vooraf - Home scarlet

advertisement
Jeugdbijbel NT van Outryve
VOORAF
Jezus was niet zomaar iemand.
Toen de apostelen na zijn dood ten volle beseften wie hij was geweest,
kwamen hun tongen los. Je zult hier lezen hoe ze hem hebben beleden en
verkondigd als Leidsman naar waarachtig leven. Ze hebben verteld van de
tijd toen hij nog weldoende rondging in het Joodse land. Van zijn
mensenliefde, van zijn machtige daden, van zijn woorden vol gezag. Zijn
raadgevingen om anders te leven hebben zij doorgegeven aan ieder die
geen vrede neemt met de oude sleur en zich verzet tegen het kwaad. De
geest had hen geholpen om Jezus beter te verstaan.
Over nog anderen is de geestkracht van God gekomen. We zullen
meeleven met leerlingen die Jezus navolgen en alles met elkaar delen.
Over land en zee gaan we op reis met verkondigers die het goede nieuws
aan alle soorten mensen brengen. We kunnen nog de brieven inkijken die
zij hebben gedicteerd om jonge bekeerlingen de gezindheid van Jezus in te
scherpen. Zieners zullen voor ons visioenen over de zegevierende Heer
ontvouwen; met de taferelen die zij in het vooruitzicht stellen, bemoedigen
zij hun broeders in tijden van crisis.
Zoals de evangelisten blikken al deze mensen op Jezus van Nazaret
terug vanuit hun geloof in de verre-
1
zen, verheerlijkte Christus. Elkeen brengt hem ter sprake
op zijn manier, telkens weer in nieuwe situaties. In dit
boek willen we henzelf aan het woord laten: elk in zijn
eigen stijl, met zijn eigen woorden.
Je vindt hier dus niet één enkel zicht op Jezus. Ook niet
een Jezus-beeld dat alleen voor vandaag is gemaakt. Maar
het veelvormige beeld dat voorkomt in de trouwe vertaling
van de bijbel die je in de kerkdienst hoort voorlezen.
Hier zul je slechts een keuze van teksten vinden. Soms in
gemakkelijker woorden, met meer uitleg omschreven, of
anders geordend dan in de bijbel van de volwassenen.
Schuin gedrukte aantekeningen willen helpen om je met
vreemde woorden en dingen vertrouwd te maken. Ze
vergen wat meer toeleg van je.
De bedoeling is, dat je de oorsprong en de groei van het
geloof in Jezus Christus ontdekt. En vooral, dat je ook voor
jezelf die levensweg vindt en erop verder gaat !
Lees en kijk met de ogen van de kleine man in de boom,
van de waaghals op de kaft van dit boek. Zijn verhaal staat
op blz. 90. Hij heet Zacheüs en is helemaal niet een
voorbeeld van goed leven. De mensen lachen met hem.
Sommigen willen hem zelfs niet meer als lid van hun volk.
Maar hij vermoedt in Jezus een nieuwe ruimte van bevrijd
leven. Hij verlangt hem te zien, te ervaren wie hij is. Hij
waagt zich aan de klimpartij. Daarom valt hem een groot
geluk te beurt: Jezus wil bij hem verblijven. En door Jezus
vindt Zacheüs een weg van vrede met God, met de mensen
en met zichzelf.
BEGIN
JEZUS IS DE CHRISTUS
2
1. WERELDNIEUWS ROND HET JAAR DERTIG
Na de al te vroege dood van hun
leraar Jezus bleven de mannen en
de vrouwen die hem gevolgd waren,
ontgoochelden ontdaan achter. `Wij
hoopten zelfs, dat hij bestemd was
om Israël te bevrijden !' zuchtten
enkelen van zijn leerlingen. Die
hadden de groep al verlaten.
Anderen hielden zich verborgen te
Jeruzalem, samen met de apostelen:
achter gesloten deuren, angstig als
dierenvan
voor
storm. In en om
Toen is het wonderlijkste
al de
gebeurd.
Jeruzalem, tot in Galilea toe, hebben velen van hen
ervaren dat Jezus leeft. Hij die als een misdadiger was
veroordeeld en terechtgesteld, heeft zich in hun midden
laten zien
Welnu, alleen God is sterker dan de dood... God heeft
Jezus uit de dood opgewekt. Alles wat Jezus gezegden
gedaan heeft, krijgt nu weer zin. Zijn woorden zijn
levensweg zijn immers door zijn Vader in de hemel goed
bevonden en bekroond. De hele wereld moet weten dat
zijn weg de goede weg is !
Dat beginnen de apostelen te verkondigen. Zij wekken
geloof in hem die bevrijd is uit de dood en door God
verheven tot Heer, tot Leidsman ten leven. Wie hun
belijdenis aanneemt, heeft een vast beginsel, een rots
waarop hij een nieuw leven kan bouwen.
3
4
God heeft Jezus tot onze Heer gemaakt
Handelingen 2,22-24.32-33.36-38
Jeruzalem, de hoofdstad van het joodse volk. Pinksterdag:
het feest van de oogst. Vandaag wordt ook herdacht dat
God vroeger op de berg Sinaï zijn volk heeft gemaakt.
Daar heeft Hij zich ertoe verbonden hun God te zijn en de
wet als levensweg gegeven.
Een massa mensen is naar de stad gekomen om in de
tempel te offeren en te bidden. Maar nu stromen ze naar
de plaats waar de geestkracht van God over de apostelen
gekomen is. Onder hen zijn bedevaartgangers, uit het volk
overal ter wereld verspreid, en ook inwoners van de stad.
Petrus, rond wie de apostelen zich hebben verzameld,
spreekt de massa toe. Hij begint te verkondigen: `Mensen,
volksgenoten die van ver gekomen zijt en inwoners van
Jeruzalem ! Ssst ! Luister !Jezus van Nazaret was niet
zomaar iemand. Hij heeft een taak van God onder ons
vervuld. De grote dingen, de wonderen en tekenen die hij
heeft verricht, bewijzen het. Door hem was God zelf
werkzaam onder ons!
Door jullie toedoen hebben heidenen hem aan het kruis
genageld en gedood. Hier in Jeruzalem. Dat weten jullie
wel.
Maar de dood heeft hem niet gevangen kunnen houden!
God heeft voor hem de boeien van de dood verbroken en
hem tot leven gewekt. Zo was het voor
12
zien in de psalmen van de heilige Schrift. God heeft hem
doen verrijzen! Geloof me. Wij hebben hem immers
gezien. En hij heeft de geest van God, zijn Vader, over
ons doen komen.
Daaruit kunnen jullie allen deze onbetwistbare conclusie
trekken: God heeft Jezus, die jullie hebben doen
kruisigen, tot onze Heer gemaakt en tot koninklijk
Gezalfde aangesteld!'
Al degenen die stonden te luisteren, waren diep getroffen.
`Zou die Jezus nu de Gezalfde zijn, de Koning ?' Anderen
zeiden het op z'n Grieks: `Zou Jezus door God tot Christos
aangesteld zijn ?' Nog anderen spraken in het Aramees
van `de Messias'.
Zij klampten Petrus aan en de andere apostelen: `Wat
nu?' -'Hee broeder! Wat moeten we doen?'
`Je gedachten over Jezus herzien,' antwoordde Petrus.
`En je gezindheid veranderen ! Laat je dopen ! Laat je
onderdompelen in Jezus, de Christus! Dan vergeeft God je
zonde, dan krijg ook jij de geestkracht van God.'
Jezus is bestemd om de Christus te zijn
Handelingen 3,11-17.19-20
Enkele dagen later was er opnieuw een grote toeloop van
het volk. Nu bij de tempel. Petrus had zojuist een lamme
bedelaar genezen. `Geld heb ik niet bij me,' had hij
gezegd, `maar wat ik kan geven, dat krijg je. In de naam
van Jezus van Nazaret, de Christus, sta op je benen !' De
man was begonnen te lopen en te springen, terwijl hij God
dankte. Allen die hem als lamme bedelaar hadden gekend,
stonden verbaasd.
Toen Petrus zag hoeveel nieuwsgierigen kwamen
toegelopen, ging hij in het midden van het volk staan om
te verkondigen.
`Mensen van Israël, wees niet verwonderd en kijk ons
niet aan alsof wij zo sterk zouden zijn of zo heilig, dat we
13
5
deze man konden doen lopen. Jezus van Nazaret, hij is de
Heilige, hij is de Gerechtige. Hem heeft onze God, de God
van onze voorvaders Abraham, Isaak en Jakob, in zijn
heerlijkheid doen delen. Jezus was toch de trouwe Dienaar
van God.
Jullie hadden hem echter overgeleverd aan de Romeinen
en hem voor de rechterstoel van Pilatus verloochend. Ach,
wellicht wisten jullie niet wat jullie deden... de koning van
het leven hebben jullie ter dood laten brengen. Maar God
heeft hem uit de dood doen opstaan! Geloof het! Wij
hebben hem immers gezien!
Welnu, omdat wij geloven en omdat deze bedelaar
geloofd heeft in die Jezus, is hem kracht gegeven in zijn
benen en kan hij al zijn ledematen weer gebruiken. Geloof
dus ook! Verander je gezindheid en betreur je zonden.
Dan geeft God betere tijden. Dan zendt Hij Jezus weer
naar ons toe. Want Jezus is bestemd om de koninklijk
Gezalfde te zijn, de Christus. Wie de oude Schriften kent,
kon het voorzien.'
Dat waren twee voorbeelden van de oudste christelijke
belijdenis over Jezus. Met zulke woorden werd hij de
eerste weken na zijn dood verkondigd. Sindsdien wordt
Jezus van Nazaret `de Christus' genoemd, of in één
naam: Jezus Christus'. Vrij vlug zijn uit deze
verkondiging
vaste
woordengeloofsbelijdenissen
ontstaan. Hiernaastmet
lees
je
een voorbeeld, door Paulus aangehaald
in een van zijn brieven. Uit een andere
brief van hem zullen we dan enkele
verzen horen van een kerklied, dat ook
uit de eerste tijden van het Jezus-geloof
stamt.
2. WAT WIJ ALS OVERLEVERING
GEKREGEN HEBBEN
Hij heeft zich laten zien
1 Korintiërs
15,1-5
Broeders, ik vraag jullie aandacht voor het goede nieuws
dat ik verkondigd heb. Jullie hebben het aangenomen en
je leven erop gegrondvest. Jullie werden erdoor gered.
Met welke woorden heb ik het verkondigd ? -Jullie
hebben het toch wel onthouden ?! - Of hebben jullie op
lucht gebouwd om te geloven ?
Op de eerste plaats heb ik voortgezegd wat ik ook zelf
als overlevering had gekregen:
`Christus is gestorven voor onze zonden. Hij is begraven.
Hij werd opgewekt door God, zoals in de heilige Schrift
was voorzien. Hij heeft zich laten zien aan Petrus en
daarna aan de twaalf apostelen.'
Een buitengewone eretitel
Filippenzen 2,8-I1
Als mens was Jezus maar gering,
deemoedig en gehoorzaam tot de dood, tot
de dood aan het kruis.
Daarom heeft God hem hoog verheven en
hem een eretitel gegeven, die boven alle
titels uitstijgt.
14
15
6
Opdat voor Jezus allen zouden
knielen: in de hemel, op aarde
en overal.
Opdat allen ook zouden belijden
tot lof van God, de Vader: Jezus
Christus is de Heer!
EERSTE DEEL
JEZUS LEEFT IN DE VERHALEN
Wie geen geloof hecht aan het
getuigenis van de apostelen, hem
is aan Jezus niets gelegen. Hij
vraagt niet verder. Voor hem zijn
de verhalen, de brieven en de leer
over de Christus niet belangrijk.Jezus kan een uitzonderlijk
mens geweest zijn, maar het loont
niet de moeite omwille van hem
van gezindheid te veranderen en
hem na te volgen.
Maar aan de eerste
verkondiging van Petrus en van
de apostelen te Jeruzalem
hebben duizenden mensen wél gehoor gegeven. Zij erkenden het
nieuwe beleid van God. Hij heeft de Christus gegeven en
gemaakt tot wegwijzer voor een nieuwe levenstocht onder zijn
heerschappij, in zijn rijk. Zij wilden dan ook meer in het
bijzonder vernemen wat Jezus gezegd en gedaan had, waarom
hij ter dood was gebracht...
Om hen te onderrichten werd over Jezus verteld: hoe hij met
alle soorten van mensen was omgegaan, wat hij voor hen had
gedaan, wat hij had geantwoord op de vragen van de joodse
leraars, hoe hij bij alle gebeurtenissen de voorrang had gege ven
aan Gods koninklijke heerschappij, dit is aan het rijk van God.
Die verhalen blikken terug op Jezus die nu Heer is. De
herinneringen aan zijn leven - van de doop in de Jordaan tot en
met zijn verrijzenis - behoren voortaan tot de verkondiging van
het goede nieuws, van het `evangelie'.
Rond het jaar veertig heeft Petrus zulk een Jezuslev en geschetst,
toen hij aan de heiden Cornelius en zijn familie verkondigde:
19
7
8
`Tot welk volk je ook mag behoren, als je God eert en het
goede doet, ben je Hem lief. De mensen van het volk
Israël hebben zijn woord vernomen: het goede nieuws van
vrede, verkondigd door Jezus Christus. Die Jezus is nu de
Heer van àllen.
Jullie weten wat in heel het Jodenland is gebeurd. Jezus
van Nazaret begon op te treden na de doop die door
Johannes was gepreekt. God had hem door die doop
aangesteld en voorzien van zijn geest en zijn kracht.
Daarna ging Jezus weldoende rond en genas allen die
leden onder de macht van het kwaad. God was immers
met hem. Wij apostelen, wij zijn getuigen van al wat hij in
het land van de joden en in Jeruzalem heeft gedaan. Z e
hebben hem echter uit het leven weggerukt: aan een kruis
gehangen.
Maar God heeft hem op de derde dag nadien doen opstaan
en hem weer te zien gegeven... Hij heeft ons gezonden om
aan de mensen te verkondigen en om te getuigen dat Jezus
door Hem is aangesteld tot rechter van levenden en doden.
Ook alle profeten van vroeger hebben gezegd dat al wie in
hem gelooft, vergiffenis van zonden krijgt' (Handelingen
10,35-40.42-43).
De herinneringen aan het leven van
Jezus groeiden aan en werden
verzameld. Marcus is de eerste geweest
om de blijde boodschap helemaal neer te
schrijven. Hij heeft het bondig gedaan in
een nieuw soort boek: het goede nieuws
of evangelie. Marcus heeft de gepreekte
herinneringen geordend binnen het raam
dat Petrus had geschetst. Hij legde het
accent op de laatste gebeurtenissen van
Jezus' leven: op zijn lijden en dood.
Nadien werd de hele prediking over
Jezus nog eens verzameld `volgens
Matteüs'. I n dat boek wordt vooral
bewezen dat uit het Oude Testament kan
worden afgelezen wat God met Jezus'
woorden en daden heeft bedoeld.
En toen schreef Lucas
zijn evangelie. Hij tekende
veel verhalen op uit de
jonge kerkgemeenschappen.
Hij koos en ordende ze om
en
op
allerlei
nieuwe
vragen
te antwoorden.
De
daden
woorden van Jezus staan
naast elkaar Wat
in Lucas over de een
reisverhaal.
tochtlang
van Jezus vertelt vanaf de Jordaan, in
Galilea en tot in Jeruzalem, geeft grond
aan je levensweg volgens het geloof. Zo
begint zijn boek:
AAN DE LEZER
Lucas 1,1-4
Velen hebben al verteld wat onder ons is gebeurd. Zij
steunden op wat ons is overgeleverd door de apostelen,
die alles van het begin af zelf hebben gezien en die in
dienst zijn genomen voor de boodschap. Daarom, waarde
lezer, leek het me goed alles van meet af aan nauwkeurig
na te gaan en het ordelijk voor u neer te schrijven. Mijn
bedoeling is u te doen inzien dat de boodschap waarin u
onderricht bent, betrouwbaar is.
9
1. BIJ DE JORDAAN
Weer een profeet in het Joodse land Lucas
3,1-14
Keizer Tiberius regeerde al vijftien jaar over het Romeinse
rijk. In het rijksgebied waar de joden woonden, was Pontius
Pilatus gouverneur van het landsdeel Judea en Herodes
Antipas viervorst van het andere landsdeel, Galilea. In de
hoofdstad Jeruzalem waren Annas en Kajafas hogepriester.
Toen begon Johannes als profeet in de naam van God te
spreken. Hij was de zoon van Zacharias en Elisabet.
Johannes trad op in de woeste, verlaten streek rond de
rivier de Jordaan. Men noemde hem `de Doper', want in
heel de omgeving preekte hij dat de mensen zich moesten
bekeren en laten dopen om vergeving van zonde te krijgen.
Volgens de heilige Schrift was al voorzien, dat iemand de
stem zou verheffen in de woestijn
een bekeerling! Zeg maar niet bij jezelf: `Mij kan niets
overkomen. Ik ben immers jood. Ik stam af van Abraham,
die Gods uitverkorene was.' Als God wil, kan Hij toch uit
die stenen hier nakomelingen van Abraham maken. Wacht
niet te lang! Jullie zijn zieke bomen die geveld moeten
worden. Ik zie de bijl al aan je voet staan. Elke boom die
geen goede vruchten draagt, wordt omgehakt en verbrand
in het vuur van Gods toorn!'
`Hoe moet ons leven dan zijn ?'vroegen de mensen.
`Wat moeten we doen?'
`Wie meer dan èèn kleed heeft,' antwoordde Johannes,
`moet delen met wie niets heeft. En wie meer dan voedsel
genoeg heeft, moet ook zo doen.'
Er waren tolbeambten komen luisteren. Ook zij wilden
gedoopt worden en vroegen: `Leraar, wat moeten wij doen
?'
`Niet mèèr tolgeld eisen dan is vastgesteld!'
Zelfs soldaten vroegen hem: `En wij, hoe moeten wij
leven ?'
`Geen mensen uitplunderen! Niemand geld of goed
afpersen! Wees tevreden met je soldij !'
om de komst van de Heer voor te bereiden.
Alle mensen zouden dan door God worden
gered.
Met velen trokken de Joden uit hun steden
en dorpen om zich door Johannes in het
water van de Jordaan te laten
onderdompelen.
`Adders van mensen zijn jullie!' riep
Johannes. `Denken jullie te ontkomen aan
Gods straf? Bekeer je naar God toe! En leef
ook in de gezindheid van
22
23
10
Wie is de koninklijk Gezalfde ?
Lucas 3,15-23.38
Het waren toen moeilijke tijden. Iedereen verwachtte
dat God zou ingrijpen. Dat Hij iemand zou zenden
om zijn volk van de Romeinen te bevrijden en het
weer voorspoed te geven. Daarom vroegen velen
zich af: , Zou Johannes niet de verwachte Koning
zijn, de Messias, de Gezalfde van Godswege ?'
Johannes, die wel wist naar wie de mensen
uitkeken, verkondigde luid aan al wie het wilde
horen: `Ik doop jullie maar in water. Na mij zal
iemand komen die sterker is dan ik. Ik ben zelfs niet
goed genoeg om zijn knecht te zijn en zijn sandalen
los te maken. Hij zal jullie overspoelen met de
geestkracht van God. Met vuur zal hij naar jullie
toekomen! Met een mand in de hand, om het graan
van jullie dorsvloer grondig te zuiveren. Hij werpt
het op in de lucht. De tarwekorrels vallen terug in de
mand; die zal hij verzamelen en bewaren in zijn
schuur. Maar het kaf en het stro die er uitwaaien, zal
hij verbranden in onblusbaar vuur!'
Met zulke vermaningen kondigde Johannes het
goede nieuws aan, het evangelie. Hij wees zelfs Herodes Antipas terecht. Die viervorst had namelijk
zijn halfbroer overtuigd te scheiden van zijn vrouw,
want hijzelf wilde haar huwen. Hij had zijn eigen
vrouw daarvoor weggezonden. En nog veel andere
wandaden had hij op zijn geweten.
Onder het volk dat zich liet dopen, was ook
Jezus. Hij kwam van Nazaret. Zoals veel anderen
was hij uit zijn dorp naar Johannes bij de Jordaan
gekomen.
Na zijn doop bleef Jezus in de buurt bidden. Als
de mensen toen de hemel open hadden gezien, dan
zouden ze de geestkracht van God als een duif
hebben zien neerdalen en over Jezus komen. Ze
zouden
God zelf tot
24
hem hebben horen zeggen: `Gij zijt mijn Zoon, mi jn
enige: de lieveling van mijn hart.'
Jezus was toen ongeveer dertig jaar. De mensen
dachten dat hij de zoon van Jozef was. Jozef was
van echt joodse afkomst, hij stamde van David af.
Maar uiteindelijk was Jezus een mens zoals hij
rechtstreeks uit Gods hand komt: de Nieuwe Mens.
25
11
Vandaag is de vervulling gekomen Lucas
4,14-30
2 . I N G AL I L E A
A. VOOR EN TEGEN
Van meet af aan wordt op de
woorden en op de daden van Jezus
gereageerd. Sommigen vinden zijn
optreden onverteerbaar; het komt
niet overeen met de gebruikelijke
godsdienstige opvattingen. Anderen
verwonderen zich erover, vinden het
nieuw en bevrijdend; zij ervaren
Gods kracht in wat Jezus zegt en
doet.
verkeerde verwachtingen
wekken noemt Jezus Om
zichgeen
de Mensenzoon.
Die naam
te
heeft twee betekenissen. De Mensenzoon is de verwachte
Heerser van het komende rijk. Hij zal door God zelf
gezonden worden om zijn volk te bevrijden en te
besturen. Zo had de ziener Daniël het vroeger
aangekondigd. Maar mensenzoon betekent ook: gewoon
mensenkind. Jezus wijst er later op dat hij deemoedig als
gewoon mens veroordeling, lijden en terechtstelling zal
ondergaan.
Om de verkondiging van Gods nieuwe beleid voor de
toekomst te verzekeren, kiest Jezus mannen die men
apostelen noemt: zendelingen. Zij zullen hem volgen,
hem overal vergezellen om later te kunnen getuigen van
zijn woorden en daden.
Bezield door Gods geestkracht, keerde Jezus van bij de
Jordaan naar het landsdeel Galilea terug. Weldra sprak
iedereen in heel die streek over hem, want op de bijeenkomsten in de leer- en gebedshuizen, de synagogen,
nam hij geregeld het woord. Ze vonden hem een uitstekend leraar.
Hij was al in Kafarnaüm geweest. Nu kwam hij in
Nazaret, het dorp waar hij was grootgebracht. Zoals hij
gewoon was, ging hij op de rustdag, de sabbat, met de
mensen van zijn dorp naar de synagoge. Toen er voorgelezen moest worden, stond hij op. De boekrol van de
profeet Jesaja werd hem aangereikt. Hij rolde het boek
open en vond achteraan de plaats waar geschreven staat:
`De geestkracht van God is over mij gekomen, omdat Hij
mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om goed nieuws
te brengen aan arme mensen, om aan gevangenen
vrijlating te melden en aan blinden dat zij zullen zien, om
verdrukten te bevrijden en de tijd van Gods goede
gezindheid aan te kondigen.'
26
12
Toen hij die woorden had voorgelezen, rolde hij het boek dicht,
overhandigde het aan de bediende van de synagoge en ging op
de leerstoel zitten. Aller ogen waren gespannen op hem
gevestigd.
`Vandaag,' zo begon hij, `is de vervulling gekomen van de
profetenwoorden die jullie zo-even gehoord hebben.'
Naarmate hij verder sprak, stemden ze meer in. Allen stonden
verwonderd dat hij zulke mooie dingen zei over Gods
goedgunstige gezindheid en genade.
`Jozef, zijn vader, was toch maar een eenvoudig man,' zeiden
sommigen verbaasd. -'ja, Jezus is een van ons,' zei een ander. 'Van ons dorp!'-'Dan moet hij hier ook de tekenen van God
doen.'-'Hij heeft het wel in Kafarnaüm gedaan.'-'Hij is niet meer
dan de zoon van Jozef !'
