En van nu af aan zocht hij naar een goede gelegenheid om hen Jezus in handen te spelen. 51 Laatste maaltijd Marcus 14,12-31 Op de eerste dag dat men ongezuurd brood moet eten en waarop de paaslammeren worden geslacht, vroegen de leerlingen aan Jezus: `Waar wilt gij dat we alles gereedmaken ? Dan kunt gij daar het paasmaal houden.' Hij stuurde twee van zijn leerlingen uit met de op dracht: `Ga naar de stad. Jullie zullen er een man tegenkomen die een kruik water draagt. Volg hem. In het huis waar hij binnengaat, moeten jullie aan de eigenaar zeggen: `De Meester vraagt de zaal te wijzen waar hij met zijn leerlingen het paasmaal kan gebruiken.' Hij zal een ruime bovenkamer tonen, met banken om aan te liggen en al wat verder nodig is. Maak daar alles voor ons gereed.' De leerlingen vertrokken, gingen de stad binnen en vonden alles zoals Jezus had gezegd. Ze maakten het paasmaal gereed. Toen het avond was geworden, kwam Jezus met de twaalf apostelen, en ze gingen aan tafel. Onder het eten zei Jezus: `Ik weet zeker dat iemand van jullie mij zal uitleveren: iemand die nu met mij eet.' Allen waren er bedroefd om. De een na de ander vroeg: `Ik toch niet ?' - `Ik ook niet!' `Eén van jullie twaalf, één van degenen die met mij hun brood in de schaal dopen. De Mensenzoon gaat 'inderdaad heen, zoals is voorzien in de heilige Schrift. Maar wee de man door wie de Mensenzoon wordt verraden. Het ware beter dat hij niet geboren was, die mens!' Later onder de maaltijd nam Jezus brood, loofde God om ervoor te danken, brak het en gaf het hen terwijl hij zei: 'Neem! dit is mijn lichaam.' Toen nam hij een beker, loofde God om te danken en gaf de beker door. Allen dronken ervan. Jezus zei: `Dit is mijn bloed, om 105 51 het verbond van God met de mensen te sluiten; het wordt voor allen vergoten. Ja, ik verzeker jullie dat ik geen wijn meer zal aanraken tot ik de nieuwe wijn in Gods rijk zal drinken.' `Al moet ik met u sterven, in geen geval laat ik u in de steek!' En al de apostelen zeiden hetzelfde als Petrus. Overgave Marcus 14,32-42 Na de maaltijd zongen zij de lofpsalmen van het paasfeest. Toen verlieten ze het huis en begaven zich naar de Olijfberg. `Allen zullen jullie vallen,' zei Jezus, `mij in de steek laten. Het staat immers in de heilige Schrift: `Wordt de herder getroffen, dan worden de schapen verstrooid'.' Petrus viel vinnig in: `Al struikelen ze allemaal, ik verlaat u nooit!' `Ik verzeker je,' zei Jezus, `vandaag nog, vannacht, vóór de haan tweemaal heeft gekraaid, zul je mij driemaal verloochenen.' 52 Zij kwamen aan een landgoed met olijfbomen, dat Getsemani heet. Daar zei Jezus tegen zijn leerlingen: 'Blijven jullie hier. Ik loop wat verder om te bidden.' Alleen Petrus, Dakobus en Johannes nam hij met zich mee. Maar hij begon zulk een ontsteltenis en walg te voelen, dat hij zei: `Ik ben angstig, doodbenauwd. Blijf hier, en waak.' Hij ging wat verder en liet zich ter aarde neervallen. Hij bad, dat God hem het dreigende doodslot zou besparen... als het mogelijk was. `Abba, Vader! Voor U is alles mogelijk. Laat die bittere beker mij voorbijgaan. Maar, niet wat ik wil... wat Gij wilt moet gebeuren.' Hij liep terug naar zijn apostelen, maar vond ze in slaap. `Petrus... Simon! slaap je ? Heb je zelfs niet één 107 52 uur kunnen wakker blijven ? Waak! en bid dat jullie niet op de bekoring ingaan. Jullie willen wel, maar zijn zo zwak.' Jezus ging opnieuw van hen weg en bad met dezelfde woorden: `Vader, wat Gij wilt...' Overgeleverd Marcus 14,43-52 Jezus was nog niet uitgesproken of judas, één van de twaalf, kwam er aan. Hij was vergezeld van een bende mannen met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters, schriftgeleerden en hoge ambtenaren. De verrader had dit teken afgesproken: `Die ik een kus zal geven, die is het. Grijp hem en bewaak hem goed wanneer jullie hem wegvoeren.' Hij kwam recht op Jezus af, groette hem met `Rabbi - Meester', en gaf hem een kus zoals leerlingen doen. Ze grepen Jezus vast en namen hem gevangen. Maar één van degenen die bij hem stonden, trok zijn zwaard, trof de knecht van de hogepriester en houwde hem een oor af. `Als voor een rover zijn jullie uitgetrokken,' zei Jezus. `Met zwaarden en knuppels komen jullie mij nu gevangen nemen. De laatste dagen was ik onder het volk, stond altijd in de tempel onderricht te geven, en jullie hebben me niet durven grijpen. Maar ja, wat in de heilige Schrift voorzien is, gebeurt nu: ik word onder de boosdoeners gerekend.' Allen die bij Jezus hoorden, lieten hem in de steek. Ze vluchtten weg. Alleen een jonge man volgde hem. Hij had slechts een laken om zijn blote lichaam geslagen en toen ze hem wilden grijpen, liet hij het laken in hun handen achter en ook hij vluchtte weg, naakt. Toen hij nog eens terugkwam, vond hij hen weer in slaap. Hun ogen vielen toe. Ze wisten niet hoe ze het voor hem konden verklaren. Nog een derde keer kwam hij bij hen: `Slapen jullie ? Rusten jullie nog altijd uit ? Het loopt ten einde! Het ogenblik is gekomen: nu wordt de Mensenzoon uitgeleverd aan misdadigers. Sta maar op, we gaan. Mijn verrader is daar al.' 53 109 53 C. MIJN GOD, WAAROM? Nu verloopt alles snel. De godsdienstige leiders willen de reactie van het volk voorkomen. Nog in dezelfde nacht wordt Jezus verhoord door de Hoge Raad (het Sanhedrin). De hogepriester, die voorzit, kan de manier waarop Jezus gesproken en gehandeld heeft niet in overeenstemming brengen met de joodse verwachtingen omtrent de koninklijk Gezalfde van God. Jezus kan dus de Messias niet zijn. De titel Messias heeft echter voor de Romeinen een louter politieke betekenis: koning van de joden of leider van opstandelingen. Daarom wordt Jezus uitgeleverd aan het Romeinse gerecht. Hij ondergaat alle straffen die door de joodse en de Romeinse wetten voorzien zijn, tot de wreedste toe die de Romeinen ooit hebben toegepast: de smadelijke slavendood aan het kruis. Nu is geen misverstand meer mogelijk: met zijn messiaans leven en sterven heeft Jezus een opdracht van God vervuld voor alle mensen. Een Romeins officier belijdt: `Hij was Zoon van God.' Nog anderen zich Zijt gij delaten Messias ? niet afschrikken: zij erkennen Jezus, al is het door hem de allerlaatste zorgen te Marcus 14,53-65 geven. Ze voerden Jezus naar het huis van de hogepriester. Alle andere hogepriesters, en de ambtenaren en schriftgeleerden die lid waren van de Hoge Raad, kwamen daar bijeen. Petrus volgde Jezus op grote afstand tot op de binnenplaats van dat huis. Hij ging bij het dienstvolk zitten en warmde zich wat aan het vuur. De hogepriesters en de leden van de Raad zochten een aanklacht tegen Jezus om hem ter dood te veroordelen. Ze konden er echter geen vinden. Velen brachten wel beschuldigingen tegen hem in, maar ze getuigden vals: ze stemden niet met elkaar overeen. Toen stonden er enkelen op die dit getuigenis aflegden: `Wij hebben hem horen zeggen: Ik zal het tempelgebouw dat door mensen is gemaakt, afbreken en in drie dagen zal ik een nieuw opbouwen, niet door mensen gemaakt.' Maar ook dat getuigenis was niet eensluidend, en dus onwettig. Toen stond de hogepriester op. Hij ging in het midden staan en vroeg aan Jezus: `Hebt gij niets te antwoorden ? Wat betekent de beschuldiging van die getuigen ?' Maar Jezus gaf geen antwoord, hij bleef zwijgen. Opnieuw ondervroeg de hogepriester hem: 'Zijt gij de Messias, de koninklijk Gezalfde, de Zoon van God ?' `Dat ben ik,' verklaarde Jezus. `Jullie zullen mij als Mensenzoon zien zitten aan de rechterzijde van de Machtige en mij zien komen van Godswege om te oordelen.' `Waarvoor hebben wij nog getuigen nodig?' riep de 54 hogepriester, en in verontwaardiging scheurde hij zijn gewaad. `Hebben jullie gehoord hoe hij God lastert! Wat vinden jullie daarvan ?' Eenparig spraken zij het vonnis uit: `Hij verdient de dood!' Sommigen begonnen hem zelfs te bespuwen. Ze trokken een doek over zijn hoofd, stompten hem en vroegen dan: `Wees nu eens profeet en zeg wie het gedaan heeft!' De bewakers namen hem over, en ook zij dienden hem slagen toe. Ik ken die mens niet! Marcus 14,66-72 Petrus was beneden op de binnenplaats gebleven. Nu kwam daar een van de dienstmeisjes van de hogepriester langs. Zij zag Petrus die zich zat te warmen en bekeek hem goed. 'Maar jij was ook bij die Nazarener Jezus!' `Ik weet niet wat je bedoelt... Ik begrijp je niet,' zei Petrus om te ontkennen. En hij ging daarvandaan, naar het voorplein. Op dat ogenblik kraaide een haan. Het dienstmeisje zag hem weer en begon opnieuw, nu tegen de omstanders: `Hij is één van hen.' Maar hij ontkende het nog eens. Kort daarop waren het de omstanders die opmerkten: `Zeker, jij hoort bij die groep. Je bent trouwens een Galileeër !' Nu begon Petrus te vloeken en te zweren: `Die mens waarvan jullie spreken, ken ik niet!' Onmiddellijk daarop kraaide de haan voor de tweede keer. Nu dacht Petrus aan wat Jezus hem had gezegd: `Voor de haan tweemaal kraait, zul je mij driemaal verloochend hebben.' Hij barstte in tranen uit. Zijt gij de koning van de joden ? Marcus 15,1-15 In de vroege morgen kwam de hele Raad van hogepriesters, ambtenaren en schriftgeleerden tot een besluit. Zij lieten Jezus geboeid wegleiden om hem aan de Romeinse gouverneur Pilatus uit te leveren. Pilatus vroeg hem: `Dus zijt gij de koning van de joden ?' `Zoals gij zegt,' antwoordde Jezus. De hogepriesters begonnen nog allerlei andere beschuldigingen tegen hem in te brengen. `Antwoordt gij daar niets op ?' vroeg Pilatus. `Hoor maar eens waarvan ze u allemaal beschuldigen.' Jezus gaf helemaal geen antwoord. Pilatus stond er verbaasd over. De gouverneur had de gewoonte elk jaar ter gele- 55 genheid van het Paasfeest iemand vrij te laten: degene om wie het volk vroeg. Nu zat een zekere Barabbas ge vangen met een bende opstandelingen, die een moord had den gepleegd. Het volk drong aan: `Doe zoals elk jaar.' `Willen jullie dat ik de koning van de joden vrijlaat ?' Pilatus wist wel dat Jezus uit afgunst was uitgeleverd. Maar de hogepriesters stookten het volk op: `Vraag Barabbas.' Toen Pilatus vroeg: `Wat moet ik dan doen met die koning van de joden ?' riepen ze terug: `Kruisig hem!' `Maar wat voor kwaad heeft hij gedaan ?' `Kruisig hem!' schreeuwden ze nog harder. Omdat Pilatus het volk zijn zin wilde geven, liet hij Barabbas vrij. Jezus gaf hij aan zijn soldaten over om hem te laten geselen en kruisigen. Gegroet, purperen koning! Marcus 15,16-20 De soldaten brachten Jezus binnen in het paleis van de gouverneur, dat hun hoofdkwartier was, en ze riepen de hele afdeling bij elkaar. Ze kleedden hem met een purperen mantel, vlochten een kroon van doorntakken en zetten hem die op. Ze brachten de groet: `Heil, koning van de joden !'Ze sloegen hem met rietstokken op het hoofd, bespuwden hem en brachten hem plechtig hulde met een kniebuiging. Na dat ruwe spel namen ze hem de purperen mantel af, trokken hem weer zijn kleren aan en leidden hem buiten de stad om hem te kruisigen. Deze mens was Gods Zoon Marcus 15,21-39 Onderweg dwongen de soldaten een voorbijganger het kruis te dragen. Het was Simon van Cyrene, de vader van Alexander en Rufus; hij kwam toevallig van zijn akker naar de stad terug. 56 Ze brachten Jezus tot op de plaats die Golgota heet: Schedelplaats. Ze gaven hem gekruide wijn, maar hij wilde er niet van drinken. Ze sloegen hem daar aan het kruis. Daarna verdeelden ze zijn kleren en trokken het lot om te zien wat ieder zou krijgen. Het was om negen uur in de morgen dat ze hem gekruisigd hadden. Volgens het opschrift dat de reden van de veroordeling meldde, was hij: `DE KONING VAN DE JODEN'. Samen met hem hadden ze twee rovers gekruisigd; de een hing links van hem, de ander rechts. Voorbijgangers slingerden hem beledigingen naar het hoofd. Ze haalden hun schouders op en spotten: 'Ha! Jij die de tempel zou afbreken en in drie dagen heropbouwen, red nu jezelf en kom van het kruis af!' Zo lachten ook de hogepriesters spottend onder elkaar, en de schriftgeleerden: `Anderen heeft hij gered, zichzelf kan hij niet redden. Hee, Christus, Gezalfde Koning, kom van dat kruis af! Als je dat kunt laten zien, geloven we in je...' Zelfs de twee die met Jezus gekruisigd waren, beschimpten hem. 's Middags vanaf twaalf uur viel er duisternis over het hele land. Dat duurde tot drie uur. Om drie uur schreeuwde Jezus luid: `Eloï, Eloï, lama sabaktani !'Dat zijn de eerste woorden van een psalmgebed: `Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?' Sommigen verstonden het verkeerd: `Luister,' zeiden ze, `hij roept al om de profeet Elia, de redder in alle nood.' Een van hen liep om een spons te halen, doopte die in zure wijn en stak hem op een rietstok om Jezus te drinken te geven. `Laat mij maar doen, dan kunnen we zien of Elia hem er komt afhalen.' Maar Jezus slaakte een luide kreet en stierf. Op dat ogenblik scheurde het grote gordijn in de tempel van boven tot onder in tweeën... alsof al het oude nu overbodig was geworden. De officier die tegenover het kruis de wacht hield en die gezien had hoe Jezus gestorven was, beleed: `Deze mens was vast en zeker Gods Zoon.' Die hem altijd gevolgd waren Marcus 15,40-47 Op een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken. Onder hen was Maria Magdalena, Maria de moeder van Dakobus de Mindere en van Joses, en Salome. Toen hij nog in Galilea rondtrok, waren zij Jezus altijd gevolgd om voor hem te zorgen. Er stonden nog veel andere vrouwen die met hem naar Jeruzalem waren opgetrokken. Nu was het al avond geworden, en wel de vooravond 57 van een sabbat, een rustdag. Daarom vatte Jozef van Arimatea moed en ging naar Pilatus. Jozef was een vooraanstaand lid van de Hoge Raad en leefde in de verwachting van het komende rijk van God. Hij vroeg Pilatus om het lichaam van Jezus. `Is hij dan al gestorven ?'vroeg Pilatus verbaasd. 'Officier! Is Jezus al dood ?' `Jazeker.' `Het lijk kan worden afgestaan aan deze man hier.' Jozef kocht een stuk lijnwaad, nam Jezus van het kruis en wikkelde hem in het doek. Hij legde hem in een graf dat uitgehouwen was in de rots. Tenslotte rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf. Maria Magdalena en Maria de moeder van Joses zagen waar Jezus begraven werd. 5. IN ONS MIDDEN Velen hebben ervaren dat Jezus leeft. Daarover doen uiteenlopende verhalen de ronde. Elke evangelist vertelt op zijn manier hoe daar de oorsprong ligt van het nieuwe bestaan van Jezus' apostelen en leerlingen, en van allen die later op hun getuigenis zullen geloven. Bij de evangelist Johannes vinden we de opvatting van die dagen, dat verrijzenis te maken heeft met het lichaam: herhaaldelijk wordt vastgesteld dat het graf leeg is. Pas wanneer Jezus verheerlijkt bij de Vader is opgenomen, kan hij als aan nieuwe mensen de geest van God inblazen en kracht verlenen om te vergeven. Daarvan zullen de kerkgemeenschappen leven. Er zijn twee manieren van geloven. Na degenen die geloven omdat zij Jezus' tekenen hebben gezien, komen de velen die niet gezien hebben maar geloven op het horen van de evangeliewoorden. Bij een leeg graf Johannes 20,1-10 Vroeg in de morgen op de eerste dag van de week, de zondag, ging Maria Magdalena naar het graf. Het was nog donker, maar zij zag dat de steen voor de ingang van 58 het graf weggerold was. Zij liep dus haastig naar Simon Petrus en de andere leerling van wie Jezus bijzonder had gehouden: `Ze hebben onze Heer uit het graf weggenomen! Wie weet waar ze hem hebben neergelegd ? !' Daarop liepen Petrus en die andere leerling het huis uit, naar het graf toe. Ze liepen wel samen, maar de andere leerling was vlugger dan Petrus en kwam het eerst bij het graf. Hij boog zich voorover en zag de doeken liggen. Maar hij ging niet naar binnen. Toen kwam Petrus achter hem aan en ging wel het graf binnen. Hij keek naar de windsels en naar de zweetdoek die om Jezus' hoofd had gelegen. Die lag niet bij de windsels maar afzonderlijk, opgerold. Dan ging ook de andere leerling, die eerst bij het graf gekomen was, naar binnen. Hij zag die tekens, en geloofde. Maar eigenlijk hadden zij nog niet begrepen wat in de heilige Schrift staat: dat Jezus namelijk uit de dood zou opstaan. Petrus en de andere leerling gingen dan maar terug naar huis. `Rabboeni ! -Meester !'Met een ruk had zij het graf de rug toegekeerd en Jezus herkend. `Raak me niet aan, hou me niet vast! Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga aan mijn broeders vertellen dat ik opstijg naar mijn en uw Vader, naar mijn en uw God.' Maria Magdalena ging de leerlingen het goede nieuws vertellen: `Ik heb de Heer gezien !'Zij deelde alles mee wat hij tegen haar had gezegd. Ontvang de geest van God Johannes 20,19-23 Diezelfde zondag, tegen de avond. De leerlingen zaten samen. Ze hadden de deuren op slot ge daan, want ze waren bang voor de joden. En daar komt Jezus binnen en gaat hij in hun midden staan! `Vrede wens ik jullie.' Na die groet toonde hij zijn gewonde handen en de lanssteek in zijn zijde. De leerlingen waren vol vreugde! Ik stijg op naar mijn Vader Johannes 20,11-18 Ondertussen stond Maria Magdalena bij het graf te huilen. Schreiend boog ook zij zich voorover om in het graf te kijken: `Ach, ze hebben mijn Heer weggenomen en ik weet niet waar ze hem hebben neergelegd!' Zij draaide zich om en zag daar iemand staan. Zij wist niet wie het was. `Vrouw, waarom huil je,' vroeg de man. `Wie zoek j e ?' Zij dacht dat het de tuinman was en zei: `Als jij hem hebt weggenomen, vertel dan waar je hem hebt gelegd ! Ik haal hem terug!' `Maria !'zei de man. 120 59 `Vrede wens ik jullie,' herhaalde Jezus. `De Vader heeft mij gezonden... zo zend ik jullie.' Toen blies hij hen de geestkracht van God in en verklaarde: `Ontvang de heilige geest! Als jullie mensen hun zonden vergeven, worden ze door God vergeven. Als jullie ze niet vergeven, zijn ze ook niet door God vergeven.' Niet zien en toch geloven Johannes 20,24-29 Toen Jezus die eerste zondag temidden van zijn leerlingen was gekomen te Jeruzalem, was Tomas er niet bij. Tomas was een van de twaalf apostelen. Wanneer de anderen hem nadien vertelden: `Wij hebben de Heer gezien!' antwoordde hij: `Als ik niet in zijn handen de littekens zie van de nagelen en ze niet met mijn vingeren voel, en zolang ik mijn hand niet kan leggen in zijn zijde, zal ik niet geloven.' De volgende zondag waren de leerlingen weer in dat huis bijeen. Tomas was er nu bij. De deuren waren gesloten, maar Jezus kwam bij hen. Hij ging in hun midden staan: `Vrede wens ik jullie.' Daarop richtte zich tothij Tomas: `Voel hier maar met je vinger en bekijk goed mijn handen. Steek handniet uit ongelovig, en leg hemmaar in mijn zijde. je Wees gelovig!' `Mijn Heer !'zei Tomas. `Mijn God!' `Ben je tot geloof gekomen omdat je gezien hebt ?' vroeg Jezus. `Gelukkig wie niet zien en toch geloven!' 60 WAAROM WIJ VERTELLEN Johannes 20,30-31 Nog veel andere tekenen heeft Jezus in het bijzijn van zijn leerlingen gedaan. Ze staan niet alle in dit boek beschreven. Maar wat hier verteld wordt, is opgetekend opdat je zou geloven dat Jezus de koninklijk Gezalfde, de Christus is, de Zoon van God. Dat je door te geloven het leven mag krijgen in hem! 123 60 TWEEDE DEEL DE CHRISTUS LEEFT IN ZIJN VOLGELINGEN 61 Van een handvol leerlingen tot ontelbare Jezus-gelovigen over heelde wereld verspreid... hoe is dat verlopen ? hoe is dat begonnen ? Naast zijn evangelie heeft Lucas ook daarover een boek geschreven. Het heet `Handelingen van de Apostelen'. Hier vernemen we dat wij nu Gods volk onderweg zijn, zijn gegaan. Onder hen waren apostelen, zoalsvan Petrus. omdat sommigen Jezus' eerste Diakens, zoals Filippus. Verkondigers, Barnabas en volgelingenzoals op weg Paulus. Reisgezellen en medewerkers onderweg, zoals Silas en Timoteus. En vergeten we niet de velen die `leerlingen' worden genoemd. Hun namen kennen we niet meer. Zij hadden het leven van Jezus beluisterd en zijn leer aanvaard. Omdat zij de Christus dag aan dag beleefden, als zusters en broeders onder Gods heerschappij, hebben zij velen aangetrokken. Zoals in het evangelie zulle in de `Handelingen' een en al beweging vinden. Kijk de titels er eens op na, en vergeet niet voortdurend te volgen op de landkaart en op het schema achteraan in dit boek, op blz. 268 en 269. Lucas beklemtoont dat dezelfde geest of kracht van God die Jezus heeft gedreven, nu ook de zendelingen voortstuwt... tot ver buiten de grenzen van het joodse land. Naar heel Judea tot de kuststreken toe, naar Samarië, naar andere landen rond de Middellandse Zee, naar Rome. Daar, in het middelpunt van de wereld, zullen weer anderen de boodschap vernemen en dan uitdragen naar de uithoeken van het Romeinse rijk. 127 62 Nog een tweede tocht vind je in het boek `Handelingen': de weg van het evangelie naar verschillende soorten mensen. Zie het schema: blz. 270. De een na de ander zullen ze aan de beurt komen. Eerst de Joden van Jeruzalem en Judea, die alle wetten van de heilige Schrift en de gebruiken van de voorvaders nauwkeurig onderhouden. Dan de Joden die in andere landen onder heidenen wonen en die zelfs de `wet van Mozes' niet helemaal kunnen onderhouden; velen van hen zijn op z'n Grieks opgevoed. Vervolgens de heidenen die zich tot de joodse godsdienst bekeerd hebben of aangetrokken voelen. Sommigen van hen beleven de wet helemaal en worden `proselieten' of `bekeerlingen' genoemd, anderen nemen slechts gedeeltelijk de joodse leefwijze over en worden `vereerders van God' genoemd. Tenslotte bereikt het goede nieuws de versten: de nietjoden, die `heidenen' of soms `Romeinen' en `Grieken' worden genoemd. In zijn boek `Handelingen' toont Lucas hoe deze zeer verschillende mensen in talrijke landen één kerk kunnen zijn en in gemeenschap kunnen samenleven. Wrijvingen en problemen komen wel voor. Maar allen weten zich door God aanvaard, omdat zij in de éne Christus geloven en door hem bevrijd zijn van het kwaad. AAN DE LEZER Handelingen 1,1-3 Waarde lezer, Mijn eerste boek, het evangelie, gaat over Jezus. Het vertelt wat hij heeft gedaan en geleerd vanaf het begin tot de dag dat hij werd opgenomen. Vooraf had hij nog aan de apostelen, die hij in Gods geest had gekozen, zijn opdracht doorgegeven. Hij heeft zich veertig dagen aan hen laten zien en de zaak van Gods heerschappij met hen besproken. Zo heeft hij hen na zijn lijden en dood met veel tekens bewezen dat hij leeft! 63 komen en jullie zullen kracht krijgen. Jullie moeten immers van mij getuigen. Begin in Jeruzalem, trek dan verder naar heel Judea en Samarië... ja, tot het uiterste einde van de wereld.' 1. TE JERUZALEM Was de beweging vanuit God begonnen, Jezus doet haar nu voortgaan. Een van de leerlingen had deze woorden van hem onthouden: `De Vader heeft mij gezonden... zo zend ik jullie.' Nu doet Lucas hem voor de apostelen de reisweg van het goede nieuws uitstippelen. `Jullie moeten gaan getuigen. Begin in Jeruzalem. Trek dan naar Judea, vervolgens naar Samarië... tot het uiteinde van de wereld.' A. JULLIE MOETEN GETUIGEN Begin in Jeruzalem! Handelingen 1,4-14 Toen hij na zijn verrijzenis eens met zijn apostelen aan het eten was, beval Jezus: `Jeruzalem mogen jullie nu niet verlaten. Wacht hier op de vervulling van wat de Vader heeft beloofd. Vroeger heb ik daarvan gesproken. Door Johannes werden jullie met water gedoopt, maar over enkele dagen zal de geest van God jullie overspoelen.' Een andere keer dat zij samen waren, vroegen de apostelen: `Heer, gaat gij nu weldra van ons volk Israël een koninkrijk maken ?' `Probeer maar niet dag en uur van Gods rijk te kennen,' antwoordde Jezus. `De Vader heeft dat op eigen gezag vastgesteld. Maar de heilige geest zal over jullie Dat waren zijn laatste woorden. Terwijl ze nog naar hem keken, werd hij opgenomen. Een wolk onttrok hem aan hun ogen. Eerst staarden ze nog lang gespannen omhoog, naar waar hij was weggegaan. Maar ze kregen toen het inzicht: `Wat staan wij hier naar de hemel te gapen ?Jezus is van ons weggenomen, opgenomen bij de Vader. Eens zal hij terugkomen zoals wij hem naar de hemel hebben zien gaan.' Dat is op de Olijfberg gebeurd. Die ligt zo ver van Jeruzalem als een jood op sabbat, op de rustdag, mag lopen. De apostelen keerden naar de stad terug. Ze gingen 130 64 naar de bovenzaal, waar ze nu gewoon waren te verblijven. Het waren deze elf: Petrus en Johannes, Dakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeus en Matteüs, Dakobus de zoon van Alfeus, Simon de IJveraar en judas de zoon van Dakobus. Ze waren eensgezind en bleven volharden in het gebed. In hun gezelschap waren enkele vrouwen, onder wie Maria, de moeder van Jezus, en ook zijn broers... Wel honderdtwintig mensen kwamen daar geregeld bijeen. len. Judas heeft immers zijn post verlaten om te gaan waar hij thuishoort.' Daarna lieten ze de twee mannen loten... Het lot viel op Mattias. Hij werd nu de twaalfde apostel. Weer met twaalf Handelingen 1,15-26 Een van die dagen nam Petrus het initiatief en deed een voorstel. `Zusters en broeders! Wat in de psalmen van de heilige Schrift staat, moest helaas worden vervuld. Judas heeft de weg gewezen aan degenen die Jezus hebben gevangen genomen. Hij was één van ons twaalven, hij had dezelfde zending en dienst gekregen als wij. Met het loon dat hij voor zijn verraad heeft gekregen, heeft hij een stuk grond gekocht. Hij is daar voorovergevallen, werd opengereten en verloor zijn ingewanden. Alle inwoners van Jeruzalem weten het. In hun taal noemen ze die grond nu al `Akeldama' of `Bloedakker'. Maar wat nu ? Ik stel voor dat één van de mannen van dit gezelschap hier met ons getuige wordt van Jezus' verrijzenis. Iemand die erbij is geweest heel de tijd dat de Heer onder ons leefde: van toen hij door Johannes werd gedoopt tot op de dag dat hij bij ons werd weggenomen.' Iedereen stemde in. Twee kandidaten werden voorgedragen: Jozef, die `de Gerechtige' werd genoemd, en Mattias. Ze baden allen samen: `Heer, Gij kent het hart van elke mens. Wijs één van deze twee aan: degene die Gij verkiest om deze dienst en deze zending te vervul 132 133 65 B. KRACHT OM TE GETUIGEN Dronken van Gods geest Handelingen 2,1-17.19.21.33 Zij waren nog allen bijeen op diezelfde plaats, toen de dag van Pinksteren aanbrak. Plots kwam vanuit de hemel een immens lawaai alsof een hevige orkaan losbarstte. Het huis waar ze zaten, was er vol van. En toen leek het alsof ze iets zagen dat verdeeld was in tongen van vuur, die zich op elk van hen neerzetten. Zij werden allemaal vervuld van de heilige geest en begonnen in vreemde klanken te spreken, zoals de geest hen ingaf. Nu verbleven in Jeruzalem veel joden, godsdienstig gezinde mensen die afkomstig waren van alle landen ter wereld. Op het horen van het gedruis kwamen ze in drommen toegelopen. Ze stonden verbaasd, want ieder verstond de apostelen in zijn eigen taal. Versteld en verwonderd zeiden ze door elkaar: `Die daar spreken zijn toch allemaal uit Galilea ?'-'ja, hoe komt het dan dat ieder van ons hen verstaat ?' - `Hier is volk van overal ter wereld! Er zijn Parten bij, Meden, Elamieten en Mesopotamiërs; mensen van Judea en Klein-Azië... van Egypte en ook van Libië.'-'Kijk: zelfs Romeinen die hier in de stad gelegerd zijn !' - `En dààr judeeërs met enkele bekeerlingen uit heidenvolken.' -'Ginds mensen van Kreta en Arabieren... Allemààl horen we die mannen uit Galilea in onze eigen taal spreken.' - 'Ze hebben het over de grote daden van God!' -'Ik ben er beduusd van. Wat moeten we daarvan denken ?' -`Wat kàn dat betekenen ?'-`Ze hebben misschien te veel feestwijn gedronken!' begonnen enkelen te spotten. Toen kwam Petrus met de elf anderen naar voren. `Mensen allemaal!' riep hij. `Volksgenoten die van ver komen en inwoners van Jeruzalem ! Sst ! Luister !... Deze mannen zijn niet dronken, zoals sommigen van jullie denken. Het is pas negen uur in de morgen! Hier gebeurt wat voorzien is door de profeet Joël. Die heeft in de naam van God gezegd: `Mijn geest zal Ik uitstorten over àlle mensen! Wondere dingen zal Ik laten zien. Iedereen die Mij aanroept zal worden gered.' Welnu, Jezus van Nazaret die aan Gods rechterhand is verheven, heeft de beloofde geest van zijn Vader ontvangen en hem over ons uitgestort. Dàt hebben jullie gezien en gehoord. Wij zijn dronken van Gods geest...' Petrus sprak nog lang en uitvoerig over Jezus.'zus. Hij toonde aan hoe God hem had aangesteld tot Christus, tot koninklijk Gezalfde, en tot Leidsman naar een nieuw leven. Zijn getuigenis kun je lezen vooraan in dit boek, op blz. 12. Hij riep allen op, dat zij van gezindheid zouden veranderen en zich zouden laten dopen om met de vergeving van hun zonde ook de geestkracht te krijgen. Eensgezind in bidden en delen Handelingen 2,41-42.46-47; 4,32-36; 5,1-4.11 Ongeveer drieduizend mensen hebben die dag de oproep van Petrus beantwoord. Ze lieten zich dopen en sloten zich aan bij het gezelschap rond de apostelen. Volhardend luisterden zij naar de leer van de apostelen en bleven trouw aan het gebed. Standvastig gingen ze iedere dag in de tempel bidden. Bij elkaar aan huis braken ze samen het brood. Ze leefden gemeenschappelijk. Vreugdevol en in eenvoud van hart genoten ze samen hun voedsel en zongen lofliederen voor God. Bij het hele volk genoten ze sympathie. Door toedoen van de Heer werden dag na dag steeds meer mensen gered. Die kwamen er dan ook bij. De hele groep gelovigen was eensgezind van hart en 66 135 66 ziel. Niemand zei: `Dit of dat is van mij,' maar zij bezaten alles gemeenschappelijk. Zij genoten en beleefden Gods grote liefde. Ze lieten dan ook niemand gebrek lijden. Wie landerijen of huizen bezat, verkocht ze en bracht de opbrengst bij de apostelen. Aan ieder werd daarvan uitgedeeld zoveel hij nodig had. Zo was er een zekere Jozef, een voormalig joods leviet van Cyprus; de apostelen hadden hem `de Moedgever' genoemd. Die Jozef bezat een akker, maar hij deed hem van de hand en overhandigde het geld aan de apostelen. Wie echter bedrog pleegde, werd zwaar gestraft. Zo werd nog lang het schrikwekkend voorbeeld van Ananias en zijn vrouw Saffira verteld. Ook zij hadden een stuk grond verkocht en de opbrengst aan de gemeenschap gegeven, maar een deel van het geld achtergehouden. Petrus was er woedend bij geworden: `Jullie bedriegen niet alleen de mensen, maar ook God! Dat is tegen de geest die ons bezielt !' Ananias en Saffira stierven kort daarop. Niet alleen de hele kerk maar ook allen die ervan hoorden, werden bevangen door ontzag voor God en voor de apostelen. 