Toen Jezus gewaar werd dat ze allerlei opmerkingen hadden, zei
hij: `Natuurlijk, jullie gaan uit van het spreekwoord dat zegt:
Dokter, genees jezelf.'
`Ja !'riep iemand. `In uw eigen dorp zijn er ook zieken en
gebrekkigen die op Gods goedheid rekenen!' `Weten jullie dan
niet,' hernam Jezus, `dat het vroeger alle profeten zo vergaan is ?
Niet èèn werd aanvaard in eigen stad of streek. Jullie kunnen
mijn woorden nagaan. In de tijd van Elia was er droogte en
hongersnood in het land. Veel weduwen en wezen leden toen
gebrek. Maar Elia heeft alleen te Sarepta een weduwe geholpen.
En Sarepta ligt in de streek van Sidon: in het buitenland! De
profeet Elisa heeft zelfs een vreemdeling, een Syriër, van
melaatsheid genezen!'
Dat was te veel gezegd.`Wie heeft dan wel het eerste recht op
Gods goedheid ?' riepen ze woedend.
Ze sprongen recht. Ze gooiden Jezus uit het leerhuis. Daarna
joegen ze hem het dorp uit en zaten ze hem achterna tot aan de
steile rand van een rots. Ze zouden
13
hem in de afgrond gestort hebben, als hij niet met gezag
midden tussen hen was doorgegaan. Hij vertrok vandaar.
Wat 'n machtige woorden! Lucas
4,31-37
Jezus sloeg weer de weg in naar Kafarnaüm. Op de
sabbatdagen trad hij er op als leraar. De mensen waren weg
van zijn woorden, verrukt over zijn meesterlijke leer.
Eens bevond zich onder het publiek in het gebedshuis een
man die bezeten was. In die tijd meende men dat een boze
geest zulke mensen overrompeld had en in zijn macht
gevangen hield. Nu begon de boze geest door de mond van
die man te tieren: `Jezus van Nazaret ! Ik wil niets met u te
maken hebben! Zijt gij gekomen voor mijn ondergang ? Ik
weet wel wie gij zijt: de Heilige van God!'
'Sst,' deed Jezus bezwerend. `Stil maar, boze geest. Ga
weg uit die man!'
De geest slingerde de man tussen het aanwezige volk.
29
13
Toen trok hij uit hem weg. Gelukkig had hij de man geen
letsel berokkend.
Iedereen was met verbazing geslagen: `Wat voor
machtige woorden spreekt Jezus !' - `Wat een gezag!' - `Hij
geeft zomaar bevel aan boze geesten!' - Ze druipen af!'
En overal in de omtrek werd over hem gesproken.
Er zijn nog andere dorpen
Lucas 4,38-44
Van de synagoge spoedde Jezus zich naar het huis van een
zekere Simon. De familie had hem laten roepen, want de
schoonmoeder van Simon lag met hoge koorts te bed. Kon
hij niet helpen ?
Jezus ging aan het ziekbed staan.
de Zoon van God !' - `Gij zij t de Gezalfde !' - Maar ten
strengste verbood Jezus hen te spreken. Zij wisten blijkbaar
dat hij de Messias was.
's Anderendaags kwamen weer veel mensen hem opzoeken. Maar Jezus ging het dorp uit en zocht een eenzame
plaats op.
De mensen vonden hem tenslotte toch. Ze hielden hem
vast: `Gij moogt ons niet verlaten. Blijf bij ons!' Maar hij
verweerde zich: `Ook aan andere dorpen moet ik het goede
nieuws brengen van Gods heerschappij. Daarvoor ben ik
gezonden.'
En hij trok rond om te preken in de synagogen van alle
joodse dorpen in de omtrek.
Werp de netten uit!
Lucas 5,1-11
Met een streng bevel bezwoer hij de koorts. Die trok weg.
De vrouw stond onmiddellijk op. Zij begon zelfs terstond
een maaltijd te bereiden voor de gasten.
Tegen de avond brachten allen hun zieken naar Jezus
toe. Er waren kwalen van allerlei soort. Jezus genas hen
door ieder afzonderlijk de handen op te leggen. De boze
geesten die hij uitdreef, schreeuwden nog: `Gij zijt
14
Eens stond Jezus aan het strand van het meer Gennesaret.
Veel mensen stonden rond hem te dringen, want ze wilden
hem horen spreken. `Het zijn woorden van God,' zeiden ze.
Vlak bij, aan de oever, lagen twee bootjes gebonden. De
vissers stonden in het water hun netten te spoelen.
31
14
Jezus stapte in een van de boten, het was die van Simon
uit Kafarnaüm.
`Steek een eindje van wal,' zei Jezus tegen Simon.
`Niet te ver, dat de mensen me nog kunnen horen.' Hij
ging zitten en gaf vanuit de boot verder onderricht aan het
volk.
Simon en zijn helpers wierpen de netten uit. Toen zij
ze optrokken... een grote overvloed vissen!
`De netten scheuren!' riep Simon. `Hee maats!'
schreeuwde hij naar de mannen in de andere boot die ook
uitgevaren was: `Komen helpen! Vis in overvloed!' Ze
vulden de twee boten tot zinkens toe.
Simon was ontdaan. Zoiets was hem nog nooit overkomen. Hij viel op zijn knieën voor Jezus: 'Heer! Dat
verdien ik niet. Ik ben maar een zondaar. Ga van me weg:
ik ben u niet waardig.'
Ook de anderen waren diep onder de indruk gekomen
van de grote vangst, en van Jezus. Onder hen waren twee
broers, Dakobus en Johannes, zonen van Zebedeus, die
met Simon samenwerkten.
`Vrees niet,' zei Jezus tegen Simon. `Ik roep en zend je
om voortaan mensen te vangen.'
Ze voeren naar de oever. Daar lieten ze alles achter:
vissen, netten, boten... en ze volgden Jezus.
Na zijn toespraak zei hij tegen Simon: `Vaar nu het
meer verder op, en werp de netten uit om te vissen.'
`Onbegonnen werk, heer Leraar!' wierp Simon op. `We
hebben de hele nacht gezwoegd en niets gevangen.
Maar... als gij het vraagt, wil ik nog wel proberen.'
Zolang de bruidegom er is
Lucas 5,27-39
15
Niet ver daarvandaan was een tolkantoor. Daar werkte
een ambtenaar die Levi heette. Zijn volksgenoten wa
33
15
ren niet op hem gesteld, want hij inde belastingen in dienst
van de Romeinen. Jezus vestigde zijn blik op hem en keek
hem wat langer aan. Toen zei hij: `Levi, volg me !'
Onmiddellijk stond de man op. Hij liet alles achter, zijn
papieren en zijn geld, en volgde hem.
Levi gaf een groot feestmaal ter ere van Jezus. Onder de
gasten bevonden zich veel tollenaars, collega's van Levi.
Dat was niet naar de zin van de strenge verklaarders van de
`wet van Mozes'. Vooral de wetgeleerden van de farizeese
richting (dat waren de ijverigsten) morden erover. Ze
klampten de volgelingen van Jezus aan: `Waarom zit jullie
leraar aan tafel met die zondaars ? Hij eet en drinkt en heeft
gemeenschap met tollenaars, met die afpersers!'
Jezus had het gehoord. Hij weerlegde hun opmerkingen:
`Wie gezond is, heeft geen geneesheer nodig. De zieken
wel. Ik ben niet gekomen voor wie al gerechtig is, maar om
zondaars te roepen, dat ze zich bekeren.'
Maar zij drongen aan: `Degenen die de prediking van
Johannes hebben gehoord, die zich hebben bekeerd en
16
hem volgen, moeten dikwijls vasten en zij verrichten heel
wat gebeden. De leerlingen van de ijverige Farizeeën doen
ook veel van dergelijke dingen. Uw volgelingen
daarentegen eten en drinken maar!'
`Als jullie uitgenodigd zijn op een bruiloft, eten en
drinken jullie dan niet om met de bruidegom feest te vieren
zolang hij nog bij het gezelschap is ? Later, als ik
weggenomen zal zijn, zullen mijn volgelingen vasten.
Jullie echter blijven altijd maar bij het oude ! Zien jullie
niet hoe het nieuwe er scheuren en barsten in maakt ? Een
vrouw gebruikt nooit een lap nieuwe stof om een oud kleed
te verstellen. Die passen niet bij elkaar: de nieuwe stof doet
de oude scheuren. En wie giet nieuwe wijn in oude
wijnzakken ? Jonge wijn doet de zakken barsten. Jonge
wijn past in nieuwe zakken. Maar jullie willen niet van
gedachten veranderen. Jullie gelijken op mensen die oude
wijn gedronken hebben. Die zeggen: `De oude is best'. Zij
wensen geen jonge te proeven.'
Ongelofelijke dingen
Lucas 5,17-26
Elke dag onderrichtte Jezus het volk en God gaf hem
kracht om genezingen te verrichten. Maar van overal uit
Galilea kwamen steeds meer Farizeeën op hem af. De
Farizeeën onderhielden trouw de `wet van Mozes' tot in de
kleinste puntjes en leerden het volk hetzelfde te doen. Bij
hen voegden zich nog wetgeleerden, zelfs uit Judea en uit
de hoofdstad Jeruzalem.
Eens kwamen enkele mannen aan met een draagbaar
waarop een verlamde lag. Jezus stond binnen in een huis.
Ze probeerden de lamme tot bij hem te brengen, maar ze
vonden geen weg door de menigte heen. Daarom klommen
ze het dak op, namen er wat tegels weg en door de opening
lieten ze de zieke met bed en al midden tussen het volk
zakken, tot vlak voor Jezus.
35
16
Onmiddellijk stond de man op, iedereen zag het. Hij
nam de draagbaar onder de arm en liep naar huis. Onderweg zong hij een lied om God te danken.
De mensen stonden allemaal versteld. Ook zij begonnen
God te loven. Ze waren van ontzag bevangen en zeiden:
`Vandaag hebben we ongelofelijke dingen gezien!'
Blij verrast door zulk een vertrouwen, zei Jezus:
`Vriend, je zonden zijn je vergeven.'
Dat was zo goed als de kwaal met de wortel uitrukken.
Want velen meenden toen dat elke ziekte het gevolg was
van de zonden die men had bedreven.
`Wat is dat voor iemand,' zeiden de wetgeleerden en
Farizeeën onder elkaar. `Zulk een godslastering! Alleen
God kan zonden vergeven!'
`Wat bespreken jullie daar ?'vroeg Jezus. `Hoe redeneren jullie ? Wat is gemakkelijker: zeggen `je zonden zijn
je vergeven' of zeggen `sta op en loop' ? Wel, opdat jullie
zouden weten dat ik als de Mensenzoon op aarde volmacht
heb om zonden te vergeven...' - nu keerde hij zich tot de
lamme -'Ik zeg je: sta op! Pak zelf die draagbaar en ga naar
huis!'
17
Mag het wel op sabbat?
Lucas 6,1-11
De Farizeeën en hun wetgeleerden waren nog ongeruster
geworden. Van nu af aan hielden zij Jezus scherp in het
oog. Eens ging hij op een voorgeschreven rustdag door
korenvelden. Zijn leerlingen plukten aren en wreven ze
tussen hun handen uit om de graankorrels te eten. De
Farizeeën hadden het gezien!
`Waarom doen jullie iets dat op sabbat, op de rustdag,
niet mag ? Jullie maaien en dorsen!'
Jezus gaf hen een antwoord uit de heilige Schrift:
`Kennen jullie dan niet het verhaal van de grote koning
David ?Hij en zijn gezellen kregen honger. Hij ging het
heiligdom van God binnen, nam er de ceremoniebro
37
17
den, at ervan en deelde ze met zijn gezellen. Toch schrijft
de `wet van Mozes' voor, dat alleen de priesters daarvan
mogen eten. David stond dus boven de wet ? Zo ben ik, de
Mensenzoon, meester van de sabbat.'
Op een andere sabbat in een synagoge zat onder het volk
een man met een gebrekkige rechterhand. De Farizeeën
waren er weer bij. Zij wachtten af of Jezus uitgerekend op
de voorgeschreven rustdag iets voor de man zou doen... dan
konden ze hem beschuldigen.
Omdat Jezus vermoedde wat ze op het oog hadden, riep
hij de man met de gebrekkige hand toe: `Jij daar, sta op!
Kom hier in het midden, dat allen je kunnen zien.'
Toen de man goed zichtbaar bij hem stond, zei Jezus:
`Nu vraag ik aan allen hier aanwezig: Moet je op sabbat
niet veeleer goed doen dan kwaad ? Niet veeleer redden dan
laten verloren gaan ?'
De man stak zijn hand hoog op, en... hij was genezen!
De Farizeeën en hun wetgeleerden waren woedend. Ze
staken de hoofden bijeen om te bespreken wat ze
tegen Jezus konden doen.
Twaalf zendelingen
Lucas 6,12-16
Jezus was de heuvels ingetrokken om te bidden. De hele
nacht bracht hij door in gebed, alleen met God. Toen het
dag werd, riep hij zijn leerlingen bij zich. Uit hen koos hij
er twaalf. Later zouden zij apostelen genoemd worden:
zendelingen.
Het waren: de visser Simon, aan wie Jezus later de
naam Petrus of `Rots' zal geven, en de broer van Simon:
Andreas. Ook de twee broers Dakobus en Johannes, de
zonen van Zebedeüs. Verder Filippus, Bartolomeüs,
Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon die `de
IJveraar' genoemd wordt, judas Taddeüs de zoon van
Dakobus, en tenslotte de Judas die een verrader zal
worden.
Het werd stil. Jezus keek rond. Hij wachtte op een
antwoord, maar niemand bracht iets in het midden. `Steek
nu je hand uit,' zei hij tegen de man.
18
39
18
B. HET PROGRAMMA
Degenen die Jezus aanvaarden, worden door Lucas
`leerlingen' genoemd. Ze zijn talrijk en zoeken overal
hun Meester op om hem te horen. Hen leert Jezus hoe ze
moeten zijn om bij God te horen; de eenvoudigen, de
armen en deemoedigen hebben de voorrang. Met
voorbeelden en spreuken toont Jezus wat ze moeten doen
om onder Gods heerschappij met elkaar in vrede te
leven.
je te wachten bij God. Zo hebben ze immers vroeger ook
de profeten behandeld.
,.,
Maar ach! Wee jullie, rijken,
want voldoening hebben jullie al.
Wee jullie die nu overvloed hebben,
want jullie zullen honger lijden.
Wee jullie die nu lachen,
want jullie zullen wenen en huilen.
Wee, wanneer alle mensen je prijzen. Zo hebben ze immers
vroeger ook de valse profeten gevleid.'
Om kinderen van God te worden
Lucas 6,17-26
De twaalf waren bij Jezus, toen hij van de heuvels
afdaalde. In de vlakte hield hij stil, want een grote groep
van zijn leerlingen stond hem daar op te wachten. Ook een
grote menigte volk uit heel het Joodse land, uit Jeruzalem
en uit het kustgebied tot Tyrus en Sidon toe. Ze waren
gekomen om naar hem te luisteren en veel zieken
verlangden genezen te worden. Iedereen probeerde hem
aan te raken, want Gods kracht ging van hem uit en genas
allerlei kwalen.
Jezus keek op, liet zijn blik op de leerlingen rusten en
sprak:
f
`Gelukkig jullie die armoe lijden,
want God kan jullie heer zijn.
Gelukkig als jullie nu honger hebben,
want jullie zullen verzadigd worden.
Gelukkig als jullie nu wenen,
want jullie zullen lachen.
Acht je gelukkig als de mensen je niet moeten hebben
omwille van mij, de Mensenzoon, en als ze je uitstoten,
uitschelden en buitenwerpen als vuil. Als dat je overkomt,
dans dan van vreugde, want een groot loon staat
19
Als kinderen van God samenleven
Lucas 6,27-38.41-42.46-4942.46-49
'Bemin! Heb zelfs je vijanden lief. Wees goed
voor wie je haten. Wens het goede aan wie je
kwaad toewensen. Bid voor wie je mishandelen.
Slaan ze je op de ene wang, bied
ook de andere aan. Nemen ze je
bovenkleed, laat ook het
onderkleed nemen.
Aan ieder die iets vraagt, moet je
geven. Neemt iemand weg wat van jou
is, eis het niet terug.
Wat je wil dat de mensen voor jou doen, moet
jij ook voor hen doen.
Als je alleen bemint die jou beminnen, welke dank
kun je dan verwachten ? Ook de goddelozen
beminnen alleen wie hen beminnen. Als je alleen
goed doet aan wie jou goed doen,
41
19
Vergeef, en God zal je
vergeven.
welke dank kun je dan verwachten ?
Ook de goddelozen doen maar dat.
Geef, en God zal je geven. Een volle maat,
aangestampt en overlopend, zal Hij in je
schoot werpen. Want met de maat waarmee
jij meet, zal God voor jou meten.
Als je enkel leent aan wie teruggeeft,
welke dank kun je dan verwachten ? Ook de
goddelozen lenen om terug te krijgen.
Doe goed, leen uit zonder hoop terug te krijgen,
en jullie worden rijk beloond:
jullie zullen kinderen van de Allerhoogste zijn!
Hij is immers ook goed voor ondankbaren en bozen.
Waarom let je op de splinter in het oog
van je broeder, en zie je niet de balk in
je eigen oog ? Hoe kun je tegen je
broeder zeggen: `Laat me die splinter
uit je oog halen', als je de balk in je
eigen oog niet ziet ? Schijnheilige!
Wees barmhartig zoals je Vader
barmhartig is!
Oordeel niet, en God zal je niet
oordelen. Veroordeel niet, en
God zal je niet veroordelen.
42
20
C. ZONDER GRENZEN
Haal eerst die balk uit je eigen oog,
pas dan zie je scherp genoeg
om de splinter uit je broeders oog te halen.
Waarom me aanroepen met `Heer ! Heer!',
als je niet doet wat ik zeg ?
leder die tot mij komt,
naar mijn woorden luistert en ze doet,
is zoals de mens die een huis heeft gebouwd.
Hij heeft heel diep gegraven
en de fundamenten op rotssteen gelegd.
Toen kwam een overstroming.
De vloed beukte tegen dat huis maar kon het niet
doen wankelen.
Wie echter mijn woorden hoort en ze niet doet,
is zoals de mens die een huis had gebouwd op zand,
zonder fundering De vloed beukte ertegen en het
stortte in, tot op de grond verwoest.'
De eerste die zijn woorden onderhoudt, is Jezus zelf. Zoals z ijn Vader
geen grenzen kent om goed te doen, zo laat ook hij
'zich niet
inperken. Met Gods kracht doet hij zelfs de dood
wijken. Mensen richten slagbomen op: tussen volksgenoot en
vreemde, tussen goeden en kwaden. Jezus breekt ze af. Maar
sommigen mopperen daarover. Zij zien niet mèèr dan wat
hun ogen constateren, zij blijven bij wat ze vanouds hebben
Voor een Romein!
Lucas 7,1-10
.
Jézus trok verder, naar Kafarnaüm. In dat dorp woonde een Romeins
officier met zijn knecht. Die knecht was zwaar ziek geworden en lag op
sterven. De officier stelde de jongen bijzonder op prijs. Toen hij van Jezus
hoorde, ging hij naar de voornaamste joden van het dorp. Jezus is van jullie
volk,' zei hij. `Willen jullie hem voor mij verzoeken mijn knecht te komen
genezen ?'
Zij kwamen bij Jezus, riepen dringend zijn hulp in en poogden hem over te
halen. `Die man verdient dat gij helpt. Hij houdt van ons volk. Op eigen
kosten heeft hij het gebedshuis, de synagoge, voor ons gebouwd.'
Jezus ging met hen mee. Maar hij was niet ver meer van het huis of de
officier zond enkelen van zijn vrienden naar hem toe met de boodschap:
`Heer, doe geen verdere moeite. Ik ben niet waard dat gij bij mij aan huis
komt. Ik acht me o ok niet goed genoeg om zelf naar u toe te komen. Een
bevel van u volstaat om mijn knecht te genezen. Ik weet hoe dat gaat. Zelf
ben ik een ondergeschikte en krijg bevelen; onder mij staan dan weer
mannen aan wie ik bevelen geef. Zeg ik `Ga', dan gaan ze; `Kom', dan
komen ze. Zeg ik aan mijn knecht
21
21
`Doe dit', dan doet hij het. Wees zo goed... Een bevel
op afstand volstaat.'
Toen Jezus dat hoorde, stond hij verbaasd over die
Romein. Hij keerde zich om naar het volk dat hem gevolgd
was: `Nu moet ik toch zeggen: zulk een groot geloof heb ik
in heel Israël niet gevonden.'
De vrienden van de officier keerden terug. Toen zij in
het huis, kwamen, vonden ze de knecht weer gezond.
Sommigen blijven aan de kant staan
Lucas .3,19-20; 7,18-35
Johannes de Doper was door
Herodes Antipas, de viervorst
van Galilea, in de gevangenis
opgesloten. De vorst nam het niet
dat Johannes hem
terechtgewezen had.
Leerlingen van de Doper
kwamen hem geregeld
vertellen wat Jezus deed en
zei. Op zekere dag riep
Johannes twee van zijn
22
leerlingen bij zich en zond hen naar Jezus om te vragen:
'Zijt gij degene naar wie we uitzien als de man die van
Godswege komt, of moeten we een ander verwachten ?'
Toen de leerlingen met die vraag bij Jezus kwamen,
zagen zij dat hij veel mensen van allerlei ziekten en kwalen
genas, boze geesten uitdreef en tal van blinden het gezicht
teruggaf.
`Ga Johannes vertellen wat jullie hier zien en horen,'
antwoordde Jezus. `In de heilige Schrift was voorzien, dat
lammen zouden lopen, melaatsen gereinigd worden, doven
horen, blinden zien, en dat aan arme mensen het goede
nieuws zou verkondigd worden. Gelukkig wie aan mij geen
aanstoot neemt.'
De boden vertrokken, en Jezus begon tot de menigte
over Johannes de Doper te spreken:
`Naar wat zijn jullie gaan kijken in de woestijn ? Naar riet
dat heen en weer waait ? Ja, naar wat voor iemand zijn
jullie gaan kijken ? Naar een man in fijne kleren ? Die dure
kleren dragen en in weelde leven vind je in koninklijke
paleizen. Zeg me, naar wat zijn jullie gaan kijken ? Naar
een profeet ? Ja, ik kan het verzekeren: nog mèèr dan een
profeet. In de heilige Schrift is in naam van God over hem
en over mij gezegd: `Let wel: Ik zend mijn bode voor u uit,
de weg voor uw komst zal hij bereiden'. Onder de
mensenkinderen vind je geen grotere dan Johannes, maar
de minste onder Gods nieuwe heerschappij is groter dan
hij.'
47
22
Het gewone volk had gehoor gegeven aan
Johannes; ja, zelfs tollenaars waren op Gods
bedoeling ingegaan. Zij hadden zich laten
onderdompelen en door Johannes laten dopen. Maar
de Farizeeën en wetgeleerden waren tegen Gods
plan ingegaan. Zij hadden zich niet laten dopen.
Daarom zei Jezus nog:
`De mensen van vandaag lijken op kinderen die
op het marktplein spelen. De ene groep verwijt de
andere: `We hebben fluit voor jullie gespeeld,
maar jullie hebben niet willen dansen. Nu zingen
we droevige liedjes, en jullie willen niet treuren.'
Eerst komt Johannes de Doper: hij vast, drinkt
geen wijn, en jullie zeggen: `Hij is van de duivel
bezeten.' Dan kom ik, de Mensenzoon: ik eet en
drink, en jullie zeggen: `Wat een veelvraat! Wat
een zuiper! Uit tollenaars en zondaars kiest hij
zijn vrienden.' Wie Gods wijsheid kregen, gaan in
op Gods bedoeling.'
23
Een slechte vrouw!
Lucas 7,36-50
Simon, een farizeeër, nodigde Jezus eens uit bij hem te
komen eten. Jezus trad het huis binnen en werd ge vraagd
onmiddellijk plaats te nemen op de ligbank aan tafel.