67 C. LIJDEN OMWILLE VAN HET GETUIGENIS Voor de apostelen breekt nu het ogenblik aan van de volledige navolging van Jezus. Zij waren destijds bemoedigd. `Wees niet bezorgd, als je voor oversten en koningen terechtstaat om getuigenis van mij af te leggen' (zie blz. 103). Veeljoden veranderden van gezindheid en keerden zich naar de Christus als de Koning van hun leven. Daarom werden de leiders van het volk afgunstig. Wie in de Verrezene geloofde beschouwden zij als een afvallige... en de gemeenschap van de gelovigen was al aangegroeid tot vijfduizend man ! We kunnen niet zwijgen Handelingen 4,1-22 Nadat zij een lamme bedelaar in Jezus' naam hadden genezen, waren Petrus en Johannes tot het volk aan het spreken in de zuilengang van de tempel. Daar kwamen priesters en Sadduceeën op hen af, begeleid door de commandant van de tempelwacht. De Sadduceeën geloven helemaal niet in de opstanding van mensen uit de dood. Maar ook de priesters waren ontstemd, omdat Petrus en Johannes in het publiek onderricht gaven en met Jezus als voorbeeld de opstanding van de doden verkondigden. Ze lieten hen aanhouden. Omdat het al avond was, werden de twee apostelen in verzekerde bewaring gesteld tot de volgende dag. 's Anderendaags kwamen de leiders, de hoge ambtenaren en de schriftgeleerden bijeen, samen met de hogepriester Annas en met alle anderen die tot de familie van de hogepriester behoorden. Zij lieten Petrus en Johannes voorleiden en vroegen: `Met welke kracht of op wiens gezag hebben jullie die bedelaar genezen ?' Petrus was vol van Gods geest en antwoordde: 137 67 `Leiders van het volk en hoge ambtenaren! Wij moeten ons hier vandaag verantwoorden voor een weldaad die wij hebben bewezen aan een gebrekkig man. Nu vraagt gij door wie die man gered is ? Gij en ons hele volk moeten het vernemen: door Jezus Christus, de man van Nazaret die gij hebt doen kruisigen! God heeft hem uit de dood doen opstaan. Door hem staat die man hier nu gezond voor ons. Over de Christus kunt gij in een psalm lezen: veeleer aan u gehoorzamen dan aan Hem ? Wij kunnen niet zwijgen over al wat we gezien en gehoord hebben!' Ze kregen nog een waarschuwing en werden vrijgelaten. De leden van de Hoge Raad zagen geen mogelijkheid hen te straffen, want het volk loofde God om het wonderteken waardoor die gebrekkige man genezen was. Hij was al veertig jaar, iedereen kende hem. Sla acht op wat ons bedreigt `De steen die de metselaars hebben weggegooid, is juist hoeksteen geworden!' Wij, stervelingen, hoeven dus geen redding te zoeken bij iemand anders. Om ons te redden heeft God alleen hem gegeven.' De hogepriesters stonden verbaasd. Ze hadden Petrus en Johannes herkend als metgezellen van Jezus, en hadden vernomen dat zij maar gewone, ongeletterde mensen waren. Maar nu zagen ze hoe vrijmoedig zij spraken... en de genezen man stond bij hen! Ze wisten niet wat ze moesten zeggen. Daarom gaven ze het bevel: `Breng die mannen buiten !' en ze begonnen met elkaar te overleggen. `Wat moeten we met die mensen doen? Er is onmiskenbaar een wonderteken door hen verricht. Dat kunnen we niet loochenen. Heel Jeruzalem weet het. Maar we moeten verhinderen dat nog mèèr mensen van ons volk ervan horen. We zullen die apostelen dus bang maken en verbieden nog verder tegen iemand iets te zeggen over die Jezus.' Ze riepen de apostelen weer binnen: `Wij verbieden jullie nog te spreken of te leren met vernoeming van de naam Jezus!' Maar Petrus en Johannes reageerden: `Stel u eens in onze plaats! Zou het juist zijn in Gods ogen, dat wij 68 Handelingen 4,23-31; 5,12.15-16 Na hun vrijlating gingen Petrus en Johannes naar hun mensen terug. Ze deden verslag van alles wat de hogepriesters hadden gezegd. Allen luisterden. Daarna baden ze eensgezind: `Heer, Gij hebt hemel en aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is. Gij hebt David ingegeven te zeggen in een psalm: `De groten der aarde spannen samen tegen de Heer en tegen zijn Gezalfde.' Ja, hier in Jeruzalem waren ze samengespannen tegen uw heilige Dienaar Jezus, die uw Gezalfde is: uw Christus. Zowel Herodes Antipas als Pontius Pilatus, zowel de heidenen als het volk Israël hebben vervuld wat Gij hadt voorzien. Het moest wel gebeuren. Maar nu, Heer, sla acht op wat ons heden bedreigt! Geef ons, uw dienaren, dat wij in alle vrijmoedigheid uw woord verkondigen. Laat verder genezingen en wondertekenen gebeuren op het gezag en door toedoen van Jezus, uw heilige Dienaar!' Na het gebed beefde het huis op zijn grondvesten. Allemaal werden ze vervuld van de heilige geest, en zonder vrees trokken ze uit om het woord van God te verkondigen. Door toedoen van de apostelen gebeurden nog andere wondere dingen onder het volk. De mensen 139 68 brachten hun zieken zelfs op straat. Zij legden ze op slaapmatten en draagbaren langs de wegen waar Petrus voorbij zou komen, met de hoop dat tenminste zijn schaduw op een van hen zou vallen. Ook uit de dorpen rond Jeruzalem kwamen mensen toegestroomd. Ze brachten zieken en bezetenen mee: allen werden beter. Gegeseld... en verheugd Handelingen 5,17-42 Nu werden de hogepriesters en de aanhangers van de partij van de Sadduceeën nog afgunstiger. Zij lieten de apostelen weer aanhouden en in de gevangenis opsluiten. Maar ‘s anderendaags in de morgen stonden die opnieuw op het tempelplein! Ze gaven er onderricht aan het volk. Op datzelfde ogenblik kwam de hogepriester met de zijnen samen en riep alle leden van de Hoge Raad bijeen. Hij stuurde knechten naar de gevangenis om de apostelen te halen en voor te leiden. Maar de knechten kwamen ontsteld terug: `De gevangenis is stevig op slot, de wachten voor de poort staan op hun post... maar toen we de kerker openmaakten, hebben we niemand gevonden ! Ze kunnen alleen door een engel verlost zijn !' De commandant van de tempelwacht en de hogepriesters raakten in de benauwdheid. Ze waren ongerust, want ze waren bang voor de gevolgen. Toen kwam iemand binnengelopen: `De mannen die gij in de kerker hebt gezet, staan op het tempelplein het volk te onderrichten!' Een officier met zijn soldaten ging hen halen. Geweld gebruikten ze niet: het volk zou wel stenen naar hen gegooid hebben. Ze brachten de apostelen voor de Hoge Raad. De hogepriester begon het verhoor: `Hebben wij jullie niet met klem verboden onderricht te geven met het gebruik van Jezus' naam ? Door jullie optreden is Jeruzalem vol van zijn leer! En bovendien verklaren jullie, dat wij schuld hebben aan de dood van die man!' `Wij moeten meer aan God gehoorzamen dan aan de mensen,' verdedigde Petrus zich. `De God van uw en onze voorvaders heeft Jezus ten leven gewekt. Ja, de Jezus die gij hebt gegrepen en aan het kruis geslagen, is door God verheven tot Leidsman en Redder. Hij troont nu op de ereplaats naast God om aan ons volk de kans te geven van gezindheid te veranderen en vergiffenis van zonde te krijgen. Daarvan getuigen wij, dank zij de kracht van de geest die God ons heeft geschonken. Aan Hem gehoorzamen wij!' Toen de leden van de Hoge Raad dat hoorden, werden ze woedend en besloten Petrus en de apostelen ter dood te laten brengen. In de Raad zetelde een farizeeër die Gamaliël heette. Hij was een onderlegd schriftgeleerde en genoot veel aanzien bij het volk. `Kunnen de beschuldigden even uit de zaal verwijderd worden ?'vroeg hij. Daarna hield hij dit pleidooi: `Mannen van Israël! Gij moet u goed bedenken vooraleer iets tegen deze mensen te ondernemen. Jaren geleden trad Teudas op. Die beweerde ook een uitzonderlijk iemand te zijn. Vierhonderd man sloot zich bij hem aan. Maar hij werd vermoord en zijn groep volgelingen is uiteengejaagd. Na hem is er judas de Galileeër geweest, dat was in de tijd van de volkstelling. Hij bracht veel mensen op de been. Maar ook hij is ten onder gegaan en zijn beweging is uiteengevallen. Nu staan we opnieuw voor zulk een geval. Ik vind: Bemoei u niet met deze mannen, laat ze hun gang gaan. Als deze beweging door mensen is opgezet, loopt ze op niets uit. Maar komt ze van God, dan zult gij die mensen niet uit elkaar slaan. Denk na, voor ge misschien tegenstrevers van God wordt!' 69 69 70 De leden van de Hoge Raad lieten zich overtuigen. Ze riepen de apostelen weer binnen. Ze gaven bevel hen te geselen. Daarna verboden ze hen nog te spreken over Jezus. Toen lieten ze hen vrij. De apostelen verlieten de raadzaal, verheugd dat ze smaad hadden mogen lijden omwille van Jezus. En ze gingen er gewoon mee door alle dagen in de tempel en aan huis onderricht te geven en het goede nieuws te melden: `Jezus is de Gezalfde, de Christus!' 2. DE K ERK DEUR OP EEN K IER De gelovigen worden nu `leerlingen' genoemd, zoals de eersten die zich destijds in Galilea bij Jezus hadden aangesloten. Er ontstaat onenigheid, zoals wel eens meer gebeurt waar mensen van verschillende herkomst samenleven. Het geschil wordt wel bijgelegd en de bres in de eensgezindheid wordt gedicht, maar een open deur. De mannen die voor de dienst van met ondersteuning en voedselverdeling worden aangesteld, zijn immers geen Joden uit Palestina, maar zij stammen uit joodse families met Griekse cultuur. Zij zullen de weg van de kerk naar Samarië en naar heel Judea voorbereiden. Op die weg verwijdert de jonge kerk zich langzamerhand van aloude joodse gebruiken zoals het deelnemen aan de eredienst in de tempel, het onderhouden van de hele `wet van Mozes'... Er zal sprake zijn van `handoplegging'. Door de handen op iemands hoofd te leggen, deelt men de kracht en de gaven van God mee. Zo genas men zieken, liet Gods geest over iemand komen of stelde mensen aan vooreen taak of ambt: als dienaars van de gemeenschap, zendelingen voor de verkondiging, `oudsten' of leiders vaneen kerkgemeenschap. Tot op vandaag komt dat gebaar in de kerken voor: bij doop en vormsel, bij de priesterwijding en bij de eerste bevestiging van een predikant. 142 143 71 Alleen vreemden worden gekozen Handelingen 6,1-6 Toen het aantal leerlingen steeds talrijker werd, deden zich ook de eerste moeilijkheden voor. De leerlingen die Grieks spraken, begonnen te morren tegen degenen die joodsAramees spraken: `Bij de dagelijkse ondersteuning worden de weduwen van onze groep achtergesteld !'Daarom riepen de apostelen allen bijeen. `Het gaat toch niet op,' zeiden ze, `dat wij de verkondiging van Gods woord zouden verwaarlozen om de diakendienst van voedselvoorziening op te nemen. Dus, broeders, zoek onder jullie een zevental mannen. Ze moeten een goede faam genieten, vol zijn van de geest en ook wijs zijn. Hen zullen we met de diakendienst belasten. Wij integendeel zullen ons toeleggen op het gebed en op de bediening van het woord.' De hele vergadering stemde in met het voorstel. Ze kozen Stefanus, een man vol geloof en heilige geest, Filippus, Nikolaiis die vroeger heiden was geweest, en nog vier anderen... allemaal met vreemde, Griekse namen. Deze zeven werden voorgedragen. Na gebeden te hebben, stelden de apostelen hen aan door ze de handen op te leggen. Stefanus argumenteert te sterk! Handelingen 6,8-15; 7,1-3.51-60; 8,2 Stefanus, een van de zeven, was vol van Gods liefde en kracht. Hij deed opvallende wondertekenen onder het volk. Maar enkele joden van buiten Palestina, van Noord-Afrika en Klein-Azië, begonnen zich tegen hem te verzetten. Ze discussieerden met hem, maar konden niet op tegen zijn wijze argumenten vol geestdrift. Zij stookten dus enkele kameraden op, die zouden verklaren: `We hebben gehoord hoe hij Mozes en God beledigt!’ 72 Zij hitsten ook het volk op, de leden van de Hoge Raad en de schriftgeleerden. Ze zochten Stefanus. Onverwachts hielden ze hem aan en brachten hem voor de Hoge Raad. Hun kameraden lieten ze vals getuigen: `Hij houdt maar niet op te spreken tegen de tempel en tegen de `wet van Mozes'! We hebben hem horen zeggen dat die man van Nazaret, Jezus, het heiligdom zal afbreken. En dat hij de wetten zal veranderen die Mozes ons gegeven heeft.' Nu keken alle leden van de Hoge Raad naar de beklaagde. Het leek alsof Stefanus God in de hemel zag. `Is dat allemaal waar ?' vroeg de hogepriester hem. `Heren, broeders en vaders, ...' Stefanus hield een lange rede om zich te verdedigen. Hij toonde aan dat Abraham met God verbonden had geleefd zonder joodse wet en zonder tempel, want God is te groot om in een menselijk bouwwerk te wonen. Hij herinnerde eraan dat jozef en Mozes door hun familie en door eigen volk waren verworpen. Dan ging hij over tot de aanval: `En gij zijt even hardnekkig als uw voorvaders! Zij hebben alle profeten vervolgd. Zij hebben degenen die Jezus hebben aangekondigd, vermoord. En van Jezus, de Gerechtige, zijt gij de verraders en moordenaars geworden! Waar is nu die wet ? Gijzelf hebt ze niet eens onderhouden!' Daarop werden de leden van de Hoge Raad woedend. Ze brulden tegen hem. Maar Stefanus riep nog luider: `Ik zie de hemel open, en kijk: de Mensenzoon Jezus zetelt als rechter naast God!' Zij schreeuwden nu nog harder en stopten hun oren toe, omdat ze het een belediging van God vonden. Ze stormden op hem af, sleepten hem buiten de poort van de stad en begonnen hem te stenigen. `Heer Jezus,' bad Stefanus, `neem mijn leven aan.' Hij viel op de knieën en zei luidop: `Heer, vergeef hen deze misdaad.' Met die woorden stierf hij. 145 72 Zoals bij elke terechtstelling in die dagen, stond er ook een getuige bij. Het was een zekere Saul. Hij ging akkoord met wat gebeurd was. Vrome mensen haalden het lichaam van Stefanus weg en begroeven hem. Ze waren diep bedroefd over zijn dood. 3. NAAR HEEL JUDEA, SAMARIË EN DE KUST A. FILIPPUS Verspreid over het Joodse land Handelingen 8,1-4 Van die dag af werden de leerlingen te Jeruzalem vervolgd. Saul onder andere woedde hevig tegen de kerk. Hij drong het ene huis na het andere binnen, sleepte mannen en vrouwen weg en liet ze gevangen zetten. Behalve de apostelen, die te Jeruzalem bleven, verspreidden de gelovigen zich over de dorpen van Judea en Samarië. Overal verkondigden zij het goede nieuws van Jezus. De geest is niet te koop Handelingen 8,5-9.13-25 Zo kwam Filippus, een van de diakens, in de hoofdstad Samaria. Hij verkondigde daar de Christus. De mensen luisterden. Ze gingen op zijn woorden in, omdat ze ook de wondertekenen zagen die hij verrichtte. Bezetenen werden van hun boze geest verlost, lammen en kreupelen werden genezen. Er heerste grote vreugde in de stad. Veel mannen en vrouwen lieten zich dopen in Jezus, de Gezalfde. Dat werd bericht aan de apostelen die in Jeruzalem 73 147 73 gebleven waren: `Het goede nieuws is in Samaria verkondigd ! Veel mensen daar geloven nu in Jezus als de Messias. Maar de heilige geest is nog niet over hen gekomen: ze zijn alleen maar gedoopt in de Heer Jezus...' Daarop vaardigden de apostelen Petrus en Johannes naar hen af. Na hun aankomst spraken deze twee een gebed over hen uit, opdat ze de geest zouden ontvangen. Dan legden ze hen de handen op en allen ontvingen de geest. Onder die gedoopten was een zekere Simon, die tevoren tovenaar was geweest. Hij had versteld gestaan van de wondere daden van Filippus. Nu zag hij hoe de apostelen de geest meedeelden door de handen op te leggen. Hij ging naar hen toe en bood hen geld aan: `Geef mij die macht! Dan kan ik ook de geest schenken door de handen op te leggen.' `Dat worde je ondergang !'verwenste Petrus hem. `Jij met je geld! Je denkt toch niet de gaven van God te kunnen kopen ?Je staat nog heel ver van God af, want j e hart is niet oprecht in zijn ogen. Bekeer je eerst van je boosheid! En bid dat God je die slechte bedoelingen mag vergeven. Ik zie dat je verbitterd bent en verstrikt in oneerlijkheid.' `Bidden jullie voor mij,' vroeg Simon nu. `Dat de Heer me spare voor die kwade verwensingen.' De apostelen bleven nog een tijd in de stad. Predikend getuigden zij voor de Christus. Toen vertrokken ze weer naar Jeruzalem. Onderweg verkondigden ze het goede nieuws in veel dorpen van Samarië. 74 Begrijp je over wie het gaat ? Handelingen 8,26-40 Filippus integendeel begaf zich op reis naar het zuiden. Hij liep langs een eenzame weg: de weg die Jeruzalem met Gaza verbindt. Toch was daar nog iemand op reis: een Ethiopiër op de terugweg van een bedevaart naar Jeruzalem. Hij was kamerheer van de koningin van de Ethiopiërs, en zelfs belast met het beheer van haar financiën. Hij zat in een reiskoets, en als vroom vereerder van God las hij het boek van de profeet Jesaja. Filippus voelde zich door de geest gedreven om naar de reiskoets te gaan. Hij hoorde de vreemdeling luidop uit de heilige Schrift lezen. `Begrijp je wat je leest ?' vroeg hij. `Hoe zou ik,' antwoordde de Ethiopiër, `als niemand me daarbij helpt ? Als je wil: stap in en kom bij me zitten.' Nu was hij juist aan het gedeelte waar Jesaja zegt: `Hij wordt mishandeld, maar hij draagt het gedwee. Hij zwijgt als een lam dat wordt geslacht, stom als een schaap voor de scheerders. Door niemand verdedigd, wordt hij gevonnist; niemand bekommert zich om zijn lot. Hij wordt weggerukt uit het leven, geslagen om de zonden van zijn volk.' `Mag ik je vragen,' zo begon de kamerheer, `van wie de profeet dit zegt ? Wie bedoelt hij ? Spreekt hij over zichzelf of over iemand anders ?' `Over iemand anders! Kijk...', en uitgaande van de woorden uit de heilige Schrift toonde Filippus aan dat het over Jezus ging. Uitvoerig verkondigde hij de Christus. 149 74 Toen ze even later langs een beek kwamen, riep de kamerheer: `Hier is water! Wat is er tegen dat ik gedoopt word ?' `Als j e van ganser harte gelooft, kan het,' antwoordde Filippus. `Ik geloof dat Jezus de Messias is, de Zoon van God!' Meteen liet de kamerheer de koets stilhouden. Beiden gingen de beek in en Filippus doopte hem. Daarna zette Filippus zijn reis verder. Toen de kamerheer hem niet meer zag, reisde ook hij verder, nu vol blijdschap. Filippus werd later aangetroffen in Asdod aan de kust. Daar trok hij rond en verkondigde het goede nieuws in alle steden en dorpen van de omgeving. Hij kwam tenslotte in Cesarea, een havenstad die verder in het noorden ligt. B. PETRUS Een zieke te Lydda Handelingen 9, 32-35 Petrus maakte een grote rondreis. Zo kwam hij bij de leerlingen die in Lydda woonden. Hij bezocht er een zieke, een zekere Eneas, die al acht jaar te bed lag met verlamming. `Eneas,' zei Petrus, `Jezus Christus geneest je. Sta recht! Je zult voortaan zelf je bed kunnen opmaken.' Onmiddellijk stond Eneas op... Veel mensen van Lydda en van heel de Saronvlakte zagen de genezen man, ze bekeerden zich tot de Heer. Een overledene te Joppe Handelingen 9, 36-43 In Joppe aan de kust woonde destijds een leerlinge die Tabita heette. Een mooie naam, want hij betekent `Gazelle'. Zij deed allerlei goede werken en gaf veel aan de armen. Zij was zwaar ziek geworden, en gestorven. Men had haar opgebaard in een bovenkamer. Joppe ligt niet ver van Lydda. En omdat de leerlingen hadden vernomen dat Petrus te Lydda verbleef, stuurden ze twee mannen met het verzoek: `Kom zonder dralen naar ons toe.' Petrus ging aanstonds met de boodschappers mee. Te Joppe stonden ze Petrus al op te wachten. Ze brachten hem terstond naar de bovenkamer. Daar bevonden zich veel vrouwen, weduwen die door Tabita waren geholpen. De ene toonde Petrus het kleed, de andere de mantel die Tabita voor haar geweven en genaaid had. `Gaan jullie nu even buiten,' verzocht Petrus. Hij knielde neer en bad. Dan keerde hij zich naar de over 150 75 ledene: 'Tabita! Sta op!' Tabita opende de ogen... en zag Petrus. Zij ging overeind zitten. Petrus stak haar de hand toe en hielp haar opstaan. Toen riep hij de weduwen samen en alle broeders; hij stelde haar in levenden lijve in hun midden. Heel Joppe hoorde ervan! Velen gingen geloven in de Heer. Petrus bleef dan ook nog geruime tijd in de stad. Hij woonde in bij een leerlooier die Simon heette. 4. OOK NAAR HEIDENEN Petrus zet een definitieve stap naar de heidenen. Naar joods gebruik moest hij het contact met mensen van andere volken mijden. Ze werden als `onrein' beschouwd, omdat zij door hun verering van vele goden het geloof in de ène God in gevaar konden brengen. En ook: als joden met heidenen omgingen, was hetvoorschriften voor hen moeilijk de wetsvooronderhouden. Juist in die beleefden zij hun schriften over spijzen toewijding aan God. `Onrein' betekent dus: teen mijden dergelijke te omdat het niet past bij de joodse manier van leven. Zie op blz. 69 van dit boek wat Jezus daarvan dacht. Voor de Jezus-gelovigen worden nu verschillende namen gebruikt. Ze zijn `broeders' en `zusters' voor elkaar of worden als `broeders van de Heer' beschouwd. Als `leerlingen' van Jezus volgen ze zijn levensweg en worden soms `mensen van de weg' genoemd. Men noemt ze ook wel eens `geredden' (door hun geloof in Jezus) en dus zelfs `heiligen'. In Antiochië zullen ze naar de Christus genoemd worden, en die naam is tot op heden in gebruik. Een Romein te Cesarea Handelingen 10, 9-36. 44-48 Het huis van Simon de leerlooier stond aan de zee. Op 76 153 76 zekere dag was Petrus naar het dakterras gegaan om te bidden. Het was rond het middaguur en hij kreeg honger. Terwijl men het eten klaarmaakte, geraakte hij buiten zichzelf. Het was alsof de hemel openging. Iets als een groot laken, aan de vier punten opgehangen, werd op aarde neergelaten. Het lag vol dieren van allerlei soort: viervoetige, kruipende en vliegende. `Komaan,' hoorde Petrus zeggen. `Slachten en eten!' `Nee, Heer !'antwoordde hij. `In geen geval! Er zijn dieren bij die we volgens de `wet van Mozes' niet mogen eten. Nooit heb ik iets gegeten wat door de wet onrein is verklaard.' `Verwerp niet wat God rein verklaart!' zei de stem. Tot driemaal toe werd Petrus aangespoord om van het verboden vlees te eten. Toen werd het laken weer naar de hemel opgehaald. Petrus vroeg zich af wat het visioen wel mocht betekenen. Hij zat nog te dubben, toen hij aan de deur beneden hoorde kloppen en roepen. Drie mannen wilden weten of daar een zekere Petrus logeerde. `Dat heeft met het visioen te maken,' dacht Petrus. `Die zijn door God gezonden.' En hij ging aanstonds naar beneden. `Ik ben de Petrus die jullie zoeken! Wat willen jullie ?' `Wij komen van Cesarea. Wij tweeën zijn knecht bij de Romeinse officier Cornelius. Deze hier is een soldaat uit zijn lijfwacht, die ons op de reis begeleidt: een vroom man. Officier Cornelius is in dienst bij het Italiaanse garnizoen. Hij en heel zijn gezin zijn rechtschapen mensen, vereerders van God. Hij bidt veel en doet veel goed. Door de joodse bevolking wordt hij geacht. En nu wil hij horen wat gij te verkondigen hebt.' `Kom binnen,' zei Petrus. `Jullie kunnen hier eten en overnachten. Morgen vertrekken we.' 77 Ze reisden twee dagen. Petrus, de drie mannen en nog enkele broeders uit Joppe. In Cesarea stond Cornelius hen op te wachten. Hij had zijn familie bijeengeroepen en zijn beste vrienden. Toen Petrus aan de deur kwam, liep Cornelius hem tegemoet en viel op de knieën om hem te eren. `Sta op, man! Sta op !'riep Petrus. `Ik ben ook maar een mens.' Al pratend gingen ze naar binnen. Petrus vond er het hele gezelschap bijeen. `Jullie weten wel,' zei hij, `dat het voor een jood als ik door de wet verboden is om te gaan met mensen van een ander volk, en zeker bij hen aan huis te komen. Maar God heeft me duidelijk gemaakt, dat men geen enkel mens als onrein mag beschouwen en mijden of verwerpen. Daarom ben ik zonder bezwaar gekomen toen jullie me lieten roepen. Maar... waarom precies hebben jullie mij laten komen ?' `Juist vier dagen geleden was ik aan het bidden,' antwoordde Cornelius. `Ik raakte overtuigd dat God mij verhoort, dat Hij mijn goede werken ziet en er rekening mee houdt. Nu wil ik horen wat gij te verkondigen hebt in opdracht van God. Fijn, dat ge gekomen zijt ! We zijn hier allen samen onder Gods oog... om te luisteren.' `Nu besef ik pas goed,' zo begon Petrus zijn lang verhaal, `dat voor God alle mensen gelijk zijn. Tot welk volk men ook behoort, ieder die ontzag heeft voor Hem en die het goede doet, is Hem lief. Toen Hij het goede nieuws van de vrede door Jezus liet verkondigen, bedoelde Hij die boodschap wel eerst voor het volk Israël. Maar Jezus is de Heer van àlle mensen geworden...' Hij vertelde het hele leven van Jezus en legde uit wat God ermee bedoeld had... voor àlle mensen. Hij was nog niet ten einde of de heilige geest kwam over allen die zaten te luisteren. 155 77 Er waren gelovigen van joodse afkomst met Petrus meegekomen. Die stonden niet weinig verbaasd dat de geest ook werd gegeven aan mensen uit een ander volk. Ze hoorden hen in vreemde klanken spreken en God prijzen. `Jawel !'zei Petrus. `En als zij de heilige geest ontvangen juist zoals wij, wat staat dan nog in de weg om hen te dopen?... Doop hen dus in Jezus Christus!' Daarna vroegen Cornelius en zijn familie hem nog enkele dagen te blijven. Wie kan God tegenhouden? Handelingen 11, 1-18 Met gemengde gevoelens hoorden de apostelen en de broeders die in Jeruzalem waren gebleven, dat ook heidenen geloof hadden geschonken aan Gods boodschap en dat ze waren gedoopt. Toen Petrus in Jeruzalem terugkwam, maakten de gelovigen van joodse afkomst hem dan ook verwijten: `Je bent aan huis geweest bij heidenen! Je hebt met hen gegeten!' Petrus gaf een volledig verslag van de gebeurtenissen: `Ik was in Joppe aan het bidden...' Hij vertelde van het laken en van de stem die gezegd had: `Slacht en eet! Verwerp niet wat God rein verklaart !'Hij vergat niet te vermelden dat broeders van joodse afkomst hem naar Cesarea hadden vergezeld en dat zij hadden gezien hoe de geest over Cornelius en zijn vrienden was gekomen... `Toen dacht ik terug aan wat de Heer Jezus ons vroeger heeft gezegd: `Johannes doopte met water, maar jullie zullen worden overspoeld met de geestkracht van God.' Als God aan hen dezelfde gave heeft verleend als aan ons, hoe kon ik Hem dan tegenhouden ?' Toen zij de hele toedracht hadden vernomen, wisten de broeders van Jeruzalem niets meer in te brengen. Zij 78 prezen God: `Ook heidenen geeft Gij de kans om van gezindheid te veranderen en als bekeerden een nieuw leven te leiden!' Die van Christus te Antiochië Handelingen 11, 19-26 Er is al verteld, dat na de terechtstelling van Stefanus een vervolging was losgebroken in Jeruzalem. Veel gelovigen werden verspreid. Sommigen vluchtten tot in Fenicië, anderen bereikten Cyprus, nog anderen kwamen in Antiochië. Onderweg preekten zij het goede nieuws, maar alleen aan joden. Nu waren er enkele Griessprekende gelovigen, die in Antiochië Jezus ook verkondigden aan heidenen, aan mensen met Griekse cultuur. Het was alsof God hen hielp, want veel van die Grieken geloofden op hun woord. Men hoorde daarvan in de kerk van Jeruzalem, en Barnabas werd naar Antiochië gestuurd. Hij zou de zaak onderzoeken. Barnabas was een goed man, vol van heilige geest en zeer gelovig. In Antiochië zag hij Gods goedheid aan het werk. Hij was er zeer blij om. Hij spoorde allen aan zich van harte te hechten aan Jezus, de Heer, en hem trouw te blijven. Nog veel mensen van Antiochië werden voor de Heer gewonnen. Het is daar dat men de leerlingen `die van Christus' of `christenen' begon te noemen. Omdat er zoveel christenen bijkwamen, trok Barnabas naar Tarsus om Saul te halen... Maar hoe die kerkvervolger met Christus te maken heeft, moeten we nog vertellen. 157 78 A. EEN ZEKERE SAULUS IJverig voor God Handelingen 8, 1-3; 9, 1-9 S . NAAR ALLE LANDEN ROND DE ZEE Om in alle landen met mensen van allerlei gezindheid om te gaan, waren weinigen zo geschikt als Saul. Hij was uit joodse ouders geboren. Niet in Palestina, maar in de havenstad Tarsus, de hoofdstad van de Romeinse provincie Cilicië. Zijn vader genoot er de rechten van Romeins burger, en Saul erfde dat recht. Officieel noemde men hem dan ook met een vreemde uitgang aan`wet zijnvan naam: Saulus. Al werd hij volgens de Mozes' en in de gebruiken van de voorvaders opgevoed, hij maakte als jongeling kennis met niet Joodse wereldopvattingen. Want het intellectuele en godsdienstige leven op z'n Grieks bloeiden in Tarsus. Saulus sprak en schreef volks Grieks. Als jonge man legde hij zich speciaal toe op de uitleg van de heilige Schrift en van de Joodse wetten. Hij studeerde te Jeruzalem bij een beroemd geleerde van de farizeese richting: bij meester Gamaliël, die we al hebben leren kennen als lid van de Hoge Raad te Jeruzalem (zie blz. 141). Saulus had dus van jongs af alles in zich om op weg te gaan naar mensen van allerlei soort in allerlei landen. 79 Toen Stefanus te Jeruzalem werd terechtgesteld, stond er een jonge man toe te kijken als officieel getuige. Hij was als farizeeër opgeleid en heette Saulus, of Saul in het Joods-Aramees. Hij was zo ijverig voor zijn Joodse geloof, dat hij de vervolging inzette van al de joden die Jezus als Messias beschouwden. Hij liet veel Jezus-gelovigen naar de gevangenis slepen. Omdat velen uit de hoofdstad waren gevlucht en alom Jezus begonnen te verkondigen, werd Saulus nog woedender. Hij ging naar de hogepriester en vroeg hem getuigschriften die hij aan de Joodse leiders van Damascus zou voorleggen. Volgens die brieven was hij in heel Syrië bevoegd om degenen die Jezus' levensweg volgden, aan te houden. Allen die hij vond, mannen en vrouwen, mocht hij gevangen naar Jeruzalem voeren. Hij ging op weg. Maar toen hij Damascus naderde, overviel hem plots een stralend licht uit de hemel. Overal rond hem verblindend licht! Hij viel op de grond. En hij hoorde iemand zeggen: `Saul, Saul ! Waarom vervolg je mij ?' `Wie zijt gij, Heer?' vroeg hij. `Ik ben Jezus, die jij vervolgt! Sta op, ga de stad in. Iemand zal je daar zeggen wat je moet doen.' De reisgenoten van Saulus stonden er sprakeloos bij. Zij hadden immers ook de stem gehoord, maar niemand gezien. Nu moesten ze Saulus bij de hand nemen, want hij was wel opgestaan maar hij zag niets. Zijn ogen waren open, maar hij was verblind. Ze leidden hem dus Damascus binnen en vonden logement in de Rechtestraat. Drie dagen lang was Saulus blind. Hij weigerde te eten of te drinken. Hij bad en bleef bidden. 159 79 Nergens welkom Handelingen 9, 20-30 Maar Saulus werd steeds geestdriftiger. Hij bewees zo krachtig dat Jezus de Messias is, dat veel joden van Damascus in verwarring raakten. Na een tijdje beraamden ze dan ook een plan om hem uit de weg te ruimen. Ze bewaakten alvast dag en nacht de stadspoorten om hem niet te laten ontsnappen. Maar het plan kwam Saulus ter ore. Daarom droegen de leerlingen hem 's nachts in een mand tot aan de stadsmuur. Ze hesen de mand over de muur en lieten hem naar beneden zakken. Eenmaal op de begane grond, sloeg Saulus de weg in naar Jeruzalem. Daar probeerde hij zich bij de leerlingen aan te sluiten. Maar ze namen hem niet op! Ze waren bang en konden niet geloven dat hij van vervolger leerling was geworden. Tenslotte was er toch iemand die hem aantrok: Barnabas. Die bracht hem bij de apostelen en daar kon Saulus vrijuit verklaren wat hem overkomen was. Hij vertelde hoe hij de Heer had gezien op zijn reis naar Damascus en wat de Heer hem had gezegd. Hij voegde er aan toe: `Ginds heb ik Jezus al vrijmoedig verkondigd !' Van nu af aan kon Saulus zich bij de leerlingen aansluiten en zich vrij in Jeruzalem bewegen. Ook met Griessprekende joden uit andere landen sprak hij over Jezus. Hij was weer zo onweerstaanbaar sterk in de discussie, dat ze hem op de duur naar het leven stonden. De broeders hoorden ervan. IJlings brachten ze Saulus naar Cesarea en lieten hem vandaar verder reizen naar Tarsus. Van die havenstad in Cilicië was hij afkomstig. Saulus bleef bij de leerlingen in Damascus. Hij begon in de gebedshuizen van de joden Jezus te verkondigen: `Hij is de Zoon van God!' Al wie hem hoorde, stond verbaasd: `Dat is toch de man die in Jeruzalem de Jezus-gelovigen vervolgde ? En is hij niet hierheen gekomen om ze gevangen weg te voeren ?' Er is al wat rondgereisd, en meestal te voet ! De vele reizen tonen hoe de groepen gelovigen voortdurend contact houden met elkaar èn met de gemeenschap van Jeruzalem, waar de apostelen verblijven. Door hun onderlinge bezoeken bemoedigen de christenen elkaar in het geloof, brengen elkaar sommen Om je te doen zien Handelingen 9, 10-19 Wat met Saulus was gebeurd, kwam ter ore van Ananias, een leerling die in Damascus woonde. Hij zou wel naar de Rechtestraat gegaan zijn, maar aarzelde. Saulus had toch de heiligen in Jeruzalem veel kwaad gedaan! Nu had hij zelfs van de hogepriester volmacht gekregen om hier de Jezusgelovigen in de boeien te slaan... Toch begaf hij zich naar de Rechtestraat en zocht het huis waar Saulus verbleef. Hij trof hem aan in gebed en legde hem de handen op. `Saul, broeder, ik ben gezonden door de Heer. Door Jezus die zich aan jou heeft laten zien op je reis hierheen. Ik kom om je te doen zien, en dat je vervuld mag worden van heilige geest.' Toen vielen er net schellen van Saulus' ogen. Hij kon weer zien. `De Heer heeft je uitverkoren,' vervolgde Ananias. `Hij heeft je nodig. Je moet hem alom bekendmaken: bij andere volken, bij vreemde koningen, en bij de Joden. Maar ook lijden staat je te wachten omwille van hem.' Terstond liet Saulus zich dopen. En toen hij had gegeten, was hij weer sterk. 160 80 geld ter ondersteuning in nood, of leggen elkaar hun problemen voor. Nu zal er vooral over en weer gereisd worden om te verkondigen in nieuwe gebieden. De verkondigers zullen nadien herhaaldelijk de kerken bezoeken die zij hebben gesticht, of er hun medewerkers en reisgezellen met boodschappen en brieven naar toe sturen. De kerk van Jeruzalem blijft het middelpunt van de eenheid tussen de vele christengemeenschappen. Daar verblijven de apostelen. Hun gezag wordt algemeen erkend. Langzamerhand ontstaan andere ambten. Een kerkgemeenschap - ook die van Jeruzalem - wordt mede-bestuurd door een groep van `oudsten', die we hier `leiders' zullen noemen. Later zullen `opzieners' of `bisschoppen' aan het hoofd van de plaatselijke kerken worden gesteld. Maar voor belangrijke zaken worden meestal alle gemeenteleden geraadpleegd. `Diakens' hebben we al leren kennen. Er zijn ook rondreizende profeten': zij spreken de gelovigen met opwekkende woorden toe, soms duidelijk gestuwd door de geest. Speciaal belangrijk is het ambt van `verkondiger van het woord' of `zendeling'. Barnabas en Saulus zullen daarvoor aangewezen worden. Zij kiezen zich `medewerkers' of `reisgezellen' en kunnen hen verschillende opdrachten toevertrouwen in een of andere kerkgemeente. Zonder Saulus af! Handelingen 11, 25-30; 12, 25; 13, 1-3 Dezelfde Barnabas, die Saulus te Jeruzalem bij de apostelen had ingeleid, kwam hem geruime tijd later in Tarsus opzoeken. Hij bracht hem naar Antiochië. Daar breidde de gemeenschap van gelovigen zich immers steeds verder uit. Ruim een jaar namen Barnabas en Saulus er deel aan de bijeenkomsten en gaven onderricht. Eens kwamen profetisch bewogen mannen vanuit Jeruzalem aan het kerkleven van Antiochië deelnemen. 81 Een van hen, bezield door Gods geest, voorspelde dat een grote hongersnood op komst was. Daarop besloten de leerlingen van Antiochië hun broeders te Jeruzalem en in Judea te helpen. Iedereen zou naar vermogen bijdragen om hen te ondersteunen. Barnabas en Saulus werden afgevaardigd om de opbrengst naar Jeruzalem te brengen en er aan de leiders van de gemeente te overhandigen. Toen zij hun dienstwerk hadden verricht en terugkwamen, brachten zij een jonge man mee, een zekere Marcus. Eens onder de eredienst in een tijd van vasten, raakte een profeet vervuld van de geest en zei in Gods naam: `Zonder Barnabas en Saulus af! Ze zijn uitverkoren en moeten worden vrijgesteld. Ik heb hen geroepen om te verkondigen. Ik wil hen zenden.' De broeders vastten en baden verder. Toen legden ze Barnabas en Saulus de handen op en lieten hen vertrekken. De geest van God had hen uitgezonden. 163 81 B. CYPRUS EN KLEIN-AZIË Een eiland doorkruist Handelingen 13, 4-12 Barnabas en Saulus reisden over land naar Seleucië, scheepten daar in en voeren naar Cyprus. Marcus was meegekomen om hen te helpen. Ze trokken van de ene stad naar de andere en verkondigden het woord Gods in de gebedshuizen van de joden. Toen ze het hele eiland hadden doorkruist, bereikten ze Pafos, waar de Romeinse stadhouder verbleef. Die bekleedde de rang van Proconsul en heette Sergius Paulus. Hij was een wijs man. Hij ontbood de zendelingen, want hij wilde hun boodschap horen. Saulus stelde zich voor als Paulus, op z'n Romeins. Zo wilde hij voortaan genoemd worden. Ze verkondigden de stadhouder het evangelie. Maar een zekere Elymas, die tot het gevolg van de stadhouder behoorde, sprak hen tegen. Hij was tovenaar en probeerde de stadhouder van het geloof af te houden. Paulus, vol van heilige geest, keek hem in de ogen. 'Duivelskind!' zei hij. `Je zit vol list en bedrog. Je vecht tegen al wat rechtgeaard is. Wil je wel eens ophouden de rechte wegen van de Heer krom te trekken ? Nu op dit ogenblik slaat de Heer je: een tijdlang zul je blind zijn en geen zonlicht zien!' Op dat ogenblik werd de man overvallen door een dichte duisternis. Hij tastte rond en vroeg iemand om hem bij de hand te leiden. De stadhouder had alles gezien. Hij nam het geloof aan. Niet alleen het voorval met Elymas, ook de leer over Jezus de Heer had hem diep getroffen. 82 Licht voor de heidenen Handelingen 13,13-16.38-52 Paulus nam nu de leiding van het groepje verkondigers. Met Barnabas en Marcus scheepte hij te Pafos in en voer naar Perge aan de zuidkust van Klein-Azië. Hij wilde het land intrekken, maar Marcus weigerde verder mee te gaan. Marcus verliet het gezelschap en keerde naar Jeruzalem terug. De anderen reisden verder en bereikten Antiochië in het zuiden van Galatië. Daar gingen ze op een sabbat naar het gebedshuis en namen plaats onder de joden die er samenkwamen. Na de lezingen uit de heilige Schrift nodigden de leden van het bestuur hen uit: `Broeders, als jullie wat bemoedigends te zeggen hebt tot de mensen, kom dan hier vooraan en spreek ons toe.' Paulus stond op. Hij maakte een gebaar om stilte te vragen en begon een lang betoog. Hij toonde aan dat Jezus Gods antwoord was op de hele geschiedenis van het joodse volk: van Abraham tot Johannes de Doper. Hij vertelde over Jezus: over zijn dood en verrijzenis. En hij besloot met de woorden: `Broeders, God laat weten dat jullie door Jezus vergiffenis van zonde kunnen krijgen. Hij neemt jullie helemaal aan. Dat kon niet onder de `wet van Mozes'. Met Jezus wel, als jullie in hem geloven!' `Volgende week willen we jullie nog eens daarover horen spreken,' zeiden de mensen bij het buitengaan. Veel joden en vereerders van God gingen nu al met Paulus en Barnabas mee om mèèr te vernemen. De volgende sabbat kwam bijna de hele stad toegelopen om te luisteren naar het woord van God. Maar toen de leiders van de Joden die menigte zagen, werden ze jaloers. Ze spraken Paulus tegen onder zijn toespraak en beschimpten hem zelfs. 165 82 Paulus en Barnabas verklaarden zonder omwegen: `Het ligt voor de hand dat jullie, joden, eerst in aanmerking komen om de boodschap van God te horen. We begonnen dus bij jullie. Maar we worden afgewezen! Jullie weigeren je te bekeren naar het eeuwige leven dat we verkondigen... Daarom richten we ons voortaan tot de heidenen. De heilige Schrift sprak al over onze opdracht, waar de profeet zegt: 'Ik heb jullie aangesteld als een licht voor de volken: om bevrijding te brengen tot het uiterste einde van de wereld.' De heidenen waren blij dat te horen. Ze vonden de boodschap prachtig. En omdat God hen had uitverkoren, namen zij het geloof aan. Het goede nieuws begon zich over heel die streek te verbreiden. Maar in de stad hitsten de joden vrome vrouwen op, die tot de hogere stand behoorden en vereerders van God waren. Nog andere vooraanstaande burgers stookten ze op tegen Paulus en Barnabas. Ze lokten een vervolging uit en lieten hen uit de streek verjagen. `Wij hebben niets meer met jullie te maken,' zeiden Paulus en Barnabas. Ze schudden het stof van hun voeten: `Zelfs dat willen we bij jullie niet meenemen!' En ze reisden verder. Zo kwamen ze in Lystra. Onze goden zijn afgedaald! Handelingen 14,8-20 Terwijl Paulus de mensen van Lystra stond toe te spreken, merkte hij iemand op die bleef neerzitten, maar toch aandachtig luisterde. De man was gebrekkig. Al van bij zijn geboorte waren zijn benen verlamd. Paulus 83 keek hem onderzoekend aan en dacht: Die man gelooft... hij kan gered worden. `Ga op je voeten staan! Rechtop!' riep Paulus hem toe. De man sprong op en begon rond te lopen. De mensen riepen en schreeuwden in hun taal: 'Go den! Onze goden zijn neergedaald! Goden onder ons!' Ze wezen Barnabas met de vinger aan: `Die daar is Zeus!' En van Paulus zeiden ze: `Dat is Hermes !'Zeus was hun oppergod. En Hermes was de god die in hun verhalen het meest met de mensen sprak. Omdat Paulus hen had toegesproken, zeiden ze dus dat hij Hermes was. Paulus en Barnabas verstonden hen niet. De priester van het heiligdom van Zeus liet al stieren aanbrengen met kransen om, hij wilde met het volk een offer opdragen. Nu verstonden Paulus en Barnabas wat, de mensen hadden bedoeld. Ze sprongen onder het volk: 'Mensen! Wat gaan jullie doen? Hou op! Wij zijn maar mens, net zoals jullie! We brengen juist het goede nieuws dat jullie die waardeloze goden de rug kunnen toekeren. Verander van gezindheid! Keer je naar de waarachtig levende God die hemel, aarde en zee gemaakt heeft! Tot nog toe heeft Hij de volken hun gang laten gaan. Toch was Hij het, die steeds alle goede dingen gaf. Van Hem hebben jullie altijd de regen en de veldvruchten gekregen, elk seizoen opnieuw. Hij maakte jullie blij met een overvloed van voedsel...' Hoe zij ook spraken, ze konden nauwelijks beletten dat de mensen ter ere van hen een offer opdroegen. Enkele dagen nadien kwamen in Lystra Joden van de steden die Paulus tevoren had bezocht. Zij praatten de mensen van Lystra om. In korte tijd veranderde de stemming. Paulus werd zelfs gestenigd! Ze sleepten hem de stad uit, omdat men meende dat hij dood was. Enkele leerlingen kwamen hem bewenen. Maar terwijl 167 83 ze om hem heen stonden, richtte Paulus zich op. Hij ging de stad weer in. De volgende dag vertrok hij echter... naar weer een volgende stad. Niet zonder moeilijkheden Handelingen 14, 21-27 Tot in Derbe hebben Paulus en Barnabas het goede nieuws gebracht. Daarna keerden ze terug en bezochten de steden waar ze op de heenreis leerlingen hadden gemaakt. Zij spraken hen moed in en spoorden hen aan tot trouw in het geloof. `Het kost moeite! Je leeft niet onder Gods heerschappij zonder moeilijkheden!' In alle gemeenten stelden zij leiders aan. Die werden gekozen na gezamenlijk gebed en vasten. Bij het afscheid vertrouwden Paulus en Barnabas de leerlingen toe aan de Heer. Ten slotte bereikten zij weer Perge aan de kust, scheepten er in en voeren naar Antiochië, vanwaar ze waren vertrokken. De zending was volbracht. Thuisgekomen, riepen zij dan ook de gemeente bijeen en vertelden alles wat ze met Gods hulp hadden tot stand gebracht... en: `De deur staat nu open voor de heidenen.!’ Talloos zijn de moeilijkheden die Paulus zelf ondervindt. Denken we maar aan de verre voetreizen over bergpassen en door eenzame streken... waar ook overnacht moet worden. Waarom heeft Marcus het opgegeven ? Veiligheid en gezondheid zijn steeds bedreigd, ook op zee. En ondertussen moet gewerkt worden voor het onderhoud. Moeilijkheden door tegenstanders aangedaan. Nu eens wordt Paulus bespot en uitgelachen om zijn geloof, dan door benadeelde handelaars aangeklaagd. Hij wordt als joods oproerling vervolgd door heidenen, achternagezeten door Joden 168 en christen geworden joden die ijveren voor trouw aan de hele `wet van Mozes'. Van deze laatste vooral hebben ook de leerlingen te lijden die in de verschillende gemeenten achterblijven. Wie het bij de wet houdt, beweert dat Jezus-gelovigen bij het aloude Godsvolk moeten ingelijfd worden door zich te laten besnijden. Besnijdenis is een kleine ingreep, waarbij een deel van de huid aan het geslachtsdeel van jongens wordt weggesneden. Vanouds was dat een teken van verbondenheid met God. Maar Paulus houdt vol, dat God mensen ten volle aanvaardt op grond van hun geloof in Jezus. Een zwaar probleem Handelingen 15, 1-35 Geruime tijd nadien kwamen enkele gelovigen van judea naar Antiochië. Onder de broeders die niet uit het Joodse volk afkomstig waren, herhaalden zij voortdurend: 'je moet je volgens de Joodse wet laten besnijden. Anders kun je niet gered worden!' Paulus en Barnabas namen dat niet. Zij hielden vol dat iedereen door God aanvaard kan worden, ook zonder besnijdenis en wet. Zij kwamen dan ook in conflict met die van Judea en er ontstond een felle woordenwisseling. Toen stelde iemand voor: `Laten we Paulus, Barnabas en nog enkelen naar Jeruzalem sturen. Laat ze daar de vraag voorleggen aan de apostelen en leiders.' Onderweg in de gemeenten waar ze kwamen, vertelden Paulus en Barnabas dat nu ook veel heidenen begonnen te geloven. Overal verheugde men zich over dat nieuws. In Jeruzalem werden zij verwelkomd door de apostelen, de leiders en heel de gemeenschap. Ze deden verslag van hun werk onder de heidenen en legden de 169 84 vraag voor. Enkele gelovigen die vroeger tot de fari zeese richting hadden behoord, reageerden kordaat: `Ze moeten besneden worden! Verplicht ze de `wet van Mozes' te onderhouden!' Daarop kwamen de apostelen en leiders in vergade ring bijeen om de zaak te bespreken. Na een lange discussie nam Petrus het woord. Hij herinnerde eerst aan wat hij te Joppe en te Cesarea had meegemaakt, en zei dan: `God kent toch de harten van de mensen. Welnu, Hij heeft partij gekozen voor de heidenen, want Hij heeft hen de geest gegeven. Juist zoals aan ons. Hij maakt geen onderscheid tussen hen en ons. Waarom willen jullie dan tegen Hem ingaan en die leerlingen de `wet van Mozes' als een juk op de hals leggen ? Hebben onze voorvaders het kunnen dragen? Of wij ? Nee! De heidenen geloven dat ze gered wor den door de genade van de Heer Jezus Christus... wij doen het niet anders!' Niemand bracht daartegen iets in. Vervolgens luisterde de vergadering naar het verhaal van Barnabas en Paulus over de wondertekenen die God door hen onder de heidenen had verricht. Toen zij uitverteld waren, nam Jakobus, die aan het hoofd stond van de Jeruzalemse gemeente, het woord: 'Broeders! Petrus heeft gelijk. In de heilige Schrift kun je lezen, dat God het vroeger al goedgevonden heeft dat heidenen tot zijn volk zouden behoren. Lees de profeet Amos er maar op na. Daarom ben ik van mening dat geen onnodige lasten moeten worden opgelegd aan heidenen die zich naar Hem toekeren. Maar laten we voorschrijven, dat ze geen spijzen gebruiken die tevoren aan afgoden zijn geofferd, dat ze volgens de wetten van de Schrift niet met naaste familieleden huwen, dat ze geen vlees eten waarin nog bloed zit, en ook geen bloed van dieren gebruiken. In alle steden wordt op elke sabbat uit de `wet van Mozes' voorgelezen: ze kennen dus die voorschriften en horen erover preken. Zo kunnen gelovigen die uit het jodendom afkomstig zijn, samenleven en aan tafel zitten met gelovigen uit andere volken.' Met de hele Jeruzalemse kerk besloten de apostelen en de leiders een brief te zenden aan de broeders in Antiochië. Om hem te brengen kozen ze Paulus en Barnabas, samen met een zekere judas en met Silas, mannen die in aanzien stonden bij de broeders. De zendelingen namen afscheid en reisden naar An tiochië. Ze riepen er de gemeente bijeen en overhan digden de brief. Die werd voorgelezen: `De apostelen en de leiders groeten hun broeders van heidense afkomst in Antiochië, in Syrië en Klein Azië. Wij hebben vernomen dat sommigen van ons jullie in verwarring hebben gebracht en ongerust gemaakt met hun standpunt aangaande de `wet van Mozes'. Ze hadden nochtans geen opdracht van ons gekregen! We geven deze brief mee aan onze dierbare Paulus en aan Barnabas. Die mannen hebben al hun leven gewaagd voor Jezus Christus. Judas en Silas vergezellen hen. Zij zullen de zaak ook mondeling uitleggen. Bezield van Gods geest, hebben wij namelijk besloten jullie geen zwaardere last op te leggen dan noodzakelijk is. Gebruik geen spijzen die tevoren aan afgoden zijn geofferd; gebruik geen dierenbloed of vlees waarin nog bloed zit; sluit geen huwelijken onder naaste familieleden, maar volgens de wetten van de Schrift. Als jullie dat naleven, hebben jullie genoeg gedaan. Vaarwel!' De broeders van Antiochië waren blij met de brief. Judas en Silas bemoedigden hen nog. Toen de tijd van het afscheid was gekomen, besloot Silas in Antiochië te blijven. Paulus en Barnabas bleven er om onderricht te geven en de Christus te verkondigen. 85 85 C. KLEIN-AZIË EN GRIEKENLAND Mag Marcus mee ? Handelingen 15, 36-41 Enkele dagen later zei Barnabas: `Paulus, in alle steden waar we de boodschap hebben verkondigd, hebben wij broeders van de Heer achtergelaten. We mogen hen niet vergeten of verwaarlozen. Willen we inschepen en gaan kijken hoe ze het maken? Ik stel voor dat we Marcus meenemen.' `Nee !'antwoordde Paulus. `Die jongen heeft ons op de eerste reis in de steek gelaten en geweigerd mee te werken. Die gaat beter niet mee.' Er kwam ruzie van. Zo erg, dat Paulus en Barnabas uit elkaar gingen. Barnabas nam Marcus mee. Hij scheepte in en voer naar Cyprus. Paulus koos Silas als medewerker. Hij vroeg de broeders voor hen te bidden en met Silas vertrok hij naar Syrië en Klein-Azië. Een jonge Griek Handelingen 16, 1-5 Paulus en Silas bezochten alle gemeenten in KleinAzië, waar op de eerste reis het woord van God was verkondigd. Zij maakten er de besluiten bekend die door de apostelen en de leiders in Jeruzalem waren genomen. De leerlingen werden versterkt in het geloof en nog steeds sloten zich mensen aan. In Lystra woonde een jonge leerling die Timoteus heette. Zijn moeder was een joodse die het geloof had aangenomen. Maar zijn vader was een Griek. Hij had dus niet volgens joodse gewoonte zijn zoon laten besnijden. Iedereen in de omgeving vond Timoteus een ijverig leerling, en Paulus wilde hem meenemen op zijn 86 reis. Maar hij dacht: De christenen van joodse afkomst zullen moeilijkheden maken; ze weten dat zijn vader een Griek is... de jongen is niet besneden. Daarom drong hij bij Timoteus aan zich te laten besnijden. Die mannen zetten aan tot oproer Handelingen 16, 8-23. 35-40; 17,1-2. 67.10-15 Paulus en zijn gezellen waren tot in Troas gereisd, tot aan de kust van de Egeïsche Zee. In de nacht droomde Paulus dat een Griek uit Macedonië voor hem stond. De man smeekte hem: `Steek de zee over en kom ons helpen!' Paulus vertelde zijn droom. De gezellen concludeerden: `God roept ons om aan dat volk het goede nieuws te brengen. We moeten terstond een gelegenheid zoeken om over te varen.' In Macedonië aangekomen, gingen zij dieper het land in. Ze preekten in Filippi, wonnen er leerlingen en verbleven bij iemand die God vereerde: bij Lydia, een verkoopster van purperen stoffen. Maar het duurde niet lang. Paulus had in de stad een waarzegster ontmaskerd. Zij was dienstmeid en had met haar kunst veel geld opgebracht voor haar meesters. Omdat die zich nu benadeeld voelden, legden ze de hand op Paulus en Silas. Ze sleepten hen voor de rechters van de stad: `Deze mannen brengen onze stad in rep en roer! Het zijn Joden, en wij leven hier onder Romeins bewind. De gebruiken die zij propageren, mogen wij niet overnemen!' Omdat het volk kwam toelopen en zich ook tegen Paulus en Silas keerde, besloten de rechters: `Trek hen de kleren van het lijf! En geselen! Werp hen dan in de gevangenis !' Maar Paulus was van geboorte een vrij burger en 173 86 genoot alle rechten van het Romeinse burgerschap. Toen de oversten van de stad dat vernamen, werden ze bang. Er waren straffen toegediend aan Romeinse burgers als aan slaven en vreemdelingen! Daarom stuurden ze iemand naar Paulus om hem beleefd te vragen of hij de stad wilde verlaten. Paulus stuurde de bode terug: `Dat niet! Tegen de wetten in hebben ze ons zonder vorm van proces in de gevangenis geworpen, zelfs publiek laten ontkleden en geselen! En nu willen ze ons in stilte laten gaan ? Geen denken aan! Laat ze maar zelf komen om ons uitgeleide te doen!' De oversten kwamen dan ook zelf om Paulus tot aan de poort van de stad te begeleiden. Paulus liet ze even wachten: hij wilde eerst nog de broeders zien om hen te bemoedigen. Pas daarna verliet hij met zijn gezelschap de stad. Zij reisden naar Tessalonica. Ze preekten er op sabbat in het joodse gebedshuis, zoals ze gewoonlijk deden. Maar nu waren het Joden die hen na een drietal weken aanklaagden bij het stadsbestuur: `Die mensen hebben al in heel de wereld onrust gezaaid. Ze zetten aan tot oproer. Ze overtreden de wetten van de Keizer! Ze beweren dat we een andere koning moeten dienen: Jezus.' De nacht daarop lieten de broeders Paulus naar Berea vertrekken. Maar de joden van Tessalonica vernamen dat hij nu daar gehoor vond. Ze kwamen dus in Berea de mensen tegen hem ophitsen. Daarom beslisten de broeders Paulus terstond een heel eind verder te doen reizen. Ze zouden begeleiders meesturen, maar Silas en Timoteus zouden in Berea blijven. De mannen die Paulus begeleidden, voeren met hem naar Athene. Paulus stuude hen terug met de boodschap: `Zeg aan Silas en Timoteus, dat ze zo vlug mogelijk hier bij me komen. Vaarwel!' 174 In het hart van de beschaving Handelingen 17, 16-34 In Athene wachtte Paulus op Silas en Timoteus. Intussen ergerde hij zich aan de vele beelden van allerlei goden die hij in de stad zag. Hij discussieerde wel met de joden en met de vereerders van God in het gebedshuis, maar weldra ging hij elke dag naar de markt en sprak er de echte Grieken van Athene aan. Zo raakte hij in gesprek met enkele wijsgeren. Nog anderen kwamen er bij staan: `Wat beweert die zwetser eigenlijk ?' - `Hij schijnt het over vreemde hogere wezens te hebben, over goden die wij nog niet kennen.' Paulus had namelijk het goede nieuws van Jezus en van de verrijzenis verkondigd. - `Mogen we meer vernemen over die nieuwe leer van je ?je vertelt dingen die nogal vreemd klinken.'-'ja, we zouden wel willen weten wat dat allemaal betekent.' Atheners en de vreemdelingen die bij hen verblijven, brengen namelijk hun tijd door met het uiteenzetten en aanhoren van nieuwe stellingen. Ook Paulus werd uitgenodigd: `Kom mee naar de Areopaag.' `Areopaag' was de naam van een heuvel in de stad waar vroeger de leden van het gerechtshof samenkwamen. Nu werd het gerechtshof zelf zo genoemd. Men wilde dus de nieuwe leer daar horen en onderzoeken. Paulus ging in het midden staan en begon: `Mannen van Athene! Aan alles hier kan ik zien wat voor een diep ontzag jullie hebben voor hogere wezens. Want toen ik door de stad rondliep en bekeek wat jullie zoal vereren, ontdekte ik zelfs een altaar met het opschrift: AAN EEN ONBEKENDE GOD. Welnu, ik kom verkondigen wat jullie vereren zonder het te kennen. De God die het heelal heeft gemaakt, is opperste 175 87 Heer. Hij troont boven hemel en aarde. Daarom kan Hij niet wonen in heiligdommen die door mensen zijn gemaakt. Wij, mensen, moeten niet voor Hem zorgen. Hij heeft niemand nodig. Hij geeft zelf leven en adem en al wat wij nodig hebben. Seizoenen en landen heeft Hij gemaakt. Hij doet ons de hele aarde bewonen en wacht of we Hem zullen zoeken, of we Hem tastend zullen vinden. Hij is niet ver van ieder van ons. In Hem leven we, bewegen we en zijn we. Een van jullie dichters heeft het treffend gezegd: `Wij stammen van Hem ai. Als wij van Hem afstammen, moeten we niet denken dat Hij gelijkt op het goud, het zilver of de stenen waarmee onze kunstenaars godenbeelden maken! God wil die vervlogen periode van onze domheid vergeten. Hij laat nu aan alle mensen ter wereld boodschappen, dat ze zich naar Hem toe moeten keren. Want Hij heeft de dag vastgesteld waarop wij allen rechtvaardig zullen worden geoordeeld. En wel door iemand aan wie Hij volmacht heeft gegeven. Die rechter moeten wij erkennen en aanvaarden. God heeft hem immers uit de dood doen opstaan!' Toen de mannen van Athene over dat opstaan uit de dood hoorden, begonnen sommigen te lachen. Anderen waren beleefder. `Kom nog eens terug,' zeiden ze. `We zullen wel zien...' Paulus ging dan maar heen. Toch sloten sommigen zich bij hem aan en werden gelovig. Ook een lid van het gerechtshof met zijn gezin. Paulus bleef daar niet lang. Hij nam afscheid met de woorden: `Als het God belieft, kom ik terug.' Ten slotte kwam hij behouden weer thuis bij de broeders in Antiochië, waar hij vertrokken was. Huiswaarts Handelingen 18, 1.5.11.19-22 Paulus reisde alleen verder. Naar Korinte. Daar kwamen Silas en Timoteus eindelijk weer bij hem. Anderhalf jaar hebben zij er rustig kunnen werken. Toen verlieten ze Griekenland en voeren af naar Efeze. 88 177 88 D. ROND DE EGEÏSCHE ZEE Groot is Artemis ! Handelingen 18,23; 19,21-20,1 Weldra vertrok Paulus weer! In Klein-Azië bezocht hij alle broeders en sprak hen moed in. Vanuit het binnenland reisde hij dan naar Efeze. Nadat hij daar ruim twee jaren had gewerkt, vatte hij het plan op de zee weer over te steken naar Griekenland. `Wanneer ik daar de broeders heb gezien, wil ik ook die van Rome een bezoek brengen. Ik wil ze mijn kijk op de Christus meedelen.' Naar Griekenland stuurde hij al twee van zijn medewerkers voorop: Timoteus en Erastus. Maar de gelovige gemeente van Efeze raakte toen in grote moeilijkheden. Efeze was een beroemde stad. Er stond een prachtige tempel voor de godin Artemis. Zij werd vereerd als de moeder van het leven. Van ver kwamen de mensen ter bedevaart naar hun goddelijke moeder. Velen kochten in de winkeltjes een klein zilveren beeldje van de godin of een afbeelding van haar heiligdom. Zo konden ze haar thuis vereren. Demetrius was een zilversmid die zulke tempeltjes maakte. Hij verschafte werk aan veel mannen van zijn vak en bezorgde hen rijke inkomsten. Nu was hij verontrust. Hij riep zijn mannen bijeen en nodigde nog anderen uit die met de beeldjes hun kost verdienden. Hij hitste hen op: `Mannen, jullie weten maar al te goed dat onze welvaart afhangt van dit bedrijf. En nu komt hier die Paulus! In heel Klein-Azië heeft hij de mensen al omgepraat. Hij beweert dat goden die door mensenhanden zijn gemaakt, geen echte goden kunnen zijn. Onze zaken zullen achteruitlopen. De mensen die hem gelo89 ven, hebben geen devotie meer voor de tempel van onze grote godin Artemis. Nu wordt zij nog wel door heel Klein-Azië, ja door heel de wereld vereerd. Maar zij begint haar roem te verliezen... Lang leve Artemis van Efeze !' Alle aanwezigen schreeuwden het refrein: `Groot is Artemis van Efeze !' Brullend trokken ze door de straten. Heel de stad raakte in beroering. Ze stormden naar het theater en riepen steeds maar: `Groot is Artemis van Efeze ! Groot is Artemis van Efeze !'Het theater stroomde vol: `Groot is Artemis van Efeze !' Onderweg had het volk twee reisgenoten van Paulus herkend: Cajus en Aristarchus. Die werden meegesleurd naar het theater. Paulus hoorde ervan en wilde erheen. Maar de leerlingen hielden hem tegen. Ook enkele bestuurders van de provincie, die met hem bevriend waren, lieten hem waarschuwen: `Waag je niet in het theater! Het volk is woedend.' De mensen stonden daar inderdaad door elkaar te roepen: `Groot is Artemis van Efeze !'De meeste wisten niet eens waarvoor ze waren samengestroomd. De Joden vreesden het ergste. Het volk van Efeze zag immers geen onderscheid tussen hen en de christenen. Zij duwden een zekere Alexander naar voren: `Kalmeer toch die massa! Leg het volk uit waarover het precies gaat!' Maar toen Alexander vooraan ging staan en met een gebaar om stilte vroeg, herkenden de mensen hem als jood. Ze begonnen nog luider te tieren: `Groot is Artemis van Efeze !' Bijna twee uur lang: `Groot is Artemis van Efeze !' Eindelijk kon de secretaris van de stad het volk tot bedaren brengen. `Efeziërs !' riep hij. `Efeziërs ! Geen mens ter wereld twijfelt eraan, dat de zorg voor de tempel van de grote Artemis aan onze stad is toevertrouwd. Wij zorgen voor haar beeld dat uit de hemel 179 89 hier op aarde is neergedaald. Dat staat voor iedereen vast. Niemand zal dat bestrijden. Daarom moeten jullie rustig blijven. En vooral geen onbezonnen dingen doen! Jullie hebben die twee mannen hier gebracht, maar zij hebben de heiligheid van de tempel niet geschonden; zij hebben onze godin niet beledigd. Als Demetrius en de mannen van zijn vak iemand willen aanklagen... daarvoor bestaat het gerecht en daarvoor zijn er rechters. Aanklachten moeten bij hen worden ingediend. Hebben jullie echter nog andere eisen, dan zullen die op wettige wijze worden behandeld in de volksvergadering. Zoals het er nu aan toe gaat, lopen we het gevaar te worden beschuldigd van oproer. Wat in de stad en hier in het theater gebeurt, kunnen we niet verantwoorden. Wie zal een reden vinden voor deze samenscholing ?' Zo stuurde hij het opgewonden volk naar huis. Toen de rust in Efeze was teruggekeerd, riep Paulus de leerlingen bijeen. Hij sprak hen moed in, nam afscheid en scheepte in om de zee over te varen. Een ongeval te Troas Handelingen 20,2-4.7-12 In alle gemeenten van Macedonië hield Paulus toespraken en gaf de gelovigen moed. Toen hij na drie maanden op het punt stond rechtstreeks naar Syrië te varen, beraamden de joden een aanslag op zijn leven. Daarom waagde hij zich niet in de haven. Om de valstrik te ontkomen, besloot hij een deel van de weg over land af te leggen en een zevental medewerkers mee te nemen. Zo kwamen ze in Troas, waar Paulus een week bleef. De laatste dag was een zondag. De gelovigen waren samengekomen om het brood te breken en naar Paulus te luisteren. Omdat hij van plan was de volgende dag te vertrek ken, hield Paulus een bijzonder lange toespraak, tot diep in de nacht. In de bovenzaal waar ze bijeen waren, stonden talrijke olielampen walmend te branden. Een jongeman zat in de vensteropening. Terwijl Paulus aldoor het woord voerde, kon hij zijn ogen niet openhouden. In zijn slaap stortte hij omlaag... Het huis was drie hoog! Paulus liep naar beneden. Ze wilden de jongen voor dood wegdragen, maar Paulus strekte zich over hem uit en sloeg de armen om hem heen. `Maken jullie je niet ongerust,' zei hij tegen de toegelopen gelovigen. `Hij leeft.' De jongen werd goed en wel naar huis gebracht. Toen allen weer boven waren, braken ze samen het brood en aten ervan. En opnieuw ving Paulus aan hen toe te spreken... tot de zon opkwam! Somber afscheid Handelingen 20,16-38 Paulus reisde verder per schip. Te Efeze ging hij niet aan land. Hij had besloten nu geen tijd te verliezen in KleinAzië. Hij was gehaast. Hij wilde - als het kon - het Pinksterfeest in Jeruzalem vieren. Het schip legde aan in Milete. Daar stuurde Paulus een boodschapper naar Efeze: `Verzoek de leiders van die kerk hierheen te komen!' Ze kwamen. Toen ze op het strand rond hem stonden, zei Paulus: `Jullie weten hoe ik onder jullie heb geleefd van de eerste dag af dat ik in Klein-Azië kwam. In alle eenvoud heb ik steeds de Heer gediend. Al was ik soms bedroefd en al leed ik onder moeilijkheden die mensen van allerlei soort mij hebben berokkend, en onder de aanslagen die ze tegen mij hebben beraamd. Nooit heb ik iemand geld gevraagd of kleren. Jullie 90 90 91 weten dat ik met eigen handen heb voorzien in wat ik en mijn medewerkers nodig hadden. Ik heb jullie het voorbeeld gegeven dat we door hard te werken de armen kunnen helpen. Zo zijn we de woorden van de Heer Jezus indachtig: `Geven maakt gelukkiger dan krijgen.' In het openbaar en bij jullie aan huis heb ik het goede nieuws verkondigd zonder iets te verzwijgen. Steeds heb ik eerst bij de joden aangedrongen om van gezindheid te veranderen en te geloven in Jezus, dan bij de heidenen. Nu ben ik op weg naar Jeruzalem. De geest van God stuwt me erheen. Ik weet wat me daar zal overkomen. Na de moeilijkheden die ik stad na stad heb ondervonden, ben ik zeker - alsof het me was ingegeven - dat ik gevangen zal worden genomen en dat ik veel zal lijden. Voor mezelf hecht ik niet de minste waarde aan mijn leven. Als ik maar de taak mag vervullen die de Heer Jezus me heeft opgelegd. Hij heeft me immers opgedragen getuigenis van hem af te leggen en overal het nieuws van Gods genadige goedheid te verkondigen. Jullie zullen me niet meer weerzien, daarvan ben ik overtuigd. Daarom verklaar ik nu plechtig: Als iemand van jullie ten onder gaat, ben ik er niet schuldig aan. Want ik heb niets nagelaten om zo volledig mogelijk Gods bedoelingen bekend te maken. Pas dus op jezelf! En op de hele kudde! Jullie zijn met de kracht van de heilige geest tot bisschoppen aangesteld, tot herders om de kerk van God te hoeden. God heeft zich die kerk gemaakt door het bloed van zijn Zoon. Ik voorzie immers: als ik weg ben, zullen wilde wolven binnendringen en de kudde niet sparen. Zelfs mensen uit je eigen kring zullen de leer verdraaien om leerlingen voor zich te winnen. Wees waakzaam! Vergeet niet dat ik jullie ruim drie jaar lang dag en nacht het goede heb voorgehouden. 