Nu was er in dat dorp iemand die bekendstond als een
slechte vrouw. Zij vernam dat Jezus bij de farizeeër te
gast was. Zij nam een fijn vaasje van albast vol geurige
balsem en drong bij Simon binnen. Zij ging achter Jezus
staan, bij zijn voeten, en schreide. Haar tranen drupten op
zijn voeten. Met haar haren droogde zij ze af, kuste ze
aldoor en zalfde ze met de balsem.
De farizeeër had het gezien. `Als hij een profeet is,'
mompelde hij, `moet hij weten wie dat is en wat voor
iemand hem nu aanraakt. 't Is een slechte vrouw.'
Jezus haakte in: `Simon, daar heb ik wat op te zeggen'.
`Doe maar, Leraar,' zei de farizeeër benieuwd.
`Bij een geldschieter stonden twee mannen in de
schuld. De een moest hem nog vijfhonderd zilverstuk ken
terugbetalen, de ander vijftig. Geen van beiden kon
terugbetalen. Daarom schold hij ze hun schuld kwijt...
Wie van deze twee zal het meest van de geldschieter
houden ?'
`Ik veronderstel: degene aan wie het meest kwijt gescholden is.'
'Juist!' antwoordde Jezus, en hij vroeg verder terwijl
hij zich naar de vrouw keerde: `Simon, je hebt deze
vrouw bezig gezien ?'
'Jazeker!'
`Ik ben hier binnengekomen, en jij hebt niet eens water
aangeboden om mijn voeten te verfrissen! Zij heeft ze
gewassen met haar tranen en met haar hoofd haar
afgedroogd. Jij hebt me geen kus gegeven om me te
verwelkomen. Zij heeft niet opgehouden mijn
49
23
voeten te kussen sinds ik hier ben. Jij hebt me niet de eer
bewezen mijn hoofd met olie te zalven. Zij heeft mijn
voeten gezalfd met balsem... Ik verzeker je: haar zonden
zijn haar vergeven, hoeveel het ook zijn, want zij heeft veel
liefde betoond. Aan wie weinig liefheeft, kan weinig
vergeven worden.'
Daarop zei hij tot de vrouw: `Je zonden zijn vergeven.
Je geloof heeft je gered. Ga nu in vrede!'
Die mee aan tafel aanlagen, vroegen zich af. `Wie is hij
dan wel, dat hij zelfs zonden vergeeft ?'
D. WIE IS HIJ DAN WEL?
De ongewone woorden en daden van Jezus lokken de
hoofdvraag uit. welke rol vervult hij onder ons? Wie is
hij? De mensen kunnen het antwoordvermoeden in een
parabel, in de taak van de twaalf zendelingen, in de
voorzienige spijziging... Al wat Jezus zegt en doet,
spreekt uiteindelijk over hem. Maar alleen de
leerlingen vermoeden iets van zijn levensgeheim. Jezus
haast zich om hun antwoord aan te vullen.
In Jezus' gezelschap
Lucas 8,1-3
Nu volgde een tijd dat Jezus predikend op weg was langs
steden en dorpen. Hij verkondigde het goede nieuws van
Gods heerschappij, van zijn nieuw beleid. De twaalf
mannen die hij had gekozen, waren altijd bij hem. Ook
enkele vrouwen vergezelden hem. Zij waren van
bezetenheid of andere ziekten genezen. Onder hen was
Maria, die Magdalena wordt genoemd; zij was van boze
geesten verlost. Verder Joanna, de vrouw van iemand die
voor Herodes Antipas werkte, Suzanna en nog veel
anderen. Uit eigen middelen zorgden zij voor Jezus en voor
zijn hele gezelschap.
Wie is de zaaier ?
Lucas 8,4-8
Toen weer eens veel volk uit stad
en dorp rond hem
samengestroomd was, vertelde
Jezus deze gelijkenis.
`Een boer trok uit om te
zaaien. Bij het zaaien viel een
handvol zaad op de weg. Daar
24
51
24
werd het vertrapt, of vogels pikten het op. Een gedeelte van
het zaad viel op rotsgrond. Maar eens opgeschoten,
droogde het uit bij gebrek aan water. Een ander gedeelte
viel temidden van distels. Die groeiden ermee op en
verstikten het. Een gedeelte tenslotte viel in goede grond.
Toen het was opgeschoten, bracht het honderdvoudig op.'
Aan het slot van zijn verhaal riep Jezus de mensen toe:
`Al wie het gehoord heeft, moet proberen te begrijpen! Wie
zaait het woord ?'
mensen aan hun lot overlaat.'
Zij gingen op weg. Ze trokken van dorp tot dorp om
overal het goede nieuws te verkondigen en mensen te
genezen. Toen ze terugkeerden, brachten ze verslag uit
over alles wat ze gedaan hadden. Jezus wilde nu met hen
alleen zijn en nam ze mee in de richting van het stadje
Betsdïda.
Nog twaalf manden over
Lucas 9,11-17
Wat is het zaad ?
Lucas 8,19-21
Nu kwamen daar Jezus' moeder en zijn broers aan. Ze
konden niet tot bij hem geraken, zo veel volk was er! Men
meldde het hem: `Uw moeder en uw broers staan daar
veraf. Ze willen u zien.' `Wie is het meest aan mij verwant
?'vroeg Jezus. `Die het woord van God horen, en ernaar
leven!'
Twaalf zonder reisstok
Lucas 9,1-6.10
Op een dag riep Jezus de twaalf mannen die hij gekozen
had, bijeen. Hij liet hen delen in zijn macht en gezag over
alle boze geesten, en ook in de kracht om zieken te
genezen. Daarop zond hij hen uit om Gods heerschappij te
verkondigen en om te genezen.
`Voor onderweg moeten jullie niets meenemen,' zei hij.
`Zelfs geen stok! Geen reiszak, geen voedsel, geen geld.
Jullie moeten ook geen reservekleren hebben. Vinden jullie
gastvrijheid bij iemand, blijf dan in dat huis logeren tot
jullie uit dat dorp vertrekken. Worden jullie slecht
onthaald, verlaat dan die plaats en schud het stof van die
stad van je voeten als bewijs dat je die
25
De mensen kwamen te weten waar Jezus was, en gingen
hem achterna. Hij liet ze maar weer komen en begon te
spreken over de koninklijke heerschappij van God. Waren
er die genezing nodig hadden, hij maakte ze gezond. Zo
liep de dag ten einde.
Nu kwamen de twaalf naar Jezus toe: `Stuur die mensen
weg! Laat ze in de dorpen en gehuchten verderop onderdak
zoeken en eten. Hier is het woest en eenzaam.'`Geven jullie
hen maar te eten,' antwoordde hij. `Wij hebben niet meer
dan vijf broden en twee vissen! Of moeten we voor die
massa mensen eten gaan kopen ? Ruw geschat, zijn er wel
vijfduizend!'
`Laat ze gaan zitten in groepen van zowat vijftig bij
elkaar,' beval Jezus.
53
25
De twaalf voerden de opdracht uit en gaven ieder zijn
plaats.
Nu nam Jezus de vijf broden en de twee vissen. Nadat
hij de ogen naar de hemel had opgeslagen, loofde hij God
om te danken. Hij brak de broden en gaf ze aan zijn
leerlingen om ze aan de menigte uit te delen.
Allen aten ervan tot ze genoeg hadden. Daarna haalde
men op wat er over was aan brokken: twaalf manden vol!
De hoofdvraag
Lucas 9,18-22
Jezus trok zich geregeld terug om alleen te zijn en te
bidden. Op een keer kwamen de leerlingen bij hem en hij
stelde hen de vraag: `Wat wordt er onder de mensen
gezegd ? Wie zeggen ze dat ik ben ?'
Een van hen antwoordde: `Johannes de Doper die
teruggekomen is.'- Een ander zei: `Ik heb zelfs horen
26
zeggen: Elia!'-`Ja, of dat een van de andere profeten van
vroeger is opgestaan.'
`Maar jullie,' vroeg Jezus verder, `wie zeggen jullie dat
ik ben ?'
Nu nam Petrus het woord: `De koninklijk Gezalfde van
God!'
`Sst !' deed Jezus. `Ik verbied jullie ten strengste het
aan iemand te zeggen. De Mensenzoon, die ik ben, zal
veel moeten lijden. Hij zal verworpen worden door de
leiders van het volk, door de priesters en de wetgeleerden.
Hij zal gedood worden... Maar op de derde dag zal hij
opstaan uit de dood.'
Het volledige antwoord
Lucas 9,23-27.44-48
In het publiek zei Jezus: `Wie mij achterna wil komen,
moet zichzelf verloochenen, dagelijks zijn kruis opnemen
en mij volgen.
55
26
Want wie zijn leven wil redden, zal
het verliezen.
Maar wie zijn leven om mij verliest, zal
het redden.
Wat heb je eraan de hele wereld te winnen, als je
zelf dood of ten onder gaat ?
Wie zich over mij of mijn woorden schaamt, over hem zal
ook de Mensenzoon zich schamen, wanneer hij zal komen
in zijn heerlijkheid, in de heerlijkheid van de Vader en van
allen die bij Hem zijn. Ik kan jullie verzekeren: onder de
aanwezigen hier zijn er die niet zullen sterven voordat ze
die tijd van Gods koninkrijk hebben gezien.'
Kort nadien zei Jezus opnieuw tegen zijn leerlingen:
`Luister goed! De Mensenzoon zal weldra worden verraden
en in de handen van de mensen vallen.'
Maar zij zagen niet in wat hij bedoelde. Toch durfden ze
hem niet te vragen wat die woorden betekenden. Er kwam
wel onenigheid onder hen: ze twistten erover wie de
grootste van hen was.
Jezus, die hun hart doorzag, riep een kind, liet het bij
zich komen en zei:
`Wie zulk een kind opneemt omwille van mij, neemt mij
op. En wie mij ontvangt, ontvangt Hem die mij heeft
gezonden. Wie zich de kleinste acht en allen ten dienste
staat, die is groot!'
3. ONDERWEG
A. GOD KLEEDT DE BLOEMEN
De tegenstand die Jezus in Galilea
ondervindt, komt vanuit Judea. Uit
de hoofdstad Jeruzalem zijn de
Farizeeën en hun wetgeleerden
hem afkeurend komen gadeslaan.
Nu wil Jezus tot het einde toe zijn
volk dienen en dus ook in
Jeruzalem de boodschap van het
goede nieuws brengen, wat het hem
ook mag kosten. Daarom gaat hij
reis.
De vele dingen die deopevangelist
Lucas op die tocht laat
zeggen en gebeuren, staan hier per onderwerp
geordend. Eerst horen we hoe Jezus zelf zijn levensweg
opvat. Zo zullen ook zijn volgelingen zich van alle
ballast moeten ontdoen om het nieuws van Gods rijk te
brengen. Je kunt zelfs geen kandidaat zijn voordat rijk,
als je bekommerd bent om rijkdom.
De dagen waren in zicht dat God hem zou opnemen.
Daarom sloeg Jezus vastberaden de richting van Judea in
om naar Jeruzalem te gaan.
Terwijl hij met zijn leerlingen onderweg was, zei
iemand hem: `Ik wil u volgen, waar gij ook heengaat.'
27
57
27
Nog iemand anders zei: `Heer, ik wil u volgen...
maar mag ik eerst afscheid nemen van mijn familie ?'
`Wie begint te ploegen en nog achterom kijkt, is
niet geschikt om voor de heerschappij van God te
werken,' antwoordde Jezus.
Raven hebben geen zolders
Lucas 12,13-34
Hij antwoordde: `Vossen hebben holen, vogels
hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft niets:
zelfs geen steen om zijn hoofd te laten rusten.'
Tegen iemand anders zei Jezus: `Volg mij.'
`Heer, mag ik eerst teruggaan om mijn vader te begraven ?' vroeg de man.
`Laat de doden hun doden begraven. Maar jij: trek
er op uit en verkondig het goede nieuws van Gods
heerschappij !'
28
Iemand uit het volk kwam Jezus onderbreken. Hij
vroeg: 'Leraar! Zeg eens aan mijn broer, dat hij de
erfenis met mij moet delen!'
`Maar man,' antwoordde Jezus, `wie heeft mij als
rechter of notaris over jullie aangesteld ?'
En zich tot allen richtend, vervolgde hij: `Kijk uit
en pas ervoor op, dat jullie niet steeds mèèr willen
hebben. Al heb je overvloed, je dankt je leven niet
aan wat je bezit. Luister naar deze gelijkenis:
Er was eens een rijk man. Zijn land had een grote
oogst opgeleverd. Hij begon plannen te maken: `Wat
moet ik nu doen ? Ik heb geen plaats genoeg om heel
die oogst op te bergen. Dit zal ik doen: ik breek mijn
schuren af en bouw grotere. Daar zal ik het graan en
al mijn goed onderbrengen. Dan kan ik gerust zijn:
Man, je hebt een grote voorraad liggen voor veel
jaren. Rust nu uit, eet en drink, en geniet van het
leven.' Maar God zei tegen die man: 'Dwaas! Nog
deze nacht eis Ik je leven op. Voor wie is dan alles
wat je bij elkaar gespaard hebt ?'
Zo vergaat het allen die schatten verzamelen voor
zichzelf, maar niet rijk zijn in Gods ogen.'
Tegen zijn leerlingen zei Jezus:
`Wees dus niet bezorgd voor je leven! Maak
je geen zorgen over je eten of over de kleren
die je zult aantrekken.
59
28
Daarom moeten ook jullie niet bezorgd vragen: `Wat
zullen we eten en drinken ?' Dat vragen de
ongelovigen zich af. Jullie Vader weet wat jullie
nodig hebben. Tracht vooral onder zijn heerschappij
te komen, de rest zal God erbij geven.
Want je leven is meer waard dan het voedsel en
je lichaam is meer dan de kleren. Let eens op de
raven: ze zaaien niet en maaien niet, ze hebben
geen zolders en geen schuren... God voedt ze. En
jullie zijn zoveel meer waard dan vogels!
Wie van jullie kan met zijn tobben
zijn levensweg een eindje verlengen ? Als je zoiets
gerings niet kunt, waarom je dan om al het overige
bekommeren ? Let eens op de veldbloemen: ze
spinnen niet en weven niet... maar Salomo in al zijn
glorie was niet gekleed zoals een van hen. Als God
nu zo de planten siert die vandaag op het veld staan
en morgen voor brandstof dienen, hoeveel te meer
zal Hij jullie kleden, kleingelovigen!
Vrees niet, kleine kudde! Jullie Vader is zo goed je onder
zijn heerschappij op te nemen. Verkoop dan maar wat je
bezit en geef het als aalmoes.
Schaf je een beurs aan die niet verslijt. Verzamel bij God
schatten die niet uitgeput raken; geen dief kan daar bij
komen en er vreet geen mot aan. Waar je schat ligt, is ook
je hart.'
Een kam eel h eeft he t gem akk el i j ker
Lucas 18,18-30
Een voornaam man stelde eens deze vraag: `Goede
Meester, wat moet ik doen om deel te hebben aan het
eeuwig leven ?'
Jezus antwoordde met een vraag: `Waarom noem je
mij goed ? Niemand is goed in vergelijking met God.
En... je kent toch de geboden ? Je zult geen echtbreuk
plegen, je zult niet doden, niet stelen, niet vals getuigen,
eer je vader en je moeder...'
`Van jongs af heb ik al die geboden onderhouden,' zei
de man.
`Dan ontbreekt je nog één ding: al wat je hebt moet je
verkopen en de opbrengst aan de armen geven. Zo zul je
een kapitaal bezitten bij God. Kom dan en volg mij !'
Toen hij dat hoorde, was de man zeer bedroefd, want
hij was heel rijk.
,Jezus zuchtte: `Wat is het moeilijk voor degenen die
veel bezitten, om onder de heerschappij van God te lever !
Voor een kameel is het gemakkelijker door het
61
29
oog van een naald te kruipen dan voor een rijke om in het
rijk van God binnen te komen.'
`Wie kan dan nog gered worden ?'vroegen de mensen.
`Wat mensen niet kunnen, dat kan God,' antwoordde
Jezus.
`En wij ?' vroeg Petrus. `Wij hebben ons bezit prijsgegeven om u te volgen!'
wie zal je dan het enig waardevolle toevertrouwen ?
Geen knecht kan twee heren tegelijk dienen: je houdt
meer van de een dan van de ander, of je stelt de een
boven de ander. Zo kun je niet tegelijk God dienen èn
het geld.'
De Farizeeën die dat gehoord hadden, lachten Jezus uit,
want zij waren op geld belust. Maar hij antwoordde
gevat: `Jullie praten jezelf goed voor de mensen. Maar
God doorziet je hart. Wat de mensen ten zeerste waarderen, is een gruwel in Gods ogen.'
`Dit staat vast: ieder die zijn huis, zijn vrouw, zijn
broers, ouders of kinderen heeft verlaten omwille van Gods
heerschappij, zal het veelvoudig terugkrijgen in deze
wereld, en hij krijgt het eeuwig leven in de toekomstige
wereld.'
Wat de mensen ten zeerste waarderen Lucas 16,10-15
`Wie betrouwbaar is in kleine dingen, is
ook in grote betrouwbaar. Wie oneerlijk
is in kleine dingen, is ook in grote
oneerlijk. Als je niet betrouwbaar bent
en oneerlijk in geldzaken,
30
63
30
B. MENSEN LANGS DE WEG
Wie in de spiegel van zijn rijkdom kijkt, in glas dat
met zilver belegd is, ziet alleen zichzelf. Wie door het
venster kijkt, door een ruit van enkel glas, ziet langs
de weg ook de anderen: hij is niet blind voor hun
nood.
Twee zilverstukken uit de beurs
Lucas 10,25-37
Een wetgeleerde wilde Jezus eens op de proef stellen. Hij
trad naar voren uit het volk en vroeg: `Meester, wat moet
ik doen om zeker te zijn dat het eeuwig leven mij te beurt
valt ?'
`Wat staat er in de `wet van Mozes' geschreven?' vroeg
Jezus. `Kun jij niet lezen ?'
De man zei z'n lesje op: 'je moet de Heer, je God,
beminnen met heel je hart, met heel je ziel, met al je
krachten en met heel je gemoed. En je naaste moet je
beminnen als jezelf.'
'Juist!' zei Jezus. `Goed geantwoord! Doe het dan ook
en je zult eeuwig leven.'
Maar de man wilde zijn gezicht niet verliezen en vroeg
verder: `Enne... wie is dan wel mijn naaste ?' Jezus nam de
gelegenheid te baat en begon:
Eens reisde een man van Jeruzalem naar Jericho. Maar
onderweg viel hij in een hinderlaag van rovers. Die
sloegen en plunderden hem, ze vluchtten weg terwijl ze
hem halfdood achterlieten. Toevallig kwam een priester
langs de weg. De priester zag de man liggen, maar hij ging
er wijd omheen en liep door. Hij vreesde misschien een
dode aan te raken, zodat hij volgens de wet dan een
tijdlang niet aan gebeden en ceremoniën zou mogen
deelnemen. Er kwam ook een dienaar van de tempel langs.
Hij zag de man en liep er eveneens omheen. Toen kwam
daar een Samaritaan aan, iemand
van het volk dat jullie niet kunnen lijden. De Samaritaan
zag de man en kreeg medelijden. Hij ging naar hem toe,
verzorgde zijn wonden met olie en wijn, en verbond ze.
Daarna zette hij de man op zijn eigen rijdier, voerde hem
naar een nabije herberg en zorgde verder voor hem. De
volgende morgen haalde hij twee zilverstukken uit zijn
beurs en gaf ze aan de waard: `Wil je voor hem zorgen ?
Als je nog meer kosten hebt, zal ik het je vergoeden als ik
weer langskom.'
Daarop vroeg Jezus aan de wetgeleerde: `Wie van de
drie is volgens jou de naaste geweest van het slacht
offer ?'
`Degene die medelijden
gehad heeft.'
`Ga, en doe zoals hij !'
65
31
31
Nog geen kruimel brood
Lucas 16,19-31
`Er was eens een rijk man. Hij droeg purperen kleren en
fijn linnen. Elke dag gaf hij een schitterend feest. Voor zijn
deur lag een arme, Lazarus. Die was met zweren overdekt,
en smachtte ernaar zijn honger te stillen met de kruimels
die van de tafel van de rijke vielen. Maar er kwamen alleen
honden... om zijn zweren te likken.
De arme Lazarus stierf. In de hemel kreeg hij een
ereplaats: naast Abraham.
Ook de rijke man stierf. Hij werd begraven en kwam in het
dodenrijk terecht. Hij leed er pijnen. Toen hij vanuit de
diepte omhoog keek, zag hij in de verte Abraham, en
Lazarus naast hem.
`Vader Abraham !'riep hij luid. `Heb medelijden met me!
Stuur Lazarus naar me toe, en laat hem de top van zijn
vinger in het water steken om mijn tong te bevochtigen. Ik
lijd hier verschrikkelijk in die vlammen!'
`Zoon,' antwoordde Abraham, `denk eraan dat jij het in het
leven goed hebt gehad en Lazarus slecht. Nu wordt hij
getroost en jij gefolterd. Bovendien gaapt er tussen ons en
jou een grote kloof. Niemand kan van hieruit naar jullie toe
of omgekeerd.'
`Ach vader! Ik smeek u: stuur hem dan tenminste naar mijn
ouderlijk huis. Ik heb nog vijf broers. Laat Lazarus ze
aanmanen, anders komen zij ook in dit oord van foltering
terecht.'
`Ze hebben de `wet van Mozes' en de aanmaningen van
de profeten. Dat ze daarnaar luisteren!'
`Ach nee, vader Abraham! Pas als iemand van de doden
naar hen toe gaat, zullen ze tot inkeer komen.' `Als ze geen
gehoor geven aan Mozes en aan de profeten, zullen ze ook
niet overtuigd worden als iemand uit de dood opstaat,' zei
Abraham.'
66
C. LICHT IN DE OGEN
In veel, soms korte en verspreide gezegdes, spreekt Jezus
over het meest noodzakelijke. Hoe moet de diepere
gezindheid zijn, die ons als een licht in ons binnenste
vergezelt en de richting wijst op alle levenswegen ? De
bron van dat licht is Jezus en zijn woord.
Het meest noodzakelijke
Lucas 10,38-42
Onderweg met zijn leerlingen, kwam Jezus in een dorp.
Een vrouw die Marta heette, ontving hem in haar huis. Ze
had een zuster, Maria. Die ging aan de voeten van Jezus
zitten om te luisteren naar zijn woorden. Marta niet. Die
liep heen en weer, in beslag genomen door het dienen aan
tafel. Ze kwam er even bij staan en zei: `Heer, raakt het u
niet, dat mijn zus me alleen laat bedienen ? Zeg haar toch
dat ze mij moet helpen!'
'Marta! Marta!' zei Jezus. 'je bent om heel wat bekommerd,
je maakt je druk over veel dingen. Er is maar weinig nodig
in het leven; ja, maar één ding. Maria heeft
32
32
gekozen wat voor iedereen het meest noodzakelijk is.
Laat het haar!'
De gelukkigste mensen
Lucas 11,27-28
Terwijl hij eens aan het spreken was, werd Jezus door een
vrouw uit het volk geprezen. Zij riep: `Gelukkig de
moeder die u in haar schoot heeft gedragen en aan haar
borst gevoed!'
Daarop antwoordde hij: `Nog gelukkiger degenen die
naar Gods woorden luisteren en ze onderhouden!'
Ik ben het licht op de kandelaar
Lucas 11, 29-33
Toen de mensen weer eens samengestroomd waren, zei
Jezus: `Jullie generatie is verdorven! Jullie verlangen
afdoende bewijzen, maar God zal geen ander bewijs
geven dan dat van Jona, die drie dagen in de buik van de
vis verbleef. Zoals Jona een teken was voor de mensen
van Ninive, zo zal ik, de Mensenzoon, de derde dag na
mijn dood een teken en bewijs zijn voor mijn tijdgenoten.
Op de dag van het oordeel zal de koningin van Seba
samen met jullie uit de dood opstaan. Maar ze zal jullie
veroordelen, want zij kwam van het verre zuiden om te
luisteren naar de wijze woorden van koning Salomo...