92 Nu vertrouw ik jullie toe aan God en aan zijn zorg. Hij heeft de macht om je gemeenschap uit te bouwen en jullie in zijn geluk te doen delen.' Na deze woorden knielde Paulus neer. Toen knielden allen daar op het strand en ze baden samen. Ze konden hun tranen niet bedwingen. Ze vielen Paulus om de hals en kusten hem. Ze waren vooral bedroefd omdat hij had gezegd: `We zien elkaar niet meer terug.' Tot aan het schip gingen ze met hem mee. Slechts met moeite kon Paulus zich van hen losmaken om aan boord te gaan en te vertrekken. Donkere wolken aan de horizon Handelingen 21,4-5.10-24 Het schip deed veel havens aan. Telkens bezocht Paulus de broeders en sterkte hen in het geloof. Ze konden hun bange voorgevoelens niet verbergen: `Paulus, ga niet naar Jeruzalem!' Maar Paulus reisde verder. In Cesarea trad een profetisch bezield man op, pakte hem zijn gordel af en bond zich daarmee de handen en voeten. `Dit zegt de heilige geest: Zo zullen de joden in Jeruzalem de eigenaar van deze gordel binden en hem aan de Romeinen overleveren!' De reisgezellen van Paulus en de mensen van Cesarea smeekten Paulus: `Ga er niet heen! Niet naar Jeruzalem! Blijf bij ons!' Maar Paulus liet zich niet overhalen: `Waarom trachten jullie met tranen mijn hart te vermurwen ? Ik ben bereid om in Jeruzalem niet alleen gevangen en geboeid te worden, maar ook te sterven voor Jezus!' `Wat de Heer wil moet dan maar gebeuren,' zeiden ze. Ze zonden enkele leerlingen van Cesarea mee. Die zouden Paulus op de reis vergezellen en logement bezorgen bij bevriende gelovigen. 183 92 Te Jeruzalem was men blij Paulus weer te zien. Bij Dakobus waren de leiders van de kerk samengekomen, en Paulus vertelde in detail wat hij met Gods hulp bij de heidenen had tot stand gebracht. `God zij dank!' zeiden de kerkleiders. `En kijk, Paulus, ook hier is het aantal gelovigen geweldig toegenomen. Maar... zij komen uit het jodendom: ze zijn allemaal vurige aanhangers van de `wet van Mozes'. Nu hebben ze horen vertellen dat jij de joden buiten Judea aanzet om afvallig te worden van de wet. Dat ze hun kinderen niet moeten besnijden en nog andere joodse gebruiken mogen nalaten. Wat nu gedaan ? Want ze zullen vernemen dat je hier bent aangekomen. Luister! We hebben hier vier mannen die volgens joods voorschrift aan een ceremonie in de tempel moeten deelnemen. Ga met hen mee. Dan ziet iedereen dat het niet waar is wat ze vertellen, maar dat je zelf de voorschriften onderhoudt.' `Goed,' zei Paulus. 93 6. NAAR ROME EN TOT HET UITERSTE EINDE Tumult op het tempelplein Handelingen 21,27-22,2 Aanvankelijk scheen alles goed te verlopen. Maar toen Paulus enkele dagen later weer op het tempelplein kwam, werd hij herkend door enkele joden uit KleinAzië. Ze grepen hem vast en hitsten de menigte op: 'Israëlieten! Help! Hier is de man die overal en bij iedereen theorieën verkondigt tegen ons volk en tegen de wet. En tegen onze tempel! Hij heeft nu zelfs heidenen hier binnengebracht, de heilige plaats ontwijd!' Zij hadden namelijk tevoren in de stad een christen uit Efeze in het gezelschap van Paulus gezien. Ze dachten dat hij hem in de tempel had meegenomen. In een oogwenk raakte de hele stad in rep en roer. Een massa volk kwam op het tempelplein gestroomd. Ze sleurden Paulus naar buiten en overlegden al hoe ze hem ter dood konden brengen. De tempelwachters sloten vlug de poorten: ze vreesden het geweld waardoor de heilige plaats zou worden ontwijd. Ondertussen was al aan de commandant van het Romeinse garnizoen gemeld dat heel Jeruzalem in opschudding was. Met soldaten en officieren snelde hij op het volk af. Toen ze de commandant en de soldaten zagen komen, hielden ze op Paulus te slaan. 185 93 `Neem die man gevangen!' beval de commandant. `Met twee ketenen boeien!' En aan het volk vroeg hij: `Wie is dat ? Wat heeft die man misdaan ?' Maar het volk schreeuwde zo verward allerlei door elkaar, dat de commandant niets kon achterhalen. `Naar de kazerne met hem !'beval hij zijn soldaten. Ze moesten trappen op. Maar de mensen liepen mee. Ze tierden: `Weg met hem!' en drongen zo op, dat de soldaten Paulus boven hun hoofd uit moesten dragen. Toen ze hem zo over de drempel de kazerne wilden binnenbrengen, riep Paulus naar de commandant: `Mag ik u iets vragen ?' Paulus had het in het Grieks gezegd. De commandant stond verwonderd: `Ken Grieks ? Ik dacht dat je de Egyptenaar was die een tijdje geleden oproer heeft verwekt en die zich met vierduizend gewapende mannen in woeste streken verschuilt... Wie ben jij dan ?' `Ik ben jood. In Tarsus geboren. Dus burger van een aanzienlijke stad... Ik verzoek u: mag ik het volk hier toespreken ?' 'Toegestaan!' Paulus ging de trappen op. Met grote gebaren vroeg hij om stilte en aandacht. Hij begon in het Joods-Aramees: `Mensen, broeders en vaders! Luister! Ik wil me ten overstaan van jullie verdedigen.' Toen ze hoorden dat hij hun eigen taal sprak, werden ze eindelijk stil. Volksverrader! Handelingen 22,21-29 vrouwen geboeid in de gevangenis geworpen...' Hij verzweeg niet dat hij bekeerd was en in Jezus gedoopt. Maar toen kwam het moeilijkste.' ...En ik weet me door de Heer gezonden om het goede nieuws te verkondigen aan de heidenen: ver over de grenzen heen van ons volk!' Dat was te veel... 'Volksverrader!' riep iemand. Anderen vielen hem bij: `Weg met hem! Wat loopt hij nog op de aarde rond ? Hij verdient niet langer te leven!' Ze schreeuwden en krijsten. Van ergernis scheurden sommigen hun mantel, anderen wierpen stof en vuil. Maar de Romeinse commandant greep vastberaden in: `Breng die man de kazerne binnen! Ik wil hem ondervragen. Onder het verhoor moeten jullie hem geselen: ik wil te weten komen waarom ze zo tegen hem razen.' Ze strekten Paulus uit voor de geseling. Maar hij zei tegen de dienstdoende officier: `Mogen jullie zomaar een Romeins burger geselen ? En wel zonder veroordeling ?' De officier snelde naar de commandant: `Wat zijt gij van plan ? Die man is een Romein!' De commandant zocht Paulus op: 'Zijt gij Romein ?' `Ja. `Hebt gij het burgerrecht gekocht ? Mij heeft het een kapitaal gekost...' `Ik ben als Romein geboren!' zei Paulus. Zijn vader was al vrij burger van Tarsus. Van geseling en verhoor was geen sprake meer. Paulus werd met rust gelaten. De commandant was bang geworden omdat hij een Romein zelfs maar had laten boeien. Paulus vertelde van voren af aan heel zijn leven. Hij legde de nadruk op zijn farizeese studies en op zijn ijver voor de `wet van Mozes'. `Ik heb zelfs de joden die de weg van Jezus waren ingeslagen, vervolgd! Mannen en 186 187 94 Waarvan wordt die man beschuldigd ? Handelingen 22,30-23,22 `Waarvan wordt die man beschuldigd ?' vroeg de commandant zich af. Hij moest de orde in Jeruzalem handhaven, maar een fout in het oordeel over een Romeins burger mocht hij zich niet veroorloven. Tenslotte wist hij raad. `Laat de hogepriesters en de Hoge Raad van de joden bijeenroepen. Breng Paulus erheen, dat zij hem verhoren Paulus keek de leden van de Hoge Raad aan. Hij voelde zich immers niet schuldig. Hij begon dan ook: `Broeders, met een volkomen zuiver geweten heb ik tot op vandaag mijn leven voor God geleid...' De hogepriester Ananias nam dat niet. `Sla hem op de mond!' beval hij aan de dienaars die naast Paulus stonden. `God zal u slaan!' beet Paulus terug. `Witgekalkte muur! Gij wilt mij volgens de wet vonnissen en ge begint met me te laten slaan... tegen de wet in!' `Durf jij de hogepriester van God uit te schelden ?' vroegen ze aan Paulus. `Ik ken de wet wel,' excuseerde hij zich. `Er staat geschreven: Verwens niet de leider van je volk. Maar, broeders, ik wist niet dat hij hogepriester is.' Hij wist echter wel dat de Hoge Raad deels uit aanhangers van de Sadduceeën bestond en deels uit mannen van de farizeese richting. De Sadduceeën houden dat er geen opstanding te verwachten is en dat engelen en geesten niet bestaan. De Farizeeën integendeel geloven juist wel in de opstanding, in engelen en geesten. Daarom zei hij: `Broeders, ik ben farizees opgevoed. Omwille van de opstanding van de doden sta ik hier terecht.' 95 Daarop ontstond onenigheid, twist en verwarring onder de leden van de Raad. Ze waren verdeeld. Een van de Farizeeën probeerde de vergadering te overschreeuwen: `Jullie kunnen die man niets aanwrijven! Misschien heeft een geest of engel hem de opstanding geopenbaard!' Dat was olie op het vuur. De hartstochten laaiden nog hoger op. De Romeinse commandant vreesde dat ze Paulus zouden verscheuren. Hij beval zijn soldaten: `Dring de zaal binnen en haal hem eruit! Naar de kazerne met hem!' Die nacht dacht Paulus: Vroeg of laat zal ik de zaak van Jezus nog in Rome moeten verdedigen. De volgende dag smeedden veertig joodse mannen een complot. Ze deden er een eed op: `We eten of drinken niet tot Paulus omgebracht is!' En aan de hogepriester vroegen ze: `Zoudt gij niet aan de Romeinse commandant en aan de Hoge Raad laten verstaan dat gij hem onder vier ogen wilt verhoren. Dat hij bij u gebracht moet worden voor een nauwkeuriger onderzoek... Wij staan klaar: hij geraakt niet levend bij u'. Een neefje van Paulus hoorde van de hinderlaag. Hij wandelde de kazerne binnen, vond Paulus en bracht hem op de hoogte. Paulus riep een van de officieren: `Breng deze jongen bij de commandant. Hij heeft iets belangrijks te melden.' De commandant nam de jongen apart. `Wat voor nieuws heb jij te vertellen ?' `Morgen komen de joden u vragen mijn oom Paulus bij de hogepriester te brengen. Ze zullen zeggen: `Voor een nauwkeurig verhoor'. Geloof hen niet! Meer dan veertig mannen bereiden een overval voor. Ze hebben gezworen hem te zullen doden. Ze staan al klaar! Ze wachten alleen nog uw toezegging af.' `Goed, jongen. Ga nu rustig naar huis. En niemand iets zeggen!' 189 95 Om te getuigen voor gouverneurs en koningen Handelingen 23,23-31.35; 24,1 Hij had al vrij kunnen zijn Handelingen 25,9-11,26,28-32 Daarop riep de commandant twee officieren bij zich. `Vanavond vanaf negen uur moeten tweehonderd soldaten klaarstaan om naar Cesarea te gaan. Ook zeventig ruiters en tweehonderd lichtbewapende. Zorg voor rijdieren. Iemand moet veilig bij gouverneur Felix worden gebracht.' Voor de gouverneur stelde hij een brief op: `Ik, commandant Claudius Lysias, groet zijne Excellentie, de gouverneur Felix. De man die ik bij u laat brengen, is door de joden gegrepen en bijna vermoord. Met mijn garnizoen ben ik ter plaatse gekomen en heb hem ontzet: ik vernam namelijk dat hij een Romeins burger is. Omdat ik te weten wilde komen wat ze hem ten laste leggen, heb ik hem voor hun Hoge Raad gebracht. Ik kwam tot de bevinding dat ze hem aanklagen van inbreuken tegen hun wet. Het betreft punten waarop zij zelf onder elkaar twisten. Er is hem niets ten laste gelegd waarop doodstraf of gevangenschap staat. Nu is mij gemeld dat een aanslag op hem wordt beraamd. Daarom zend ik hem aanstonds naar u. Ook zijn aanklagers zal ik naar u verwijzen: dat ze hun beschuldigingen aan u voorleggen. Vaarwel.' Het is een uitgebreide rechtszaak geworden die meer dan twee jaar duurde. Paulus werd aangeklaagd als een van de kopstukken van de zogenaamde sekte van Jezus van Nazaret. Hij had overal oproer verwekt onder de joden in het Romeinse rijk. Om de aanklagers te verwarren heeft hij zich herhaaldelijk verdedigd door te verwijzen naar zijn verkondiging van de opstanding van de doden. In het bijzonder heeft hij getuigenis afgelegd van de verrijzenis van Jezus, en wel voor de Romeinse gouverneurs Felix en Festus, en voor koning Agrippa, die een Jood was. Omdat hij vreesde dat zijn aanklagers hem weer naar Jeruzalem zouden laten overbrengen, ging Paulus in hoger beroep: `Ik sta hier voor de rechtbank van de Keizer, en door het keizerlijke gerecht moet mijn zaak worden behandeld. Volgens de rijkswetten kan niemand mij uitleveren aan mijn aanklagers... Ik beroep mij op de Keizer!' Hij moest dus naar Rome gezonden worden. Met welke reden ? Op grond van welke aanklacht ? Gouverneur Festus vroeg zelfs koning Agrippa om raad en nodigde hem uit een verhoor bij te wonen. Toen koning Agrippa Paulus had gehoord, zei hij tegen hem: `Door je vurige woorden zou je mij bijna christen maken !' Paulus antwoordde: `En ik bid God dat niet alleen u, maar allen die mijn getuigenis horen, zouden worden zoals ik... Maar dan zonder die boeien hier.' Bij het verlaten van de rechtszaal wist de gouverneur nog niet wat hij moest doen. `Die man heeft niets gedaan wat dood of gevangenis verdient,' zuchtte hij. 'ja,' zei de koning, `hij had al vrij kunnen zijn, als hij In de nacht werd Paulus door de soldaten gehaald en naar Cesarea gebracht. Daar werd hij gevangen gehouden tot zijn aanklagers zouden opdagen. Vijf dagen later kwamen ze: de hogepriester Ananias, enkele hoge ambtenaren en de advocaat Tertullus. 190 96 zich niet had beroepen op de Keizer. Maar nu moet de zaak naar Rome.' Een bewogen reis Handelingen 27,1-28,15 In de gevangenis te Cesarea genoot Paulus enige vrijheid. Gezellen en vrienden mochten hem bezoeken en voor hem zorgen. Aan een van die gezellen danken we het volgende reisverslag. Hij heeft alles meegemaakt, dat blijkt uit de manier waarop hij vertelt van `ons' en `wij'. Eindelijk werd de datum vastgesteld van onze afreis naar Italië. We gingen aan boord van een schip dat langs de havens van Klein-Azië zou varen. Paulus stond met nog enkele andere gevangenen onder de bewaking van Julius, officier van een Romeins garnizoen. Die Julius behandelde Paulus menslievend. Al in Sidon, de eerste haven die we aandeden, mocht Paulus de gelovigen opzoeken en zich laten verzorgen. In een haven verderop vond de officier een schip dat op weg was naar Italië. We werden daarop overgebracht. Maar we kwamen slechts langzaam vooruit, omdat de wind niet meezat. Dagenlang zeilden we om onder het eiland Kreta door te komen. We geraakten er ternauwernood omheen. Ter hoogte van het punt `Goede Haven' werd de toestand uitzichtloos. We hadden al veel tijd verloren. Nu ging het herfst worden met gevaar van stormen, en de winter stond voor de deur. Daarom zei Paulus tegen de officier: `Verder zeilen is te gevaarlijk. Daar komt schade van aan lading en schip... en ons leven loopt gevaar.' Maar de officier stelde meer vertrouwen in de stuurman en de kapitein dan in de waarschuwende woorden van Paulus. `Die `Goede Haven' is niet geschikt om te overwinteren. Ze zeggen dat we beter 97 verder kunnen varen naar Fenix. Daar ligt de haven open naar het zuidwesten. De winter is er milder.' Er stak een zuidenwind op. Het plan zou dus slagen. Het anker werd gelicht en we voeren vlak onder de rotskust van Kreta. Maar plots sloeg er van het eiland een stormwind neer. We werden meegesleurd. Omdat we de boeg van het schip niet in de wind konden houden, gaven we het op en moesten ons laten meedrijven. Tegen de storm beschut door een eilandje, konden we met veel moeite de reddingsloep bemachtigen en uit het water hijsen. De matrozen verstevigden het schip door er touwen omheen en onderdoor te spannen. Dan wierpen ze nog de drijfankers uit om niet door de hoge golven op een zandbank geworpen te worden. Zo bleven we stuurloos drijven. De storm hield aan. 's Anderendaags wierp men een deel van de lading overboord. De dag daarop zelfs het scheepstuig! Dagen lang zagen we geen zon of sterren. De storm woedde voort. Niemand had nog gegeten: dat was een slecht teken. We waren verloren. Allen meegerekend, niet minder dan tweehonderd zesenzeventig man... `Kameraden,' zei Paulus. `Waarom hebben jullie niet naar mij geluisterd ? We hadden niet van die `Goede Haven' op Kreta moeten wegvaren. Jullie hebben die last en dat verlies gezocht. Maar laten we de moed er in houden. Doen alsof niemand van ons verloren zal gaan... het schip misschien wel. Ik voorvoel immers dat ik te Rome voor de rechtbank van de Keizer moet verschijnen. En met mij zal God ook jullie bewaren: àlle opvarenden. Moed, mannen! Vertrouw op God en op mijn voorgevoelen. Nu zouden we op een of ander eiland moeten stranden.' Al twee weken zwalpten we rond op de zee, toen de matrozen tegen middernacht meenden dat er land in de 193 97 buurt was. Ze peilden herhaaldelijk met het dieplood en merkten dat we al te vlug in ondiep water geraakten. Uit vrees op de klippen te zullen stranden, wierpen ze van de achtersteven vier ankers uit. Ze baden van angst: dat het vlug dag mocht worden! Toen probeerden zij van het schip weg te komen! Onder voorwendsel dat ze ook nog van de voorsteven ankers wilden uitwerpen, begonnen ze de reddingsloep in zee neer te laten. Maar Paulus liep naar de officier en de soldaten: `Als zij niet aan boord blijven, vergaan ook jullie!' Daarop kapten de soldaten de touwen van de sloep door en lieten het bootje in zee vallen. `In afwachting van het daglicht gaan we iets eten,' stelde Paulus voor. `Dat kan helpen bij de komende redding. Niemand van ons zal iets overkomen.' Hij nam wat brood, loofde God om ervoor te danken, brak het en begon te eten. Allemaal kregen ze moed en begonnen evenals Paulus te eten. Toen ze genoeg hadden, werd het graan dat overschoot in zee geworpen om het schip lichter te maken. Eindelijk werd het dag. Maar niemand van ons herkende het land waarbij we lagen. We zagen alleen een inham met een strand. Er werd beraadslaagd of de matrozen het schip op het zand konden laten vastlopen. Het was te wagen. De ankers werden gekapt, ze vielen in zee. De riemen om te sturen werden gereedgemaakt, het voorzeil werd gehesen en we stevenden tegen wind in naar het strand. We raakten een zandbank. Het schip begon vast te lopen. De voorsteven boorde zich muurvast in de grond. Maar de golven bleven nog de romp beuken... de achtersteven kraakte af. `We zinken! Help! We vergaan!' `De gevangenen doden!' riepen de soldaten. `Niemand laten wegzwemmen! Niemand laten ontsnappen!' Maar de officier greep in: 'Halt!' Hij wilde Paulus 98 redden. `Wie kan zwemmen springt het eerst overboord en probeert aan land te komen! De anderen zoeken planken of ander scheepstuig en laten zich drijven!' Alle opvarenden geraakten ongedeerd aan wal. Toen pas vernamen we dat het eiland Malta heette. De bewoners van het eiland behandelden ons buitengewoon vriendelijk. Omdat het regende en koud was, legden ze een groot vuur aan. Ook Paulus hielp takken zoeken en wierp ze op het vuur. Maar uit dat hout sprong een adder die zich in zijn hand vastbeet. De Maltezen zeiden: `Die gevangene is vast en zeker een moordenaar. Al is hij uit de zee gered, de Gerechtigheid wil hem niet in leven laten.' Paulus schudde het beest van zich af in het vuur. Ze dachten: Nu begint hij zeker op te zwellen... Zo dadelijk valt hij morsdood... Maar Paulus ondervond geen last. En toen ze na lang wachten zagen dat hem niets bijzonders overkwam, zeiden ze: `Hij is een god!' De eerste drie dagen werden we gastvrij opgenomen door de bestuurder van het eiland, Publius. Hij bezat een landgoed niet ver van de plaats waar we gestrand waren. De vader van Publius lag ziek te bed: hoge koorts en buikklachten. Paulus vroeg of hij hem mocht zien. Hij sprak een gebed over hem uit, legde hem de handen op, en de man was genezen. Daarop kwamen allerlei zieken Paulus opzoeken. Velen genas hij. Toen we eindelijk na drie maanden overwintering konden wegvaren, bewees de bevolking ons veel eer en ze brachten heel wat proviand aan. We konden aan boord van een schip dat in een haven van Malta overwinterd had. In Syracuse, op Sicilië, bleven we drie dagen liggen. Dan voeren we langs de kust van Italië en dank zij een gunstige zuidenwind legden we spoedig aan in Puteoli. 195 98 We gingen er aan land, mochten onze geloofsbroeders opzoeken en een hele week bij hen blijven. Daarna ging de tocht te voet verder: naar Rome! Onderweg kwamen broeders vanuit Rome ons tegemoet. Ze hadden gehoord dat we op komst waren. We troffen elkaar op de heerbaan, de Via Appia, nabij `De Drie Herbergen'. Toen Paulus de broeders zag, bad hij om God te danken. Dat gaf hem moed. Het woord gaat zijn weg Handelingen 28,16-31 In Rome kreeg Paulus toestemming om met de soldaat die hem bewaakte in een huurhuis te wonen. Na drie dagen al nodigde hij de voornaamste joden van de stad uit. `Broeders,' zo noemde hij hen, `tegen ons volk en tegen de gebruiken van onze voorvaders heb ik niets misdaan. Toch ben ik te Jeruzalem gevangengenomen en aan de Romeinen uitgeleverd. Na me verhoord te hebben wilden ze me vrijlaten. Ze stelden vast dat ik niets bedreven had waarop de doodstraf staat. Maar de joden wilden niet dat ik vrijkwam. Dààrom heb ik beroep gedaan op de Keizer, niet omdat ik iets tegen mijn volk wil inbrengen. Dat wilde ik jullie zeggen. Als ik nu die boeien hier draag, heeft dat te maken met onze verwachting van Gods koninklijk Gezalfde, de Messias.' `Wat ons betreft,' antwoordden ze, `uit Judea hebben wij geen brieven over jouw zaak gekregen. En van de broeders die hier de laatste tijd zijn aangekomen, hebben wij niets slechts over je vernomen. Maar we zouden wel willen vernemen wat je opvattingen zijn... Die sekte waarvan jij een voorman bent, roept toch overal weerstand op.' 196 `Laten we dag en uur afspreken om er uitvoerig over te praten,' stelde Paulus voor. Op de afgesproken dag kwamen ze met nog mèèr dan de eerste keer. Van de morgen tot de avond zette Paulus onvermoeid zijn geloof uiteen, getuigde van zijn visie op het beleid van God en probeerde hen voor Jezus te winnen. Hij ging daarbij altijd uit van de heilige Schrift: van de `wet van Mozes' en van de profeten. De Joden raakten verdeeld. Sommigen lieten zich overtuigen, maar anderen bleven ongelovig. Paulus zei: `Ook dat is voorzien in de Schrift. Jesaja, een van de profeten, heeft gezegd: `God zendt verkondigers, maar ze behalen averechtse resultaten.' Jullie dienen echter goed te weten, dat wij dan naar de heidenen zullen gezonden worden om de redding van God te verkondigen. Zij zullen luisteren!' Twee volle jaren verbleef Paulus in die huurwoning te Rome: in het hart van de toenmalige wereld. Van alle uiteinden der wereld kwamen mensen bij hem. Hij ontving ze vriendelijk. Hij kon vrij over Gods heerschappij spreken en verkondigde het geloof in Jezus, de koninklijk Gezalfde, de Heer. Niets of niemand verhinderde het woord zijn weg te gaan. 197 99 DERDE DEEL DE CHRISTUS GROEIT IN HET GELOOF 100 I n het eerste deel hebben we Jezus gevolgd, toen hij rondging in het Joodse land. De namen van stadjes en dorpen konden we vinden op de landkaart van Palestina achteraan in dit boek. Ook bij het tweede deel hoort een kaart. We kunnen de verbreiding van het goede nieuws met de vinger volgen. We reizen met Filippus en Petrus, met Barnabas, Marcus envan Paulus provincies van het Romeinse rijk. Zelfs de weg het door de evangelie naar verschillende soorten mensen kan uitgetekend worden (zie blz. 270). In dit derde deel gaan we nog verder. Maar een kaart of tekening kunnen we er niet bij maken. De tocht gaat nu naar de diepte, naar binnen. Alleen wie van mèèr wil leven dan van spelen, eten en slapen, kan de laatste reis meemaken. Op het trekken en reizen voor de verkondiging volgen de toepassing van de leer en de praktische besluiten. Met de apostelen en met de eerste christenen staan we in de tijd mi de verrijzenis van Jezus. Met hen zoeken we beter te begrijpen en dieper te beseffen wie Jezus was, is en blijft, nu hij verheerlijkt voor ons leeft bij God. Door bezinning op wat met Jezus gebeurd is, zullen we hem beter leren kennen. Dan pas kunnen we in zijn gezindheid groeien. Dan pas kunnen de woorden van de boodschap daden worden in het leven van alledag. Deze laatste tocht lijkt op wat men noemt `voortgezette vorming' of `navorming'. We oriënteren ons met behulp van gedeeltes uit brieven, van bezinnende verhalen en visioenen. 201 101 1. IN BRIEVEN GELEZEN A. IK, PAULUS Paulus en zijn medewerkers reisden wel over en weer tussen de gemeenschappen, maar hun korte bezoeken volstonden niet om op alle vragen te antwoorden. In de ene kerk had men de eerste prediking verkeerd verstaan. In een andere was verwarring gesticht door tegenstanders. Elders wilden de jonge bekeerlingen naar hun oude joodse of heidense gebruiken terugkeren. Nog elders slopen misbruiken in. Paulus hoorde ervan en werd ongerust. `Vurig bid ik dag en nacht om weer bij jullie te mogen zijn en de tekorten in je geloof aan te vullen'(] Tessalonicenzen 3,10). Maar het werk in een gemeente weerhield hem soms langer dan was voorzien. Of de winter, de gevangenschap beletten hem zich vrij te bewegen. Daarom schreef hij brieven. Ofzijn juister: dicteerde ze aan een van zijn achteraan naamhij bij. gezellen en schreef er dan I n deze brieven toont Paulus echt wie hij is en hoe hij denkt. Hij is er mild èn streng. Hij bekommert zich om allen, maar zelf wil hij als apostel op de juiste waarde geschat worden. Hij wil vooral een juiste waardering van de Christus bijbrengen. Uit het Christusgeloof en uit het leven van Jezus trekt hij de besluiten voor het alledaagse concrete leven van de christenen in allerlei situaties. 102 De vele vragen die werden gesteld, hebben Paulus verplicht zijn hele joodse overtuiging om te denken. Uitvoerig zet hij alles uiteen wat met het geloof in Christus verandert, alles wat ermee samenhangt. Zijn brieven lijken soms op verhandelingen. Traktaten die moeten worden voorgelezen en bestudeerd. `Ik vraag jullie met aandrang: laat deze brief voorlezen aan alle broeders!' (1 Tessalonicenzen 5,27). Het lijken wel rondzendbrieven. `Wanneer deze brief bij jullie is voorgelezen, zorg dat hij dan ook wordt voorgelezen in de gemeenschap van Laodicea en dat jullie de brief uit Laodicea te zien krijgen' (Kolossenzen 4,16). We zullen hier uit de verschillende brieven enkele belangrijke gedachten per onderwerp samenbrengen. Paulus bespreekt ook zoveel lopende zaken, dat bij benadering kan worden uitgemaakt waar en wanneer hij elk van zijn brieven heeft gedicteerd. Bij benadering... Een en ander is nog niet precies achterhaald. Maar het staat vast dat hij de eerste brief aan de Tessalonicenzen - de oudste brief die is bewaard - heeft gedicteerd tijdens zijn verblijf van anderhalf jaar te Korinte. (Zie het verhaal van de `Handelingen' op blz. 176). Hij had nieuws ontvangen van de christengemeente van Tessalonica. `Zojuist is Timoteus bij ons teruggekomen. Hij vertelt mooie dingen van jullie geloof en van jullie liefde. Ook dat jullie goede herinneringen aan ons bewaren en zo vurig verlangen ons terug te zien als wij verlangen jullie te zien. Ik leef weer op, nu ik weet dat jullie volharden in de Heer.' (1 Tessalonicenzen 3,6.8). Toen Paulus besloot hen te antwoorden, ontstond de eerste boekrol van het Nieuwe Testament in het jaar 51 of 52, een twintigtal jaren na de dood van Jezus. Hoe de brieven er in hun geheel uitzien, tonen we nu eerst met enkele voorbeelden. 203 102 Aan de gemeenschap van christenen te... 1 Tessalonicenzen 1,1; 2 Korintiërs 1,1-2 Ik, Paulus, en Silvanus en Timoteus, aan de gemeenschap van christenen te Tessalonica, die leven in God de Vader en in de Heer Jezus Christus. Gods genadige liefde en vrede wensen we jullie! of. Ik, Paulus, die apostel ben omdat God het heeft gewild, en Timoteus, onze broeder, aan de gemeenschap van christenen te Korinte en aan alle gelovigen van de provincie Achaje, die tot heiligheid zijn geroepen. We wensen jullie de genadige liefde en vrede vanwege God onze Vader en vanwege de Heer Christus! Na het adres en de vredewens beschrijft Paulus zijn ge loofsvisie. Hij heeft het over Gods nieuw beleid van de wereld en van de mensengeschiedenis, over de rol van de Christus, over zijn eigen taak van apostel, over ons gelovig vertrouwen als enige weg naar God, over doop, eucharistie, enz. Zo vult hij aan wat nog ontbreekt aan zijn prediking en onderricht ter plaatse. Dan volgen richtlijnen of aanmaningen voor het dagelijkse leven. De weg van Jezus heeft immers te maken met ons gedrag jegens ouders, vrouw, man, naasten, leiders en ondergeschikten. Voor we gedeelten horen uit die leerstellige en aanmanende hoofdstukken, willen we zien hoe Paulus zijn brieven beëindigt. Achtereenvolgens vinden we: enkele mededelingen of afspraken en, als het nodig is, wordt een of andere medewerker aanbevolen. Dan volgen groeten van christenen uit de gemeenschap waar Paulus verblijft voor de zusters en broeders aan wie de brief gezonden wordt. Eigenhandig zet 204 Paulus er soms zijn groet en handtekening bij, of een vurige wens, een raad of verlangen die hem na aan het hart liggen. De brief eindigt met een heilwens. Met vriendelijke groeten 1 Korintiërs 16,1-12.15-22.24,- 2 Korintiërs 13,13 mededelingen en afspraken: Jullie zamelen geld in voor de christenen van Jeruzalem en Judea... volg daarbij de richtlijnen die ik heb gegeven aan de kerken van Galatië. Elke zondag moet ieder thuis opzij leggen wat hij heeft gespaard. Anders begint de inzameling pas wanneer ik kom. Als ik bij jullie ben, zal ik de mannen die jullie daarvoor geschikt achten, met je gaven naar Jeruzalem zenden. Ik geef ze een geschreven aanbeveling mee. Menen jullie dat ik zelf moet gaan, dan kunnen ze met me meereizen. Ik kom, wanneer ik de kerken in Macedonië heb bezocht. Daar zal ik doorreizen. Maar als het kan, zal ik bij jullie wat langer blijven; misschien de hele winter. Jullie kunnen me dan van het nodige voorzien voor de verdere tocht. Deze keer wil ik me er niet met een kort bezoek van afmaken. Als het God belieft, maak ik er een lang verblijf van. Tot Pinksteren blijf ik hier in Efeze. Ik krijg de kans om veel vruchtbaar werk te doen. En... hier zijn veel tegenstanders. aanbevelingen en nieuws van medewerkers: Mocht Timoteus bij jullie komen, zorg er dan voor dat hij zich thuis voelt. Hij werkt in opdracht van de Heer, niet minder dan ik. Kijk dus niet op hem neer. Zorg dat hij veilig en wel naar mij kan terugreizen. De broeders en ik wachten op hem. Bij Apollos heb ik meermaals aangedrongen mee te 205 103 reizen met de broeders die naar jullie toe gingen. Steeds weer weigert hij. Zodra het hem gelegen komt, zal hij vertrekken. En dan, broeders, nóg een vraag. Jullie kennen wel Stefanas en zijn gezin, de eerste bekeerlingen van Achaje. Ze hebben zich in dienst gesteld van de gelovigen. Ik verzoek jullie: aanvaard hun leiding, èn de leiding van al degenen die met hen samenwerken; ze sloven zich echt uit. Ik ben blij dat Stefanas, Fortunatus en Achaïcus bij me zijn gekomen. Zij maken het goed dat ik jullie moet missen. Zoals ze voor jullie de zon lieten schijnen, zo nu voor mij. Hou zulke mensen in ere. groeten: De gemeenten van Klein-Azië laten je groeten. Veel groeten van Aquila en Prisca, en van de gemeenschap die bij hen aan huis komt. Al de broeders laten je groeten. Groet elkaar met een heilige kus. Deze groet schrijf ik zelf. PAULUS. heilwensen: Ik wens jullie de genadige liefde van de Heer Jezus... en ik houd van jullie allemaal in Christus Jezus. Of. Ik wens jullie allemaal de genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God, en dat jullie mogen deel hebben aan zijn heilige geest! 104 De kleinste, maar apostel! Paulus behoorde niet tot de twaalf. Hij was niet, zoals de eerste apostelen of zoals Mattias, getuige geweest van de woorden en daden van Jezus in het Joodse land. Toch verklaart hij plechtig aan het begin van zijn brief aan de Romeinen, dat hij ten volle apostel is. In andere brieven volgt meer uitleg. Romeinen 1,1-3.5; Galaten2,6-10; 1 Korintiërs2,1-5; 3,5-11; 15,8-9 Ik, Paulus, ben dienstknecht van Jezus Christus. Ik ben geroepen om apostel te zijn. Bestemd om het goede nieuws van God te verkondigen. Aangewezen om de boodschap van zijn Zoon uit te dragen. Van God heb ik door bemiddeling van de Heer Jezus Christus de gunst en het voorrecht van het apostelschap ontvangen. Ter ere van Hem moet ik bij alle volken gehoor wekken voor het geloof. Toen Christus uit de dood was opgewekt, liet hij zich zien aan Petrus, daarna aan de twaalf... Het laatst van allen liet hij zich aan mij zien, bij Damascus. Ik ben een nakomertje, een beetje mislukt. Ja, ik ben de kleinste van de apostelen. Eigenlijk niet waard apostel genoemd te worden... ik heb immers de kerk van God vervolgd. Op de beruchte vergadering te Jeruzalem heb ik van mijn reizen en van mijn verkondiging verteld. Daar hebben de apostelen en leiders van de kerk geconstateerd, dat aan mij de prediking van het goede nieuws bij de andere volken was toevertrouwd. Juist zoals aan Petrus de prediking bij de Joden. God, die Petrus kracht heeft gegeven voor apostelwerk onder de joden, heeft mij sterk gemaakt voor apostelwerk onder de andere volken. Jakobus, Petrus en Johannes, die toen als peilers van de kerk werden beschouwd, erkenden 207 104 het voorrecht dat mij was verleend. Ze gaven mij en Barnabas de hand, waaruit blijkt dat we het allen eens waren: wij zouden naar de volken gaan, zij naar de joden. Alleen werd ons gevraagd de armen onder hen niet te vergeten. Ik heb me dan ook altijd ingespannen om ze te helpen. een ander fundament leggen dan er al ligt: Jezus Christus ! Zusters en broeders, mijn getuigenis over God heb ik bij jullie niet afgelegd met een vuurwerk van welsprekendheid of met hoogdravende woorden. Ik had me immers voorgenomen jullie geen geleerde kennis te onderwijzen, maar enkel Jezus Christus te brengen, en wel als gekruisigde. Ik voelde me onzeker bij jullie, bevreesd en heel angstig. Ik wilde niet overtuigen met de krachtige argumenten van redekunst en wetenschap. Mijn woorden waren geladen met geestkracht van God. Jullie geloof moet toch niet steunen op menselijke wijsheid, maar op de kracht van God. Zusters en broeders, Of jullie je nu beroepen op de prediker Apollos of op mij, Paulus... dat maakt geen verschil! Wat zijn Apollos en Paulus eigenlijk ? Niet meer dan knechten, hulpjes om jullie tot het geloof te doen komen. Elk van ons naar de maat die God heeft toegewezen: ik heb geplant, Apollos heeft begoten... Maar God heeft de groeikracht gegeven. Wie plant en wie begiet, die zijn evenveel waard; al zal wel elkeen loon krijgen naar gedane moeite. Maar de belangrijkste is God die doet groeien. Wij zijn niet mèèr dan medewerkers van God. En jullie zijn de akker, zijn bouwwerk. Nu is God zo goed geweest mij aan te stellen als een bedreven bouwmeester. Ik heb het fundament gelegd waarop anderen voortbouwen. Maar dat iedereen goed uitkijke hoe hij erop bouwt! En vooral, niemand kan 105 Een show in de arena 1 Korintiërs 4,9-13; 9,22-27; 2 Korintiërs 4,10-12.15; 11,23-30; 12,10 Me dunkt, dat God ons, apostelen, de laatste plaats onder de mensen heeft toegewezen: die van de ter dood veroordeelden. Wij moeten de show geven in de arena. Wij zijn veroordeeld om op leven en dood te vechten tegen wilde beesten. En de hele wereld kijkt toe. Wij zijn de dwazen... terwille van Christus! Wij zijn de zwakken, de vertrapten. Wat hebben wij tot nu toe gehad ? Honger en dorst. We lopen er naakt bij, we worden geslagen, hebben geen dak boven het hoofd en matten ons af met handenarbeid. Maar worden we verwenst, we wensen het goede terug. Worden we vervolgd, we verdragen het. Worden we beschimpt, we antwoorden met vriendelijkheid. Totnogtoe zijn we behandeld als het afval van de wereld, als het uitvaagsel van de maatschappij. Laten anderen zich dienaren van Christus noemen, ik ben het vèèl meer... Laat me eens dwaas doen en bluffen. Ik heb harder gezwoegd, heb vaker in de gevangenis gezeten, heb meer slagen gekregen en verkeerde ontelbare keren in doodsgevaar. Vijfmaal kreeg ik van de Joden de veertig geselslagen - of juister: negenendertig, want uit vrees zich te vergissen tellen ze niet voluit tot veertig. Driemaal ben ik door de Romeinen met de roede gegeseld. Eénmaal gestenigd. Driemaal heb ik schipbreuk geleden. Eéns zwalpte ik een dag en een nacht op zee rond. Altijd op 209 105 reis. Voortdurend in gevaar. Ik moest rivieren oversteken, kon door rovers overvallen worden. Mijn eigen volksgenoten en anderen hebben me met de dood bedreigd. Ik heb gevaar gelopen in steden, in woeste streken, op zee en temidden van valse broeders. Ondertussen: zwoegen, tobben, slapeloze nachten, honger, dorst, dagen zonder eten, in kou en onvoldoende gekleed. Bovendien kwelt me dag in dag uit de zorg voor alle christen gemeenschappen. Lijdt iemand, ik lijd mee. Komt iemand ten val, ik ben er kapot van. Zou ik niet beter roemen op mijn zwakheid ? Dan zien jullie dat de kracht van Christus in mij werkzaam is. Alleen hierom wil ik vernederd en beledigd worden, nood lijden, vervolgd worden en in de benauwdheid zitten: omwille van Christus. Hoe zwakker ik ben, des te sterker ik me voel. Ik wil zwak zijn met de zwakken, om hen te winnen. Ik wil het leven delen van eender wie, om enkelen te redden. Alles wil ik ondergaan terwille van het evan gelie... en om van die blijde boodschap ook mijn deel te genieten. Jullie weten het: van alle lopers in het stadion krijgt slechts één de prijs. We moeten zo lopen, dat we hem krijgen. Atleten ontzeggen zich van alles. Zij doen het voor een krans die verwelkt, wij voor een onvergankelijke kroon. Ik loop dan ook niet in het wilde en boks niet zomaar in de lucht. Nee, ik train, ik houd mijn lichaam in bedwang. Anders roep ik wel anderen op voor de wedstrijd, maar loop het gevaar zelf te worden uitgeschakeld. Altijd draag ik het sterven van Jezus in mijn lichaam mee. Zo is de kracht van het lèven van Jezus in mij te zien. Voortdurend lijd ik dodelijke kwalen om Jezus' wil. Zo kan ook het lèven van Jezus aan het licht komen 106 in mijn kortstondig en broos bestaan. De dood is dus aan het werk in mij, maar het leven in jullie. Want alles wat ik meemaak, is voor jullie. Gods genadige liefde moet immers onder zoveel mogelijk mensen verbreid worden en groeien. Dan vloeien zij over van dank tot eer van God. Reken alleen op je geloof Romeinen 3,2.3-28; 7,14-15.17-25; Galaten 5,5-6; 6,15 Ik ben maar mens. Ik lijk wel een slaaf die verkocht is aan meester Zonde. Ik begrijp mijn eigen daden niet. Ik doe niet wat ik wil doen, ik doe juist wat ik wil mijden ! Dus ben ik het niet meer die handel, maar meester Zonde. Die heerst over mij. Uit mezelf komt niets goeds. Ik kan het goede wel willen, maar ik kom er niet toe het ook te doen. Ik doe het kwaad dat ik niet wil. Wiè doet het dan ? Meester Zonde die in me woont. Wat ben ik ongelukkig! Als ik aan mezelf overgelaten beng dien ik God wel met verstand en wil... maar met mijn daden dien ik de Zonde. Dat leidt me naar de dood! Wie zal me daarvan bevrijden ? God zij dank! Het kan door Jezus Christus, onze Heer. Zusters en broeders, allen hebben we gezondigd. De joden tegen de `wet van Mozes', de andere mensen tegen hun geweten. Niemand verdient dus de wel doende glans van Gods heerlijkheid te genieten. Toch aanvaardt God ons, louter uit goedheid, en wel omdat Christus Jezus ons heeft vrijgemaakt van meester Zonde. God heeft immers gewild dat hij door zijn bloed aan het kruis een verzoenend offer zou worden ten bate van ieder die gelooft. Vroeger toonde God wie Hij was door de zonde geduldig te verdragen. Nu in 106 107 onze tijd toont Hij zich in het aanvaarden van elkeen die in Jezus gelooft. Waarop kun je dan nog trots zijn ? Daarvoor is geen reden meer. Op je verdienstelijke daden moet je niet langer rekenen... alleen op je geloof. Ik beweer toch juist dat een mens door God wordt aanvaard door zijn gelovig vertrouwen, en niet door eender welke wet te onderhouden. Wij verwachten dus dat de kracht van God zelf zo in ons zal werken, dat we door Hem aanvaard worden... omdat we geloven. Al dan niet besneden zijn volgens de joodse wet is van geen enkele betekenis voor wie in Christus Jezus leeft. Alleen het geloof is belangrijk. Het komt er op aan een nieuwe mens te zijn. Oude en nieuwe mensen Romeinen 3,14; 5,6-8; 6,3-11; 8,31-39; 2 Korintiërs 5,17-19; Efeziërs 4,22-24; Kolossenzen 1,12-14 Zusters en broeders, gekruisigd. Aan ons zondige bestaan is een einde gekomen, wij zijn niet langer slaaf van meester Zonde. Wie gestorven is, kan geen slaaf meer zijn: hij is vrij ! Als we met Christus gestorven zijn, dan leven we nu met hem. Dat geloven we! Want eenmaal uit de dood opgestaan, sterft Christus niet meer. De macht van de dood doet hem geen kwaad meer. Door zijn dood heeft hij eens en voor altijd afgerekend met zonde en kwaad. Nu hij leeft, leeft hij alleen voor God. Zo moeten ook jullie jezelf zien: dood voor de zonde, levend voor God. En wel omdat jullie deel hebben aan het leven van Christus Jezus. Wie één is geworden met de Christus, is een nieuw schepsel. Voor hem is het oude voorbij en het nieuwe gekomen. Dat hebben wij aan God te danken. God heeft ons in zijn vriendschap opgenomen door de dood van Christus. Ja, God heeft in Christus vrede gesloten met de hele wereld. Hij rekent ons de zonde niet meer aan. Zoals jullie een oud kleed afleggen, leg zo het oude ik af: je vroegere gewoontes. Wie zich laat leiden door zijn bedrieglijke verlangens, gaat de ondergang tegemoet. Vernieuw heel je denken! Trek de nieuwe mens aan, die naar het beeld van God is geschapen. Bekleed je met de Heer Jezus Christus! Christus is gestorven op het tijdstip dat God gewild heeft: toen wij nog hulpeloos waren, goddeloos. Niet gemakkelijk zal iemand er toe komen zijn leven te geven voor een gerechtig mens, hoogstens zouden wij de moed hebben te sterven voor een bijzonder goed mens. Maar God toont zijn liefde voor ons juist hierin: dat Christus voor ons is gestorven toen wij nog in zonde waren. Hoe hebben jullie de zondige mens afgelegd ?Jullie weten het! Door de doop zijn we in gemeenschap gekomen met Christus. Ja, door onder te gaan in het water is ons oude ik met hem gestorven en begraven. Maar volgen we Christus in het sterven, dan moeten we hem ook volgen in de opstanding. Heeft de Vader hèm nieuw leven gegeven, ook wij moeten een nieuw leven leiden. De oude mens die in ons huist, is met hem Als God zo voor ons is, wat moeten we dan nog vrezen ? Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar hem voor ons uitgeleverd aan de dood. Zou Hij dan niet met zijn Zoon alles-geven wat we nodig hebben ? Wie zal ons schuld aanrekenen ? Toch zeker God niet, die ons opneemt in zijn vriendschap! Wie zal ons veroordelen ? Toch zeker Christus Jezus niet, die voor 212 213 108 ons is gestorven! Integendeel! Om voor ons ten beste te spreken is hij opgewekt uit de dood en zetelt nu op de ereplaats naast God. Wie of wat kan ons scheiden van de liefde van Christus ? Niet de verdrukking en vervolging die we te lijden hebben; niet de nood, de honger, de ontbering, een of ander levensgevaar of een terechtstelling. Dat alles komen wij glansrijk te boven, omdat hij ons heeft liefgehad. Hoegenaamd niets kan ons scheiden van de liefde die God voor ons koestert in Christus Jezus, onze Heer. Wees dan blij en dank de Vader! Hij heeft het mogelijk gemaakt dat we met alle gelovigen op weg zijn naar het licht. Hij heeft ons ontrukt aan de macht van de duisternis om ons te brengen onder de heerschappij van zijn geliefde Zoon. In hem zijn we zeker van onze bevrijding, van de vergeving van onze zonde. Hoe kunnen jullie zo dom zijn! De gelovige is dus overgeplant, vrijgekocht uit zijn duistere slavendienst om als volwaardig mens te leven in het rijk van Gods geliefde Zoon. Niets is dan ook zo ergerlijk in Paulus' ogen als de terugkeer naar slavernij. Onder de invloed van christen geworden joden voelden gelovigen van Galatië zich verplicht de voorschriften van de `wet van Mozes' te onderhouden. Bovendien zochten zij hun geluk in een bijzondere devotie. Ze meenden namelijk rekening te moeten houden met bepaalde feesttijden, dagen die berekend werden aan de hand van de stand van zon, maan, planeten en sterren. Paulus vreest dat ze het geloof in de Christus zullen verlaten om weer te vertrouwen op de kracht van planeten. Ja, dat ze iets goddelijks zien in de hemellichamen. 109 Galaten 1,6-7.9,- 2,4-5.16-18; 3,1-5.13; 4,4-11.19-20; 5,1-6 Beste Galaten, Ik sta verbaasd, dat jullie zo vlug God verlaten hebben! Jullie waren geroepen om je met de liefde van Christus te laten beminnen... en nu zoeken jullie elders geluk! Er bestaat geen ander goed nieuws dan het evangelie dat ik bij jullie heb gepredikt. Er zijn alleen maar mensen die je in verwarring brengen, omdat zij het evangelie van Christus verdraaien. Welnu, ik blijf erbij: als iemand je een andere boodschap verkondigt dan je van mij hebt gehoord en aanvaard, hij zij vervloekt! In de tijd dat ik bij jullie verbleef, slopen er al valse broeders rond. Ze hadden het gemunt op onze vrijheid in Christus. Ze wilden ons slaaf maken van de voorschriften van de joodse wet. Maar we hebben niet toegegeven en ons geen ogenblik laten onderwerpen. Ik wilde zeker zijn dat jullie het evangelie onvervalst zouden krijgen, zonder franjes. Mensen worden immers niet aanvaard door God omdat ze de `wet van Mozes' onderhouden, maar alleen omdat ze geloven in Christus Jezus. We waren zondig, daarom zochten we toegang tot God door Christus. Staat Christus dan in de dienst van de zonde ? Kunnen we zeggen: `Zondig maar, door Christus komt het wel in orde'? Helemaal niet! Alleen wie meent: `Geloof in de vrijspraak door Christus is niet voldoende,' wil nog de joodse wet onderhouden. Hij bewijst dat hij zich nog zondig voelt. Hij bouwt weer op wat hij terecht had afgebroken. Domme Galaten ! Wie heeft jullie behekst? Ik heb jullie toch klaar en duidelijk Jezus voorgehouden, juist als voor ons gekruisigd. Door zelf te sterven heeft hij ons vrijgesteld van de doodstraffen die de wet oplegt. Zeg me: Hebben jullie de geest van God ontvangen door je aan voorschriften van de wet te houden of door 215 109 te luisteren en de boodschap van het geloof aan te nemen ? Hoe kunnen jullie zo dom zijn! Jullie beginnen met de geest om te eindigen op eigen kracht. Hebben jullie zoveel moeten meemaken voor niets ? Was het maar voor niets... ! Zeg eens: Hij die de geest geeft en wondertekenen onder jullie verricht, doet Hij dat omdat jullie de wet onderhouden ? of omdat jullie de boodschap van het geloof aannemen ? Toen de tijd rijp was, heeft God zijn Zoon gezonden. Onder het bestel van de wet werd hij als mensenkind geboren om te bevrijden al wie aan de wet onderworpen was. Van slaven zijn we dus kinderen geworden. En jullie hebben het bewijs dat jullie kinderen van God zijn. Hij heeft immers in ons hart de geest van zijn Zoon gelegd; die doet ons bidden: `Abba - Vader!' Vroeger, toen jullie God nog niet kenden, hadden jullie veel goden. Die waren niet echt goden. Maar nu kennen jullie God; of beter: God heeft jullie willen kennen. Hoe kunnen jullie dan opnieuw planeten als god vereren ? Die kunnen niet helpen! Willen jullie weer van voren af aan beginnen en hun slaven worden ? Jullie onderwerpen je toch zo graag aan de feestdagen, aan de maanden, seizoenen en jaren die zij bepalen... Ik vrees dat ik me vergeefs voor jullie zoveel moeite heb gegeven. Ach kinderen! Moet ik nu opnieuw zoals een moeder weeën doorstaan om jullie ter wereld te brengen en op te voeden tot jullie de gestalte van Christus hebben bereikt ? Hoe graag zou ik nu bij jullie zijn! Ik zou veeleer lieve dingen zeggen... ik maak me zoveel zorgen om jullie. Christus heeft ons bevrijd opdat we als vrije mensen zouden leven. Hou stand en laat je niet opnieuw slavenlasten opleggen! Ik, Paulus, verzeker het: Als jullie je laten besnijden zoals de joodse wet voorschrijft, 216 hebben jullie niets meer aan Christus. Als jullie het geluk zoeken in de wet, breken jullie met Christus en verliezen Gods genadige liefde. Alleen het geloof telt: geloof dat zich uit in liefde. Bevrijd... waarvoor ? Romeinen 5,5; 12,9-10.13-21; 1 Korintiërs 13,1-10.13; Galaten 5.13-16.22.26; 6,1-2; Efeziërs 4,31-5,2 Beste zusters en broeders, leder van jullie is geroepen en bestemd om vrij te zijn. Alleen, maak geen misbruik van de vrijheid om jezelf te dienen! Integendeel, dien elkaar door lief te hebben. Als jullie dan toch iets van de wet willen... je vindt de hèle wet in dit ène gezegde: 'je moet je naasten beminnen als jezelf. Maar blijven jullie elkaar bijten en verscheuren, dan vrees ik dat jullie elkaar zullen verslinden. Gods liefde woont in ons. God vulde er ons hart mee, toen we de geest kregen. Leef op de kracht van die geest, dan ga je niet in op zelfzuchtige verlangens. De geest wekt liefde in je, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Zusters en broeders, we moeten niet verwaand doen, elkaar niet uitdagen of benijden. Stel dat iemand op een fout wordt betrapt. Als je naar de geest leeft, zul je hem met zachtmoedigheid helpen weer op te staan. Maar let tegelijk op jezelf! Jij kunt ook in bekoring geraken! Help elkaar zulke lasten te dragen. Zo vervul je de nieuwe wet: die van Christus. Bemin zonder komedie. Bemin hartelijk, elkaar genegen als zussen en broers. Probeer de andere te overtreffen in eerbied voor elkaar. Help degenen die in nood zijn. Wees gastvrij. Ver 217 110 blijd je met wie blij is, treur met wie treurt. Leef eensgezind met elkaar. Doe gewoon in de omgang met gewone mensen. Wees niet ingenomen met jezelf. Vergeld nooit kwaad met kwaad. Denk aan het geluk van de ander. Doe van jouw kant je best om met iedereen in vrede te leven. Wreek je niet, laat het oordeel aan God over. Laat je niet overwinnen door het kwaad, maar overwin het kwaad met goedheid. Wrok, gramschap, toorn, schreeuwen en vloeken... laat al die boosheid achterwege! Wees lief voor elkaar en hartelijk. Vergeef elkaar zoals God jullie vergeeft in Christus. Volg God daarin na! Dàt past zijn geliefde kinderen. Leef in liefde. Ook Christus heeft ons liefgehad en zich voor ons overgeleverd als slachtoffer. Laat onder jullie de gezindheid heersen die hem bezielde. Ik wijs jullie de bovenste beste weg: Al spreek ik alle talen van mensen en hemelwezens... als ik niet liefheb, ben ik niet meer dan rinkelend metaal, een lege gong. Al mag ik zien als een profeet, alle geheimen kennen, alles weten, al heb ik een geloof om bergen te verzetten... als ik niet liefheb, ben ik niets. Al deel ik broederlijk heel mijn bezit, al ga ik voor anderen door het vuur... als ik niet liefheb, helpt het me niets. Wie liefheeft is geduldig, gedienstig, niet jaloers, pronkzuchtig of trots. Wie liefheeft doet niets om de schone schijn, zoekt zichzelf niet, is niet prikkelbaar, zint niet op wraak. Wie liefheeft treurt om onrecht, vindt vreugde in waarachtigheid. Wie liefheeft verontschuldigt alles, gelooft alles, hoopt alles, verdraagt alles. De liefde zal nooit vergaan. Profetische gaven zullen verdwijnen, in vreemde klanken spreken zal verstommen, aan kennis en wetenschap komt een einde. Kennen of profeteren is onvolkomen. Maar brengt God ons tot voltooiing, dan vallen al die gaven weg. Alleen geloof, hoop en liefde blijven... de grootste van die drie is de liefde. Maak de gemeenschap niet belachelijk Romeinen 15,1-3; 1 Korintiërs 10,16-17; 11,17-27.33-34 Zusters en broeders, Wie bij de sterken hoort, heeft de plicht de zwakken te ontzien, zonder rekening te houden met zichzelf. Wees bedacht op het welzijn van je naaste, op wat hem sterk kan maken. Ook Christus heeft geen rekening gehouden met zichzelf. De manier waarop jullie je op de bijeenkomsten 111 219 111 gedragen, moet ik afkeuren. Zo samenkomen doet meer kwaad dan goed. Om te beginnen: ik verneem dat jullie op de bijeenkomsten in verschillende partijen verdeeld zijn. Ik ben geneigd het te geloven. Het is blijkbaar nodig dat er onder jullie afsplitsingen komen, wil het duidelijk worden wie de echte christenen zijn. En dan: jullie bijeenkomsten kan men geen `maaltijd van de Heer' meer noemen. Iedereen haast zich om zijn eigen eten te verorberen. Terwijl de enen honger lijden, zijn de anderen dronken. Kunnen jullie thuis niet eten en drinken ? Hebben jullie geen eerbied meer voor de gemeenschap die door God is samengeroepen ? Degenen die niets hebben, voelen zich gegeneerd in jullie gezelschap. Wat moet ik daarop zeggen? Proficiat! ? Volstrekt niet! Ik heb jullie toch geleerd wat ik zelf als overlevering had ontvangen. Dat Jezus in de nacht waarin hij werd overgeleverd, brood van de tafel nam. Hij loofde God om ervoor te danken. Hij brak het en zei: `Dit is mijn lichaam, voor jullie gegeven. Breek het brood met elkaar om mij te gedenken.' Na de maaltijd gaf hij de beker rond en zei: `Deze beker is er voor het nieuwe verbond dat God met de mensen sluit door mijn bloed. Telkens als jullie ervan drinken, doe het om mij te gedenken.' Als jullie dus dat brood eten en van die beker drinken, gedenken en verkondigen jullie dat Jezus voor ons is gestorven. Wij doen het telkens opnieuw tot hij zal wederkomen. Eet dan op waardige wijze het brood! Drink op waardige wijze de beker! Anders spreken jullie tegen wat ze betekenen: het lichaam en het bloed van de Heer. De beker waarvoor wij God lovend danken, doet ons toch deel hebben aan het bloed van Christus? Het brood dat we breken, geeft ons toch gemeenschap met het lichaam van Christus ? Omdat het brood één is, 112 vormen we allen samen één lichaam: samen hebben we immers deel aan het éne brood. Daarom, zusters en broeders, wanneer jullie samenkomen voor de maaltijd van de Heer: wacht op elkaar. Heb je honger, eet dan thuis! Voor een weggelopen slaaf Filemon 1-25 Ik, Paulus, gevangene omwille van Christus Jezus, en Timoteus, onze broeder, aan Filemon, onze geliefde medewerker, aan Appia, onze zuster, aan Archippus, onze strijdmakker, en aan heel de gemeenschap die bij jullie aan huis samenkomt. We wensen jullie de genadige liefde en vrede vanwege God onze Vader en vanwege Jezus Christus. Telkens als ik in mijn gebeden aan je denk, beste Filemon, moet ik mijn God danken. Want ik verneem dat je trouw blijft in de liefde voor de Heer en voor alle gelovigen. Ik bid dat je geloof vrucht mag dragen, dat allen mogen zien wat voor goeds wij doen voor de zaak van Christus. Je hebt me al veel vreugde en troost bezorgd, want met je liefde verkwik je het hart van de gelovigen. Je weet wel, ik heb het volle recht je op je plicht te wijzen. Maar nu wil ik veeleer een verzoek doen, als vriend. Ja, ik Paulus, een oud man, nu ook nog in de gevangenis omwille van Christus Jezus... ik doe een verzoek voor Onesimus. Hier in de gevangenis heb ik hem bekeerd, hem doen herboren worden voor God. Hij is dus als een kind van me. Hij was slaaf bij jou, maar is niet erg nuttig voor je geweest: hij is gevlucht en hier terechtgekomen. Voor 221 112 mij is hij heel nuttig... hij kan het ook voor jou worden. Zijn naam Onesimus betekent toch `nuttig'. Ik stuur hem terug, al is het alsof ik een stuk van mijn hart weggeef. Ik had hem gaarne hier gehouden. Nu ik een gevangene ben voor het evangelie, zou hij in jouw plaats voor me kunnen zorgen. Maar ik wil niets doen zonder je instemming. Ik wil niet dat je gedwongen wordt om het goede te doen, maar dat je het uit vrije wil en spontaan doet. Misschien is hij wel zo lang bij je weggeweest, opdat je hem voorgoed terug zou krijgen. Voorgoed: niet als slaaf maar als veel mèèr dan een slaaf... als een geliefde broeder! Voor mij is hij al een zeer geliefde broeder, hoeveel meer voor jou: èn als mens èn als christen. Als we met elkaar verbonden zijn -zo zie jij het toch ook? - ontvang hem dan zoals je mij zou ontvangen. Heeft hij je schade berokkend of is hij je nog iets schuldig, zet het maar op mijn rekening. Kijk, ik neem nu zelf de stift en schrijf het eigenhandig: IK, PAULUS, ZAL BETALEN! Ik wil er niet eens aan herinneren dat jij me veel meer schuldig bent: je eigen leven! Want ik bracht je tot het geloof. Kom, broeder, wees jij nu eens `nuttig' voor mij omwille van de Heer. Gun mijn hart dat genoegen, in Christus. Ik schrijf je, vol vertrouwen op je bereidwilligheid. Ik weet dat je voorjeOnesimus nogvoor mèèrmij zultlogies doen klaarmaken dan ik vraag. Wil meteen ook ? Ik hoop namelijk dat je gebeden zullen worden verhoord en dat ik word vrijgelaten... voor jullie. Epafras, die met mij gevangen zit omwille van Christus, groet je. Ook groeten van mijn medewerkers: van Marcus, Aristarchus, Demas en Lucas. Ik wens jullie de genadige liefde van de He er Jezus Christus ! 