Welnu, ik ben mèèr dan Salomo. Ook de mensen van
33
Ninive zullen met jullie uit de dood opstaan voor het
oordeel. Maar ze zullen jullie veroordelen, want zij
hebben zich bekeerd toen ze de boodschap van Jona
hoorden... Welnu, ik ben mèèr dan Jona.
Als je een olielamp aansteekt, zet je die niet in de
kelder of onder de schepel waarmee je koren meet, maar
op de kandelaar. Zo kunnen allen die binnenkomen, de
glans van het licht zien... Maar erkennen jullie in mij het
licht ?'
Enkelvoudig van hart
Lucas 11,34-50.52-54
`Je oog neemt het licht op voor je hele lichaam, het
weerspiegelt ook de gesteltenis van je hart. Is je oog
zuiver, dan stroomt het licht bij je binnen. Is je oog
troebel, dan zit je helemaal in het duister.'
Terwijl Jezus daarover sprak, kwam een farizeeër hem
uitnodigen om bij hem thuis te eten. Jezus trad binnen en
ging aanliggen. Maar de farizeeër stond verbaasd dat
Jezus zich niet gewassen had voor de maaltijd, zoals
voorgeschreven is door de `wet van Mozes'. Daarom zei
de Heer hem:
`Jullie, Farizeeën, maken wel de buitenkant van beker en
schotel schoon, maar jullie hart zit vol roofzucht en
slechtheid. Dwazen! Heeft God, die de buitenkant maakte,
ook niet je binnenste gemaakt ? Geef liever de inhoud van
beker en schotel als aalmoes, van al het overige kun je
dan zonder angst genieten.
Maar wee jullie, Farizeeën ! Om belasting aan de tempel
te betalen, staan jullie wel het tiende deel af van
onbeduidende dingen zoals munt en andere soorten
kruiden. Maar jullie gaan voorbij aan de gerechtigheid en
aan de liefde tot God. Dat laatste vooral moeten jullie
doen, en de kleinere voorschriften daarom niet
verwaarlozen.
69
33
Wee jullie, Farizeeën ! Jullie zijn belust op de voornaamste plaats in de synagogen, en op straat willen jullie
graag met eerbied worden gegroet. Maar jullie lijken op
graven vol bederf: de mensen lopen erover zonder het te
weten.'
nen hebben jullie voor de mensen verborgen. Zelf zijn
jullie niet op Gods nieuwe beleid ingegaan, en wie wel
wilde hebben jullie belet erop in te gaan.'
Toen Jezus buitenkwam na de maaltijd, waren de
wetgeleerden en Farizeeën fel op hem gebeten. Ze begonnen hem lastig te vallen met allerlei vragen om hem te
kunnen betrappen op een of andere onjuiste uitlating.
God vergeet niet één mus
Lucas 12,4-7
Een van de aanwezige wetgeleerden merkte op: 'Leraar!
Door zo te spreken beledigt gij ook ons!' `Wee ook jullie,
wetgeleerden!' antwoordde Jezus. `Jullie leggen de
mensen haast ondragelijke lasten op, maar zelf steken
jullie er geen vinger voor uit.
Wee! Jullie bouwen grafmonumenten voor de profeten
van vroeger. Welnu, jullie voorvaders hebben die profeten
ter dood gebracht. Jullie stemmen dus in met hun
wandaden? Terecht legt men deze wijze woorden in Gods
mond: `Profeten en apostelen zal Ik naar hen toe zenden.
Ze zullen sommigen van hen ter dood brengen, anderen
vervolgen.' Jullie en je tijdgenoten zullen uiteindelijk
boeten voor al het profetenbloed dat vergoten is vanaf het
begin van de wereld tot nu toe. Wee, wetgeleerden! De
sleutel om Gods wil te ken
34
Tegen zijn leerlingen zei Jezus: `Jullie, die mijn vrienden
zijn: Vrees niet! Wees zelfs niet bang voor hen die je
kunnen doden! Erger kwaad kunnen ze je toch niet doen.
Zal ik zeggen wie jullie meer moeten vrezen ? Vrees God:
Hij heeft de macht om je na de dood in de hel te werpen.
Ja, ik herhaal het: Vrees Hem!
Kun je niet vijf mussen kopen voor twee centen ? Toch
vergeet God niet één mus. Ja, zelfs al de haren op je hoofd
zijn geteld. Vrees niet. Jullie zijn mèèr waard dan een hele
zwerm mussen.'
We zijn gewoon knechten
Lucas 17,7-10
`Veronderstel dat je een knecht hebt, die je land ploegt of
je vee hoedt. Als hij 's avonds thuiskomt, zeg je dan: `Ga
maar meteen aan tafel zitten'? Nee, je zult veeleer zeggen:
`Maak eten voor me, doe je schort om en bedien me! Laat
mij eerst eten en drinken. Daarna kun je zelf wat
gebruiken.' Moet je die knecht dankbaar zijn ? Hij heeft
alleen gedaan wat hem opgedragen was.
Zo is het ook met jullie. Wanneer je alles uitgevoerd
hebt wat is opgedragen, zeg dan: `We zijn gewoon
71
34
knechten, zonder enige verdienste. We hebben slechts
gedaan wat we moesten doen.'
Wie komt erin ?
Lucas 18,15-17
D. ALLES DOET BIDDEN
Het gebed van Jezus groeit uit de dingen die rond
hem gebeuren en uit zijn toewijding aan het rijk van
zijn Vader. Zo leert hij het ook zijn leerlingen. bid
bij watje gelukkig maakt, bid om Gods heerschappij,
bid om watje nodig hebt, bid en dank om wat met je
gebeurt, bid aanhoudend, bid zoals je bent.
Dank, Vader!
Lucas 10,21-24
Eens juichte Jezus, vol van Gods geest:
De mensen brachten ook kindjes bij Jezus. Ze wilden dat
hij ze zou aanraken. Toen de leerlingen dat zagen, wezen
zij ze bars af. Maar Jezus riep de kleinen bij zich.
`Laat die kinderen bij me komen. Hou ze niet tegen!
Want God wil onder zijn heerschappij juist mensen zoals
zij. Jazeker, wie de heerschappij van God niet aanneemt
als een kind, komt niet eens in zijn rijk bin
nen!'
`Ik prijs en dank U, Vader,
Heer van hemel en aarde. Wat wijzen en
verstandigen niet inzien, hebt Gij te kennen
gegeven aan eenvoudigen. Ja, Vader, zo hebt Gij
het gewild.'
En tegen zijn leerlingen zei hij:
`Alles is me in handen gelegd door mijn Vader.
Niemand weet wie de Zoon is, tenzij de Vader.
Niemand weet wie de Vader is, tenzij de Zoon en
degenen aan wie de Zoon het wil onthullen.
Jullie zijn gelukkig: jullie zien het met eigen ogen! Veel
profeten en koningen van vroeger hadden graag gezien
wat jullie zien, en graag gehoord wat jullie horen.'
Onze lieve Vader
Lucas 11,1-13; Matteüs 6,9-13
Jezus was eens aan het bidden zoals hij gewoon was.
Toen hij ophield, vroeg een van zijn leerlingen: `Heer,
leer ons bidden! Ook de Doper heeft het zijn volgelingen
geleerd.'
35
73
35
`Als jullie bidden,' antwoordde Jezus, `zeg dan:
Lieve Vader, toon onder ons uw heerlijke
macht, heers over de wereld nu en voor altijd.
Geef ons dag na dag het nodige eten, vergeef
onze schuld, want ook wij willen anderen hun
schuld vergeven, en laat ons niet in de
beproeving geraken.'
Jezus voegde eraan toe: `Veronderstel dat je een vriend
hebt. Midden in de nacht ga je naar hem toe en vraagt:
`Hee vriend! Wil je me drie broden lenen ? Een andere
vriend van me is van de reis bij me komen binnenvallen
en ik heb niets om hem voor te zetten.'
Zal die vriend je vanuit zijn huis toeroepen: `De deur
is al op slot! Mijn kinderen en ik liggen al in bed! Ik kan
niet meer opstaan en je het nodige geven'?
Ik zeg jullie maar: als hij niet opstaat en het nodige
geeft omwille van de vriendschap, zal hij opstaan en het
geven omdat zijn vriend zo vrijpostig is. Dus:
Vraag en God zal je geven. Zoek en God
zal je doen vinden. Klop en God zal voor je
opendoen. Al wie vraagt, krijgt. Wie zoekt,
vindt. Wie klopt, voor hem wordt
opengedaan.
In de christelijke gemeenten waar het evangelie volgens
Matteüs geschreven is, werd het `gebed des Heren' zo
gebeden.
Onze Vader in de hemel,
laat uw naam geheiligd zijn, laat uw rijk komen en
laat uw wil geschieden op aarde zoals in de hemel.
Geef ons heden ons dagelijks brood, vergeef ons
onze schuld zoals ook wij vergeven aan wie ons
iets schuldig is, en laat ons niet in bekoring komen
maar bevrijd ons van het kwaad. Want van U is
het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in
eeuwigheid. Amen.
Welke vader onder jullie zal aan zijn zoon die om
brood vraagt, een steen geven ? Of een slang, als hij om
vis vraagt ? Slecht als jullie zijn, geven jullie je kinderen
goede dingen... hoeveel meer zal dan je Vader die God is,
zijn geestkracht geven aan wie er om vraagt!'
Eén verlaat de voorgeschreven weg
Lucas 17,11-19
Op zijn reis naar Jeruzalem trok Jezus door het grensgebied van Samarië en Galilea. Toen hij een dorp binnenging, kwamen er ook tien melaatsen aan.
Omdat melaatsheid besmettelijk is, noemt men melaatsen onrein en moeten zij zich volgens de voor
36
75
36
schriften van de wet op een afstand houden van de andere
mensen. De tien riepen dus van ver: 'Jezus! Meester!
Ontferm u over ons!'
Jezus zag hen en zei: `Gaan jullie je aan de priesters
tonen om de genezing te laten constateren. De `wet van
Mozes' schrijft het zo voor.'
Zij gingen... en onderweg werden ze rein.
Eén van hen kwam op zijn schreden terug toen hij zag
dat hij genezen was. Luid zong hij Gods lof en, bij Jezus
gekomen, boog hij diep om te bedanken. Die man was een
Samaritaan.
`Zijn niet alle tien gereinigd ?' vroeg Jezus. `Waar
blijven de negen anderen ? Is in hun
ogen de wet belangrijker dan God ? Kon
alleen deze man, die een vreemdeling is
en niet geliefd bij ons volk, terugkeren
om God eer te brengen ?
En tegen de Samaritaan zei hij:
`Sta op en ga
heen. Je geloof
heeft je gered.'
Als je bidt...
Lucas 18,1-14
van de mensen niets aan, ik zal die weduwe recht verschaffen. Anders bezorgt zij me eindeloos last, en slaat me
misschien nog in het gezicht.'
Let op de woorden van die slechte rechter! Zou God dan
geen recht verschaffen aan zijn uitverkorenen die dag en
nacht tot Hem roepen al schijnt Hij ons te laten wachten ?
Jazeker, spoedig zal Hij recht verschaffen!
Maar wanneer ik als Mensenzoon zal komen, zal ik dan
geloof vinden op aarde ?'
Nu waren er sommigen die overtuigd waren dat zij alles
goed deden in Gods ogen. Zij keken op de anderen neer.
Voor hen vertelde Jezus:
`Twee mensen gingen naar de tempel om te bidden. De
een was farizeeër, de ander tollenaar.
De farizeeër stond fier rechtop en bad: `O God, ik dank U
omdat ik niet ben zoals de anderen: zij roven, zijn
onrechtvaardig en bedrijven overspel. Of ook niet zoals die
tollenaar daar. Ik vast twee dagen per week, ik sta het
tiende deel van al mijn inkomsten af...'
Maar de tollenaar bleef op een afstand staan. Hij wilde
zelfs zijn ogen niet naar God opslaan. Hij sloeg zich op de
borst en zei: `O God, wees mij, zondaar, genadig!'
Ik verzeker jullie: die tollenaar ging bevrijd van schuld naar
huis, niet de farizeeër. Want alwie zich verheft wordt
vernederd, maar wie zich vernedert zal verheven worden.'
Om zijn leerlingen bij te brengen dat ze steeds moesten
bidden, zonder de moed te verliezen, vertelde Jezus: `Er
was eens in een stad een rechter, die geen ontzag had voor
God en zich van de mensen niets aantrok. In dezelfde stad
woonde een weduwe, die herhaaldelijk bij hem kwam:
`Verschaf me recht! Laat mijn tegenpartij vergoeding
betalen! Verschaf me toch recht!'
Lange tijd wilde hij niets voor haar doen, maar later zei
hij bij zichzelf: `Al geef ik niet om God en trek ik me
37
77
37
E. ALTIJD KLAARSTAAN
Wie het rijk van God aangeboden krijgt moet wakker
gevonden worden, op het aanbod ingaan en zijn
verantwoordelijkheid opnemen. Er zal rekenschap
worden gevraagd. Wie het gekregen vuur niet doet
oplaaien, wie de last niet durft opnemen, het geschikte
ogenblik niet onderkent of de uitnodiging niet aanneemt,
verspeelt zijn plaats aan de feesttafel.
Maar zegt die man bij zichzelf. `Mijn meester blijft
wel lang weg,' en begint hij de knechten en dienstmeiden
te slaan, begint hij te eten en te drinken tot hij dronken
is... dan zal de meester komen op een dag dat de
beheerder hem niet verwacht en op een uur dat hij niet
voorziet. De meester zal hem neerslaan met het zwaard
en hem het lot van de ongelovigen doen ondergaan.
Wie veel ontving, van hem zal God veel vragen. Wie
veel toevertrouwd kreeg, van hem zal God nog meer
eisen.'
Je hebt geen tijd tot morgen
Lucas 12,35-48
`Jullie moeten zijn als knechten die wachten op hun
meester, om hem te ontvangen als hij terugkomt van een
bruiloftsfeest. Is hij daar en klopt hij, dan kunnen ze
aanstonds opendoen. Gelukkig de knechten die de heer
bij zijn thuiskomst wakker vindt! Ja, hij zal een schort
voorbinden, hen aan tafel laten aanliggen en zelf
rondgaan om hen te bedienen. Al komt hij na middernacht of na drie uur in de morgen... gelukkig de
knechten die hij wakker vindt!
Hou je steeds gereed, met olie in je lamp! Je moet
goed weten: als de eigenaar van het huis wist op welk
uur de dief zou komen, zou hij niet laten inbreken.
Hou je gereed! Want de Mensenzoon komt op een
ogenblik dat je hem niet verwacht.'
Petrus had een vraag: `Heer, bedoelt gij deze gelijkenissen alleen voor ons, apostelen, of voor iedereen ?'
`Wie zou ik wel bedoelen,' vroeg Jezus, `als het gaat over
een trouwe en bedachtzame beheerder, die door zijn
meester over het dienstvolk is aangesteld om hen
regelmatig hun rantsoen koren te geven ? Gelukkig de
beheerder, die de meester bij zijn thuiskomst daarmee
bezig vindt. Ja, hij zal hem zeker aanstellen over heel
zijn bezit.
78
Vuur moet branden
Lucas 12,49-53
`Vuur ben ik in de wereld komen brengen.
Hoe verlang ik dat het oplaait!
Ten onder gaan moet ik, als bij een doop. Wat een
angst voel ik tot het volbracht is! Menen jullie dat ik rust
in de wereld ben komen brengen ? Helemaal niet!
Integendeel: verdeeldheid! Want van nu af zullen de
mensen van éénzelfde gezin verdeeld zijn: de een tegen
de ander. De vader tegen zijn zoon en de zoon tegen de
vader, de moeder tegen haar dochter en de dochter tegen
de moeder, de schoonouders tegen hun schoondochter en
schoonzoon.'
Lees de tekenen des tijds
Lucas 17,20-25; 13,18-21; 12,54-59
Aan Farizeeën die vroegen wanneer God zijn rijk zou
stichten en wanneer Hij zou beginnen te heersen, antwoordde Jezus: `Er zullen geen bijzondere tekens zijn
waaraan je de komst van het rijk van God kunt waarne
79
38
men. Men zal niet kunnen zeggen: Kijk, hier is het!,
of: Kijk daar!... Want zie, God is nu al machtig
onder jullie bezig. Maar later, als zijn dag komt, zal
de Mensenzoon onverwacht flitsen als de bliksem,
schitterend van het ene eind van de hemel tot het
andere. Hij moet echter eerst veel lijden en
verworpen worden door zijn tijdgenoten.'
`Waarmee kan ik het begin van Gods heerschappij
over jullie vergelijken ? Het is zoals met een mos terdzaadje dat iemand in zijn tuin zaait. Het groeitop
en
zal zulk een grote boom worden, dat vogels hun
nesten in de takken komen maken. Of je kunt het
ook vergelijken met het beetje gist dat een vrouw in
drie maten bloem verwerkt: het hele deeg begint te
rijzen.'
Zich tot het volk richtend, zei Jezus nog:
`Wanneer jullie een wolk uit het westen zien
opkomen, concluderen jullie direct: Er komt regen.
Dat gebeurt dan ook. Wanneer een zuidenwind
waait, zeggen jullie: Het zal heet worden. En het
gebeurt. Schijnheiligen ! Het uitzicht van aarde en
hemel weten jullie juist te verklaren, waarom
begrijpen jullie nu niet het belang van dit ogenblik ?
39
Ja, waarom komen jullie er niet toe juiste gevolgen
te trekken ? Veronderstel dat je met je tegenpartij
naar de overheid gaat. Geef je dan alle moeite om
onderweg van hem af te komen! Anders sleept hij je
voor de rechter, de rechter levert je over aan de
bewaker en de bewaker werpt je in de gevangenis.
Daar kom je zeker niet uit tot je de laatste cent
betaald hebt!'
Anderen nemen je plaats in Lucas
13,22-30
Ondertussen trok Jezus door steden en dorpen. Hij
gaf er wel onderricht, maar zette steeds zijn reis
voort naar Jeruzalem.
Onderweg vroeg iemand hem: `Heer, zullen er
maar weinig gered worden ?'
`Span je tot het uiterste in om binnen te komen,'
antwoordde Jezus, `want de deur is smal! Zeker,
velen zullen het proberen, maar het zal hen niet
lukken.
De huisvader staat 's avonds op en sluit de deur. Als
jullie dan buiten staan en op de deur beginnen te
kloppen: `Heer, doe open voor ons !'zal hij
antwoorden: `Ik ken jullie niet! Waarvandaan komen
jullie ?'
Dan zullen jullie zeggen: `Met u hebben we nog
gegeten en gedronken; gij hebt nog onderricht
gegeven in onze straten.'
`Ik weet niet waar jullie vandaan komen,' zal hij
weer antwoorden. `Weg ! Allemaal! Jullie zijn
boosdoeners!' Je zult wenen en knarsetanden,
wanneer je de voorvaders Abraham, Isaak en Jakob
en de profeten in het toekomstige rijk van God zult
zien, terwijl je zelf buitengeworpen bent. Ook veel
mensen uit volken van alle windstreken zullen
komen en in het rijk van God aan tafel een plaats
krijgen. Onthoud goed deze spreuk: Wie meent het
eerste recht te hebben, komt het laatst aan de beurt.'
81
39
Dwing de mensen binnen te komen
Lucas 14,15-24
Onder de maaltijd die Jezus eens gebruikte bij een van
de voornaamste Farizeeën, zei een van de tafelgenoten:
`Gelukkig wie aan tafel zal zitten in het toekomstige rijk
van God!'
Daarop vertelde Jezus:
`Iemand wilde eens een feestmaal geven en nodigde
veel gasten uit. Op het afgesproken uur zond hij zijn
knecht om de genodigden te melden: `Alles is gereed.
Kom nu!'
`Ga dan naar de grote wegen en in de steegjes. Dwing
de mensen binnen te komen! Mijn huis moet vollopen.
Maar niemand van degenen die het eerst waren gevraagd, zal van mijn feestmaal proeven!'
Maar van de eerste tot de laatste begonnen zij zich te
verontschuldigen. `Ik heb een akker gekocht,' zei de
eerste. `Ik moet hem dringend gaan bekijken. Wil me
verontschuldigen.' - `Ik heb vijf paar trekossen gekocht,'
zei de tweede. `Ik wil ze nu proberen. Wil me
verontschuldigen.' - `Ik ben pas getrouwd,' zei een ander.
`Daarom kan ik niet komen.'
De knecht kwam terug en vertelde alles aan zijn heer.
Die werd woedend. 'Vlug! Loop door de straten van de
stad en breng armen, gebrekkigen, blinden en kreupelen
mee!'
Even later meldde de knecht: `Heer, uw bevel is
uitgevoerd... maar nu is er nog plaats.'
82
83
40
F. GOD IS VERHEUGD
Niemand heeft voorgoed alle kansen gemist. Niemand
mag menen dat hij afgeschreven is, vergeten of verloren.
God wacht, God zoekt, God brengt thuis en geeft een
feest... ook als mensen door hun broeders voor dood
worden gehouden.
Volgend jaar misschien
Lucas 13,5-9
`Zorg dat jullie tijdig tot bekering komen,' zei Jezus. En hij
voegde er deze gelijkenis aan toe:
`Iemand had in zijn wijngaard een vijgenboom staan. Op
zekere dag ging hij kijken of er vruchten aan zaten. Hij
vond er geen.
`Sinds drie jaar kom ik aan deze boom vijgen zoeken,' zei
hij tegen de tuinier. `Maar ik vind er geen. Hak hem maar
om. Waarom zou hij de grond verder uitputten ?'
`Heer, laat hem dit jaar nog staan,' stelde de man voor.
`Wacht tot ik er omheen gespit heb en de grond bemest.
Misschien draagt hij volgend jaar vrucht. Zoniet, dan kunt
ge hem laten omhakken.'
41
Wat verloren lijkt
Lucas 15,1-10
Telkens weer waren er tolbeambten in Jezus' omgeving en
mensen die als zondaars bekendstonden. Ze luisterden
graag naar hem. Maar de Farizeeën en wetgeleerden
morden daarover: `Hij ontvangt zondaars en eet zelfs met
hen.'
Jezus antwoordde daarop met deze gelijkenis:
`Veronderstel dat iemand van jullie honderd schapen heeft.
Op zekere dag mist hij er één van. Zal hij de
negenennegentig andere dan niet in de steek laten om op
zoek te gaan naar dat ene, totdat hij het vindt ? En heeft hij
het gevonden, dan is hij zo blij, dat hij het op z'n schouders
neemt. Thuisgekomen, roept hij zijn vrienden en buren bij
elkaar: `Laten we samen blij zijn, want ik heb m'n verloren
schaap gevonden!'
Ik verzeker jullie: zo is God meer verheugd over één
zondaar die zich bekeert, dan over negenennegentig
gerechtigen die geen bekering nodig hebben.
Of veronderstel dat een vrouw tien zilverstukken heeft en
er één van verliest. Zal zij dan niet de lamp aansteken, het
huis vegen en goed zoeken tot ze het vindt ? En heeft zij
het gevonden, dan roept ze haar
85
41
vriendinnen en buurvrouwen bij elkaar: `Laten we samen
blij zijn, want ik heb m'n verloren zilverstuk gevonden!'
Ik verzeker jullie: zo verheugt God zich met de zijnen
over één zondaar die zich bekeert.'
God geeft een feest
Lucas 15,11-32
'k Zal hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen God en
tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te zijn. Neem mij
aan en behandel mij als een van uw dagloners.'
Hij ging dus op weg, terug naar zijn vader.
Hij was nog ver van huis, toen zijn vader hem al zag
aankomen, en medelijden kreeg. Hij liep naar zijn zoon toe
en kuste hem.
En Jezus vertelde nog:
`Een man had twee zonen. Op een dag zei de jongste
hem: `Vader, geef me het deel van het familiebezit waarop
ik recht heb.' De man verdeelde dus het familievermogen
onder zijn zonen.
Een paar dagen later
pakte de jongste al
wat hij bezat bij elkaar,
en vertrok naar een ver land.