222 B. AAN ALLEN OVER DE WERELD VERSPREID Nog andere apostelen en leiders van kerken hebben brieven geschreven. Geen brieven aan de gemeenschap van gelovigen i n een welbepaalde stad o f streek, zoals die van Paulus. Maar rondzendbrieven over meer algemene onderwerpen. We vinden er bijvoorbeeld aansporingen om de armen niet te minachten, of om stand te houden in de beproeving van het lijden. Soms wordt een kerkelijk gebruik beschreven en aanbevolen, zoals de ziekenzalving. Of er wordt een diepere kijk gegeven op het kerkvolk dat door God is gebouwd op de hoeksteen Christus. Elders leer je hoe je spotters te woord moet staan, die de wederkomst van Jezus niet ernstig nemen. Sommige van deze brieven zijn gericht aan christenen `die verspreid wonen'. Er werden immers al gelovigen gevonden in de hele beschaafde wereld van toen. Daarom noemt men deze geschriften `katholieke brieven', dat is. `over de hele' wereld verspreid. Een fijne heer treedt binnen Jakobus 1,9-11; 2,1-9.14-17.26 Zusters en broeders, Wie onder jullie gering is, mag fier zijn: in Gods ogen geniet hij voorrang. Wie rijk is, mag fier zijn: volgens Gods beleid is hij maar gering. Want rijken vergaan als bloemen in het gras. De zon komt op, brandt genadeloos en doet het gras verschroeien. De bloemen vallen af en verwelken. Zo vergaan de rijken midden in hun drukke zaken. Als jullie geloven in Jezus Christus, de Heer, kunnen jullie niet de een boven de ander begunstigen. Veronderstel dat jullie samengekomen zijn en een fijn geklede heer treedt binnen, gouden ringen aan de vingers… 223 113 Tegelijk komt ook een arme aan, in lompen. Tegen de man in rijke kleren kijk je op en zegt: `Komt u hier vooraan zitten.' Tegen de arme zeg je: `Blijf daar maar staan,' of `Ga hier op de grond zitten.' Maak je dan geen bedenkelijk onderscheid ? Beoordeel je de mensen niet verkeerd ? God beoordeelt ons anders! Degenen die wij arm vinden, heeft Hij gekozen om rijk te worden door hun geloof. Zij mogen het geluk verwachten dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben. Maar jullie verachten die armen! Zijn het niet juist de rijken door wie jullie onderdrukt worden ? Zij slepen je voor de rechtbank. Zij werpen een blaam op de mooie naam van Christus naar wie jullie `christenen' genoemd worden. Alles is in orde, als jullie het koninklijke gebod van de Heilige Schrift vervullen: 'je moet je naasten beminnen als jezelf.' Maar jullie zondigen, en de wet zal jullie veroordelen, als jullie de enen voortrekken en de anderen achterstellen. Wat heb je eraan als je overtuigd bent dat je gelooft, maar het niet met daden kunt tonen ? Kan zulk een geloof je soms redden ? Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en dagelijks honger lijdt. En je zou tegen hen zeggen: `Hou je fit! Kleed je warm en eet maar flink,' maar je geeft niets om in hun lichamelijke nood te voorzien... Wat heeft dat voor zin? Zo heeft ook het geloof op zichzelf genomen, het geloof zonder daden, geen zin. Het is zo dood als een lichaam waaruit het leven is weggetrokken. Om te genezen Jakobus 5,14-16 Broeders, Is iemand van jullie ziek, dat hij dan de oudsten of leiders van de gemeenschap laat roepen. Zij moeten voor hem bidden en hem met olie zalven. Zo doen zij beroep op de kracht van de Heer. Dit gelovig gebed zal de zieke redden, de Heer zal hem doen opstaan. Heeft de zieke gezondigd, God zal hem vergeven. Belijd daarom elkaar je zonde. Bid voor elkaar, dat jullie mogen genezen. Het gebed van een gerechtig mens vermag veel. Goud wordt gelouterd 1 Petrus 1,5-9; 4,12-13 Dierbare vrienden, Omdat jullie geloven, zijn jullie nu al veilig: geborgen in de macht van God. Al zal pas op het einde van de tijd aan het licht komen dat jullie gered zijn. Dan zullen jullie blij zijn! Nu hebben jullie wel voor een korte tijd te lijden onder allerlei beproevingen. Jullie moeten de proef ondergaan, dan kan de sterkte van jullie geloof blijken. Goud moet toch ook gelouterd worden! Maar op het einde, wanneer Jezus Christus zich weer laat zien, zullen jullie lof oogsten, roem en eer. Jullie hebben hem nu lief en geloven in hem zonder hem ooit gezien te hebben. Maar wanneer God je tot voltooiing brengt, zullen jullie juichen van onbeschrijflijke en hemelse vreugde. Wees dus niet verwonderd als je door het vuur moet om gelouterd te worden. Dat is normaal. Wees veeleer blij, juist omdat je deel hebt aan het lijden van Christus. 114 225 114 Levende stenen 1 Petrus 2,4-6.9 Sluit je aan bij Christus, de levende steen. Door de mensen is hij afgekeurd en weggegooid, maar door God uitverkoren en geliefd. Een kostbare hoeksteen in Gods ogen! Wie op hem vertrouwt, zal niet worden teleurgesteld. Welnu, wees levende stenen die zich aan hem laten voegen. Zo bouwen jullie je gemeenschap op als een nieuw, een ander heiligdom voor God. Wees als heilige priesters en draag aan God geestelijke offers op; ze zullen Hem aangenaam zijn dank zij Jezus Christus. Jullie zijn een uitverkoren generatie, een koninklijk priestervolk, een heilige natie, Gods eigen volk. Jullie zijn gekozen en bestemd om overal te verkondigen wat voor grootse dingen Hij gedaan heeft om ons uit de duisternis te roepen en naar zijn wonderbaar licht te brengen. Weifelt God? 2 Petrus 3,3-16 Beste vrienden, Er zullen spotters komen, egoïsten die leven volgens hun eigen begeerten. Ze zullen smalend vragen: `Waar blijft jullie Heer ? Hij heeft toch gezegd te zullen weerkomen! Onze voorvaders zijn al gestorven, maar alles blijft zoals het was... al van het begin van de schepping.' Zij vergeten opzettelijk dat God al eens door zijn woord een hemel en een aarde heeft geschapen. Zij gaan voorbij aan het feit dat in de dagen van Noach die aarde al eens is vergaan, verzwolgen door een watervloed. De hemel en de aarde van nu wachten ook op Gods woord. Vuur zal er zijn, een dag van oordeel waarop de goddelozen zullen ten onder gaan. 226 Vrienden, één ding mogen jullie niet uit het oog verliezen: voor God is één dag als duizend jaren en duizend jaren als één dag. Hij weifelt niet om zijn belofte te vervullen, zoals sommigen graag denken. Hij heeft geduld met jullie. Hij wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot inkeer komen. De dag van de Heer komt! Onverwacht, zoals een dief. Deze hemel en deze aarde zullen dreunend vergaan, de elementen der dingen zullen ontbonden worden in een vuurgloed. De mensenwereld zal ter verantwoording geroepen worden, elkeen voor zijn eigen daden. Indien alles vergaat, hoe heilig en vroom moeten jullie dan niet leven! We wachten immers op de dag van de Heer. We zien uit naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die God heeft beloofd. Daar zal gerechtigheid heersen. Beijver je ondertussen om vlekkeloos en onberispelijk voor God te kunnen verschijnen. Leef in vrede met Hem. Wees overtuigd: het geduld dat Hij met je heeft, betekent je redding. In die zin heeft onze broeder Paulus jullie al geschreven. In al zijn brieven schrijft hij zo over die dingen. Hij is zeer wijs en kreeg goede inzichten. In zijn brieven komen wel wat moeilijke gedeeltes voor... Mensen die niet onderlegd zijn of niet vast van geloof, verdraaien dan de betekenis. Dat wordt hun ondergang. Overigens springen ze zo met alle geschriften om, ook met de heilige Schrift. In gemeenschap De zogenaamde eerste `brief van Johannes' is een speciaal geschrift. Met een lange bezinning, een bijna dichterlijke preek, worden we uitgenodigd tot intieme omgang met God. Hij is het licht en de liefde, ook in de gelovige en tot in onze samenleving toe. De gedachte gaat telkens uit van onze 227 115 gemeenschap met Goden voert naar gemeenschap met God. Gemeenschap ook met zijn Zoon die hèt leven geeft. Beweren datje in God leeft is geen zinsbegoocheling, zegt Johannes, indien je tegelijk als licht en liefde leeft onder je zusters en broeders. Zo worden we op onze hoede gesteld voor degenen die beweren in Gods waarheid te zijn terwijl ze niet naar zijn woord handelen. Die horen niet echt bij God. 1 Johannes 1,3-9; 2,1-2; 3,14-20; 4,7-10.12.16 Wat wij hebben gezien en gehoord van Jezus die het Leven is, verkondigen we ook aan jullie. Zo komen jullie in gemeenschap met ons. En wij hebben gemeenschap met de Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon. Nu willen we daarover schrijven, opdat ons aller vreugde volmaakt zou zijn. Zo luidt de boodschap die wij gehoord hebben en bekendmaken: God is licht. Niets is duister in Hem. Als wij beweren: `Ik leef in gemeenschap met God' en tegelijk doen we duistere dingen, dan liegen we en handelen niet oprecht. Maar loopt onze levensweg in het licht zoals God in het licht verblijft, dan houden wij gemeenschap met elkaar en wast het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons schoon van alle zonde. 116 Als wij beweren: `Ik zondig niet!' bedriegen we onszelf en huist de waarheid niet in ons. We kunnen onze zonden belijden. God die trouw is en gerechtig, zal de zonden vergeven en ons van ongerechtigheid reinigen. Mijn kinderen, dat alles schrijf ik met de bedoeling dat jullie niet zouden zondigen. Maar als het je overkomt kwaad te doen, weet dan dat we bij de Vader iemand hebben die voor ons pleit: Jezus Christus. Hijzelf is een zoenoffer voor onze zonden. Niet alleen voor de onze maar die van heel de mensenwereld. Wij weten dat we zijn overgegaan van de dood naar het leven, want wij hebben onze naasten lief. Wie niet liefheeft, blijft dood. En wie zijn broeder haat, is een moordenaar. Moordenaars dragen niet in zich de gave van eeuwig leven. Hoe hebben wij de liefde leren kennen ? Jezus heeft zijn leven voor ons gegeven. Ook wij moeten ons leven voor elkaar geven. Wie genoeg heeft om te bestaan en zijn hart sluit voor broeders die hij gebrek ziet lijden... hoe kan Gods liefde in hem wonen? Mijn kinderen, laten we niet liefhebben met mooie woorden maar met daden: waarachtig. 229 116 Daaraan kunnen we herkennen dat we stammen uit de waarachtige God. Ons hart kunnen we dan geruststellen als het ons aanklaagt. Want God is groter dan ons hart. Hij weet immers alles. Kinderen, laten we elkaar liefhebben, want de liefde komt van God. Wie liefheeft, is uit God geboren en leert God kennen. Wie niet liefheeft, kan God niet kennen, want God is liefde. Zo heeft God zijn liefde bekendgemaakt: zijn enige Zoon heeft Hij in de wereld gezonden om ons door hem te doen leven. De liefde is niet: wij hebben God lief gekregen: De liefde is: God heeft ons liefgehad en zijn Zoon gezonden. Niemand heeft God ooit gezien. Maar als we elkaar liefhebben, woont God in ons en komt zijn liefde in ons tot volle ontplooiing. Wij hebben zijn liefde leren kennen, wij geloven in zijn liefde onder ons. God is liefde. Wie in de liefde blijft, verblijft in God en God in hem. 117 2. IN HET HART OVERWOGEN Als je mensen hebt meegemaakt, ze hebt bezig gezien, kun je er lessen uit trekken. Als je over gebeurtenissen nadenkt, kun je eruit leren. Maar ook omgekeerd. bij een theorie, leer of les kun je verhalen vertellen uit het leven. Waar ligt de grens tussen gebeurtenis en leer? Het onderscheid tussen de voorvallen en het inzicht dat we erbij gewon nen hebben, kan na lange tijd wegvallen. Het bezinnende verhaal leeft langer dan de gebeurtenissen. Het werpt soms meer licht op je levensweg dan een relaas vol precieze details. Zulke zingevende verhalen en beschouwingen vinden we ook in het Nieuwe Testament. Het zijn vruchten van liefdevolle overweging. A. PEILEN NAAR DE OORSPRONG In het begin Wie gezien heeft wat Jezus doet, vraagt naar zijn herkomst. Wie gehoord heeft hoe intiem hij over de Vader spreekt, speurt naar zijn oorsprong. De evangelist Johannes zoekt een antwoord op de vraag die velen zich hadden gesteld. 231 117 `Waarvandaan komt dat gezagvol optreden ? Waarvandaan die wijsheid ?' Hij waagt de sprong naar het allereerste begin. Jezus is als het woord waarmee God hemelen aarde in het leven riep. Het woord waarin God zichzelf naar ons toe uitspreekt. Dat woord heeft dus alles met God te maken. Johannes 1,1-4.9-11.14.16-18 In het begin was het Woord. Het Woord was bij God, het Woord was God. Door het Woord is alles geworden. In hem is het leven. Leven dat licht is voor de mensen: het enig waarachtige licht dat iedere mens verlicht. Het Woord kwam in de wereld, maar de mensen erkenden hem niet. Hij kwam onder zijn eigen volk, maar de zijnen aanvaardden hem niet. Het Woord is mens geworden van vlees en bloed zoals wij, hij heeft zijn tent onder ons opgeslagen. Hij was goed en trouw, ten volle. Maar zijn enige Zoon, die in de Vader is geborgen, heeft Hem bekend gemaakt. Niet uit mijzelf Volgens dezelfde evangelist heeft Jezus de herkomst van zijn doen en spreken zo samengevat: Johannes 12,44-46.49-50; 14,9-11 `Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij maar in de Vader die mij heeft gezonden. Wie mij ziet, ziet Hem die mij heeft gezonden. Als licht ben ik in de wereld gekomen, opdat allen die in mij geloven niet in het duister zouden blijven. Ik spreek niet uit mijzelf. De Vader die mij heeft gezonden, heeft mij opgedragen wat ik moet zeggen en bekendmaken. En ik weet dat ik met die opdracht eeuwig leven breng. Al wat ik verkondig, deel ik dus mee zoals de Vader het mij heeft gezegd. Zeg dus niet: `Toon ons de Vader'. Geloof je niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is ? De woorden die ik tot jullie spreek, zeg ik niet uit mijzelf. Maar de Vader die in mij verblijft, verricht door mij zijn werk. Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Geloof het tenminste om wat je mij ziet doen.' Uit de kracht van Gods geest Van die volheid hebben wij allen liefdeblijk na liefdeblijk gekregen. Werd de wet van God door Mozes gegeven, zijn goedheid en trouw komen door Jezus Christus. Niemand heeft God ooit gezien. 232 De evangelist Matteüs verklaart de herkomst van Jezus in een verhaal over zijn geboorte. Hij laat een bode die in naam van God spreekt, het geheim van Jezus' leven bekendmaken in een droom. Die bode wordt `engel' genoemd. Als het 233 118 kind gevaar loopt, zal de engel in weer andere dromen Gods bescherming vertolken. Jezus wordt immers gezocht door Herodes, de koning van het Joodse land. Herodes speelt de rol van het volk dat niet gelooft, dat Jezus zelfs naar het leven staat. Vreemden, de wijzen uit het oosten, vertegenwoordigen degenen die Jezus wel zullen erkennen, of die later in hem de koninklijk Gezalfde zullen zien. Om zijn Joodse volksgenoten te overtuigen, haalt Matteüs bij elk onderdeel van het verhaal een gezegde aan uit het Oude Testament. Zo bewijst hij dat het gebeuren met Jezus in Gods beleid was voorzien en voorbereid. Elkeen kan het nagaan in de Schrift. Matteüs 1,18-2,15 Luister hoe het gegaan is bij de geboorte van Jezus. Zijn moeder Maria was als vrouw beloofd aan een zekere Jozef. Maar voordat ze gingen samenwonen, bleek dat zij een kindje droeg, zwanger door de geestkracht van God. Jozef, haar verloofde, was rechtgeaard. Hij wilde haar niet in opspraak brengen. Daarom vatte hij het plan op in stilte van haar te scheiden. Hij had het besluit al genomen, toen een engel van God hem in een droom verscheen. `Jozef,' zei de engel, `jij afstammeling van David, schrik er niet voor terug Maria tot vrouw te nemen. Het kind in haar schoot komt van de geestkracht van God. Een zoon zal zij ter wereld brengen. Je moet hem Jezus noemen, dat betekent `God redt'. Want hij zal zijn volk uit de zonde redden.' Met deze gebeurtenis is een woord van God uit de Schrift in vervulling gegaan. De profeet Jesaja had gezegd: 119 `Zie, de maagd zal een kind ontvangen, een zoon ter wereld brengen. Men zal hem Emmanuël noemen, dat betekent: `God is met ons.' Toen Jozef wakker werd, deed hij wat de engel had gezegd. Hij nam Maria als vrouw bij zich. Maar hij ging niet intiem met haar om tot zij een zoontje ter wereld bracht. Hij noemde het kind Jezus. Jezus werd geboren te Betlehem in de landstreek van Judea. Herodes was toen koning. Nu kwamen er te Jeruzalem wijze mannen uit het oosten aan. Ze vroegen: `Waar kunnen we de pas geboren koning van de joden vinden ? We hebben in het oosten zijn ster zien opgaan. We komen onze hulde brengen!' Toen koning Herodes daarvan hoorde, werd hij verontrust. Ook de mensen van Jeruzalem raakten in verwarring. Herodes riep alle hogepriesters en de schriftgeleerden van het volk bijeen. Hij wilde te weten komen waar de Christus, de koninklijk Gezalfde, geboren zou worden. `Te Betlehem in Judea,' antwoordden ze. `Want zo staat bij de profeet Micha in de Schrift te lezen: `Betlehem in het land van Juda, jij bent niet de kleinste van Juda's steden. Want uit jou komt de leider voort die als herder mijn volk Israël zal weiden'.' In het geheim ontbood Herodes de wijzen. Hij wilde nu nog weten: `Wanneer precies is die ster opgegaan ?' Daarna stuurde hij hen naar Betlehem: `Ga nu, en win zoveel mogelijk inlichtingen in over dat kind. Heb 235 119 ben jullie het gevonden, laat het dan weten. Ik wil het ook gaan vereren.' De wijzen begaven zich op weg. Tot hun grote vreugde ontdekten ze weer de ster die ze in het oosten hadden gezien. Hij trok voor hen uit totdat ze de plaats hadden bereikt waar het kindje was. Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met zijn moeder Maria. Ze vielen op de knieën om het te huldigen. En uit hun schatten haalden ze geschenken: goud, wierook en mirre, kostbaar reukwerk. Langs een andere weg reisden ze naar hun land terug. Want in een droom waren ze gewaarschuwd niet meer bij Herodes langs te gaan. Na hun vertrek verscheen een engel van God in een droom aan Jozef. `Sta op! Breng het kind en zijn moeder naar Egypte. Blijf daar tot ik je waarschuw. Vlucht! Herodes komt het kind zoeken om het te doden!' Jozef stond onmiddellijk op en midden in de nacht trok hij met het kind en zijn moeder weg naar Egypte. Zo zal weer een woord van de heilige Schrift worden vervuld. Door de profeet Hosea had God gezegd: `Uit Egypte roep Ik mijn Zoon terug.' Afstammeling van David, Zoon van God De evangelist Lucas vertelt de geboorte van Jezus anders. De engelen zijn hier hemelse wezens die openbaren. zij geven te kennen wat mensen niet kunnen achterhalen of vermoeden. Van meet af vertelt zulk een engel aan Maria de bijzondere bestemming van Jezus. Hij vernoemt al de hoge titels die de gelovigen pas na de verrijzenis aan de Christus zullen toekennen. Maria staat hier op de voorgrond en herders zijn de eersten om Jezus op te zoeken. Zoals in 120 heel zijn evangelie schenkt Lucas aandacht aan de rol van de vrouw en is het goede nieuws op de eerste plaats bestemd voor de geringen, voor mensen die weinig in tel zijn. Ook Lucas gebruikt de Schrift om van het nieuwe beleid van God te vertellen. Op de achtergrond van zijn verhalen kunnen de taal en sommige personen of gebeurtenissen van het Oude Testament ontdekt worden. Lucas 1,26-49.54-56; 2,1-22.39-52 De engel Gabriël werd van Godswege naar Nazaret gezonden, een dorp in het landsdeel Galilea. Daar woonde een maagd die als vrouw aan Jozef was beloofd. Jozef was afstammeling van David. De naam van het meisje was Maria. De engel trad bij haar binnen en zei: `Gegroet, jij die volop Gods gunst geniet! De Heer is met je.' Door die woorden raakte Maria in verwarring. Zij vroeg zich af wat ze konden betekenen en wat ze inhielden. `Wees niet verontrust, Maria,' zei de engel. 'je staat in de gunst bij de Heer. Je zult een kindje in de schoot dragen, een jongen ter wereld brengen. Jezus moet je hem noemen. Hij wordt een groot man. Ze zullen hem `Zoon van de Allerhoogste' noemen. De Heer God zal hem doen zetelen op de koningstroon van zijn voorvader David. Voor altijd zal hij regeren over het volk van God, nooit komt een einde aan zijn koningschap!' `Hoe zal dat gebeuren ?' vroeg Maria. `Ik leef toch niet samen met een man.' `De heilige geest zal over je komen,' antwoordde de engel, `de kracht van God komt als een schaduw over je. Daarom zal je kind heilig zijn: ze zullen hem `Zoon van God' noemen. Zelfs de oude Elisabet, je verwante, draagt nu een zoontje in haar schoot: zij is al zes maan 237 120 den zwanger. Bij God is immers alles mogelijk!' Nu zei Maria: `Ik wil de Heer dienen. Wat gij gezegd hebt, laat ik me gebeuren.' En de engel ging heen. Daarop reisde Maria met spoed naar het bergland, naar een dorp in Judea. Daar woonde Elisabet, die moeder zou worden van Johannes de Doper. Maria ging het huis binnen en groette haar verwante. Zodra Elisabet de groet hoorde, sprong het kindje op in haar schoot. Vervuld van heilige geest riep zij luid: `Boven alle vrouwen moet ik je prijzen! En het kind dat je draagt, zij geprezen! Wat een geluk overkomt me! De moeder van mijn Heer komt me bezoeken! En gelukkig ben jij ! Want je hebt geloofd dat de Heer zal vervullen wat Hij je heeft gezegd.' Toen zong Maria een lied met woorden uit de Schrift: `Hoog verheft mijn hart de Heer, ik juich om God, mijn Redder! Welwillend zag Hij neer op mij, een geringe onder zijn dienaars. Van nu af prijzen alle mensen mij gelukkig. De machtige God heeft immers grote dingen met mij gedaan... Trouw aan zijn goedheid, ziet Hij nu om naar het volk dat Hem dient. Zo had Hij beloofd aan onze voorvaders, aan Abraham en aan zijn nakomelingen voor altijd !' Maria bleef drie maanden bij Elisabet. Dan keerde zij naar huis terug. 121 Enkele maanden later kwam er een besluit van keizer Augustus: `In heel het rijk wordt een volkstelling ge houden!' Alle mensen gingen op reis, want ieder moest zich laten inschrijven in zijn stad van herkomst. Ook Jozef ging op weg om zich met zijn vrouw Maria te laten inschrijven. Hij trok van Nazaret in Galilea naar Betlehem, het stadje waar koning David was geboren. Want Jozef stamde af van David. Maar Maria was zwanger, en toen zij in Betlehem waren aangekomen, brak de dag aan dat zij haar kind ter wereld zou brengen. Zij baarde een zoon, haar eerstgeborene. Zij wikkelde hem in doeken en legde hem in een kribbe, een voederbak voor dieren. In de herberg hadden zij geen onderdak gevonden. Die nacht, niet ver vandaan in het open veld, bewaakten herders hun kudde. Plots stond een engel van de Heer bij hen, en ze werden omstraald door de glans van Gods heerlijkheid. Ze werden heel bang, maar de engel zei: `Vrees niet! Grote vreugde kom ik jullie melden, vreugde voor heel het volk. Heden is in de stad van David een redder voor jullie geboren: Christus de Heer! Hieraan is hij te herkennen: jullie zullen een pasgeboren kindje vinden dat in doeken is gewikkeld, het ligt in een kribbe.' Opeens stond daar een heel koor engelen. Ze zongen Gods lof: `Eer aan God in den hoge! En vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft!' Toen de engelen weer naar de hemel waren heengegaan, zeiden de herders tegen elkaar: 'Kom! We gaan 239 121 122 mij is hij heel nuttig... hij kan het ook voor jou worden. Zijn naam Onesimus betekent toch `nuttig'. Ik stuur hem terug, al is het alsof ik een stuk van mijn hart weggeef. Ik had hem gaarne hier gehouden. Nu ik een gevangene ben voor het evangelie, zou hij in jouw plaats voor me kunnen zorgen. Maar ik wil niets doen zonder je instemming. Ik wil niet dat je gedwongen wordt om het goede te doen, maar dat je het uit vrije wil en spontaan doet. Misschien is hij wel zo lang bij je weggeweest, opdat je hem voorgoed terug zou krijgen. Voorgoed: niet als slaaf maar als veel mèèr dan een slaaf... als een geliefde broeder! Voor mij is hij al een zeer geliefde broeder, hoeveel meer voor jou: èn als mens èn als christen. Als we met elkaar verbonden zijn -zo zie jij het toch ook? - ontvang hem dan zoals je mij zou ontvangen. Heeft hij je schade berokkend of is hij je nog iets schuldig, zet het maar op mijn rekening. Kijk, ik neem nu zelf de stift en schrijf het eigenhandig: IK, PAULUS, ZAL BETALEN! Ik wil er niet eens aan herinneren dat jij me veel meer schuldig bent: je eigen leven! Want ik bracht je tot het geloof. Kom, broeder, wees jij nu eens `nuttig' voor mij omwille van de Heer. Gun mijn hart dat genoegen, in Christus. Ik schrijf je, vol vertrouwen op je bereidwilligheid. Ik weet dat je voorjeOnesimus nogvoor mèèrmij zultlogies doen klaarmaken dan ik vraag. Wil meteen ook ? Ik hoop namelijk dat je gebeden zullen worden verhoord en dat ik word vrijgelaten... voor jullie. Epafras, die met mij gevangen zit omwille van Christus, groet je. Ook groeten van mijn medewerkers: van Marcus, Aristarchus, Demas en Lucas. Ik wens jullie de genadige liefde van de Heer Jezus Christus ! B. AAN ALLEN OVER DE WERELD VERSPREID Nog andere apostelen en leiders van kerken hebben brieven geschreven. Geen brieven aan de gemeenschap van gelovigen i n een welbepaalde stad o f streek, zoals die van Paulus. Maar rondzendbrieven over meer algemene onderwerpen. We vinden er bijvoorbeeld aansporingen om de armen niet te minachten, of om stand te houden in de beproeving van het lijden. Soms wordt een kerkelijk gebruik beschreven en aanbevolen, zoals de ziekenzalving. Of er wordt een diepere kijk gegeven op het kerkvolk dat door God is gebouwd op de hoeksteen Christus. Elders leer je hoe je spotters te woord moet staan, die de wederkomst van Jezus niet ernstig nemen. Sommige van deze brieven zijn gericht aan christenen `die verspreid wonen'. Er werden immers al gelovigen gevonden in de hele beschaafde wereld van toen. Daarom noemt men deze geschriften `katholieke brieven', dat is. `over de hele' wereld verspreid. Een fijne heer treedt b i n n e n Dakobus 1,9-11; 2,1-9.1417.26 Zusters en broeders, Wie onder jullie gering is, mag fier zijn: in Gods ogen geniet hij voorrang. Wie rijk is, mag fier zijn: volgens Gods beleid is hij maar gering. Want rijken vergaan als bloemen in het gras. De zon komt op, brandt genadeloos en doet het gras verschroeien. De bloemen vallen af en verwelken. Zo vergaan de rijken midden in hun drukke zaken. Als jullie geloven in Jezus Christus, de Heer, kunnen jullie niet de een boven de ander begunstigen. Veronderstel dat jullie samengekomen zijn en een fijn geklede heer treedt binnen, gouden ringen aan de vin 123 222 223 124 gers... Tegelijk komt ook een arme aan, in lompen. Tegen de man in rijke kleren kijk je op en zegt: `Komt u hier vooraan zitten.' Tegen de arme zeg je: `Blijf daar maar staan,' of `Ga hier op de grond zitten.' Maak je dan geen bedenkelijk onderscheid ? Beoordeel je de mensen niet verkeerd ? God beoordeelt ons anders! Degenen die wij arm vinden, heeft Hij gekozen om rijk te worden door hun geloof. Zij mogen het geluk verwachten dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben. Maar jullie verachten die armen! Zijn het niet juist de rijken door wie jullie onderdrukt worden ? Zij slepen je voor de rechtbank. Zij werpen een blaam op de mooie naam van Christus naar wie jullie `christenen' genoemd worden. Alles is in orde, als jullie het koninklijke gebod van de Heilige Schrift vervullen: 'je moet je naasten beminnen als jezelf.' Maar jullie zondigen, en de wet zal jullie veroordelen, als jullie de enen voortrekken en de anderen achterstellen. Wat heb je eraan als je overtuigd bent dat je gelooft, maar het niet met daden kunt tonen ? Kan zulk een geloof je soms redden ? Stel dat een broeder of zuster geen kleren heeft en dagelijks honger lijdt. En je zou tegen hen zeggen: `Hou je fit! Kleed je warm en eet maar flink,' maar je geeft niets om in hun lichamelijke nood te voorzien... Wat heeft dat voor zin? Zo heeft ook het geloof op zichzelf genomen, het geloof zonder daden, geen zin. Het is zo dood als een lichaam waaruit het leven is weggetrokken. Om te genezen Jakobus 5,14-16 Broeders, Is iemand van jullie ziek, dat hij dan de oudsten of leiders van de gemeenschap laat roepen. Zij moeten voor hem bidden en hem met olie zalven. Zo doen zij beroep op de kracht van de Heer. Dit gelovig gebed zal de zieke redden, de Heer zal hem doen opstaan. Heeft de zieke gezondigd, God zal hem vergeven. Belijd daarom elkaar je zonde. Bid voor elkaar, dat jullie mogen genezen. Het gebed van een gerechtig mens vermag veel. Goud wordt gelouterd 1 Petrus 1,5-9; 4,12-13 Dierbare vrienden, Omdat jullie geloven, zijn jullie nu al veilig: geborgen in de macht van God. Al zal pas op het einde van de tijd aan het licht komen dat jullie gered zijn. Dan zullen jullie blij zijn! Nu hebben jullie wel voor een korte tijd te lijden onder allerlei beproevingen. Jullie moeten de proef ondergaan, dan kan de sterkte van jullie geloof blijken. Goud moet toch ook gelouterd worden! Maar op het einde, wanneer Jezus Christus zich weer laat zien, zullen jullie lof oogsten, roem en eer. Jullie hebben hem nu lief en geloven in hem zonder hem ooit gezien te hebben. Maar wanneer God je tot voltooiing brengt, zullen jullie juichen van onbeschrijflijke en hemelse vreugde. Wees dus niet verwonderd als je door het vuur moet om gelouterd te worden. Dat is normaal. Wees veeleer blij, juist omdat je deel hebt aan het lijden van Christus. 125 225 125 Levende stenen 1 Petrus 2,46.9 Sluit je aan bij Christus, de levende steen. Door de mensen is hij afgekeurd en weggegooid, maar door God uitverkoren en geliefd. Een kostbare hoeksteen in Gods ogen! Wie op hem vertrouwt, zal niet worden teleurgesteld. Welnu, wees levende stenen die zich aan hem laten voegen. Zo bouwen jullie je gemeenschap op als een nieuw, een ander heiligdom voor God. Wees als heilige priesters en draag aan God geestelijke offers op; ze zullen Hem aangenaam zijn dank zij Jezus Christus. Jullie zijn een uitverkoren generatie, een koninklijk priestervolk, een heilige natie, Gods eigen volk. Jullie zijn gekozen en bestemd om overal te verkondigen wat voor grootse dingen Hij gedaan heeft om ons uit de duisternis te roepen en naar zijn wonderbaar licht te brengen. Weifelt God? 2 Petrus 3,3-16 Beste vrienden, Er zullen spotters komen, egoïsten die leven volgens hun eigen begeerten. Ze zullen smalend vragen: `Waar blijft jullie Heer ? Hij heeft toch gezegd te zullen weerkomen! Onze voorvaders zijn al gestorven, maar alles blijft zoals het was... al van het begin van de schepping.' Zij vergeten opzettelijk dat God al eens door zijn woord een hemel en een aarde heeft geschapen. Zij gaan voorbij aan het feit dat in de dagen van Noach die aarde al eens is vergaan, verzwolgen door een watervloed. De hemel en de aarde van nu wachten ook op Gods woord. Vuur zal er zijn, een dag van oordeel waarop de goddelozen zullen ten onder gaan. 226 Vrienden, één ding mogen jullie niet uit het oog verliezen: voor God is één dag als duizend jaren en duizend jaren als één dag. Hij weifelt niet om zijn belofte te vervullen, zoals sommigen graag denken. Hij heeft geduld met jullie. Hij wil niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot inkeer komen. De dag van de Heer komt! Onverwacht, zoals een dief. Deze hemel en deze aarde zullen dreunend vergaan, de elementen der dingen zullen ontbonden worden in een vuurgloed. De mensenwereld zal ter verantwoording geroepen worden, elkeen voor zijn eigen daden. Indien alles vergaat, hoe heilig en vroom moeten jullie dan niet leven! We wachten immers op de dag van de Heer. We zien uit naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die God heeft beloofd. Daar zal gerechtigheid heersen. Beijver je ondertussen om vlekkeloos en onberispelijk voor God te kunnen verschijnen. Leef in vrede met Hem. Wees overtuigd: het geduld dat Hij met je heeft, betekent je redding. In die zin heeft onze broeder Paulus jullie al geschreven. In al zijn brieven schrijft hij zo over die dingen. Hij is zeer wijs en kreeg goede inzichten. In zijn brieven komen wel wat moeilijke gedeeltes voor... Mensen die niet onderlegd zijn of niet vast van geloof, verdraaien dan de betekenis. Dat wordt hun ondergang. Overigens springen ze zo met alle geschriften om, ook met de heilige Schrift. In gemeenschap De zogenaamde eerste `brief van Johannes' is een speciaal geschrift. Met een lange bezinning, een bijna dichterlijke preek, worden we uitgenodigd tot intieme omgang met God. Hij is het licht en de liefde, ook in de gelovige en tot in onze samenleving toe. De gedachte gaat telkens uit van onze 227 126 gemeenschap met Goden voert naar gemeenschap met God. Gemeenschap ook met zijn Zoon die hèt leven geeft. Beweren datje in God leeft is geen zinsbegoocheling, zegt Johannes, indien je tegelijk als licht en liefde leeft onder je zusters en broeders. Zo worden we op onze hoede gesteld voor degenen die beweren in Gods waarheid te zijn terwijl ze niet naar zijn woord handelen. Die horen niet echt bij God. 1 Johannes 1,3-9; 2,1-2; 3,14-20; 4,7-10.12.16 Wat wij hebben gezien en gehoord van Jezus die het Leven is, verkondigen we ook aan jullie. Zo komen jullie in gemeenschap met ons. En wij hebben gemeenschap met de Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon. Nu willen we daarover schrijven, opdat ons aller vreugde volmaakt zou zijn. Zo luidt de boodschap die wij gehoord hebben en bekendmaken: God is licht. Niets is duister in Hem. Als wij beweren: `Ik leef in gemeenschap met God' en tegelijk doen we duistere dingen, dan liegen we en handelen niet oprecht. Maar loopt onze levensweg in het licht zoals God in het licht verblijft, dan houden wij gemeenschap met elkaar en wast het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons schoon van alle zonde. 