Daar leidde hij een losbandig
leven en verkwistte zijn bezit. Toen hij
alles had opgemaakt, kwam er een felle hongersnood. Hij
begon gebrek te lijden en vond onderkomen bij een van de
inwoners van dat land. Die stuurde hem het veld in om
varkens te hoeden. Nu had de jongen graag zijn buik
gevuld met de peulen die de varkens aten, maar niemand
gaf ze hem...
Hij kwam tot inkeer en zei bij zichzelf: `Veel dagloners bij
mijn vader hebben eten in overvloed, en ik verga hier van
de honger... Ik ga terug naar mijn vader!
86
`Vader,' begon de jongen, `ik heb gezondigd tegen God en
tegen u. Ik ben niet meer waard uw zoon te zijn...'
Maar de vader beval zijn knechten: 'Vlug! Haal het mooiste
kleed en trek het hem aan. Steek een ring aan zijn vinger.
En doe hem sandalen aan! Haal hetgemeste kalf van stal en
slacht het. Laten we eten en feestvieren! Want mijn zoon
hier was dood en is weer levend geworden, hij was
verloren en is teruggevonden.'
De oudste zoon was ondertussen bezig op het land. Toen
hij terugkeerde en dicht bij huis kwam, hoorde hij muziek
en dans. Hij riep een van de knechten bij zich en vroeg:
`Wat gebeurt hier ? Wat betekent dat ?'
`Uw broer is terug! Uw vader heeft het gemeste kalf laten
slachten omdat hij hem gezond en wel mocht terugkrijgen.'
87
42
De oudste werd woedend en wilde thuis niet binnengaan.
Daarom kwam vader naar buiten, en probeerde hem over te
halen.
'Nee!' antwoordde de zoon. `Ik dien u al zoveel jaren, nooit
heb ik één van uw geboden overtreden... en nog geen bokje
heb ik van u gekregen om eens met m'n vrienden feest te
vieren. Maar die zoon van u heeft uw vermogen opgemaakt
met hoeren; hij komt terug... en gij laat het gemeste kalf
voor hem slachten!'
`Jongen, jij bent altijd bij me. Al wat ik heb, is ook van
jou. Maar nu moet je feesten en blij zijn. Want die broer
van je was dood en is weer levend geworden, hij was
verloren en is teruggevonden.'
G. GEKOMEN OM TE REDDEN
De reis loopt ten einde. We naderen Jericho, dat in het
landsdeel Judea ligt. Voor Jezus is het duidelijk wat
hem in de hoofdstad Jeruzalem te wachten staat. De
apostelen zien het niet. De gelovige blinde wel: hij
volgt degene die ten onder wil gaan om te redden wat
verloren was. Ook Zacheüs behoort bij de eersten die
gered worden.
Volgen tot het einde toe
Lucas 18,31-43
Jezus wilde met zijn twaalf apostelen alleen zijn om hen te
zeggen: `Luister, we trekken nu op naar Jeruzalem. Daar
zal aan mij, de Mensenzoon, alles voltrokken worden wat
je bij de profeten kunt lezen. De Mensenzoon zal aan de
Romeinen uitgeleverd worden. Hij zal bespot worden,
beledigd en bespuwd. Na hem gegeseld te hebben, zullen
ze hem doden. Maar de derde dag daarna zal hij verrijzen.'
De apostelen begrepen niets van wat Jezus had gezegd;
de betekenis van die woorden ontging hen, ze konden niet
volgen wat hij zei.
Toen ze Jericho naderden, zat er een blinde langs de weg te
bedelen. Hij hoorde veel volk voorbijgaan en vroeg wat er
aan de hand was.
`Jezus de Nazareeër trekt hierlangs,' werd hem gezegd.
`Jezus !'riep hij luid. `Koningszoon van David! Ontferm u
over mij!'
'Sst ! Hou je mond !'snauwden de mensen hem toe. Maar
hij riep nog veel harder: `Zoon van David! Ontferm u over
mij!'
Jezus bleef staan. `Breng die man hier bij me!' beval hij.
43
89
43
Toen de blinde voor hem
stond, vroeg Jezus: `Wat wil je
dat ik voor je doe ?'
`Heer, dat ik kan zien!'
`Zie dan weer!' zei Jezus. `Je
geloof heeft je gered, man.'
Op dat ogenblik kon hij weer
zien. Hij volgde Jezus, terwijl hij
God prees om te danken.
Ook het volk dat alles had
gezien, loofde God.
want hij inde belastingen voor de Romeinen en kon mèèr
laten betalen dan nodig was. Hij wilde zien wie Jezus
was, maar slaagde er niet in: te veel volk liep te hoop rond
Jezus en hijzelf was maar klein van gestalte. Om hem toch
te zien liep hij hard vooruit en klom in een vijgeboom,
waar Jezus langs zou komen.
Toen Jezus daar passeerde, keek hij omhoog.
`Zacheüs,' zei hij, `kom vlug naar beneden: vandaag moet
ik bij jou te gast zijn.'
Zacheüs klom snel naar beneden en ontving hem met
vreugde.
Klein genoeg om ja te zeggen
Lucas 19,1-10
Jezus ging Jericho binnen en trok door het stadje. Nu
was daar een zekere Zacheüs,
hoofdambtenaar bij de
toldienst, een rijk man.
Hij was niet geliefd bij
het volk,
Maar degenen die het gezien hadden, morden: `Hij is
bij een zondaar zijn intrek gaan nemen!'
Zacheüs stond op. `Kijk, Heer!' zei hij tegen Jezus. `De
helft van mijn bezit zal ik aan de armen geven. En als ik
iemand iets afgeperst heb, geef ik het hem vierdubbel
terug.'
`Vandaag is deze familie gered,' verklaarde Jezus.
`Ook deze man is nu een ware afstammeling van Abraham. Als de Mensenzoon ben ik gekomen om te zoeken
en te redden wat verloren was.'
44
91
44
4. TE JERUZALEM
Hoe Jezus uiteindelijk gered heeft wat
verloren was, is een ontstellend verhaal. We zullen het hier lezen zoals
Marcus het opgetekend heeft in zijn
evangelie. Dat boekje over het goede
nieuws was een twintigtal jaren voor
het evangelie van Lucas geschreven.
Marcus vertelt het gebeuren zoals het
werd verkondigd aan christenen die te
lijden hadden voor hun geloof.
Het verhaal wil hen sterk maken in de geleden
moeilijkheden, moed geven in de radicale navolging
van Jezus tot het uiterste toe.
Omdat Marcus zijn boekje als een soort handleiding
voor predikers en catecheten opstelt, geeft hij minder
uitleg dan Lucas. Hij vertelt eenvoudig; de
gebeurtenissen volgen elkaar
snel op. Soms gebruikt hij andere woorden
dan Lucas: hij zegt bijvoorbeeld
`schriftgeleerden' in de plaats van
`wetgeleerden'.
Tot op het ogenblik dat Jezus helemaal
alleen staat tegenover zijn rechters en
beulen, verzwijgt Marcus dat Jezus de
koninklijk Gezalfde is van Godswege, de
Zoon van God. Het geheim van de eigen
manier waarop Jezus mens was, kan pas
onthuld worden als je vernomen hebt dat
hij zijn taak heeft vervuld door lijden en
dood heen. Jezus is hier vooral de lijdende
dienaar van Gods
45
koninklijke heerschappij over ons. De hoge woorden,
de grote titels `Christus', `Mensenzoon' en `Zoon van
God' kun je niet meer verkeerd verstaan, wanneer
Jezus terechtstaat of wanneer hij stervend aan een
schandpaal hangt.
De navolging, het volledige geloof in de verheven Heer
Jezus Christus, voert je langs zijn weg van zelfverloochening.
A. VERWELKOMING... MET STRIKKEN
In de hoofdstad wordt heel duidelijk wie voor en wie
tegen Jezus is. De enen willen hem koning maken, de
anderen vrezen zijn invloed op het volk en willen hem
doen vallen. Wie strikken legt voor de Zoon, zal zijn
plaats in Gods rijk verliezen, zegt Jezus. Maar de
leiders van het volk houden niet op te zoeken hoe ze
hem volgens de godsdienstige of politieke wetten
kunnen beschuldigen.
Leve de koning!
Marcus 11,1-11
Jezus ging verder op weg naar Jeruzalem. Toen hij de
dorpen Betanië en Betfage bij de Olijfberg naderde, stuurde
hij twee van zijn leerlingen vooruit.
`Ga naar het dorp daar voor ons. Bij het binnengaan zullen
jullie een jonge ezel zien staan, die vastgebonden is. Er
heeft nog nooit iemand op gezeten. Maak hem los en breng
hem hier. Als iemand je wat vraagt, zeg dan: De Heer heeft
hem nodig, hij laat hem straks wel terugbrengen.'
Ze liepen vooruit, vonden langs de straat het ezelsveulen, vastgebonden aan een deur, en maakten het los.
`Hee, wat doen jullie daar?' vroegen enkele mensen die in
de buurt stonden. `Zomaar dat veulen losmaken!' Zij
antwoordden zoals Jezus hen gezegd had, en de mensen
lieten hen begaan.
93
45
Ze brachten het veulen bij Jezus, legden er hun mantel
overheen, en hij ging erop zitten. Veel van de mensen die
bij hem waren, spreidden hun mantels uit op de weg.
Anderen strooiden er groene takken, die ze in het veld
hadden afgesneden. Ze vormden een stoet rond Jezus en
riepen:
`Hosanna - red ons, God ! Heil aan wie komt van
Godswege! Leve het komende koninkrijk van
onze voorvader David! Hosanna - red ons, God,
vanuit de hemel!'
Zo reed Jezus Jeruzalem binnen. Hij ging door tot op
het tempelplein zoals alle pelgrims doen. Daar keek hij
rond en nam alles in zich op. Maar omdat het al avond
werd, ging hij met zijn twaalf apostelen de stad uit, naar
Betanië.
46
De hoofdstad: een boom zonder vijgen
Marcus 11,12-21
Toen zij de volgende dag Betanië hadden verlaten, kreeg
Jezus honger. In de verte zag hij een vijgeboom in blad en
ging kijken of er vruchten te vinden waren. Maar hij vond
niets dan blaren. Het was nog niet de tijd voor vijgen.
`Nooit in eeuwigheid zal iemand een vijg van je eten
!'zei Jezus tegen de boom. Zijn leerlingen hadden het
gehoord.
Ze gingen Jeruzalem binnen.
Toen Jezus weer op het tempelplein gekomen was,
begon hij daar de kopers en verkopers te verjagen. De
tafels van de geldwisselaars en de stoelen van de
duivenverkopers gooide hij omver. En hij verbood dat
iemand nog vrachten over het tempelplein zou dragen. Hij
gaf hen een geduchte les: `Weten jullie dan niet, dat bij de
profeten geschreven staat: `Mijn huis zal een
95
46
Een onverwacht antwoord
Marcus 11,27-12,12
gebedshuis worden voor alle volken'? Jullie hebben er een
rovershol van gemaakt!'
De hogepriesters en de schriftgeleerden vernamen wat er
gebeurd was. Ze zochten hoe ze Jezus ter dood konden
brengen. Ze waren immers bang geworden voor hem, want
het hele volk was weg van zijn leer.
Tegen de avond verlieten Jezus en zijn leerlingen de
stad weer.
Zij kwamen in de stad en gingen weer naar het plein rond
de tempel. Enkelen van de hogepriesters, schriftgeleerden
en hoge ambtenaren kwamen op hen af. Ze vroegen aan
Jezus: `Welke bevoegdheid hebt gij om hier op te treden
zoals gij gisteren gedaan hebt ? En wie heeft u het recht
gegeven om dat te doen ?'
`Ik zal jullie maar één vraag stellen,' zei hij. `Als jullie
daarop antwoorden, zal ik zeggen van wie ik bevoegdheid
heb gekregen en met welk recht ik optreed. Luister: de
bevoegdheid van Johannes om te dopen, kwam die van
God of van mensen ? Ik wacht...'
Ze begonnen onder elkaar te overleggen: `Als we zeggen
`van God', zal hij antwoorden: `Waarom hebben jullie dan
geen geloof geschonken aan Johannes !' En we kunnen niet
zeggen dat het maar mensenwerk was...' Ze waren namelijk
bang voor het volk, want iedereen hield dat Johannes de
Doper werkelijk een profeet van God was geweest.
Tenslotte moesten ze iets antwoorden... Ze zeiden: `We
weten het niet.'
`Dan zeg ik ook niet met welke bevoegdheid ik optreed,'
zei Jezus. En hij voegde er een gelijkenis aan toe:
's Anderendaags in de morgen kwamen zij langs de
vijgenboom en zagen dat hij tot in de wortels verdord was.
Dat deed Petrus denken aan wat de dag tevoren gebeurd
was.
`Rabbi,' zei. hij op z'n Aramees. `Meester, kijk! De
vijgenboom die gij vervloekt hebt, is verdord! Zal het
Jeruzalem ook zo vergaan ? Misschien vindt gij er geen
vruchten...'
96
97
47
`Er was eens een man die een wijngaard aanlegde. Rond
het stuk land trok hij een stenen muurtje op, in de rots
hakte hij een wijnpers uit, en hij bouwde ook een toren
om de vruchten te bewaken. Daarna verpachtte hij alles
aan wijnbouwers en vertrok naar een ver land.
Toen de tijd van de oogst was gekomen, zond hij een
van zijn dienaars om van de wijnbouwers zijn deel van
de opbrengst in ontvangst te nemen. Maar de wijnbou wers grepen de dienaar vast, mishandelden hem en
stuurden hem met lege handen terug. De eige naar zond
daarop een tweede dienaar naar hen toe. Maar ze
sloegen hem op zijn hoofd en beschimpten hem. Toen
werd een derde dienaar gestuurd. Die doodden ze. En
nog andere dienaars... De enen werden mishandeld, de
anderen werden om het leven gebracht.
Nu had de eigenaar niemand meer dan zijn enige,
geliefde zoon. Die zond hij het laatste naar hen toe. Hij
dacht: `Ze zullen mijn zoon toch wel ontzien.'
De wijnbouwers zeiden tegen elkaar: `Dat is de erf genaam. Kom, laten we hem vermoorden, dan wordt de
wijngaard van ons !'Ze grepen hem vast, vermoordden
hem en gooiden hem buiten de wijngaard.
Wat moet de eigenaar van die wijngaard nu doen... ?
Hij zal zelf komen! De pachters zal hij laten ombren gen, en zijn wijngaard aan anderen geven. Denk maar
aan wat in een van de psalmen staat:
`De steen, die de metsers hebben
weggegooid, is juist hoeksteen geworden. Zo
was het plan van God, de Heer. Bij het zien
ervan staan wij verwonderd.'
De hogepriesters, ambtenaren en schriftgeleerden
begrepen dat Jezus met de wijnbouwers van de
gelijkenis henzelf had bedoeld. Ze wilden hem
gevangen nemen, maar waren bang voor het volk.
Daarom lieten ze hem met rust en dropen af.
98
Nog meer vragen
Marcus 12,13-27
Kort daarop stuurden zij enkele Farizeeën en mannen
van de partij van Herodes Antipas om Jezus in zijn
woorden te strikken. Die kwamen op hem af en
vroegen: `Meester, wij weten dat gij rechtzinnig zijt
en u aan niemand stoort. Gij ziet niemand naar de
ogen, maar houdt oprecht de wil van God voor. Wat
dunkt u... mogen wij aan de Romeinse keizer
belasting betalen of niet ?'
Jezus zag dat zij huichelden. Daarom vroeg hij:
`Waarom willen jullie mij in de val laten lopen?
Toon eens een geldstuk.'
Ze lieten er een zien.
`Van wie is die afbeelding ? en dit randschrift
hier ?' `Van de keizer...'
`Als jullie de voordelen van het keizerrijk genieten,
geef dan de keizer wat de keizer toekomt. Maar
geef steeds aan God wat God toekomt.'
Ze stonden verstomd van zijn antwoord.
Maar toen kwamen er Sadduceeën. Die geloven
niet in de opstanding van de doden. Zij legden
Jezus een
99
48
rabbijns ingewikkelde vraag voor, waarmee ze de verrijzenis belachelijk maakten.
`Zitten jullie niet op een verkeerd spoor,' vroeg Jezus,
`precies omdat jullie de heilige Schrift niet kennen en ook
nog Gods macht onderschatten ? In het verhaal van Mozes
bij de brandende doornstruik zegt God: `Ik ben de God van
Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob.'
Alhoewel die voorvaders dood zijn, wordt Hij nog hun God
genoemd. Zij leven dus voor Hem. Hij is een God van
levenden. Jullie zijn op een dwaalspoor!'
meesten van het volk luisterden graag naar hem. Hij
waarschuwde immers tegen de schijnheiligheid van
sommige schriftgeleerden en voegde er aan toe: `Pas op! Ze
eigenen zich zelfs de huizen van weerloze weduwen toe,
terwijl ze voor de mooie schijn vroom doen en lange
gebeden opzeggen. Voor hen zal God strenger zijn dan
voor anderen!'
Er zijn ook oprechten
Marcus 12,28-44
Een schriftgeleerde had naar die discussie geluisterd. Hij
vond dat Jezus raak had geantwoord, op z'n rabbijns.
Daarom trad hij naar voren en legde hem het probleem voor
waarmee hij zat: `Wat is het allereerste, het belangrijkste
gebod ?'
`Dit is het eerste,' antwoordde Jezus, en hij haalde de
heilige Schrift aan: `Luister, Israël! De Heer onze God is je
enige Heer. Daarom moet je de Heer, je God, beminnen
met heel je hart, met heel je gemoed en met al je krachten.
En dit is het tweede belangrijkste gebod: Je moet je naasten
beminnen als jezelf. Belangrijker geboden dan deze twee
zijn er niet.'
`Akkoord, Meester!' zei de schriftgeleerde. `Ik vind het
goed wat gij zegt: God is onze enige Heer, er bestaat geen
ander buiten Hem. En liefde voor Hem en voor onze
naasten is van veel meer belang dan alle soorten offers.'
Omdat Jezus vond dat de schriftgeleerde met een
oprecht inzicht had gesproken, zei hij tegen hem: `Jij staat
niet ver van Gods rijk: over jou kan God heer zijn.'
Niemand durfde nu nog vragen stellen aan Jezus. De
Daarop ging hij zitten tegenover de kist waarin de mensen
hun bijdrage voor de offers kunnen storten. Hij bemerkte
hoe menige rijke er met groot gebaar veel geld in wierp. Er
kwam ook een arme weduwe, die er twee centjes in offerde.
Hij riep zijn leerlingen bij zich: `Ik verzeker jullie: van al
degenen die iets in de offerkist werpen, geeft die arme
weduwe het meeste. De anderen staan maar wat af van hun
overvloed, maar zij heeft van haar armoe geofferd: van wat
zij nodig heeft om te leven.'
49
49
B. AFSCHEID
Jezus voorziet dat hij de profetendood zal sterven. ze
zullen hem doen zwijgen. Bewust neemt hij afscheid met
woord en daad. I n zijn laatste onderricht waarschuwt
hij zijn leerlingen voor gevaren van later; hij bemoedigt
hen. Wanneer een vrouw hem de eer van een zalving
bewijst, ziet hij er een balseming in. Aan de spijzen op de
paaltafel geeft hij de betekenis van zijn komende dood.
Hij wil dat-ie bij het brood aan zijn gebroken lichaam
denkt, en bij de wijn aan zijn vergoten bloed. Hij gaat
voor in het bidden en waken om niet door het kwaad van
de ontrouw overmand te worden. Maar wie volgt hem
daarin na ? Hij wordt eenzaam achtergelaten, oog in oog
met zijn ondergang. Verraden, niet door één man, maar
door allen.
Laatste bemoediging
Marcus 13,1-13.26-27.31-33
Met zijn leerlingen verliet Jezus het tempelplein. Een
van hen zei: `Meester, kijk eens hoe mooi, dat stenen
bouwwerk. Wat een tempel!'
`Al die grote gebouwen daar?' vroeg Jezus. `Geen steen
ervan zal op de andere blijven staan: alles wordt
verwoest.'
Ze gingen de Olijfberg op en hij ging zitten, recht
tegenover de tempel. Alleen Petrus, Jakobus, Johannes
en Andreas zaten bij hem. Zij dachten aan het einde van
de wereld en vroegen: `Zeg ons, Meester, wannèèr dat
zal gebeuren en aan welke tekens we kunnen zien dat
het op komst is.'
`Let op dat niemand jullie misleidt,' zo begon Jezus. `Er
zullen immers mensen zogezegd in mijn naam komen
en beweren: `Ik ben de messias. Volg mij maar,' en ze
zullen velen misleiden. Jullie zullen ook horen van
oorlogen en van oorlogsgevaar, van aardbevingen en
102
hongersnood... Raak dan niet in paniek, vrees niet,
blijf rustig. Dat zal allemaal gebeuren, maar het
betekent nog niet het einde van de wereld.
Let op wat jullie te wachten staat. Men zal jullie voor
rechtbanken slepen en in synagogen geselen. Jullie
zullen terechtstaan voor gouverneurs en koningen
omwille van mij: om getuigenis af te leggen. Maar
wees niet bezorgd wat jullie moeten zeggen. God zal
de juiste woorden ingeven: met zijn geestkracht
zullen jullie spreken. Als iedereen, zelfs je eigen
familie, je haat omwille van mij, wees dan sterk, want
wie volhardt tot het einde toe zal gered worden.
En de allerlaatste dag, na al die ellende, zal men mij
als de Mensenzoon zien komen op de wolken, met
grote macht en heerlijkheid. De Mensenzoon zal
boden uitzenden om zijn uitverkorenen bijeen te
brengen van de vier windstreken, van het ene einde
van de aarde tot het andere. Hemel en aarde gaan
voorbij, maar mijn woorden verliezen nooit hun
kracht.
Van de dag en het uur waarop dat zal gebeuren
weet niemand iets, zelfs de Zoon niet... alleen de
Vader. Wees waakzaam! Blijf waken!'
Laatste eerbewijs
Marcus 14,1-11
Het was twee dagen vóór het paasfeest, vóór de tijd
dat men ongezuurd brood moet eten. De hogepriesters
en schriftgeleerden zochten hoe ze Jezus konden
misleiden om hem gevangen te nemen en... te doden.
Ze zeiden: `We mogen niet wachten tot op het feest,
dan is er te veel volk uit Galilea in de stad: die massa
zou in opstand komen.'
Jezus bevond zich te Betanië bij Simon de Melaatse.
Terwijl hij daar aan tafel aanlag, kwam een vrouw
binnen met een albasten kruikje heel dure balsem van
103
50
zuiver nardus. Ze brak de hals van het kruikje en
goot het leeg over zijn hoofd.
`Waar is die verkwisting goed voor?' mompelden
sommigen van de gasten onder elkaar. `Die balsem
had zeker driehonderd zilverstukken opgebracht, die
we aan de armen hadden kunnen geven.'
Toen ze de vrouw verwijten begonnen te doen, kwam
Jezus tussenbeide: `Laat haar met rust! Waarom
vallen jullie haar lastig? Het is goed wat zij gedaan
heeft. Onder het volk zullen er altijd armen zijn, en
als je wil, kun je ze altijd goed doen. Maar mij heb je
niet altijd in je midden. Zij heeft gedaan wat nu nog
kan: zij heeft mijn lichaam gebalsemd met het
vooruitzicht op mijn begrafenis. jazeker!... En waar
ook het goede nieuws zal worden verkondigd, zal ter
ere van haar verteld worden wat zij voor mij heeft
gedaan.'
Hierop verliet judas Iskariot, een van de twaalf
apostelen, het gezelschap. Hij ging naar de hogepriesters en gaf hen te kennen dat hij Jezus aan hen wilde
uitleveren. Toen ze hem hadden aanhoord, waren ze
blij en beloofden hem ervoor te betalen. En van nu af
aan zocht hij naar een goede gelegenheid om hen
Jezus in handen te spelen.
51
Laatste maaltijd
Marcus 14,12-31
Op de eerste dag dat men ongezuurd brood moet eten
en waarop de paaslammeren worden geslacht, vroegen
de leerlingen aan Jezus: `Waar wilt gij dat we alles
gereedmaken ? Dan kunt gij daar het paasmaal
houden.'
Hij stuurde twee van zijn leerlingen uit met de op dracht: `Ga naar de stad. Jullie zullen er een man
tegenkomen die een kruik water draagt. Volg hem. In
het huis waar hij binnengaat, moeten jullie aan de
eigenaar zeggen: `De Meester vraagt de zaal te wijzen
waar hij met zijn leerlingen het paasmaal kan
gebruiken.' Hij zal een ruime bovenkamer tonen, met
banken om aan te liggen en al wat verder nodig is.
Maak daar alles voor ons gereed.'
De leerlingen vertrokken, gingen de stad binnen en
vonden alles zoals Jezus had gezegd. Ze maakten het
paasmaal gereed.
Toen het avond was geworden, kwam Jezus met de
twaalf apostelen, en ze gingen aan tafel.
Onder het eten zei Jezus: `Ik weet zeker dat iemand
van jullie mij zal uitleveren: iemand die nu met mij
eet.' Allen waren er bedroefd om. De een na de ander
vroeg: `Ik toch niet ?' - `Ik ook niet!'
`Eén van jullie twaalf, één van degenen die met mij
hun brood in de schaal dopen. De Mensenzoon gaat
'inderdaad heen, zoals is voorzien in de heilige
Schrift. Maar wee de man door wie de Mensenzoon
wordt verraden. Het ware beter dat hij niet geboren
was, die mens!'
Later onder de maaltijd nam Jezus brood, loofde God
om ervoor te danken, brak het en gaf het hen terwijl
hij zei: 'Neem! dit is mijn lichaam.' Toen nam hij een
beker, loofde God om te danken en gaf de beker door.
Allen dronken ervan. Jezus zei: `Dit is mijn bloed, om
105
51
het verbond van God met de mensen te sluiten; het wordt
voor allen vergoten. Ja, ik verzeker jullie dat ik geen wijn
meer zal aanraken tot ik de nieuwe wijn in Gods rijk zal
drinken.'
`Al moet ik met u sterven, in geen geval laat ik u in de
steek!'
En al de apostelen zeiden hetzelfde als Petrus.
Overgave Marcus
14,32-42
Na de maaltijd zongen zij de lofpsalmen van het
paasfeest. Toen verlieten ze het huis en begaven zich naar
de Olijfberg.
`Allen zullen jullie vallen,' zei Jezus, `mij in de steek
laten. Het staat immers in de heilige Schrift: `Wordt de
herder getroffen, dan worden de schapen verstrooid'.'
Petrus viel vinnig in: `Al struikelen ze allemaal, ik
verlaat u nooit!'
`Ik verzeker je,' zei Jezus, `vandaag nog, vannacht, vóór
de haan tweemaal heeft gekraaid, zul je mij driemaal
verloochenen.'
52
Zij kwamen aan een landgoed met olijfbomen, dat Getsemani heet. Daar zei Jezus tegen zijn leerlingen: 'Blijven
jullie hier. Ik loop wat verder om te bidden.'
Alleen Petrus, Dakobus en Johannes nam hij met zich
mee. Maar hij begon zulk een ontsteltenis en walg te
voelen, dat hij zei: `Ik ben angstig, doodbenauwd. Blijf
hier, en waak.'
Hij ging wat verder en liet zich ter aarde neervallen. Hij
bad, dat God hem het dreigende doodslot zou besparen...
als het mogelijk was. `Abba, Vader! Voor U is alles
mogelijk. Laat die bittere beker mij voorbijgaan. Maar,
niet wat ik wil... wat Gij wilt moet gebeuren.'
Hij liep terug naar zijn apostelen, maar vond ze in
slaap. `Petrus... Simon! slaap je ? Heb je zelfs niet één
107
52
uur kunnen wakker blijven ? Waak! en bid dat jullie niet
op de bekoring ingaan. Jullie willen wel, maar zijn zo
zwak.'
Jezus ging opnieuw van hen weg en bad met dezelfde
woorden: `Vader, wat Gij wilt...'
Overgeleverd
Marcus 14,43-52
Jezus was nog niet uitgesproken of judas, één van de
twaalf, kwam er aan. Hij was vergezeld van een bende
mannen met zwaarden en knuppels, gestuurd door de
hogepriesters, schriftgeleerden en hoge ambtenaren. De
verrader had dit teken afgesproken: `Die ik een kus zal
geven, die is het. Grijp hem en bewaak hem goed wanneer
jullie hem wegvoeren.' Hij kwam recht op Jezus af, groette
hem met `Rabbi - Meester', en gaf hem een kus zoals
leerlingen doen.
Ze grepen Jezus vast en namen hem gevangen. Maar één
van degenen die bij hem stonden, trok zijn zwaard, trof de
knecht van de hogepriester en houwde hem een oor af.
`Als voor een rover zijn jullie uitgetrokken,' zei Jezus. `Met
zwaarden en knuppels komen jullie mij nu gevangen
nemen. De laatste dagen was ik onder het volk, stond altijd
in de tempel onderricht te geven, en jullie hebben me niet
durven grijpen. Maar ja, wat in de heilige Schrift voorzien
is, gebeurt nu: ik word onder de boosdoeners gerekend.'
Allen die bij Jezus hoorden, lieten hem in de steek. Ze
vluchtten weg. Alleen een jonge man volgde hem. Hij had
slechts een laken om zijn blote lichaam geslagen en toen ze
hem wilden grijpen, liet hij het laken in hun handen achter
en ook hij vluchtte weg, naakt.
Toen hij nog eens terugkwam, vond hij hen weer in slaap.
Hun ogen vielen toe. Ze wisten niet hoe ze het voor hem
konden verklaren. Nog een derde keer kwam hij bij hen:
`Slapen jullie ? Rusten jullie nog altijd uit ? Het loopt ten
einde! Het ogenblik is gekomen: nu wordt de Mensenzoon
uitgeleverd aan misdadigers. Sta maar op, we gaan. Mijn
verrader is daar al.'
53
109
53
C. MIJN GOD, WAAROM?
Nu verloopt alles snel. De godsdienstige leiders
willen de reactie van het volk voorkomen. Nog in
dezelfde nacht wordt Jezus verhoord door de Hoge
Raad (het Sanhedrin). De hogepriester, die voorzit,
kan de manier waarop Jezus gesproken en gehandeld
heeft niet in overeenstemming brengen met de joodse
verwachtingen omtrent de koninklijk Gezalfde van
God. Jezus kan dus de Messias niet zijn. De titel
Messias heeft echter voor de Romeinen een louter
politieke betekenis: koning van de joden of leider
van opstandelingen. Daarom wordt Jezus uitgeleverd
aan het Romeinse gerecht. Hij ondergaat alle
straffen die door de joodse en de Romeinse wetten
voorzien zijn, tot de wreedste toe die de Romeinen
ooit hebben toegepast: de smadelijke slavendood aan
het kruis.
Nu is geen misverstand meer mogelijk: met zijn
messiaans leven en sterven heeft Jezus een opdracht
van God vervuld voor alle mensen. Een Romeins
officier belijdt: `Hij was Zoon van God.' Nog
anderen
zich
Zijt
gij delaten
Messias
? niet afschrikken: zij erkennen
Jezus,
al
is
het
door
hem de allerlaatste zorgen te
Marcus 14,53-65
geven.
Ze voerden Jezus naar het huis van de hogepriester. Alle
andere hogepriesters, en de ambtenaren en schriftgeleerden
die lid waren van de Hoge Raad, kwamen daar bijeen.
Petrus volgde Jezus op grote afstand tot op de binnenplaats
van dat huis. Hij ging bij het dienstvolk zitten en warmde
zich wat aan het vuur.
De hogepriesters en de leden van de Raad zochten een
aanklacht tegen Jezus om hem ter dood te veroordelen. Ze
konden er echter geen vinden. Velen brachten wel
beschuldigingen tegen hem in, maar ze getuigden vals: ze
stemden niet met elkaar overeen. Toen
stonden er enkelen op die dit getuigenis aflegden: `Wij
hebben hem horen zeggen: Ik zal het tempelgebouw dat
door mensen is gemaakt, afbreken en in drie dagen zal ik
een nieuw opbouwen, niet door mensen gemaakt.' Maar
ook dat getuigenis was niet eensluidend, en dus onwettig.
Toen stond de hogepriester op. Hij ging in het midden staan
en vroeg aan Jezus: `Hebt gij niets te antwoorden ? Wat
betekent de beschuldiging van die getuigen ?' Maar Jezus
gaf geen antwoord, hij bleef zwijgen.
Opnieuw ondervroeg de hogepriester hem: 'Zijt gij de
Messias, de koninklijk Gezalfde, de Zoon van God ?' `Dat
ben ik,' verklaarde Jezus. `Jullie zullen mij als Mensenzoon
zien zitten aan de rechterzijde van de Machtige en mij zien
komen van Godswege om te oordelen.'
`Waarvoor hebben wij nog getuigen nodig?' riep de
54
hogepriester, en in verontwaardiging scheurde hij zijn
gewaad. `Hebben jullie gehoord hoe hij God lastert! Wat
vinden jullie daarvan ?'
Eenparig spraken zij het vonnis uit: `Hij verdient de
dood!'
Sommigen begonnen hem zelfs te bespuwen. Ze
trokken een doek over zijn hoofd, stompten hem en
vroegen dan: `Wees nu eens profeet en zeg wie het
gedaan heeft!'
De bewakers namen hem over, en ook zij dienden hem
slagen toe.
Ik ken die mens niet!
Marcus 14,66-72
Petrus was beneden op de
binnenplaats gebleven. Nu
kwam daar een van de dienstmeisjes van de hogepriester
langs. Zij zag Petrus die
zich zat te warmen en bekeek
hem goed. 'Maar jij was ook bij
die Nazarener Jezus!'
`Ik weet niet wat je bedoelt... Ik begrijp je niet,' zei
Petrus om te ontkennen. En hij ging daarvandaan, naar het
voorplein. Op dat ogenblik kraaide een haan.
Het dienstmeisje zag hem weer en begon opnieuw, nu
tegen de omstanders: `Hij is één van hen.' Maar hij
ontkende het nog eens.
Kort daarop waren het de omstanders die opmerkten: `Zeker, jij
hoort bij die groep. Je bent
trouwens een Galileeër !'
Nu begon Petrus te vloeken en te
zweren: `Die mens waarvan jullie
spreken, ken ik niet!'
Onmiddellijk daarop kraaide de haan voor de
tweede keer. Nu dacht Petrus aan wat Jezus
hem had gezegd: `Voor de haan tweemaal
kraait, zul je mij driemaal
verloochend hebben.' Hij barstte in tranen uit.
Zijt gij de koning van de joden ?
Marcus 15,1-15
In de vroege morgen kwam de hele Raad van hogepriesters, ambtenaren en schriftgeleerden tot een besluit.
Zij lieten Jezus geboeid wegleiden om hem aan de
Romeinse gouverneur Pilatus uit te leveren.
Pilatus vroeg hem: `Dus zijt gij de koning van de joden
?'
`Zoals gij zegt,' antwoordde Jezus.
De hogepriesters begonnen nog allerlei andere beschuldigingen tegen hem in te brengen.
`Antwoordt gij daar niets op ?' vroeg Pilatus. `Hoor
maar eens waarvan ze u allemaal beschuldigen.' Jezus gaf
helemaal geen antwoord. Pilatus stond er verbaasd over.
De gouverneur had de gewoonte elk jaar ter gele-
55
genheid van het Paasfeest iemand vrij te
laten: degene om wie het volk vroeg. Nu
zat een zekere Barabbas ge
vangen met een bende opstandelingen, die een moord had
den gepleegd. Het volk drong
aan: `Doe zoals elk jaar.' `Willen
jullie dat ik de koning van de
joden vrijlaat ?' Pilatus wist wel
dat Jezus uit afgunst was
uitgeleverd. Maar de
hogepriesters stookten het volk op: `Vraag Barabbas.' Toen
Pilatus vroeg: `Wat moet ik dan doen met die koning van
de joden ?' riepen ze terug: `Kruisig hem!' `Maar wat voor
kwaad heeft hij gedaan ?'
`Kruisig hem!' schreeuwden ze nog harder.
Omdat Pilatus het volk zijn zin wilde geven, liet hij
Barabbas vrij. Jezus gaf hij aan zijn soldaten over om hem
te laten geselen en kruisigen.
Gegroet, purperen koning!
Marcus 15,16-20
De soldaten brachten Jezus binnen in het paleis van de
gouverneur, dat hun hoofdkwartier was, en ze riepen de
hele afdeling bij elkaar. Ze kleedden hem met een purperen
mantel, vlochten een kroon van doorntakken en zetten hem
die op. Ze brachten de groet: `Heil, koning van de joden
!'Ze sloegen hem met rietstokken op het hoofd, bespuwden
hem en brachten hem plechtig hulde met een kniebuiging.
Na dat ruwe spel namen ze hem de purperen mantel af,
trokken hem weer zijn kleren aan en leidden hem buiten de
stad om hem te kruisigen.
Deze mens was Gods Zoon
Marcus 15,21-39
Onderweg dwongen de soldaten een voorbijganger het
kruis te dragen. Het was Simon van Cyrene, de vader van
Alexander en Rufus; hij kwam toevallig van zijn akker
naar de stad terug.
56
Ze brachten Jezus tot op de plaats die Golgota heet:
Schedelplaats. Ze gaven hem gekruide wijn, maar hij
wilde er niet van drinken. Ze sloegen hem daar aan
het kruis. Daarna verdeelden ze zijn kleren en
trokken het lot om te zien wat ieder zou krijgen.
Het was om negen uur in de morgen dat ze hem
gekruisigd hadden. Volgens het opschrift dat de
reden van de veroordeling meldde, was hij: `DE
KONING VAN DE JODEN'. Samen met hem hadden
ze twee rovers gekruisigd; de een hing links van
hem, de ander rechts.
Voorbijgangers slingerden hem beledigingen naar
het hoofd. Ze haalden hun schouders op en spotten:
'Ha! Jij die de tempel zou afbreken en in drie dagen
heropbouwen, red nu jezelf en kom van het kruis af!'
Zo lachten ook de hogepriesters spottend onder
elkaar, en de schriftgeleerden: `Anderen heeft hij
gered, zichzelf kan hij niet redden. Hee, Christus,
Gezalfde Koning, kom van dat kruis af! Als je dat
kunt laten zien, geloven we in je...' Zelfs de twee die
met Jezus gekruisigd waren, beschimpten hem.
's Middags vanaf twaalf uur viel er duisternis over
het hele land. Dat duurde tot drie uur. Om drie uur
schreeuwde Jezus luid: `Eloï, Eloï, lama sabaktani
!'Dat zijn de eerste woorden van een psalmgebed:
`Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij
verlaten?'
Sommigen verstonden het verkeerd: `Luister,' zeiden
ze, `hij roept al om de profeet Elia, de redder in alle
nood.' Een van hen liep om een spons te halen,
doopte die in zure wijn en stak hem op een rietstok
om Jezus te drinken te geven. `Laat mij maar doen,
dan kunnen we zien of Elia hem er komt afhalen.'
Maar Jezus slaakte een luide kreet en stierf.
Op dat ogenblik scheurde het grote gordijn in de
tempel van boven tot onder in tweeën... alsof al het
oude nu overbodig was geworden.
De officier die tegenover het kruis de wacht hield
en die gezien had hoe Jezus gestorven was, beleed:
`Deze mens was vast en zeker Gods Zoon.'
Die hem altijd gevolgd waren
Marcus 15,40-47
Op een afstand stonden ook vrouwen toe te kijken.
Onder hen was Maria Magdalena, Maria de moeder
van Dakobus de Mindere en van Joses, en Salome.
Toen hij nog in Galilea rondtrok, waren zij Jezus
altijd gevolgd om voor hem te zorgen. Er stonden
nog veel andere vrouwen die met hem naar
Jeruzalem waren opgetrokken.
Nu was het al avond geworden, en wel de
vooravond
57
van een sabbat, een rustdag. Daarom vatte Jozef van
Arimatea moed en ging naar Pilatus. Jozef was een
vooraanstaand lid van de Hoge Raad en leefde in de
verwachting van het komende rijk van God. Hij vroeg
Pilatus om het lichaam van Jezus.
`Is hij dan al gestorven ?'vroeg Pilatus verbaasd. 'Officier! Is Jezus al dood ?'
`Jazeker.'
`Het lijk kan worden afgestaan aan deze man hier.'
Jozef kocht een stuk lijnwaad, nam Jezus van het kruis en
wikkelde hem in het doek. Hij legde hem in een graf dat
uitgehouwen was in de rots. Tenslotte rolde hij een grote
steen voor de ingang van het graf.
Maria Magdalena en Maria de moeder van Joses zagen
waar Jezus begraven werd.
5. IN ONS MIDDEN
Velen hebben ervaren dat Jezus
leeft. Daarover doen
uiteenlopende verhalen de ronde.
Elke evangelist vertelt op zijn
manier hoe daar de oorsprong ligt
van het nieuwe bestaan van Jezus'
apostelen en leerlingen, en van
allen die later op hun getuigenis
zullen geloven.
Bij de evangelist Johannes
vinden we de opvatting van die
dagen, dat verrijzenis te maken
heeft met het lichaam:
herhaaldelijk wordt vastgesteld dat
het graf leeg is. Pas wanneer Jezus
verheerlijkt bij de Vader is opgenomen, kan
hij als aan nieuwe mensen de geest van
God inblazen en kracht verlenen om te
vergeven. Daarvan zullen de
kerkgemeenschappen leven. Er zijn twee
manieren van geloven. Na degenen die
geloven omdat zij Jezus' tekenen hebben
gezien, komen de velen die niet gezien
hebben maar geloven op het horen van de
evangeliewoorden.
Bij een leeg graf
Johannes 20,1-10
Vroeg in de morgen op de eerste dag van de week, de
zondag, ging Maria Magdalena naar het graf. Het was nog
donker, maar zij zag dat de steen voor de ingang van
58
het graf weggerold was. Zij liep dus haastig naar
Simon Petrus en de andere leerling van wie Jezus
bijzonder had gehouden: `Ze hebben onze Heer uit
het graf weggenomen! Wie weet waar ze hem hebben
neergelegd ? !'
Daarop liepen Petrus en die andere leerling het huis
uit, naar het graf toe. Ze liepen wel samen, maar de
andere leerling was vlugger dan Petrus en kwam het
eerst bij het graf. Hij boog zich voorover en zag de
doeken liggen. Maar hij ging niet naar binnen.
Toen kwam Petrus achter hem aan en ging wel het
graf binnen. Hij keek naar de windsels en naar de
zweetdoek die om Jezus' hoofd had gelegen. Die lag
niet bij de windsels maar afzonderlijk, opgerold. Dan
ging ook de andere leerling, die eerst bij het graf
gekomen was, naar binnen. Hij zag die tekens, en
geloofde. Maar eigenlijk hadden zij nog niet
begrepen wat in de heilige Schrift staat: dat Jezus
namelijk uit de dood zou opstaan. Petrus en de
andere leerling gingen dan maar terug naar huis.
`Rabboeni ! -Meester !'Met een ruk had zij het
graf de rug toegekeerd en Jezus herkend.
`Raak me niet aan, hou me niet vast! Ik ben nog niet
opgestegen naar de Vader. Ga aan mijn broeders
vertellen dat ik opstijg naar mijn en uw Vader, naar
mijn en uw God.'
Maria Magdalena ging de leerlingen het goede
nieuws vertellen: `Ik heb de Heer gezien !'Zij
deelde alles mee wat hij tegen haar had gezegd.
Ontvang de geest van God
Johannes 20,19-23
Diezelfde zondag, tegen de avond. De leerlingen
zaten samen. Ze hadden de deuren op slot ge daan,
want ze waren bang voor de joden. En daar komt
Jezus binnen en gaat hij in hun midden staan!
`Vrede wens ik jullie.'
Na die groet toonde hij zijn gewonde handen en de
lanssteek in zijn zijde. De leerlingen waren vol
vreugde!
Ik stijg op naar mijn Vader
Johannes 20,11-18
Ondertussen stond Maria Magdalena bij het graf te
huilen. Schreiend boog ook zij zich voorover om in
het graf te kijken: `Ach, ze hebben mijn Heer
weggenomen en ik weet niet waar ze hem hebben
neergelegd!'
Zij draaide zich om en zag daar iemand staan. Zij
wist niet wie het was.
`Vrouw, waarom huil je,' vroeg de man. `Wie zoek
j e ?'
Zij dacht dat het de tuinman was en zei: `Als jij hem
hebt weggenomen, vertel dan waar je hem hebt
gelegd ! Ik haal hem terug!'
`Maria !'zei de man.
120
59
`Vrede wens ik jullie,' herhaalde Jezus. `De Vader
heeft mij gezonden... zo zend ik jullie.'
Toen blies hij hen de geestkracht van God in en
verklaarde: `Ontvang de heilige geest! Als jullie
mensen hun zonden vergeven, worden ze door God
vergeven. Als jullie ze niet vergeven, zijn ze ook
niet door God vergeven.'
Niet zien en toch geloven
Johannes 20,24-29
Toen Jezus die eerste zondag temidden van zijn
leerlingen was gekomen te Jeruzalem, was Tomas er
niet bij. Tomas was een van de twaalf apostelen.
Wanneer de anderen hem nadien vertelden: `Wij
hebben de Heer gezien!' antwoordde hij: `Als ik niet
in zijn handen de littekens zie van de nagelen en ze
niet met mijn vingeren voel, en zolang ik mijn hand
niet kan leggen in zijn zijde, zal ik niet geloven.'
De volgende zondag waren de leerlingen weer in
dat huis bijeen. Tomas was er nu bij. De deuren
waren gesloten, maar Jezus kwam bij hen. Hij ging
in hun midden staan: `Vrede wens ik jullie.' Daarop
richtte
zich tothij
Tomas: `Voel hier maar met
je
vinger en bekijk goed mijn handen.
Steek
handniet
uit ongelovig,
en leg hemmaar
in mijn
zijde. je
Wees
gelovig!'
`Mijn Heer !'zei Tomas. `Mijn
God!'
`Ben je tot geloof gekomen
omdat je gezien hebt ?' vroeg
Jezus. `Gelukkig wie niet zien en
toch geloven!'
60
WAAROM WIJ VERTELLEN
Johannes
20,30-31
Nog veel andere tekenen heeft Jezus in het bijzijn
van zijn leerlingen gedaan. Ze staan niet alle in dit
boek beschreven. Maar wat hier verteld wordt, is
opgetekend opdat je zou geloven dat Jezus de
koninklijk Gezalfde, de Christus is, de Zoon van
God.
Dat je door te geloven het leven mag krijgen in
hem!
123
60
TWEEDE DEEL
DE CHRISTUS LEEFT IN ZIJN
VOLGELINGEN
61
Van een handvol leerlingen tot
ontelbare Jezus-gelovigen over
heelde wereld verspreid... hoe is
dat verlopen ? hoe is dat begonnen
?
Naast zijn evangelie heeft Lucas
ook daarover een boek geschreven.
Het heet `Handelingen van de
Apostelen'. Hier vernemen we dat
wij nu Gods volk onderweg zijn,
zijn gegaan. Onder hen waren
apostelen,
zoalsvan
Petrus.
omdat
sommigen
Jezus' eerste
Diakens, zoals Filippus. Verkondigers,
Barnabas en
volgelingenzoals
op weg
Paulus. Reisgezellen en medewerkers onderweg, zoals Silas en
Timoteus. En vergeten we niet de velen die `leerlingen' worden genoemd. Hun namen kennen we niet meer. Zij hadden het
leven van Jezus beluisterd en zijn leer aanvaard. Omdat zij de
Christus dag aan dag beleefden, als zusters en broeders onder
Gods heerschappij, hebben zij velen aangetrokken.