127 Als wij beweren: `Ik zondig niet!' bedriegen we onszelf en huist de waarheid niet in ons. We kunnen onze zonden belijden. God die trouw is en gerechtig, zal de zonden vergeven en ons van ongerechtigheid reinigen. Mijn kinderen, dat alles schrijf ik met de bedoeling dat jullie niet zouden zondigen. Maar als het je overkomt kwaad te doen, weet dan dat we bij de Vader iemand hebben die voor ons pleit: Jezus Christus. Hijzelf is een zoenoffer voor onze zonden. Niet alleen voor de onze maar die van heel de mensenwereld. Wij weten dat we zijn overgegaan van de dood naar het leven, want wij hebben onze naasten lief. Wie niet liefheeft, blijft dood. En wie zijn broeder haat, is een moordenaar. Moordenaars dragen niet in zich de gave van eeuwig leven. Hoe hebben wij de liefde leren kennen ? Jezus heeft zijn leven voor ons gegeven. Ook wij moeten ons leven voor elkaar geven. Wie genoeg heeft om te bestaan en zijn hart sluit voor broeders die hij gebrek ziet lijden... hoe kan Gods liefde in hem wonen? Mijn kinderen, laten we niet liefhebben met mooie woorden maar met daden: waarachtig. 229 127 Daaraan kunnen we herkennen dat we stammen uit de waarachtige God. Ons hart kunnen we dan geruststellen als het ons aanklaagt. Want God is groter dan ons hart. Hij weet immers alles. Kinderen, laten we elkaar liefhebben, want de liefde komt van God. Wie liefheeft, is uit God geboren en leert God kennen. Wie niet liefheeft, kan God niet kennen, want God is liefde. Zo heeft God zijn liefde bekendgemaakt: zijn enige Zoon heeft Hij in de wereld gezonden om ons door hem te doen leven. De liefde is niet: wij hebben God lief gekregen: De liefde is: God heeft ons liefgehad en zijn Zoon gezonden. Niemand heeft God ooit gezien. Maar als we elkaar liefhebben, woont God in ons en komt zijn liefde in ons tot volle ontplooiing. Wij hebben zijn liefde leren kennen, wij geloven in zijn liefde onder ons. God is liefde. Wie in de liefde blijft, verblijft in God en God in hem. 128 2. IN HET HART OVERWOGEN Als je mensen hebt meegemaakt, ze hebt bezig gezien, kun je er lessen uit trekken. Als je over gebeurtenissen nadenkt, kun je eruit leren. Maar ook omgekeerd. bij een theorie, leer of les kun je verhalen vertellen uit het leven. Waar ligt de grens tussen gebeurtenis en leer? Het onderscheid tussen de voorvallen en het inzicht dat we erbij gewon Erbij gewonnen hebben, kan na lange tijd wegvallen. Het bezinnende verhaal leeft langer dan de gebeurtenissen. Het werpt soms meer licht op je levensweg dan een relaas vol precieze details. Zulke zingevende verhalen en beschouwingen vinden we ook in het Nieuwe Testament. Het zijn vruchten van liefdevolle overweging. A. PEILEN NAAR DE OORSPRONG In het begin Wie gezien heeft wat Jezus doet, vraagt naar zijn herkomst. Wie gehoord heeft hoe intiem hij over de Vader spreekt, speurt naar zijn oorsprong. De evangelist Johannes zoekt een antwoord op de vraag die velen zich hadden gesteld. 231 128 `Waarvandaan komt dat gezagvol optreden ? Waarvandaan die wijsheid ?' Hij waagt de sprong naar het allereerste begin. Jezus is als het woord waarmee God hemelen aarde in het leven riep. Het woord waarin God zichzelf naar ons toe uitspreekt. Dat woord heeft dus alles met God te maken. Johannes 1,1-4.9-11.14.16-18 In het begin was het Woord. Het Woord was bij God, het Woord was God. Door het Woord is alles geworden. In hem is het leven. Leven dat licht is voor de mensen: het enig waarachtige licht dat iedere mens verlicht. Het Woord kwam in de wereld, maar de mensen erkenden hem niet. Hij kwam onder zijn eigen volk, maar de zijnen aanvaardden hem niet. Het Woord is mens geworden van vlees en bloed zoals wij, hij heeft zijn tent onder ons opgeslagen. Hij was goed en trouw, ten volle. Maar zijn enige Zoon, die in de Vader is geborgen, heeft Hem bekend gemaakt. Niet uit mijzelf Volgens dezelfde evangelist heeft Jezus de herkomst van zijn doen en spreken zo samengevat: Johannes 12,44-46.49-50; 14,9-11 `Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij maar in de Vader die mij heeft gezonden. Wie mij ziet, ziet Hem die mij heeft gezonden. Als licht ben ik in de wereld gekomen, opdat allen die in mij geloven niet in het duister zouden blijven. Ik spreek niet uit mijzelf. De Vader die mij heeft gezonden, heeft mij opgedragen wat ik moet zeggen en bekendmaken. En ik weet dat ik met die opdracht eeuwig leven breng. Al wat ik verkondig, deel ik dus mee zoals de Vader het mij heeft gezegd. Zeg dus niet: `Toon ons de Vader'. Geloof je niet dat ik in de Vader ben en de Vader in mij is ? De woorden die ik tot jullie spreek, zeg ik niet uit mijzelf. Maar de Vader die in mij verblijft, verricht door mij zijn werk. Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Geloof het tenminste om wat je mij ziet doen.' Uit de kracht van Gods geest Van die volheid hebben wij allen liefdeblijk na liefdeblijk gekregen. Werd de wet van God door Mozes gegeven, zijn goedheid en trouw komen door Jezus Christus. Niemand heeft God ooit gezien. 232 De evangelist Matteüs verklaart de herkomst van Jezus in een verhaal over zijn geboorte. Hij laat een bode die in naam van God spreekt, het geheim van Jezus' leven bekendmaken in een droom. Die bode wordt `engel' genoemd. Als het 233 129 kind gevaar loopt, zal de engel in weer andere dromen Gods bescherming vertolken. Jezus wordt immers gezocht door Herodes, de koning van het Joodse land. Herodes speelt de rol van het volk dat niet gelooft, dat Jezus zelfs naar het leven staat. Vreemden, de wijzen uit het oosten, vertegenwoordigen degenen die Jezus wel zullen erkennen, of die later in hem de koninklijk Gezalfde zullen zien. Om zijn Joodse volksgenoten te overtuigen, haalt Matteüs bij elk onderdeel van het verhaal een gezegde aan uit het Oude Testament. Zo bewijst hij dat het gebeuren met Jezus in Gods beleid was voorzien en voorbereid. Elkeen kan het nagaan in de Schrift. Matteüs 1,18-2,15 Luister hoe het gegaan is bij de geboorte van Jezus. Zijn moeder Maria was als vrouw beloofd aan een zekere Jozef. Maar voordat ze gingen samenwonen, bleek dat zij een kindje droeg, zwanger door de geestkracht van God. Jozef, haar verloofde, was rechtgeaard. Hij wilde haar niet in opspraak brengen. Daarom vatte hij het plan op in stilte van haar te scheiden. Hij had het besluit al genomen, toen een engel van God hem in een droom verscheen. `Jozef,' zei de engel, `jij afstammeling van David, schrik er niet voor terug Maria tot vrouw te nemen. Het kind in haar schoot komt van de geestkracht van God. Een zoon zal zij ter wereld brengen. Je moet hem Jezus noemen, dat betekent `God redt'. Want hij zal zijn volk uit de zonde redden.' Met deze gebeurtenis is een woord van God uit de Schrift in vervulling gegaan. De profeet Jesaja had gezegd: 130 `Zie, de maagd zal een kind ontvangen, een zoon ter wereld brengen. Men zal hem Emmanuël noemen, dat betekent: `God is met ons.' Toen Jozef wakker werd, deed hij wat de engel had gezegd. Hij nam Maria als vrouw bij zich. Maar hij ging niet intiem met haar om tot zij een zoontje ter wereld bracht. Hij noemde het kind Jezus. Jezus werd geboren te Betlehem in de landstreek van Judea. Herodes was toen koning. Nu kwamen er te Jeruzalem wijze mannen uit het oosten aan. Ze vroegen: `Waar kunnen we de pas geboren koning van de joden vinden ? We hebben in het oosten zijn ster zien opgaan. We komen onze hulde brengen!' Toen koning Herodes daarvan hoorde, werd hij verontrust. Ook de mensen van Jeruzalem raakten in verwarring. Herodes riep alle hogepriesters en de schriftgeleerden van het volk bijeen. Hij wilde te weten komen waar de Christus, de koninklijk Gezalfde, geboren zou worden. `Te Betlehem in Judea,' antwoordden ze. `Want zo staat bij de profeet Micha in de Schrift te lezen: `Betlehem in het land van Juda, jij bent niet de kleinste van Juda's steden. Want uit jou komt de leider voort die als herder mijn volk Israël zal weiden'.' In het geheim ontbood Herodes de wijzen. Hij wilde nu nog weten: `Wanneer precies is die ster opgegaan ?' Daarna stuurde hij hen naar Betlehem: `Ga nu, en win zoveel mogelijk inlichtingen in over dat kind. Heb235 130 ben jullie het gevonden, laat het dan weten. Ik wil het ook gaan vereren.' De wijzen begaven zich op weg. Tot hun grote vreugde ontdekten ze weer de ster die ze in het oosten hadden gezien. Hij trok voor hen uit totdat ze de plaats hadden bereikt waar het kindje was. Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met zijn moeder Maria. Ze vielen op de knieën om het te huldigen. En uit hun schatten haalden ze geschenken: goud, wierook en mirre, kostbaar reukwerk. Langs een andere weg reisden ze naar hun land terug. Want in een droom waren ze gewaarschuwd niet meer bij Herodes langs te gaan. Na hun vertrek verscheen een engel van God in een droom aan Jozef. `Sta op! Breng het kind en zijn moeder naar Egypte. Blijf daar tot ik je waarschuw. Vlucht! Herodes komt het kind zoeken om het te doden!' Jozef stond onmiddellijk op en midden in de nacht trok hij met het kind en zijn moeder weg naar Egypte. Zo zal weer een woord van de heilige Schrift worden vervuld. Door de profeet Hosea had God gezegd: `Uit Egypte roep Ik mijn Zoon terug.' Afstammeling van David, Zoon van God De evangelist Lucas vertelt de geboorte van Jezus anders. De engelen zijn hier hemelse wezens die openbaren. zij geven te kennen wat mensen niet kunnen achterhalen of vermoeden. Van meet af vertelt zulk een engel aan Maria de bijzondere bestemming van Jezus. Hij vernoemt al de hoge titels die de gelovigen pas na de verrijzenis aan de Christus zullen toekennen. Maria staat hier op de voorgrond en herders zijn de eersten om Jezus op te zoeken. Zoals in 131 heel zijn evangelie schenkt Lucas aandacht aan de rol van de vrouw en is het goede nieuws op de eerste plaats bestemd voor de geringen, voor mensen die weinig in tel zijn. Ook Lucas gebruikt de Schrift om van het nieuwe beleid van God te vertellen. Op de achtergrond van zijn verhalen kunnen de taal en sommige personen of gebeurtenissen van het Oude Testament ontdekt worden. Lucas 1,26-49.54-56; 2,1-22.39-52 De engel Gabriël werd van Godswege naar Nazaret gezonden, een dorp in het landsdeel Galilea. Daar woonde een maagd die als vrouw aan Jozef was beloofd. Jozef was afstammeling van David. De naam van het meisje was Maria. De engel trad bij haar binnen en zei: `Gegroet, jij die volop Gods gunst geniet! De Heer is met je.' Door die woorden raakte Maria in verwarring. Zij vroeg zich af wat ze konden betekenen en wat ze inhielden. `Wees niet verontrust, Maria,' zei de engel. 'je staat in de gunst bij de Heer. Je zult een kindje in de schoot dragen, een jongen ter wereld brengen. Jezus moet je hem noemen. Hij wordt een groot man. Ze zullen hem `Zoon van de Allerhoogste' noemen. De Heer God zal hem doen zetelen op de koningstroon van zijn voorvader David. Voor altijd zal hij regeren over het volk van God, nooit komt een einde aan zijn koningschap!' `Hoe zal dat gebeuren ?' vroeg Maria. `Ik leef toch niet samen met een man.' `De heilige geest zal over je komen,' antwoordde de engel, `de kracht van God komt als een schaduw over je. Daarom zal je kind heilig zijn: ze zullen hem `Zoon van God' noemen. Zelfs de oude Elisabet, je verwante, draagt nu een zoontje in haar schoot: zij is al zes maan 237 131 den zwanger. Bij God is immers alles mogelijk!' Nu zei Maria: `Ik wil de Heer dienen. Wat gij gezegd hebt, laat ik me gebeuren.' En de engel ging heen. Daarop reisde Maria met spoed naar het bergland, naar een dorp in Judea. Daar woonde Elisabet, die moeder zou worden van Johannes de Doper. Maria ging het huis binnen en groette haar verwante. Zodra Elisabet de groet hoorde, sprong het kindje op in haar schoot. Vervuld van heilige geest riep zij luid: `Boven alle vrouwen moet ik je prijzen! En het kind dat je draagt, zij geprezen! Wat een geluk overkomt me! De moeder van mijn Heer komt me bezoeken! En gelukkig ben jij ! Want je hebt geloofd dat de Heer zal vervullen wat Hij je heeft gezegd.' Toen zong Maria een lied met woorden uit de Schrift: `Hoog verheft mijn hart de Heer, ik juich om God, mijn Redder! Welwillend zag Hij neer op mij, een geringe onder zijn dienaars. Van nu af prijzen alle mensen mij gelukkig. De machtige God heeft immers grote dingen met mij gedaan... Trouw aan zijn goedheid, ziet Hij nu om naar het volk dat Hem dient. Zo had Hij beloofd aan onze voorvaders, aan Abraham en aan zijn nakomelingen voor altijd !' Maria bleef drie maanden bij Elisabet. Dan keerde zij naar huis terug. 132 Enkele maanden later kwam er een besluit van keizer Augustus: `In heel het rijk wordt een volkstelling ge houden!' Alle mensen gingen op reis, want ieder moest zich laten inschrijven in zijn stad van herkomst. Ook Jozef ging op weg om zich met zijn vrouw Maria te laten inschrijven. Hij trok van Nazaret in Galilea naar Betlehem, het stadje waar koning David was geboren. Want Jozef stamde af van David. Maar Maria was zwanger, en toen zij in Betlehem waren aangekomen, brak de dag aan dat zij haar kind ter wereld zou brengen. Zij baarde een zoon, haar eerstgeborene. Zij wikkelde hem in doeken en legde hem in een kribbe, een voederbak voor dieren. In de herberg hadden zij geen onderdak gevonden. Die nacht, niet ver vandaan in het open veld, bewaakten herders hun kudde. Plots stond een engel van de Heer bij hen, en ze werden omstraald door de glans van Gods heerlijkheid. Ze werden heel bang, maar de engel zei: `Vrees niet! Grote vreugde kom ik jullie melden, vreugde voor heel het volk. Heden is in de stad van David een redder voor jullie geboren: Christus de Heer! Hieraan is hij te herkennen: jullie zullen een pasgeboren kindje vinden dat in doeken is gewikkeld, het ligt in een kribbe.' Opeens stond daar een heel koor engelen. Ze zongen Gods lof: `Eer aan God in den hoge! En vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft!' Toen de engelen weer naar de hemel waren heengegaan, zeiden de herders tegen elkaar: 'Kom! We gaan 239 132 naar Betlehem. Laten we gaan kijken naar wat God ons heeft gemeld.' Ze liepen er haastig naar toe en vonden Maria, Jozef en het kindje dat in een kribbe lag. Toen ze het hadden gezien, vertelden ze wat hen over het kind was bekendgemaakt. Iedereen stond verbaasd. Maria bewaarde in haar hart al wat gezegd was en gebeurd. Zij overwoog het bij zichzelf, in afwachting... `Waarom hebben jullie lopen zoeken ?' antwoordde Jezus. `Wisten jullie dan niet dat ik bij mijn Vader thuishoor ?' Ze begrepen niet wat hij bedoelde. Maar Maria bewaarde die gebeurtenissen en woorden in haar hart. Met zijn ouders keerde Jezus naar Nazaret terug. Hij schikte zich naar hen, werd steeds wijzer en groeide in de gunst bij God en bij de mensen. Op de achtste dag na zijn geboorte werd het kind besneden en kreeg het de naam Jezus, zoals de engel hem had genoemd. Ruim een maand nadien werd het te Jeruzalem in de tempel aan God toegewijd. Toen alles nauwkeurig volgens de joodse wet was volbracht, keerden Jozef en Maria met het kind naar Galilea terug, naar hun dorp Nazaret. Daar groeide het kind op en nam toe in kracht. Het werd steeds wijzer en genoot de gunst van God. Om het Paasfeest te vieren reisden zijn ouders ieder jaar naar Jeruzalem. Toen Jezus twaalf jaar was, trokken ze als naar gewoonte samen op. Maar toen zij na de feestdagen naar huis terugkeerden, bleef de jongen in Jeruzalem achter. Zijn ouders wisten er niet van. Zij dachten dat hij zich bij een andere karavaan reizigers had aangesloten. Zo verliep een volle dag voor ze hem bij verwanten en kennissen begonnen te zoeken. Ze vonden hem niet en liepen al zoekend de weg naar Jeruzalem terug. Pas na drie dagen vonden ze hem... in de tempel. Hij zat te midden van de leraars te luisteren en stelde hen vragen. Wie hem hoorde, was verbaasd over zijn begrip en over zijn antwoorden. Zijn ouders stonden versteld. `Maar jongen !'zei Maria. `Waarom heb je ons dit aangedaan? In angst hebben je vader en ik je overal gezocht!' 240 241 133 B. LESSEN VOOR HET LEVEN Dien de boze van antwoord! Bij zijn doop keert de christen zich voor goed van het kwaad af. Om hem daarin te sterken vertelt men van de bekoringen of verzoekingen, die Jezus tijdens zijn leven doorstond. I n een samenvattend tafereel laat men hem man tegen man vechten tegen het kwaad. Het kwaad krijgt hier het aangezicht van een persoon, van de boze of duivel die men achter alle kwaad vermoeden kan. De strijd wordt gevoerd met woorden uit de Schrift, die veel gebruikt werden bij de ceremonie van de doop. De inzet van het tweegevecht is de trouw van Jezus aan de levensopdracht die God hem heeft gegeven. Jezus gaat alle gedoopten voor in de overwinning Lucas 4,1-13van het kwaad. Na zijn doop in de Jordaan was Jezus vervuld van Gods geestkracht. Hij werd naar de woestijn gedreven. Daar bleef hij veertig dagen zonder iets te eten. Toen hij honger kreeg, stelde de duivel hem op de proef. `Als gij de Zoon van God zijt, zeg dan dat die steen daar in brood verandert...' Maar Jezus zei: `In de Schrift staat te lezen: `De mens leeft niet van brood alleen'.' Daarop voerde de duivel hem hoog in de lucht en liet hem in een oogwenk alle koninkrijken ter wereld zien. `Al die macht geef ik u, met de pracht en praal die erbij horen. Ik beschik erover en geef het aan wie ik wil. Als gij nu in aanbidding voor mij neervalt, is het van u...' `Maar er staat geschreven,' zei Jezus, `Aanbid de Heer je God, Hem alleen moet je dienen.' Daarna bracht de duivel hem naar Jeruzalem. Hij plaatste hem op de hoogste spits van het tempelgebouw. `Als gij de Zoon van God zijt, werp u dan naar beneden, want in de Schrift staat: `God zal zijn engelen bevelen u te beschermen. Zij zullen u op hun handen dragen, aan geen steen zult ge uw voet stoten...' `Er is ook gezegd: `Stel de Heer uw God niet op de proef!' antwoordde Jezus. De duivel had al zijn kunsten van verleiding geprobeerd. Hij ging van Jezus weg... in afwachting van een nieuwe gelegenheid. Maak van je hart goede grond I n de kerken werden allerlei woorden van Jezus steeds weer herhaald en opnieuw toegepast. Men probeerde er nieuwe levenslessen in te vinden. Van sommige gelijkenissen kreeg elk detail een betekenis. Had Jezus van de zaaier verteld om iets over zichzelf te zeggen, de christen predikanten zochten verder. I n de verschillende soorten grond waarop het zaad valt, zien zij de luisterende gelovigen. Zo ontstonden de volgende woorden van Jezus Je kunt ze vergelijken met het verhaal op blz. 51. Lucas 8,9.11-15 De leerlingen vroegen Jezus wat de gelijkenis van de zaaier betekende. 'Luister! Het zaad is het woord van God. De harde weg waarop het valt, dat zijn de mensen die het hebben gehoord. Maar dan komt de duivel. Die rooit het woon: weg uit hun hart. Hij wil verhinderen dat ze geloven en daardoor gered worden. De rots zijn degenen die blij zijn het woord te ontvangen, maar het schiet geen wortel. Ze geloven voor 243 134 134 niet lang. Worden ze beproefd, dan vallen ze af. De grond waarop distels staan, zijn de christenen die wel gretig geluisterd hebben. Maar door de zorgen, de rijkdom en de genoegens van het leven wordt de boodschap gaandeweg verstikt; er komen geen vruchten van. De goede grond zijn de gelovigen die het woord bewaren in een ontvankelijk en goed hart. Omdat ze volharden, brengen zij veel vruchten voort.' Kerk in nood Wie in het tweede deel van dit boek het verhaal heeft gelezen van de eerste christen gemeenschappen, begrijpt dat de kerk zich kan vergelijken met een bootje op de woelige wereldzee. Waar is Jezus, de verrezen Christus ? Hadden Petrus en Johannes, Stefanus en Paulus geen vertrouwen gehad in zijn gebeden in zijn reddende nabijheid, dan was de kerk in de golven vergaan. In het verhaal van de boot vol apostelen op het stormachtige water leren we meer over de verheerlijkte Heer dan over de mens Jezus van Nazaret. Matteüs 14,22-33 Jezus was alleen achtergebleven om te bidden. Hij had de apostelen gezegd in de boot te stappen en het meer over te varen. Het was reeds laat in de avond. Ze waren al ver van de kust, toen een hevige tegenwind opstak. Hoge golven beukten de boot, uren lang. Heel vroeg in de morgen kwam iemand over het meer naar hen toe. Toen ze de gestalte over het water zagen gaan, raakten de apostelen van streek. `Een spook!' riepen ze en schreeuwden van angst. `Hou moed !'zei de man. `Ik ben het, vrees maar niet.' `Heer, als gij het zijt,' waagde Petrus, `zeg dan dat ik over het water naar u toe moet komen.' 'Kom!' Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar de man toe. Maar toen hij merkte hoe hevig de storm woedde, werd hij bang. Meteen begon hij te zinken... `Heer, red mij!!!' Terstond stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast. `Nog zo weinig vertrouwen! Waarom twijfel je ?' Ze stapten in de boot en de wind ging liggen. De apostelen wierpen zich voor Jezus op hun knieën: 'Waarlijk! Gij zijt de Zoon van God.' Daar zal het goed zijn! Ook het volgende verhaal getuigt van geloof in de verheerlijkte Heer. Zelfs na de verrijzenis was het moeilijk om 135 245 135 aanvaarden dat Jezus op onterende manier was gemarteld en smadelijk terechtgesteld. Wat geen oog heeft gezien, wordt aan de drie voornaamste apostelen in een visioen getoond. Al trok Jezus naar Jeruzalem om er roemloos ten onder te gaan, nu is hij omkleed met de heerlijkheid van God zelf. Wie te lijden heeft, kan sterkte vinden in dit visioen. Maar hij moet weten dat glans en glorie pas voor later zijn bestemd. Matteüs 16,21; 17,1-9 Jezus maakte zijn leerlingen duidelijk dat hij naar Jeruzalem moest gaan en dat hij daar veel zou lijden. Een week later riep hij Petrus, Jakobus en zijn broer Johannes bij zich. Hij bracht hen ergens op een hoge berg. Ze waren er alleen. Voor hun ogen werd hij van gedaante veranderd! Zijn gelaat straalde nu als de zon, zijn kleren werden glanzend als licht. Opeens waren ook Mozes en Elia te zien! Ze waren in gesprek met Jezus. Petrus nam het woord: `Heer, het is hier goed zo ! Als gij wilt, sla ik drie tenten op: een voor u, een voor Mozes en een voor Elia.' Hij was nog niet uitgesproken of een lichtende wolk kwam hen overschaduwen. Uit de wolk klonk een stem: `Dit is mijn Zoon, mijn welbeminde, de lieveling van mijn hart. Luister naar hem!' De apostelen wierpen zich ter aarde: ze vreesden, vol ontzag voor God. Maar Jezus kwam naar hen toe en pakte hen bij de arm. `Sta op! Vrees maar niet.' Ze sloegen hun ogen op en zagen niemand anders meer dan alleen Jezus. Onder het afdalen van de berg verbood Jezus hen: `Vertel niemand wat jullie in visioen hebben gezien voordat ik, de Mensenzoon, uit de dood ben opgewekt.' 136 Ik ben... Meer dan andere evangelisten beschrijft Johannes de Christus zoals hij altijd was, is en blijft. Volgens zijn evangelie zegt Jezus nog tijdens zijn leven klaar en duidelijk wat hij voor de mensenwereld wil zijn. In het openbaar verklaart hij: `Ik ben het brood voor je leven... Ik ben het licht voor de wereld... Ik ben de deur voor de schapen... Ik ben de goede herder voor de kudde... Ik ben de weg, de waarheid en het leven voor wie gelooft... Ik ben de ware wijnstok voor de ranken...' Bij een laatste gezegde, `Ik ben de verrijzenis,' heeft Johannes een lang verhaal dat de woorden van Jezus uitbeeldt. Niet alleen zal hij zelf verrijzen, maar met hem zal elke Lazarus verrijzen, elke vriend die sterven moet. Johannes 11,1-7.11-44 Lazarus was zwaar ziek. Lazarus was de broer van Maria en Marta die in Betanië woonden. De zusters stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: `Heer, uw vriend is ziek.' `Deze ziekte loopt niet uit op de dood,' zei Jezus. `Door het komende gebeuren zal God verheerlijkt worden, en God zal die ziekte gebruiken om mij, zijn Zoon, te verheerlijken.' Jezus hield van Marta, van Maria en van Lazarus. Toch wachtte hij twee dagen vooraleer hij tegen de leerlingen zei: `Kom, we gaan naar Judea. Onze vriend Lazarus is ingeslapen, ik ga hem wakker maken.' `Rabbi - Heer,' merkten de leerlingen op, `als hij in slaap is gevallen, zal hij genezen.' Maar Jezus had bedoeld: `Hij is gestorven.' Daarom zei hij nu duidelijk: `Lazarus is gestorven. Ik ben blij dat 247 136 ik er niet bij was. Omwille van jullie. Wat te gebeuren staat, kan jullie helpen om te geloven.' Tomas zei tegen de andere leerlingen: `We gaan mee! Nog pas hebben de joden geprobeerd hem in Judea te stenigen... We trekken op om met hem te sterven!' Toen Jezus aankwam, vernam hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Er was veel volk, want Betanië ligt niet ver van Jeruzalem, en veel joden waren gekomen om Marta en Maria te troosten. Zodra Marta hoorde dat Jezus op komst was, liep ze hem tegemoet. Maria bleef thuis. `Heer !'zei Marta. `Waart gij hier geweest, mijn broer zou niet gestorven zijn... Maar ook nu weet ik, dat wat gij ook aan God vraagt, Hij het u zal geven.' 'je broer zal verrijzen,' zei Jezus. `Ik weet dat hij zal verrijzen: bij de verrijzenis op de laatste dag.' Daarop verklaarde Jezus: `Ik ben de verrijzenis en het leven! Wie in mij gelooft, mag sterven... hij zal leven. Al wie leeft en in mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Geloof je dat ?' 'ja, Heer! Ik heb altijd geloofd dat gij de koninklijk Gezalfde zijt, de Christus, de Zoon van God die in de wereld komt.' Daarop liep Marta naar haar zus Maria en fluisterde haar in het oor: `De Meester is er. Hij vraagt naar je.' Maria stond ijlings op om naar hem toe te gaan. De mensen die in huis waren om haar te troosten, dachten dat ze naar het graf ging om te treuren. Ze liepen met haar mee. Jezus was nog buiten het dorp, op de plaats waar Marta hem had ontmoet. Maria viel hem te voet: `Heer, waart gij hier geweest, mijn broer zou niet gestorven zijn...' Zij huilde. Ook de joden die waren meegekomen, weenden. Toen Jezus dat zag, was hij ontroerd èn 137 geërgerd. `Waar hebben jullie hem te ruste gelegd ?' `Kom mee kijken, Heer.' Jezus begon te wenen. `Zie eens hoe hij van hem hield,' zeiden sommigen. Anderen merkten op: `Hij heeft een blinde doen zien... kon hij dan niet de dood van Lazarus voorkomen ?' Geërgerd ging Jezus naar het graf. Het was een holte in de rotsen, met een steen ervoor gerold. `Neem die steen weg,' beval Jezus. Daarop zei Marta: `Het lijk riekt al... Het is al de vierde dag!' `Ik heb je toch gezegd: Als je gelooft, zul je de heerlijkheid van God zien!' Ze rolden de steen weg. Jezus sloeg zijn ogen op en bad: `Vader, ik dank U dat Gij mij hebt verhoord. Ik weet: Gij verhoort mij altijd. Maar nu zeg ik het met het oog op deze mensen hier, dat ze mogen geloven dat Gij mij hebt gezonden.' En luid riep hij: `Lazarus, kom naar buiten!' De gestorvene kwam uit het rotsgraf. Handen en voeten in windels gewikkeld, om het hoofd nog de zweetdoek. `Bevrijd hem,' zei Jezus, `dat hij kan gaan.' 249 137 Zoals een slaaf Alles wat Jezus wilde zijn voor de wereld, vinden we samengebald in een eenvoudig gebaar. Op het plechtige ogenblik van zijn afscheid, de avond voor hij wordt aangehouden, bewijst Jezus zijn leerlingen een dienst die alleen slaven op het bevel van hun meester verrichten. `Een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe,' schrijft Johannes. Johannes 13,2-17 Onder het laatste avondmaal stond Jezus van tafel op. Wetend dat de Vader hem alles in handen had gegeven, en in het bewustzijn dat hij van God was uitgegaan en naar God terugkeerde, legde hij zijn bovenkleren af en bond zich een linnen schort voor. Hij goot water in het wasbekken en begon de voeten van zijn leerlingen te wassen. Met de schort droogde hij ze af. `Nooit in der eeuwigheid laat ik door u mijn voeten wassen!' `Als ik ze niet was, - als ik je niet mag dienen, - kun je geen deel hebben aan het leven dat ik geef.' `Heer, dan niet alleen mijn voeten! Ook mijn handen en hoofd!' `Ach, wie een bad heeft genomen hoeft zich alleen het stof van de voeten te wassen. Jullie zijn rein... maar niet allemaal.' Jezus wist dat iemand hem zou overleveren. Daarom zei hij: `Niet allemaal.' Toen hij hun voeten had gewassen, trok hij zijn kleren weer aan en kwam bij hen aan tafel. `Begrijpen jullie wat ik gedaan heb ? Jullie spreken me aan met `Meester' en `Heer.' Terecht: dat ben ik. Als ik, Heer en Meester, jullie de voeten heb gewassen, moeten jullie ook elkaars voeten wassen. Ik heb jullie een voorbeeld gegeven... Doe zoals ik heb gedaan. Want dit staat vast: Een dienaar is niet groter dan zijn heer, een gezant staat niet boven degene die hem heeft gezonden. Als je dat onthoudt èn er ook naar handelt, ben je gelukkig!' In het woord en het gebroken brood Zo kwam hij bij Simon Petrus. Die zei: `Heer, wilt gij me de voeten wassen ?' `Wat ik doe begrijp je nu nog niet,' antwoordde Jezus. `Later zul je de betekenis ervan zien.' 138 Na de verrijzenis bestaan de gelovige gemeenschappen inderdaad dank zij dienstbaarheid en vergevensgezindheid. Ze blijven één van hart omdat ze de woorden van de heilige Schrift lezen en verklaren om Jezus beter te verstaan in het plan van God. Hun liefde wordt gevoed als zij samen het brood breken om zijn dood te gedenken. In het beluisteren van de Schrift en het breken van het brood blijft Jezus onder hen. Lucas leert het vertellend. 