Zoals in het evangelie zulle in de `Handelingen' een en al
beweging vinden. Kijk de titels er eens op na, en vergeet niet
voortdurend te volgen op de landkaart en op het schema
achteraan in dit boek, op blz. 268 en 269. Lucas beklemtoont
dat dezelfde geest of kracht van God die Jezus heeft gedreven,
nu ook de zendelingen voortstuwt... tot ver buiten de grenzen
van het joodse land. Naar heel Judea tot de kuststreken toe,
naar Samarië, naar andere landen rond de Middellandse Zee,
naar Rome. Daar, in het middelpunt van de wereld, zullen
weer anderen de boodschap vernemen en dan uitdragen naar
de uithoeken van het Romeinse rijk.
127
62
Nog een tweede tocht vind je in het boek
`Handelingen': de weg van het evangelie naar
verschillende soorten mensen. Zie het schema: blz. 270.
De een na de ander zullen ze aan de beurt komen. Eerst
de Joden van Jeruzalem en Judea, die alle wetten van de
heilige Schrift en de gebruiken van de voorvaders
nauwkeurig onderhouden. Dan de Joden die in andere
landen onder heidenen wonen en die zelfs de `wet van
Mozes' niet helemaal kunnen onderhouden; velen van
hen zijn op z'n Grieks opgevoed. Vervolgens de heidenen
die zich tot de joodse godsdienst bekeerd hebben of aangetrokken voelen. Sommigen van hen beleven de wet
helemaal en worden `proselieten' of `bekeerlingen'
genoemd, anderen nemen slechts gedeeltelijk de joodse
leefwijze over en worden `vereerders van God' genoemd.
Tenslotte bereikt het goede nieuws de versten: de nietjoden, die `heidenen' of soms
`Romeinen' en `Grieken' worden
genoemd.
In zijn boek `Handelingen' toont Lucas
hoe deze zeer verschillende mensen in
talrijke landen één kerk kunnen zijn en
in gemeenschap kunnen samenleven.
Wrijvingen en problemen komen wel
voor. Maar allen weten zich door God
aanvaard, omdat zij in de éne Christus
geloven en door hem bevrijd zijn van het
kwaad.
AAN DE LEZER
Handelingen 1,1-3
Waarde lezer,
Mijn eerste boek, het evangelie, gaat over Jezus. Het
vertelt wat hij heeft gedaan en geleerd vanaf het begin
tot de dag dat hij werd opgenomen. Vooraf had hij nog
aan de apostelen, die hij in Gods geest had gekozen, zijn
opdracht doorgegeven.
Hij heeft zich veertig dagen aan hen laten zien en de
zaak van Gods heerschappij met hen besproken. Zo heeft
hij hen na zijn lijden en dood met veel tekens bewezen
dat hij leeft!
63
komen en jullie zullen kracht krijgen. Jullie moeten
immers van mij getuigen. Begin in Jeruzalem, trek dan
verder naar heel Judea en Samarië... ja, tot het uiterste
einde van de wereld.'
1. TE JERUZALEM
Was de beweging vanuit God begonnen, Jezus doet
haar nu voortgaan. Een van de leerlingen had deze
woorden van hem onthouden: `De Vader heeft mij
gezonden... zo zend ik jullie.' Nu doet Lucas hem voor
de apostelen de reisweg van het goede nieuws
uitstippelen. `Jullie moeten gaan getuigen. Begin in
Jeruzalem. Trek dan naar Judea, vervolgens naar
Samarië... tot het uiteinde van de wereld.'
A. JULLIE MOETEN GETUIGEN
Begin in Jeruzalem!
Handelingen 1,4-14
Toen hij na zijn verrijzenis eens met zijn apostelen aan
het eten was, beval Jezus: `Jeruzalem mogen jullie nu
niet verlaten. Wacht hier op de vervulling van wat de
Vader heeft beloofd. Vroeger heb ik daarvan gesproken.
Door Johannes werden jullie met water gedoopt, maar
over enkele dagen zal de geest van God jullie
overspoelen.'
Een andere keer dat zij samen waren, vroegen de
apostelen: `Heer, gaat gij nu weldra van ons volk Israël
een koninkrijk maken ?'
`Probeer maar niet dag en uur van Gods rijk te kennen,'
antwoordde Jezus. `De Vader heeft dat op eigen gezag
vastgesteld. Maar de heilige geest zal over jullie
Dat waren zijn laatste woorden.
Terwijl ze nog naar hem keken, werd hij opgenomen.
Een wolk onttrok hem aan hun ogen.
Eerst staarden ze nog lang gespannen omhoog, naar waar
hij was weggegaan. Maar ze kregen toen het inzicht:
`Wat staan wij hier naar de hemel te gapen ?Jezus is van
ons weggenomen, opgenomen bij de Vader. Eens zal hij
terugkomen zoals wij hem naar de hemel hebben zien
gaan.'
Dat is op de Olijfberg gebeurd. Die ligt zo ver van
Jeruzalem als een jood op sabbat, op de rustdag, mag
lopen.
De apostelen keerden naar de stad terug. Ze gingen
130
64
naar de bovenzaal, waar ze nu gewoon waren te verblijven. Het waren deze elf: Petrus en Johannes, Dakobus en
Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeus en Matteüs,
Dakobus de zoon van Alfeus, Simon de IJveraar en judas
de zoon van Dakobus. Ze waren eensgezind en bleven
volharden in het gebed. In hun gezelschap waren enkele
vrouwen, onder wie Maria, de moeder van Jezus, en ook
zijn broers... Wel honderdtwintig mensen kwamen daar
geregeld bijeen.
len. Judas heeft immers zijn post verlaten om te gaan waar
hij thuishoort.'
Daarna lieten ze de twee mannen loten... Het lot viel op
Mattias. Hij werd nu de twaalfde apostel.
Weer met twaalf
Handelingen 1,15-26
Een van die dagen nam Petrus het initiatief en deed een
voorstel.
`Zusters en broeders! Wat in de psalmen van de heilige
Schrift staat, moest helaas worden vervuld. Judas heeft de
weg gewezen aan degenen die Jezus hebben gevangen
genomen. Hij was één van ons twaalven, hij had dezelfde
zending en dienst gekregen als wij. Met het loon dat hij voor
zijn verraad heeft gekregen, heeft hij een stuk grond gekocht.
Hij is daar voorovergevallen, werd opengereten en verloor
zijn ingewanden. Alle inwoners van Jeruzalem weten het. In
hun taal noemen ze die grond nu al `Akeldama' of
`Bloedakker'.
Maar wat nu ? Ik stel voor dat één van de mannen van dit
gezelschap hier met ons getuige wordt van Jezus' verrijzenis.
Iemand die erbij is geweest heel de tijd dat de Heer onder
ons leefde: van toen hij door Johannes werd gedoopt tot op
de dag dat hij bij ons werd weggenomen.'
Iedereen stemde in. Twee kandidaten werden voorgedragen: Jozef, die `de Gerechtige' werd genoemd, en
Mattias. Ze baden allen samen: `Heer, Gij kent het hart van
elke mens. Wijs één van deze twee aan: degene die Gij
verkiest om deze dienst en deze zending te vervul
132
133
65
B. KRACHT OM TE GETUIGEN
Dronken van Gods geest
Handelingen 2,1-17.19.21.33
Zij waren nog allen bijeen op diezelfde plaats, toen de dag
van Pinksteren aanbrak. Plots kwam vanuit de hemel een
immens lawaai alsof een hevige orkaan losbarstte. Het
huis waar ze zaten, was er vol van. En toen leek het alsof
ze iets zagen dat verdeeld was in tongen van vuur, die zich
op elk van hen neerzetten. Zij werden allemaal vervuld
van de heilige geest en begonnen in vreemde klanken te
spreken, zoals de geest hen ingaf.
Nu verbleven in Jeruzalem veel joden, godsdienstig
gezinde mensen die afkomstig waren van alle landen ter
wereld. Op het horen van het gedruis kwamen ze in
drommen toegelopen. Ze stonden verbaasd, want ieder
verstond de apostelen in zijn eigen taal. Versteld en
verwonderd zeiden ze door elkaar: `Die daar spreken zijn
toch allemaal uit Galilea ?'-'ja, hoe komt het dan dat ieder
van ons hen verstaat ?' - `Hier is volk van overal ter
wereld! Er zijn Parten bij, Meden, Elamieten en
Mesopotamiërs; mensen van Judea en Klein-Azië... van
Egypte en ook van Libië.'-'Kijk: zelfs Romeinen die hier
in de stad gelegerd zijn !' - `En dààr judeeërs met enkele
bekeerlingen uit heidenvolken.' -'Ginds mensen van Kreta
en Arabieren... Allemààl horen we die mannen uit Galilea
in onze eigen taal spreken.' - 'Ze hebben het over de grote
daden van God!' -'Ik ben er beduusd van. Wat moeten we
daarvan denken ?' -`Wat kàn dat betekenen ?'-`Ze hebben
misschien te veel feestwijn gedronken!' begonnen enkelen
te spotten.
Toen kwam Petrus met de elf anderen naar voren.
`Mensen allemaal!' riep hij. `Volksgenoten die van ver
komen en inwoners van Jeruzalem ! Sst ! Luister !...
Deze mannen zijn niet dronken, zoals sommigen van jullie
denken. Het is pas negen uur in de morgen! Hier gebeurt
wat voorzien is door de profeet Joël. Die heeft in de naam
van God gezegd: `Mijn geest zal Ik uitstorten over àlle
mensen! Wondere dingen zal Ik laten zien. Iedereen die
Mij aanroept zal worden gered.' Welnu, Jezus van Nazaret
die aan Gods rechterhand is verheven, heeft de beloofde
geest van zijn Vader ontvangen en hem over ons
uitgestort. Dàt hebben jullie gezien en gehoord. Wij zijn
dronken van Gods geest...'
Petrus sprak nog lang en uitvoerig over Jezus.'zus. Hij
toonde aan hoe God hem had aangesteld tot Christus,
tot koninklijk Gezalfde, en tot Leidsman naar een
nieuw leven. Zijn getuigenis kun je lezen vooraan in
dit boek, op blz. 12. Hij riep allen op, dat zij van
gezindheid zouden veranderen en zich zouden laten
dopen om met de vergeving van hun zonde ook de
geestkracht te krijgen.
Eensgezind in bidden en delen
Handelingen 2,41-42.46-47; 4,32-36; 5,1-4.11
Ongeveer drieduizend mensen hebben die dag de oproep
van Petrus beantwoord. Ze lieten zich dopen en sloten
zich aan bij het gezelschap rond de apostelen.
Volhardend luisterden zij naar de leer van de apostelen
en bleven trouw aan het gebed. Standvastig gingen ze
iedere dag in de tempel bidden. Bij elkaar aan huis braken
ze samen het brood. Ze leefden gemeenschappelijk.
Vreugdevol en in eenvoud van hart genoten ze samen hun
voedsel en zongen lofliederen voor God. Bij het hele volk
genoten ze sympathie.
Door toedoen van de Heer werden dag na dag steeds
meer mensen gered. Die kwamen er dan ook bij.
De hele groep gelovigen was eensgezind van hart en
66
135
66
ziel. Niemand zei: `Dit of dat is van mij,' maar zij bezaten
alles gemeenschappelijk. Zij genoten en beleefden Gods
grote liefde. Ze lieten dan ook niemand gebrek lijden. Wie
landerijen of huizen bezat, verkocht ze en bracht de
opbrengst bij de apostelen. Aan ieder werd daarvan
uitgedeeld zoveel hij nodig had.
Zo was er een zekere Jozef, een voormalig joods leviet
van Cyprus; de apostelen hadden hem `de Moedgever'
genoemd. Die Jozef bezat een akker, maar hij deed hem
van de hand en overhandigde het geld aan de apostelen.
Wie echter bedrog pleegde, werd zwaar gestraft. Zo
werd nog lang het schrikwekkend voorbeeld van Ananias
en zijn vrouw Saffira verteld. Ook zij hadden een stuk
grond verkocht en de opbrengst aan de gemeenschap
gegeven, maar een deel van het geld achtergehouden.
Petrus was er woedend bij geworden: `Jullie bedriegen niet
alleen de mensen, maar ook God! Dat is tegen de geest die
ons bezielt !' Ananias en Saffira stierven kort daarop. Niet
alleen de hele kerk maar ook allen die ervan hoorden,
werden bevangen door ontzag voor God en voor de
apostelen.
67
C. LIJDEN OMWILLE VAN HET GETUIGENIS
Voor de apostelen breekt nu het ogenblik aan van de
volledige navolging van Jezus. Zij waren destijds
bemoedigd. `Wees niet bezorgd, als je voor oversten en
koningen terechtstaat om getuigenis van mij af te leggen'
(zie blz. 103).
Veeljoden veranderden van gezindheid en keerden
zich naar de Christus als de Koning van hun leven.
Daarom werden de leiders van het volk afgunstig. Wie in
de Verrezene geloofde beschouwden zij als een
afvallige... en de gemeenschap van de gelovigen was al
aangegroeid tot vijfduizend man !
We kunnen niet zwijgen
Handelingen 4,1-22
Nadat zij een lamme bedelaar in Jezus' naam hadden
genezen, waren Petrus en Johannes tot het volk aan het
spreken in de zuilengang van de tempel. Daar kwamen
priesters en Sadduceeën op hen af, begeleid door de
commandant van de tempelwacht. De Sadduceeën geloven
helemaal niet in de opstanding van mensen uit de dood.
Maar ook de priesters waren ontstemd, omdat Petrus en
Johannes in het publiek onderricht gaven en met Jezus als
voorbeeld de opstanding van de doden verkondigden. Ze
lieten hen aanhouden. Omdat het al avond was, werden de
twee apostelen in verzekerde bewaring gesteld tot de
volgende dag.
's Anderendaags kwamen de leiders, de hoge ambtenaren en de schriftgeleerden bijeen, samen met de
hogepriester Annas en met alle anderen die tot de familie
van de hogepriester behoorden. Zij lieten Petrus en
Johannes voorleiden en vroegen:
`Met welke kracht of op wiens gezag hebben jullie die
bedelaar genezen ?'
Petrus was vol van Gods geest en antwoordde:
137
67
`Leiders van het volk en hoge ambtenaren! Wij moeten
ons hier vandaag verantwoorden voor een weldaad die wij
hebben bewezen aan een gebrekkig man. Nu vraagt gij
door wie die man gered is ? Gij en ons hele volk moeten
het vernemen: door Jezus Christus, de man van Nazaret
die gij hebt doen kruisigen! God heeft hem uit de dood
doen opstaan. Door hem staat die man hier nu gezond
voor ons. Over de Christus kunt gij in een psalm lezen:
veeleer aan u gehoorzamen dan aan Hem ? Wij kunnen
niet zwijgen over al wat we gezien en gehoord hebben!'
Ze kregen nog een waarschuwing en werden vrijgelaten.
De leden van de Hoge Raad zagen geen mogelijkheid hen
te straffen, want het volk loofde God om het wonderteken
waardoor die gebrekkige man genezen was. Hij was al
veertig jaar, iedereen kende hem.
Sla acht op wat ons bedreigt
`De steen die de metselaars hebben weggegooid, is
juist hoeksteen geworden!'
Wij, stervelingen, hoeven dus geen redding te zoeken bij
iemand anders. Om ons te redden heeft God alleen hem
gegeven.'
De hogepriesters stonden verbaasd. Ze hadden Petrus en
Johannes herkend als metgezellen van Jezus, en hadden
vernomen dat zij maar gewone, ongeletterde mensen
waren. Maar nu zagen ze hoe vrijmoedig zij spraken... en
de genezen man stond bij hen! Ze wisten niet wat ze
moesten zeggen. Daarom gaven ze het bevel: `Breng die
mannen buiten !' en ze begonnen met elkaar te
overleggen.
`Wat moeten we met die mensen doen? Er is onmiskenbaar een wonderteken door hen verricht. Dat kunnen
we niet loochenen. Heel Jeruzalem weet het. Maar we
moeten verhinderen dat nog mèèr mensen van ons volk
ervan horen. We zullen die apostelen dus bang maken en
verbieden nog verder tegen iemand iets te zeggen over die
Jezus.'
Ze riepen de apostelen weer binnen: `Wij verbieden jullie
nog te spreken of te leren met vernoeming van de naam
Jezus!'
Maar Petrus en Johannes reageerden: `Stel u eens in
onze plaats! Zou het juist zijn in Gods ogen, dat wij
68
Handelingen 4,23-31; 5,12.15-16
Na hun vrijlating gingen Petrus en Johannes naar hun
mensen terug. Ze deden verslag van alles wat de hogepriesters hadden gezegd. Allen luisterden. Daarna baden
ze eensgezind:
`Heer, Gij hebt hemel en aarde gemaakt, de zee en al wat
daarin is. Gij hebt David ingegeven te zeggen in een
psalm: `De groten der aarde spannen samen tegen de Heer
en tegen zijn Gezalfde.' Ja, hier in Jeruzalem waren ze
samengespannen tegen uw heilige Dienaar Jezus, die uw
Gezalfde is: uw Christus. Zowel Herodes Antipas als
Pontius Pilatus, zowel de heidenen als het volk Israël
hebben vervuld wat Gij hadt voorzien. Het moest wel
gebeuren.
Maar nu, Heer, sla acht op wat ons heden bedreigt! Geef
ons, uw dienaren, dat wij in alle vrijmoedigheid uw woord
verkondigen. Laat verder genezingen en wondertekenen
gebeuren op het gezag en door toedoen van Jezus, uw
heilige Dienaar!'
Na het gebed beefde het huis op zijn grondvesten.
Allemaal werden ze vervuld van de heilige geest, en
zonder vrees trokken ze uit om het woord van God te
verkondigen.
Door toedoen van de apostelen gebeurden nog andere
wondere dingen onder het volk. De mensen
139
68
brachten hun zieken zelfs op straat. Zij legden ze op
slaapmatten en draagbaren langs de wegen waar Petrus
voorbij zou komen, met de hoop dat tenminste zijn
schaduw op een van hen zou vallen. Ook uit de dorpen
rond Jeruzalem kwamen mensen toegestroomd. Ze
brachten zieken en bezetenen mee: allen werden beter.
Gegeseld... en verheugd
Handelingen 5,17-42
Nu werden de hogepriesters en de aanhangers van de partij
van de Sadduceeën nog afgunstiger. Zij lieten de apostelen
weer aanhouden en in de gevangenis opsluiten. Maar ‘s
anderendaags in de morgen stonden die opnieuw op het
tempelplein! Ze gaven er onderricht aan het volk.
Op datzelfde ogenblik kwam de hogepriester met de
zijnen samen en riep alle leden van de Hoge Raad bijeen.
Hij stuurde knechten naar de gevangenis om de apostelen
te halen en voor te leiden. Maar de knechten kwamen
ontsteld terug: `De gevangenis is stevig op slot, de wachten
voor de poort staan op hun post... maar toen we de kerker
openmaakten, hebben we niemand gevonden ! Ze kunnen
alleen door een engel verlost zijn !'
De commandant van de tempelwacht en de hogepriesters raakten in de benauwdheid. Ze waren ongerust,
want ze waren bang voor de gevolgen. Toen kwam iemand
binnengelopen: `De mannen die gij in de kerker hebt gezet,
staan op het tempelplein het volk te onderrichten!'
Een officier met zijn soldaten ging hen halen. Geweld
gebruikten ze niet: het volk zou wel stenen naar hen
gegooid hebben. Ze brachten de apostelen voor de Hoge
Raad.
De hogepriester begon het verhoor: `Hebben wij jullie
niet met klem verboden onderricht te geven met
het gebruik van Jezus' naam ? Door jullie optreden is
Jeruzalem vol van zijn leer! En bovendien verklaren jullie,
dat wij schuld hebben aan de dood van die man!'
`Wij moeten meer aan God gehoorzamen dan aan de
mensen,' verdedigde Petrus zich. `De God van uw en onze
voorvaders heeft Jezus ten leven gewekt. Ja, de Jezus die
gij hebt gegrepen en aan het kruis geslagen, is door God
verheven tot Leidsman en Redder. Hij troont nu op de
ereplaats naast God om aan ons volk de kans te geven van
gezindheid te veranderen en vergiffenis van zonde te
krijgen. Daarvan getuigen wij, dank zij de kracht van de
geest die God ons heeft geschonken. Aan Hem
gehoorzamen wij!'
Toen de leden van de Hoge Raad dat hoorden, werden
ze woedend en besloten Petrus en de apostelen ter dood te
laten brengen.
In de Raad zetelde een farizeeër die Gamaliël heette. Hij
was een onderlegd schriftgeleerde en genoot veel aanzien
bij het volk.
`Kunnen de beschuldigden even uit de zaal verwijderd
worden ?'vroeg hij. Daarna hield hij dit pleidooi: `Mannen
van Israël! Gij moet u goed bedenken vooraleer iets tegen
deze mensen te ondernemen. Jaren geleden trad Teudas op.
Die beweerde ook een uitzonderlijk iemand te zijn.
Vierhonderd man sloot zich bij hem aan. Maar hij werd
vermoord en zijn groep volgelingen is uiteengejaagd. Na
hem is er judas de Galileeër geweest, dat was in de tijd van
de volkstelling. Hij bracht veel mensen op de been. Maar
ook hij is ten onder gegaan en zijn beweging is
uiteengevallen. Nu staan we opnieuw voor zulk een geval.
Ik vind: Bemoei u niet met deze mannen, laat ze hun gang
gaan. Als deze beweging door mensen is opgezet, loopt ze
op niets uit. Maar komt ze van God, dan zult gij die
mensen niet uit elkaar slaan. Denk na, voor ge misschien
tegenstrevers van God wordt!'
69
69
70
De leden van de Hoge Raad lieten zich overtuigen. Ze
riepen de apostelen weer binnen. Ze gaven bevel hen te
geselen. Daarna verboden ze hen nog te spreken over
Jezus. Toen lieten ze hen vrij.
De apostelen verlieten de raadzaal, verheugd dat ze
smaad hadden mogen lijden omwille van Jezus. En ze
gingen er gewoon mee door alle dagen in de tempel en
aan huis onderricht te geven en het goede nieuws te
melden: `Jezus is de Gezalfde, de Christus!'
2. DE K ERK DEUR OP EEN K IER
De gelovigen worden nu
`leerlingen' genoemd, zoals de
eersten die zich destijds in Galilea
bij Jezus hadden aangesloten.
Er ontstaat onenigheid, zoals
wel eens meer gebeurt waar
mensen van verschillende
herkomst samenleven. Het geschil
wordt wel bijgelegd en de bres in
de eensgezindheid wordt gedicht,
maar
een open deur.
De
mannen die voor de dienst
van met
ondersteuning
en voedselverdeling worden aangesteld, zijn immers geen Joden uit
Palestina, maar zij stammen uit joodse families met
Griekse cultuur. Zij zullen de weg van de kerk naar
Samarië en naar heel Judea voorbereiden. Op die weg
verwijdert de jonge kerk zich langzamerhand van aloude
joodse gebruiken zoals het deelnemen aan de eredienst in
de tempel, het onderhouden van de hele `wet van Mozes'...
Er zal sprake zijn van `handoplegging'. Door de handen op
iemands hoofd te leggen, deelt men de kracht en de gaven
van God mee. Zo genas men zieken, liet Gods geest over
iemand komen of stelde mensen aan vooreen taak of ambt:
als dienaars van de gemeenschap, zendelingen voor de
verkondiging, `oudsten' of leiders vaneen
kerkgemeenschap. Tot op vandaag komt dat gebaar in de
kerken voor: bij doop en vormsel, bij de priesterwijding en
bij de eerste bevestiging van een predikant.
142
143
71
Alleen vreemden worden gekozen
Handelingen 6,1-6
Toen het aantal leerlingen steeds talrijker werd, deden zich
ook de eerste moeilijkheden voor. De leerlingen die Grieks
spraken, begonnen te morren tegen degenen die joodsAramees spraken: `Bij de dagelijkse ondersteuning worden
de weduwen van onze groep achtergesteld !'Daarom riepen
de apostelen allen bijeen.