251 138 Lucas 24,13-35 De derde dag na de kruisiging van Jezus vertrokken twee van zijn leerlingen uit Jeruzalem. Ze hadden alles achtergelaten en reisden nu naar Emmaüs, een dorp dat ergens veraf ligt. Onderweg bespraken zij wat de laatste dagen voorgevallen was. Terwijl ze zo aan het praten waren en de zin van de gebeurtenissen zochten, kwam daar iemand aan en liep met hen mee. Hij leek hen onbekend. `Waarover hadden jullie het onderweg?' vroeg de man. `Waarom kijken jullie zo somber?' Verbaasd bleven ze staan. Eén van beiden, Kleopas, zei: `Kom je van Jeruzalem ? Dan ben jij wel de enige hem ter dood laten veroordelen. Hij is gekruisigd! En wij hoopten nog wel dat hij het was die Israël zou bevrijden... Bovendien, vandaag is het precies de derde dag na al die gebeurtenissen. Wat kun je dan nog hopen ? Jawel, enkele vrouwen van onze groep hebben ons versteld doen staan. Ze waren vanmorgen vroeg naar het graf gegaan, maar vonden er zijn lichaam niet. Ze kwamen het ons melden. Daarbij vertelden zij, dat ze in een verschijning boden van God hadden gezien die beweerden: `Hij leeft.' Daarop zijn sommigen van ons bij het graf gaan kijken. Het was inderdaad leeg, zoals de vrouwen hadden gezegd. Maar hèm hebben ze niet gezien...' `Ach, hoe weinig inzicht hebben jullie!' zei de man. `Hoe traag zijn jullie om te geloven wat de profeten hebben aangekondigd! Moest de Christus dat alles niet lijden om in zijn heerlijkheid binnen te gaan ?' Toen begon hij hen van het begin bij de boeken van Mozes en dan in de profeten, ja in de hele Schrift uit te leggen wat over hem geschreven staat. Zo kwamen ze bij het dorp waar ze moesten zijn. `Ik moet nog verder,' zei hij. Maar de leerlingen hielden hem tegen: `Blijf bij ons! Het loopt tegen de avond, de dag is ver om.' Hij ging mee naar binnen om bij hen te blijven. Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, loofde God om te danken, brak het en gaf het hen. die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is!' `Wat dan ?' `Wel, met Jezus van Nazaret ! Hij was een profeet! Hij heeft machtige woorden gesproken en grote daden verricht in het oog van God en voor heel ons volk. Maar onze hogepriesters en leiders hebben hem uitgeleverd, 139 253 139 Nu gingen hun ogen open: ze herkenden Jezus ! Maar hij verdween uit hun gezicht. `Brandde ons hart niet in ons binnenste, toen hij onderweg met ons sprak en ons de woorden van de Schrift deed inzien ?' Onmiddellijk stonden ze op en keerden naar Jeruzalem terug. Daar vonden ze de elf apostelen en de mensen van hun groep bijeen. Die zeiden hen: `ja waarlijk, de Heer is door God opgewekt! Hij heeft zich aan Simon laten zien!' De twee vertelden wat zij onderweg hadden beleefd en hoe zij Jezus hadden herkend aan het breken van het brood. 140 3. ACHTER DE SCHERMEN GEZIEN Het boek `Openbaring' is zo vreemd als de gedroomde visioenen van Daniël waarmee het Oude Testament werd afgesloten. Zulke boeken schrijft men tegenwoordig niet meer. Men noemt ze ook 'apocalyps', dat betekent: 'onthulling'. De betekenis van het leven van alledag wordt onthuld in het licht van de uiteindelijke gebeurtenissen. Het leven van alledag was moeilijk geworden voor de christenen. Onder keizer Nero waren al martelaren gevallen: `getuigen' voor Jezus, de koninklijk Gezalfde. Onder keizer Domitiaan dwongen sommige ijverige ambtenaren de burgers om de keizer als god te vereren. Men kon voorzien dat goddelijke verering van de keizer over het hele rijk zou verplicht worden. Een conflict tussen de christenen en de staat was dus op komst. Er moet hoop gegeven worden aan de vervolgden, moed aan de twijfelaars, gelegenheid tot bekering aan afvalligen. Allen worden opgeroepen om te volharden. Met dat doel onthult dit boek wat geen mens kan zien. De verrezen Christus is nabij; Jezus, de eerste martelaar, troont als overwinnaar; het laatste oordeel wordt voortdurend geveld; volhardende christenen heersen met God; de beloning wordt al gegeven... Heden en toekomst lopen door elkaar, want de laatste zin van wat nu gebeurt ligt in de toekomst. Over het onzichtbare kan niet anders dan in beelden 255 140 worden gesproken. Sommige beelden kun je gemakkelijk verstaan. `Troon' betekent: heersen; `gesloten boek' betekent: geheim. Andere beelden versta je vanuit andere gedeelten van de heilige Schrift. `Lam' doet denken aan `stom als een lam voor zijn scheerders' uit de profeet Jesaja; `boom des levens' is aan het paradijsverhaal ontleend. De beelden willen niet letterlijk de toekomst van de wereld voorspellen of de hemel van nu en later beschrijven. Soms spreken ze zichzelf tegen. Het Lam dat is geslacht, staat rechtop en triomfeert. I n de boekrol kan al gelezen worden als nog maar één zegel verbroken is. Op de troon zetelt God, maar later ook het Lam. Uit de troon stroomt een rivier. Kleren worden wit gebleekt in bloed. Het Lam is een lamp... Deze visioenen staan dus in geheimschrift: ze zijn alleen bestemd voor wie met geloof leest vanuit zijn leven en vanuit de Schrift. Zeven sterren in de hand Van meet af aan word verzekerd:de Christus op wie wij vertrouwen, heeft de macht over het heelal in handen gekregen. Hem komt ook het algemeen oordeel toe. In een visioen wordt uitgebeeld dat hij de christen gemeenschappen nabij is. In een brief bemoedigt hij de standvastigen, maar waakt tevens over hun volharding op de goede weg. Openbaring 1,9-2,7 Achter mij hoorde ik een stem, zo luid als een trompet: `Wat je zult zien moet je opschrijven in een boek. Stuur het dan aan de zeven kerken, aan alle gemeenschappen van gelovigen.' Ik draaide me om en wilde zien wie me had aangesproken. Ik zag: Iemand als een mens tussen zeven gouden kandelaars. Hij droeg een gewaad tot aan de voeten, een gouden gordel om zijn middel. Zijn haar was sneeuwwit als blanke wol, zijn ogen vlamden als vuur. Zijn voeten geleken op koperbrons dat in de smeltoven gloeit. Zijn stem klonk als het gedruis van een waterval. In zijn rechterhand hield hij zeven sterren: hij heerst over al de hemellichamen die het heelal besturen. Uit zijn mond klonk het oordeel, zo scherp als een tweesnijdend zwaard. Zijn gelaat schitterde als de zon in volle kracht. Van ontzag vervuld viel ik als dood voor zijn voeten. Maar hij legde zijn rechterhand op me. `Vrees niet,' zei hij. `Ik ben het. Ik ben de eerste en de laatste: de lèvende ! Ik was dood, maar zie: ik leef voor altijd en eeuwig. Ik beschik over de sleutels van het dodenrijk: ik heb de macht om uit de dood te bevrijden en in de dood te storten. De zeven kandelaars waartussen ik wandel, zijn de kerken, alle gemeenschappen van gelovigen. Teken op wat je gezien hebt. Schrijf de betekenis neer van wat gebeurt en van wat gebeuren zal. Ik ben Johannes, jullie broeder. Ik lijd verdrukking evenals jullie. Met jullie leef ik onder Jezus' heerschappij en verwacht zijn wederkomst. Ik verbleef op het eiland Patmos, verbannen omdat ik het woord van God had verkondigd en getuigenis had afgelegd van de Christus. Ik raakte er in vervoering. Het was op een zondag, de dag des Heren. 141 `Tot de kerk van Efeze moet je deze brief richten: Hij die de zeven sterren in zijn hand houdt en tussen de zeven gouden kandelaars wandelt, zegt: Ik weet wat jullie doen. Ik ken jullie inspanning en standvastigheid. Ik weet dat jullie slechte mensen niet kunnen verdragen. Jullie hebben degenen die zich 257 141 apostelen noemen, aan een onderzoek onderworpen. Ze bleken geen apostelen te zijn, maar leugenaars. jullie houden vol. Onder de druk van moeilijkheden die omwille van mij geleden worden, zijn jullie niet bezweken. Maar dit heb ik tegen jullie: jullie hebben je eerste liefde opgegeven! Van hoe hoog zijn jullie gevallen! Keer je om en wees weer ijverig zoals vroeger! Anders kom ik naar je toe en ruk je kandelaar van zijn plaats: ik vaag je gemeenschap van de aardbodem weg. Dit pleit wel in jullie voordeel: jullie haten de praktijken van de Nikolaïeten, net zoals ik dat afvallige gedoe haat. Aan wie overwint zal ik te eten geven van de boom die leven wekt; hij staat in het paradijs van God.' Een lam en een boek Wie denkt niet aan de symbolen die je bij de viering van het vormsel ziet ? Een lam, een boek, het bloed van de slachting, het vaandel van de overwinnaar... Johannes heeft met deze beelden de eerste martelaar Jezus beschreven als uiteindelijk overwinnaar. Aan hem die over de dood heeft getriomfeerd, vertrouwt God de macht toe over alle gebeuren in de wereld. Nu en in de toekomst. De lof die God en de Christus wordt toegezongen in de zondagse viering van alle christen gemeenschappen, klinkt voort in de `hemel.' Hen nu vieren heeft waarde voor eeuwig. Er treden ook engelen op in de visioenen. Zoals de `stem' onthullen zij soms de betekenis van wat wordt gezien, ze tonen de gevolgen aan voor de mensen. Meestal zijn ze dienaars of instrumenten waarmee God de `gebeurtenissen' laat geschieden. 258 Openbaring 4,1-2.8.11; 5,1-11.13-14 Daarna had ik weer een visioen. De poort van de hemel stond open. Dezelfde stem die ik eerder had gehoord, riep luid als een trompet: `Kom hier omhoog! Ik zal de betekenis tonen van wat gebeurt en gebeuren zal.' Meteen raakte ik in vervoering. Ik zag: Een troon in de hemel. Iemand zat op die troon. De vier windstreken loofden Hem: `Heilig, heilig, heilig, Heer God, de Albeheerser, die was, die is en die komt!' Hij werd ook gehuldigd door de leiders van alle kerken: `Aan U, onze Heer en onze God, komt de heerlijkheid toe, alle eer en macht! Want Gij hebt het heelal geschapen; omdat Gij het wilt, mag alles bestaan!' Ik zag: Een boekrol in de hand van Hem die op de troon zat. Het boek was van binnen en van buiten beschreven met het plan van God over al wat gebeurt. Zeven zegels hielden de boekrol gesloten. Toen zag ik een machtige engel. Hij riep luid: `Wie is waardig het boek open te rollen ? Wie mag de zegels verbreken ?' Maar niemand was in staat het boek te openen. Geen wezen in de hemel, geen mens op aarde, geen macht van 259 142 de onderwereld kon het lezen. Ik weende en was zeer bedroefd omdat niemand de boekrol kon openmaken en onthullen wat erin te lezen stond. Toen zei een van de leiders van de kerken: `Ween niet! Degene die in de Schrift wordt genoemd `de Leeuw uit de stam Juda' en `de nieuwe David, de Twijg aan de wortel Isaï,' hij heeft overwonnen. Hij mag het boek openen, de zeven zegels verbreken.' Daarop zag ik tussen de troon en de leiders van de kerken een Lam staan. Het was geslacht als een martelaar, maar stond rechtop. In zijn zeven hoorns bezat het alle macht, en in zijn zeven ogen straalde de volheid van Gods geestkracht.-Het Lam kwam naderbij en nam het boek uit de hand van Hem die op de troon zat. De leiders van alle kerken bogen diep. Ze hadden een citer in de hand en gouden schalen vol reukwerk - dat zijn de gebeden van de gelovigen. Zij zongen dit nieuwe lied: `Waardig zijt gij het boek te nemen en de zegels te verbreken. Want gij zijt geslacht en voor onze God hebt gij met uw bloed mensen vrijgekocht uit alle volken en rassen. Gij hebt van hen gemaakt een koninkrijk van priesters. Zij zullen heersen op aarde!' Ik hoorde een koor van duizenden en tienduizenden. Elk schepsel in de hemel, op aarde, in de onderwereld en in de zee, ja alle wezens in het heelal hoorde ik luid zingen: 143 `Aan God op de troon en aan het Lam: lof, eer, roem en kracht voor altijd en eeuwig!' De vier windstreken zongen: 'Amen!' En de leiders van de kerken vielen in aanbidding neer. Wie hoort erbij ? Naarmate de zegels verbroken worden, komen er rampen over de wereld. Speciaal over de Christusgelovigen die lijden onder het Romeinse bewind. Om hen te bemoedigen wordt in een visioen hun uitverkiezing getoond. Openbaring 6.9-11; 7,1-4.9-10.13-17 Het Lam verbrak het vijfde zegel van het boek en ik zag degenen die als martelaar geslacht waren omwille van het woord van God, omwille van hun getuigenis voor Christus. `Hoelang nog, Heer ?'riepen zij luid. `Hoelang nog, gij die waarachtig heerst ? Wanneer zult gij oordelen en eindelijk onze dood wreken op de heersers der aarde ?' Toen werd aan ieder van hen een wit gewaad gegeven. `Nog een korte tijd!' zo werd hen beloofd. `Er komen nog veel broeders bij, die evenals jullie in dienst van God vermoord zullen worden.' Toen zag ik: Vier engelen die de opdracht hadden schade toe te brengen aan de aarde en de zee. Ze gingen aan de vier hoeken der aarde staan... Maar ze hielden de vier windstreken in bedwang, zodat er zelfs geen windzucht streek over het land, over de zee of in de bomen. Een andere engel steeg op uit het oosten. Hij droeg de stempel van de levende God. Naar de vier engelen 261 143 riep hij luid: `Breng geen schade toe aan aarde, zee of bomen! De dienaars van onze God moeten eerst met de stempel op hun voorhoofd gemerkt worden.' Ik hoorde hoeveel er werden gemerkt: honderdvierenveertigduizend ! Een overvol aantal uit de twaalf stammen van het volk van God. Daarna zag ik een ontelbare menigte mensen uit àlle volken ter aarde, uit alle rassen en stammen. Niemand kon ze tellen. In witte gewaden en met palmtakken in de hand stonden ze voor de troon en voor het Lam. Ze zongen luid: `Van onze God die zetelt op de troon, en van het Lam komt de redding!' Ik vroeg me af. `Wie zijn dat in die witte gewaden? Waarvandaan komen ze ?' Een van de leiders van de kerken verklaarde het geheim: `Dat zijn degenen die grote vervolging hebben geleden, zoals het Lam. In zijn bloed zijn hun gewaden wit gebleekt. Daarom mogen zij voor de troon van God staan. Zij dienen Hem dag en nacht in zijn tempel. Hij die op de troon zit, zal zijn tent over hen spannen en bij hen wonen. Nooit lijden ze nog honger of dorst. De zon verbrandt hen niet, de hitte zal hen niet deren. Want het Lam is hun herder: hij leidt hen naar de bronnen van het leven. God zal al de tranen van hun ogen afwissen.' Het oordeel is gekomen Openbaring 14.6-13 Ik zag: Een engel die hoog in de lucht vloog. Hij had een boodschap voor alle bewoners der aarde, voor alle volken, stammen en rassen. `Dien God met ontzag!' riep 144 hij luid. `Eer aan God! Want het ogenblik van het oordeel is gekomen! Aanbid Hem die hemel, aarde, zee en waterbronnen heeft gemaakt.' Een tweede engel volgde. Hij riep: 'Gevallen! Gevallen is de hoofdstad van het rijk! De stad van het keizerrijk dat voor beperkte duur over de wereld heeft geheerst. De stad die alle volken heeft bedwelmd met wijn om ze afvallig te maken. De stad die hen heeft verleid om keizers als goden te vereren.' Een derde engel volgde. Hij riep: `Al wie zich heeft laten verleiden, wie keizers aanbidt, hun beelden vereert en hun merkteken op voorhoofd of hand laat stempelen, zal nu de wijn van Gods toorn drinken. Zij worden bedwelmd door de kracht van Gods gramschap. Zij worden gepijnigd in vuur en zwavel. De rook van hun marteling zal altijd en eeuwig blijven walmen. Die aanbidders van mensen krijgen nooit rust!' Voor de gelovigen komt het aan op volharding. Wie trouw is gebleven aan Gods geboden en aan het geloof in Jezus, moet volhouden. `Jazeker,' zei een stem uit de hemel. `Prijs nu al gelukkig degenen die sterven in de Heer. Zij rusten uit van hun moeite, want wat ze deden gaat nooit verloren: hun daden blijven tellen.' Alles nieuw! Openbaring 21,1-7.22-27; 22,1-5 Ik zag: Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De eerste hemel en de oude aarde waren verdwenen. Ook de wilde, dreigende zee bestond niet meer. Vanuit de hemel bij God zag ik een nieuwe hoofdstad neerdalen. Het nieuwe heilige Jeruzalem, versierd en getooid zoals een meisje voor haar jongen. 263 144 Bij de troon klonk een machtige stem: `Kijk, dat is de woontent van God onder de mensen. Daar zal Hij bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn en Hij zal God voor hen zijn. Hij zal de tranen van hun ogen afwissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen geween, geen pijn. Al het oude is voorbij!' Hij die op de troon zetelt, verklaart: `Zie, Ik maak alles nieuw. Het is gebeurd! Van al wat bestaat ben Ik de eerste en de laatste letter, de alfa en de omega, de oorsprong en het einde. Wie dorst heeft krijgt van Mij om niet te drinken uit de bron van levenwekkend water. Wie overwint krijgt alles. Ik zal voor hem God zijn en hij mijn kind.' Een heiligdom zag ik niet in die stad. God de Heer, de Albeheerser, en ook het Lam zijn zelf de heiligen voor wie daar wonen. Licht van zon of maan zijn ook niet nodig. De glans van God is er het licht en het Lam de lamp. Alle volken baden in dat licht. En de poorten van de stad worden nooit gesloten, zodat er nergens nog nacht zal zijn. De rijkdommen, de pracht en praal van de volken worden naar die stad gebracht. Maar niets onreins komt erin !Wat te maken heeft met andere goden, al wie afvalt van de waarachtige God, wordt buitengesloten. Alleen komt erin wie opgetekend staat in het boek des levens van het Lam. De troon van God en van het Lam staat in het midden. Zijn dienaars vereren Hem. Ze zullen zijn gelaat aanschouwen. De naam van God staat op hun voorhoofd gestempeld. Er is geen nacht meer. Licht of lamp zijn niet meer nodig. God licht over hen... En zij zullen heersen voor altijd en eeuwig! Ik kom spoedig Openbaring 22,10-12.14.20 Dit boekje met onthullingen moet niet verzegeld worden. Want de tijd is nabij dat al wat erin geschreven staat, ook gebeurt. Laat de zondaar nog meer zondigen en de onreine nog onreiner worden... Maar de vrome moet volharden in moed, de heilige moet nog heiliger worden. `Zie, ik kom spoedig,' zegt Jezus. `Loon breng ik mee. Ieder zal krijgen naar zijn daden. Gelukkig zij die hun gewaad wit laten bleken in mijn bloed. Zij krijgen het recht om te eten van de boom die leven geeft voor altijd. Zij mogen de stad binnen door de poorten. Ik sta er borg voor. Ja, ik kom spoedig!' De profeten en de gelovigen bidden: `Ja, Heer Jezus. Kom!' Ik zag ook: De rivier met levenwekkend water, dat helder is als kristal en ontspringt aan de troon van God en van het Lam. De rivier stroomde door de hoofdstraat van de stad. Aan weerszijden op de oevers stond de levensboom. Twaalf keer per jaar draagt hij vrucht, elke maand opnieuw. De bladeren hebben genezende kracht, de volken genezen ervan. Geen enkel volk wordt door God uit dit paradijs gesloten. 145 265 145 PALESTINA IN JEZUS' DAGEN 267 146 mC N ~ 2 m~ r- z 02 N <m r n1n z m á op m m o m 2 ITAL IË c ca THRACIL MACEDONIE Thessalonica AZIE IE 1 YGIL ` Perge elconlurn .: MALTA KRET A Goede Haven Middellands e Zee Cyre ne N 0 100 200 km i I LIBIL L pal os FR _ _ CILI CIL SYR CYPR US Si -' IL *Damasi don Sare er cus Cese Nazeret pta JUDE rea Lydda A.•' Tyru*n PÉREA JoppGaza Jeruza s e~ IDU lem Asd ME J. od í A . , 147 DE DUBBELE TOCHT VAN HET GOEDE NIEUWS NAAR HET UITEINDE VAN DE WERELD SCHEMA 2: godsdienstig: naar alle soorten mensen heidenen tot het uiteinde 148 1823 1 78 ,.............................. 273 149 273 150 151 INHOUD VOORAF .............................................................................. 7 BEGIN: JEZUS IS DE CHRISTUS 1. Wereldnieuws rond het jaar dertig God heeft Jezus tot onze Heer gemaakt ...... 12 Jezus is bestemd om de Christus te zijn ...... 13 2. Wat wij als overlevering gekregen hebben Hij heeft zich laten zien ............................... 15 Een buitengewone eretitel ............................ 15 EERSTE DEEL: JEZUS LEEFT IN DE VERHALEN Aan de lezer 1. Bij de Jordaan Weer een profeet in het joodse land ........... 22 Wie is de koninklijk Gezalfde? ................... 24 2. 1 n Galilea A. Voor en tegen Vandaag is de vervulling gekomen ............... 27 Wat 'n machtige woorden! ........................... 29 Er zijn nog andere dorpen ........................... 30 Werp de netten uit! ..................................... 31 152 152 Zolang de bruidegom er is ........................... Ongelofelijke dingen .................................... Mag het wel op sabbat ? ............................... Twaalf zendelingen ....................................... 33 35 37 39 B. Het programma Om kinderen van God te worden ................ 40 Als kinderen van God samenleven ............... 41 C. Zonder grenzen C. Licht in de ogen Het meest noodzakelijke ............................. De gelukkigste mensen ................................ Ik ben het licht op de kandelaar .................. Enkelvoudig van hart .................................... God vergeet niet één mus ............................ We zijn gewoon knechten ............................ Wie komt erin? ............................................ 67 68 68 69 71 71 72 D. Alles doet bidden Voor een Romein! ....................................... Sommigen blijven aan de kant staan ............ Een slechte vrouw! ...................................... 45 46 49 D. Wie is hij dan wel? In Jezus' gezelschap ...................................... Wie is de zaaier ? .......................................... Wat is het zaad ? ........................................... Twaalf zonder reisstok ................................. Nog twaalf manden over .............................. De hoofdvraag .............................................. Het volledige antwoord ................................ 51 51 52 52 53 54 55 3. Onderweg A. God kleedt de bloemen Vossen hebben holen ................................... Raven hebben geen zolders .......................... Een kameel heeft het gemakkelijker ............ 57 59 61 Dank, Vader ! ............................................... Onze lieve Vader ......................................... Eén verlaat de voorgeschreven weg ............. Als je bidt... ................................................. 73 73 75 76 E. Altijd klaarstaan Je hebt geen tijd tot morgen ........................ Vuur moet branden ...................................... Lees de tekenen des tijds ............................. Anderen nemen je plaats in ......................... Dwing de mensen binnen te komen ............ 78 79 79 81 82 F. God is verheugd Volgend jaar misschien ................................ Wat verloren lijkt ......................................... God geeft een feest ...................................... 84 85 86 Wat de mensen ten zeerste waarderen ......... 62 B. Mensen langs de weg Twee zilverstukken uit de beurs .................. 64 Nog geen kruimel brood .............................. 66 153 G. Gekomen om te redden Volgen tot het einde toe .' .........................".... 89 Klein genoeg om ja te zeggen ...................... 90 279 153 4. Te Jeruzalem A. Verwelkoming... met strikken Leve de koning! ......................................... 93 De hoofdstad: een boom zonder vijgen ..... 95 Een onverwacht antwoord .......................... 97 Nog meer vragen ....................................... 99 Er zijn ook oprechten ................................ 100 TWEEDE DEEL: DE CHRISTUS LEEFT IN ZIJN VOLGELINGEN Aan de lezer 1. Te Jeruzalem A. Jullie moeten getuigen Begin in Jeruzalem! ................................... 130 Weer met twaalf ......................................... 132 B. Afscheid B. Kracht om te getuigen Laatste bemoediging ................................... 102 Laatste eerbewijs ........................................ 103 Laatste maaltijd ........................................... 105 Overgave .................................................... 107 Overgeleverd .............................................. 109 C. Mijn God, waarom? Zijt gij de Messias ? .................................... 110 Ik ken die mens niet! ................................ 112 Zijt gij de koning van de joden ? ............... 113 Gegroet, purperen koning! ........................ 115 Deze mens was Gods Zoon ....................... 115 Die hem altijd gevolgd waren .................... 117 Dronken van Gods geest ............................ 134 Eensgezind in bidden en delen ................... 135 C. Lijden omwille van het getuigenis We kunnen niet zwijgen ............................ 137 Sla acht op wat ons bedreigt ...................... 139 Gegeseld... en verheugd ............................. 140 2. De kerkdeur op een kier Alleen vreemden worden gekozen ............. 144 Stefanus argumenteert te sterk! ................. 144 3. Naar heel Judea, Samarië en de kust A. Filippus 5. In ons midden Bij een leeg graf ......................................... 119 Ik stijg op naar mijn Vader ........................ 120 Ontvang de geest van God ......................... 121 Niet zien en toch geloven .......................... 122 Waarom wij vertellen 154 Verspreid over het Joodse land .................. 147 De geest is niet te koop ............................. 147 Begrijp je over wie het gaat ? ..................... 149 B. Petrus Een zieke te Lydda ...................................... 151 Een overledene te Joppe ..........................151 281 154 4. Ook naar heidenen Een Romein te Cesarea .............................. 153 Wie kan God tegenhouden? ...................... 156 Die van Christus te Antiochië .................... 157 5. Naar alle landen rond de zee A. Een zekere Saulus IJverig voor God ........................................ 159 Om je te doen zien .................................... 160 Nergens welkom ........................................ 160 Zonder Saulus af! ...................................... 162 GELOOF B. Cyprus en Klein-Azië Een eiland doorkruist ................................. 164 Licht voor de heidenen .............................. 165 Onze goden zijn afgedaald! ....................... 166 Niet zonder moeilijkheden ........................ 168 Een zwaar probleem ................................... 169 C. Klein-Azië en Griekenland Mag Marcus mee? ...................................... 172 Een jonge Griek ......................................... 172 Die mannen zetten aan tot oproer ............. 173 In het hart van de beschaving .................... 175 Huiswaarts .................................................. 176 D. Rondde Egeiiche Zee Groot is Artemis ! ...................................... 178 Een ongeval te Troas .................................. 180 Somber afscheid ......................................... 181 Donkere wolken aan de horizon ................ 183 282 6. Naar Rome en tot het uiterste einde Tumult op het tempelplein ........................ 185 Volksverrader! ........................................... 186 Waarvan wordt die man beschuldigd ? ....... 188 Om te getuigen voor gouverneurs en koningen ..................................................... 190 Hij had al vrij kunnen zijn ......................... 191 Een bewogen reis ....................................... 192 Het woord gaat zijn weg ............................ 196 DERDE DEEL: DE CHRISTUS GROEIT IN HET 1. I n brieven gelezen A. Ik, Paulus Aan de gemeenschap van christenen te ... ... 204 Met vriendelijke groeten ............................ 205 De kleinste, maar apostel! ......................... 207 Een show in de arena ................................. 209 Reken alleen op je geloof .......................... 211 Oude en nieuwe mensen ............................ 212 Hoe kunnen jullie zo dom zijn! ................ 214 Bevrijd... waarvoor ? ................................... 217 Maak de gemeenschap niet belachelijk ...... 219 Voor een weggelopen slaaf ........................ 221 B. Aan allen over de wereld verspreid Een fijne heer treedt binnen ...................... 223 Om te genezen ........................................... 225 Goud wordt gelouterd ................................ 225 Levende stenen ........................................... 226 Weifelt God? ............................................. 226 In gemeenschap .......................................... 227 283 155 156 2. I n het hart overwogen HET OUDE TESTAMENT A. Peilen naar de oorsprong In het begin ................................................ 231 Niet uit mijzelf ........................................... 233 Uit de kracht van Gods geest ..................... 233 Afstammeling van David, Zoon van God ... 236 B. Lessen voor het leven Dien de boze van antwoord! ..................... 242 Maak van je hart goede grond ................... 243 Kerk in nood .............................................. 244 Daar zal het goed zijn! .............................. 245 Ik ben... ...................................................... 247 Zoals een slaaf ............................................ 250 In het woord en het gebroken brood ......... 251 3. Achter de schermen gezienZeven sterren in de hand ........................... 256 Een lam en een boek .................................. 258 Wie hoort erbij ? ........................................ 261 Het oordeel is gekomen ............................. 262 Alles nieuw! ............................................... 263 Ik kom spoedig .......................................... 265 KAARTEN EN SCHEMA'S 1. Palestina in Jezus' dagen (kaart) ..................... 267 2. Naar alle landen (schema) .............................. 268 3. Romeinse provincies in het Oosten (kaart) .... 269 4. Naar alle soorten mensen (schema) ............... 270 REGISTER ............................................................ 271 INHOUD ............................................................. 277 284 Y1J` ~\ _. j. ertx-~k ,EUGD Olav van Outryve o.p. BIJBEL VOOR DE JEUGD Het Oude Testament Deze BIJBEL VOOR DE JEUGD (O.T.) is opgevat als een brug naar de grote bijbel. Hij is erg volledig. Je vindt niet alleen de sterke verhalen van Kain en Abel, van de wijze jozef, van Mozes, David en Goliath, Simson, enz. Ook voor de aanklachten of bemoedigende woorden van profeten en zieners is er plaats in deze bijbel. Je treft er bovendien de liederen en gezangen van het gelovige volk van Israël in aan. .380 blz. van / gebonden / 398 Bfr. - is f 24,75 De tekst prof. van Ouxryve verhalend en verklarend. Moeilijke en mysterieuze woorden, bijbelse beelden en voorstellingen worden niet uit de Bij OUDE TESTAMENT behoort eveneens volgend wegdit gegaan. educatief materiaal. 8 WANDPLATEN (+ Voor kinderen vanaf-11 jaar. handleiding): 395 Bfr. - f 22,75 - VERTEL-EN DOEBOEK (werkboekje voor de basisschool): 50 Bfr. - f 3,95 - LEES- EN WERKBOEK (werkboekje voor secund. voortgezet onderwijs): 70 Bfr. - f 5,25 157