`Het gaat toch niet op,' zeiden ze, `dat wij de verkondiging van Gods woord zouden verwaarlozen om de
diakendienst van voedselvoorziening op te nemen. Dus,
broeders, zoek onder jullie een zevental mannen. Ze
moeten een goede faam genieten, vol zijn van de geest en
ook wijs zijn. Hen zullen we met de diakendienst belasten.
Wij integendeel zullen ons toeleggen op het gebed en op
de bediening van het woord.'
De hele vergadering stemde in met het voorstel. Ze
kozen Stefanus, een man vol geloof en heilige geest,
Filippus, Nikolaiis die vroeger heiden was geweest, en nog
vier anderen... allemaal met vreemde, Griekse namen.
Deze zeven werden voorgedragen. Na gebeden te hebben,
stelden de apostelen hen aan door ze de handen op te
leggen.
Stefanus argumenteert te sterk!
Handelingen 6,8-15; 7,1-3.51-60; 8,2
Stefanus, een van de zeven, was vol van Gods liefde en
kracht. Hij deed opvallende wondertekenen onder het
volk. Maar enkele joden van buiten Palestina, van
Noord-Afrika en Klein-Azië, begonnen zich tegen hem te
verzetten. Ze discussieerden met hem, maar konden niet
op tegen zijn wijze argumenten vol geestdrift. Zij
stookten dus enkele kameraden op, die zouden verklaren:
`We hebben gehoord hoe hij Mozes en God beledigt!’
72
Zij hitsten ook het volk op, de leden van de Hoge Raad en
de schriftgeleerden.
Ze zochten Stefanus. Onverwachts hielden ze hem aan
en brachten hem voor de Hoge Raad. Hun kameraden
lieten ze vals getuigen: `Hij houdt maar niet op te spreken
tegen de tempel en tegen de `wet van Mozes'! We hebben
hem horen zeggen dat die man van Nazaret, Jezus, het
heiligdom zal afbreken. En dat hij de wetten zal
veranderen die Mozes ons gegeven heeft.'
Nu keken alle leden van de Hoge Raad naar de
beklaagde. Het leek alsof Stefanus God in de hemel zag.
`Is dat allemaal waar ?' vroeg de hogepriester hem.
`Heren, broeders en vaders, ...' Stefanus hield een lange
rede om zich te verdedigen. Hij toonde aan dat Abraham
met God verbonden had geleefd zonder joodse wet en
zonder tempel, want God is te groot om in een menselijk
bouwwerk te wonen. Hij herinnerde eraan dat jozef en
Mozes door hun familie en door eigen volk waren
verworpen. Dan ging hij over tot de aanval: `En gij zijt
even hardnekkig als uw voorvaders! Zij hebben alle
profeten vervolgd. Zij hebben degenen die Jezus hebben
aangekondigd, vermoord. En van Jezus, de Gerechtige,
zijt gij de verraders en moordenaars geworden! Waar is
nu die wet ? Gijzelf hebt ze niet eens onderhouden!'
Daarop werden de leden van de Hoge Raad woedend.
Ze brulden tegen hem. Maar Stefanus riep nog luider: `Ik
zie de hemel open, en kijk: de Mensenzoon Jezus zetelt
als rechter naast God!' Zij schreeuwden nu nog harder en
stopten hun oren toe, omdat ze het een belediging van
God vonden. Ze stormden op hem af, sleepten hem buiten
de poort van de stad en begonnen hem te stenigen.
`Heer Jezus,' bad Stefanus, `neem mijn leven aan.' Hij
viel op de knieën en zei luidop: `Heer, vergeef hen deze
misdaad.' Met die woorden stierf hij.
145
72
Zoals bij elke terechtstelling in die dagen, stond er ook
een getuige bij. Het was een zekere Saul. Hij ging akkoord
met wat gebeurd was.
Vrome mensen haalden het lichaam van Stefanus weg en
begroeven hem. Ze waren diep bedroefd over zijn dood.
3. NAAR HEEL JUDEA, SAMARIË EN DE KUST
A. FILIPPUS
Verspreid over het Joodse land
Handelingen 8,1-4
Van die dag af werden de leerlingen te Jeruzalem vervolgd.
Saul onder andere woedde hevig tegen de kerk. Hij drong
het ene huis na het andere binnen, sleepte mannen en
vrouwen weg en liet ze gevangen zetten.
Behalve de apostelen, die te Jeruzalem bleven, verspreidden de gelovigen zich over de dorpen van Judea en
Samarië. Overal verkondigden zij het goede nieuws van
Jezus.
De geest is niet te koop
Handelingen 8,5-9.13-25
Zo kwam Filippus, een van de diakens, in de hoofdstad
Samaria. Hij verkondigde daar de Christus. De mensen
luisterden. Ze gingen op zijn woorden in, omdat ze ook de
wondertekenen zagen die hij verrichtte. Bezetenen werden van
hun boze geest verlost, lammen en kreupelen werden genezen.
Er heerste grote vreugde in de stad. Veel mannen en vrouwen
lieten zich dopen in Jezus, de Gezalfde.
Dat werd bericht aan de apostelen die in Jeruzalem
73
147
73
gebleven waren: `Het goede nieuws is in Samaria verkondigd ! Veel mensen daar geloven nu in Jezus als de
Messias. Maar de heilige geest is nog niet over hen
gekomen: ze zijn alleen maar gedoopt in de Heer Jezus...'
Daarop vaardigden de apostelen Petrus en Johannes
naar hen af. Na hun aankomst spraken deze twee een
gebed over hen uit, opdat ze de geest zouden ontvangen.
Dan legden ze hen de handen op en allen ontvingen de
geest.
Onder die gedoopten was een zekere Simon, die
tevoren tovenaar was geweest. Hij had versteld gestaan
van de wondere daden van Filippus. Nu zag hij hoe de
apostelen de geest meedeelden door de handen op te
leggen. Hij ging naar hen toe en bood hen geld aan:
`Geef mij die macht! Dan kan ik ook de geest schenken door de handen op te leggen.'
`Dat worde je ondergang !'verwenste Petrus hem. `Jij
met je geld! Je denkt toch niet de gaven van God te
kunnen kopen ?Je staat nog heel ver van God af, want j e
hart is niet oprecht in zijn ogen. Bekeer je eerst van je
boosheid! En bid dat God je die slechte bedoelingen mag
vergeven. Ik zie dat je verbitterd bent en verstrikt in
oneerlijkheid.'
`Bidden jullie voor mij,' vroeg Simon nu. `Dat de Heer
me spare voor die kwade verwensingen.'
De apostelen bleven nog een tijd in de stad. Predikend
getuigden zij voor de Christus. Toen vertrokken ze weer
naar Jeruzalem. Onderweg verkondigden ze het goede
nieuws in veel dorpen van Samarië.
74
Begrijp je over wie het gaat ?
Handelingen 8,26-40
Filippus integendeel begaf zich op reis naar het zuiden.
Hij liep langs een eenzame weg: de weg die Jeruzalem
met Gaza verbindt. Toch was daar nog iemand op reis:
een Ethiopiër op de terugweg van een bedevaart naar
Jeruzalem. Hij was kamerheer van de koningin van de
Ethiopiërs, en zelfs belast met het beheer van haar
financiën. Hij zat in een reiskoets, en als vroom vereerder
van God las hij het boek van de profeet Jesaja.
Filippus voelde zich door de geest gedreven om naar
de reiskoets te gaan. Hij hoorde de vreemdeling luidop uit
de heilige Schrift lezen.
`Begrijp je wat je leest ?' vroeg hij.
`Hoe zou ik,' antwoordde de Ethiopiër, `als niemand
me daarbij helpt ? Als je wil: stap in en kom bij me zitten.'
Nu was hij juist aan het gedeelte waar Jesaja zegt:
`Hij wordt mishandeld, maar hij draagt het
gedwee. Hij zwijgt als een lam dat wordt
geslacht, stom als een schaap voor de scheerders.
Door niemand verdedigd, wordt hij gevonnist;
niemand bekommert zich om zijn lot. Hij wordt
weggerukt uit het leven, geslagen om de zonden
van zijn volk.'
`Mag ik je vragen,' zo begon de kamerheer, `van wie
de profeet dit zegt ? Wie bedoelt hij ? Spreekt hij over
zichzelf of over iemand anders ?'
`Over iemand anders! Kijk...', en uitgaande van de
woorden uit de heilige Schrift toonde Filippus aan dat het
over Jezus ging. Uitvoerig verkondigde hij de Christus.
149
74
Toen ze even later langs een beek kwamen, riep de
kamerheer: `Hier is water! Wat is er tegen dat ik gedoopt
word ?'
`Als j e van ganser harte gelooft, kan het,' antwoordde
Filippus.
`Ik geloof dat Jezus de Messias is, de Zoon van God!'
Meteen liet de kamerheer de koets stilhouden. Beiden
gingen de beek in en Filippus doopte hem.
Daarna zette Filippus zijn reis verder. Toen de kamerheer hem niet meer zag, reisde ook hij verder, nu vol
blijdschap.
Filippus werd later aangetroffen in Asdod aan de kust.
Daar trok hij rond en verkondigde het goede nieuws in
alle steden en dorpen van de omgeving. Hij kwam
tenslotte in Cesarea, een havenstad die verder in het
noorden ligt.
B. PETRUS
Een zieke te Lydda
Handelingen 9, 32-35
Petrus maakte een grote rondreis. Zo kwam hij bij de
leerlingen die in Lydda woonden. Hij bezocht er een
zieke, een zekere Eneas, die al acht jaar te bed lag met
verlamming.
`Eneas,' zei Petrus, `Jezus Christus geneest je. Sta
recht! Je zult voortaan zelf je bed kunnen opmaken.'
Onmiddellijk stond Eneas op...
Veel mensen van Lydda en van heel de Saronvlakte
zagen de genezen man, ze bekeerden zich tot de Heer.
Een overledene te Joppe
Handelingen 9, 36-43
In Joppe aan de kust woonde destijds een leerlinge die
Tabita heette. Een mooie naam, want hij betekent `Gazelle'. Zij deed allerlei goede werken en gaf veel aan de
armen. Zij was zwaar ziek geworden, en gestorven. Men
had haar opgebaard in een bovenkamer.
Joppe ligt niet ver van Lydda. En omdat de leerlingen
hadden vernomen dat Petrus te Lydda verbleef, stuurden
ze twee mannen met het verzoek: `Kom zonder dralen
naar ons toe.' Petrus ging aanstonds met de
boodschappers mee.
Te Joppe stonden ze Petrus al op te wachten. Ze brachten
hem terstond naar de bovenkamer. Daar bevonden zich
veel vrouwen, weduwen die door Tabita waren geholpen.
De ene toonde Petrus het kleed, de andere de mantel die
Tabita voor haar geweven en genaaid had.
`Gaan jullie nu even buiten,' verzocht Petrus. Hij
knielde neer en bad. Dan keerde hij zich naar de over
150
75
ledene: 'Tabita! Sta op!'
Tabita opende de ogen... en zag Petrus. Zij ging
overeind zitten. Petrus stak haar de hand toe en hielp
haar opstaan. Toen riep hij de weduwen samen en alle
broeders; hij stelde haar in levenden lijve in hun midden.
Heel Joppe hoorde ervan! Velen gingen geloven in de
Heer. Petrus bleef dan ook nog geruime tijd in de stad.
Hij woonde in bij een leerlooier die Simon heette.
4. OOK NAAR HEIDENEN
Petrus zet een definitieve stap
naar de heidenen. Naar joods
gebruik moest hij het contact met
mensen van andere volken mijden.
Ze werden als `onrein' beschouwd,
omdat zij door hun verering van
vele goden het geloof in de ène
God in gevaar konden brengen. En
ook: als
joden met heidenen omgingen, was
hetvoorschriften
voor hen moeilijk
de wetsvooronderhouden. Juist in die
beleefden
zij hun
schriften
over
spijzen
toewijding aan God. `Onrein' betekent dus: teen
mijden
dergelijke
te
omdat het niet past bij de
joodse manier
van leven. Zie op
blz. 69 van dit boek wat Jezus daarvan dacht.
Voor de Jezus-gelovigen worden nu verschillende namen
gebruikt. Ze zijn `broeders' en `zusters' voor elkaar of
worden als `broeders van de Heer' beschouwd. Als
`leerlingen' van Jezus volgen ze zijn levensweg en worden
soms `mensen van de weg' genoemd. Men noemt ze ook
wel eens `geredden' (door hun geloof in Jezus) en dus
zelfs `heiligen'. In Antiochië zullen ze naar de Christus
genoemd worden, en die naam is tot op heden in gebruik.
Een Romein te Cesarea
Handelingen 10, 9-36. 44-48
Het huis van Simon de leerlooier stond aan de zee. Op
76
153
76
zekere dag was Petrus naar het dakterras gegaan om te
bidden. Het was rond het middaguur en hij kreeg honger.
Terwijl men het eten klaarmaakte, geraakte hij buiten
zichzelf. Het was alsof de hemel openging. Iets als een
groot laken, aan de vier punten opgehangen, werd op
aarde neergelaten. Het lag vol dieren van allerlei soort:
viervoetige, kruipende en vliegende. `Komaan,' hoorde
Petrus zeggen. `Slachten en eten!'
`Nee, Heer !'antwoordde hij. `In geen geval! Er zijn dieren
bij die we volgens de `wet van Mozes' niet mogen eten.
Nooit heb ik iets gegeten wat door de wet onrein is
verklaard.'
`Verwerp niet wat God rein verklaart!' zei de stem. Tot
driemaal toe werd Petrus aangespoord om van het
verboden vlees te eten. Toen werd het laken weer naar de
hemel opgehaald.
Petrus vroeg zich af wat het visioen wel mocht betekenen.
Hij zat nog te dubben, toen hij aan de deur beneden
hoorde kloppen en roepen. Drie mannen wilden weten of
daar een zekere Petrus logeerde.
`Dat heeft met het visioen te maken,' dacht Petrus. `Die
zijn door God gezonden.' En hij ging aanstonds naar
beneden.
`Ik ben de Petrus die jullie zoeken! Wat willen jullie ?'
`Wij komen van Cesarea. Wij tweeën zijn knecht bij de
Romeinse officier Cornelius. Deze hier is een soldaat uit
zijn lijfwacht, die ons op de reis begeleidt: een vroom
man. Officier Cornelius is in dienst bij het Italiaanse
garnizoen. Hij en heel zijn gezin zijn rechtschapen
mensen, vereerders van God. Hij bidt veel en doet veel
goed. Door de joodse bevolking wordt hij geacht. En nu
wil hij horen wat gij te verkondigen hebt.'
`Kom binnen,' zei Petrus. `Jullie kunnen hier eten en
overnachten. Morgen vertrekken we.'
77
Ze reisden twee dagen. Petrus, de drie mannen en nog
enkele broeders uit Joppe. In Cesarea stond Cornelius hen
op te wachten. Hij had zijn familie bijeengeroepen en zijn
beste vrienden.
Toen Petrus aan de deur kwam, liep Cornelius hem
tegemoet en viel op de knieën om hem te eren.
`Sta op, man! Sta op !'riep Petrus. `Ik ben ook maar een
mens.'
Al pratend gingen ze naar binnen. Petrus vond er het hele
gezelschap bijeen.
`Jullie weten wel,' zei hij, `dat het voor een jood als ik
door de wet verboden is om te gaan met mensen van een
ander volk, en zeker bij hen aan huis te komen. Maar God
heeft me duidelijk gemaakt, dat men geen enkel mens als
onrein mag beschouwen en mijden of verwerpen. Daarom
ben ik zonder bezwaar gekomen toen jullie me lieten
roepen. Maar... waarom precies hebben jullie mij laten
komen ?'
`Juist vier dagen geleden was ik aan het bidden,' antwoordde Cornelius. `Ik raakte overtuigd dat God mij
verhoort, dat Hij mijn goede werken ziet en er rekening
mee houdt. Nu wil ik horen wat gij te verkondigen hebt in
opdracht van God. Fijn, dat ge gekomen zijt ! We zijn
hier allen samen onder Gods oog... om te luisteren.'
`Nu besef ik pas goed,' zo begon Petrus zijn lang verhaal,
`dat voor God alle mensen gelijk zijn. Tot welk volk men
ook behoort, ieder die ontzag heeft voor Hem en die het
goede doet, is Hem lief. Toen Hij het goede nieuws van
de vrede door Jezus liet verkondigen, bedoelde Hij die
boodschap wel eerst voor het volk Israël. Maar Jezus is de
Heer van àlle mensen geworden...'
Hij vertelde het hele leven van Jezus en legde uit wat God
ermee bedoeld had... voor àlle mensen. Hij was nog niet
ten einde of de heilige geest kwam over allen die zaten te
luisteren.
155
77
Er waren gelovigen van joodse afkomst met Petrus
meegekomen. Die stonden niet weinig verbaasd dat de
geest ook werd gegeven aan mensen uit een ander volk.
Ze hoorden hen in vreemde klanken spreken en God
prijzen.
`Jawel !'zei Petrus. `En als zij de heilige geest ontvangen
juist zoals wij, wat staat dan nog in de weg om hen te
dopen?... Doop hen dus in Jezus Christus!'
Daarna vroegen Cornelius en zijn familie hem nog
enkele dagen te blijven.
Wie kan God tegenhouden?
Handelingen 11, 1-18
Met gemengde gevoelens hoorden de apostelen en de
broeders die in Jeruzalem waren gebleven, dat ook
heidenen geloof hadden geschonken aan Gods boodschap
en dat ze waren gedoopt. Toen Petrus in Jeruzalem
terugkwam, maakten de gelovigen van joodse afkomst
hem dan ook verwijten: `Je bent aan huis geweest bij
heidenen! Je hebt met hen gegeten!'
Petrus gaf een volledig verslag van de gebeurtenissen: `Ik
was in Joppe aan het bidden...' Hij vertelde van het laken
en van de stem die gezegd had: `Slacht en eet! Verwerp
niet wat God rein verklaart !'Hij vergat niet te vermelden
dat broeders van joodse afkomst hem naar Cesarea hadden
vergezeld en dat zij hadden gezien hoe de geest over
Cornelius en zijn vrienden was gekomen... `Toen dacht ik
terug aan wat de Heer Jezus ons vroeger heeft gezegd:
`Johannes doopte met water, maar jullie zullen worden
overspoeld met de geestkracht van God.' Als God aan hen
dezelfde gave heeft verleend als aan ons, hoe kon ik Hem
dan tegenhouden ?'
Toen zij de hele toedracht hadden vernomen, wisten de
broeders van Jeruzalem niets meer in te brengen. Zij
78
prezen God: `Ook heidenen geeft Gij de kans om van
gezindheid te veranderen en als bekeerden een nieuw
leven te leiden!'
Die van Christus te Antiochië
Handelingen 11, 19-26
Er is al verteld, dat na de terechtstelling van Stefanus een
vervolging was losgebroken in Jeruzalem. Veel gelovigen
werden verspreid. Sommigen vluchtten tot in Fenicië,
anderen bereikten Cyprus, nog anderen kwamen in
Antiochië. Onderweg preekten zij het goede nieuws, maar
alleen aan joden.
Nu waren er enkele Griessprekende gelovigen, die in
Antiochië Jezus ook verkondigden aan heidenen, aan
mensen met Griekse cultuur. Het was alsof God hen hielp,
want veel van die Grieken geloofden op hun woord.
Men hoorde daarvan in de kerk van Jeruzalem, en
Barnabas werd naar Antiochië gestuurd. Hij zou de zaak
onderzoeken. Barnabas was een goed man, vol van heilige
geest en zeer gelovig. In Antiochië zag hij Gods goedheid
aan het werk. Hij was er zeer blij om. Hij spoorde allen
aan zich van harte te hechten aan Jezus, de Heer, en hem
trouw te blijven.
Nog veel mensen van Antiochië werden voor de Heer
gewonnen. Het is daar dat men de leerlingen `die van
Christus' of `christenen' begon te noemen.
Omdat er zoveel christenen bijkwamen, trok Barnabas
naar Tarsus om Saul te halen... Maar hoe die
kerkvervolger met Christus te maken heeft, moeten we
nog vertellen.
157
78
A. EEN ZEKERE SAULUS
IJverig voor God
Handelingen 8, 1-3; 9, 1-9
S . NAAR ALLE LANDEN ROND DE ZEE
Om in alle landen met mensen van
allerlei gezindheid om te gaan,
waren weinigen zo geschikt als
Saul. Hij was uit joodse ouders
geboren. Niet in Palestina, maar in
de havenstad Tarsus, de hoofdstad
van de Romeinse provincie Cilicië.
Zijn vader genoot er de rechten van
Romeins burger, en Saul erfde dat
recht. Officieel noemde men hem
dan ook met een vreemde uitgang
aan`wet
zijnvan
naam:
Saulus.
Al werd hij volgens de
Mozes'
en in de
gebruiken van de voorvaders opgevoed, hij maakte als
jongeling kennis met niet Joodse wereldopvattingen.
Want het intellectuele en godsdienstige leven op z'n
Grieks bloeiden in Tarsus. Saulus sprak en schreef
volks Grieks.
Als jonge man legde hij zich speciaal toe op de uitleg
van de heilige Schrift en van de Joodse wetten. Hij
studeerde te Jeruzalem bij een beroemd geleerde van de
farizeese richting: bij meester Gamaliël, die we al
hebben leren kennen als lid van de Hoge Raad te
Jeruzalem (zie blz. 141).
Saulus had dus van jongs af alles in zich om op weg te
gaan naar mensen van allerlei soort in allerlei landen.
79
Toen Stefanus te Jeruzalem werd terechtgesteld, stond er
een jonge man toe te kijken als officieel getuige. Hij was
als farizeeër opgeleid en heette Saulus, of Saul in het
Joods-Aramees. Hij was zo ijverig voor zijn Joodse
geloof, dat hij de vervolging inzette van al de joden die
Jezus als Messias beschouwden. Hij liet veel Jezus-gelovigen naar de gevangenis slepen.
Omdat velen uit de hoofdstad waren gevlucht en alom
Jezus begonnen te verkondigen, werd Saulus nog
woedender. Hij ging naar de hogepriester en vroeg hem
getuigschriften die hij aan de Joodse leiders van Damascus
zou voorleggen. Volgens die brieven was hij in heel Syrië
bevoegd om degenen die Jezus' levensweg volgden, aan te
houden. Allen die hij vond, mannen en vrouwen, mocht
hij gevangen naar Jeruzalem voeren.
Hij ging op weg. Maar toen hij Damascus naderde,
overviel hem plots een stralend licht uit de hemel. Overal
rond hem verblindend licht! Hij viel op de grond. En hij
hoorde iemand zeggen:
`Saul, Saul ! Waarom vervolg je mij ?'
`Wie zijt gij, Heer?' vroeg hij.
`Ik ben Jezus, die jij vervolgt! Sta op, ga de stad in.
Iemand zal je daar zeggen wat je moet doen.'
De reisgenoten van Saulus stonden er sprakeloos bij. Zij
hadden immers ook de stem gehoord, maar niemand
gezien. Nu moesten ze Saulus bij de hand nemen, want hij
was wel opgestaan maar hij zag niets. Zijn ogen waren
open, maar hij was verblind. Ze leidden hem dus
Damascus binnen en vonden logement in de Rechtestraat.
Drie dagen lang was Saulus blind. Hij weigerde te eten of
te drinken. Hij bad en bleef bidden.
159
79
Nergens welkom
Handelingen 9, 20-30
Maar Saulus werd steeds geestdriftiger. Hij bewees zo
krachtig dat Jezus de Messias is, dat veel joden van
Damascus in verwarring raakten.
Na een tijdje beraamden ze dan ook een plan om hem uit de
weg te ruimen. Ze bewaakten alvast dag en nacht de
stadspoorten om hem niet te laten ontsnappen. Maar het
plan kwam Saulus ter ore. Daarom droegen de leerlingen
hem 's nachts in een mand tot aan de stadsmuur. Ze hesen de
mand over de muur en lieten hem naar beneden zakken.
Eenmaal op de begane grond, sloeg Saulus de weg in naar
Jeruzalem. Daar probeerde hij zich bij de leerlingen aan te
sluiten. Maar ze namen hem niet op! Ze waren bang en
konden niet geloven dat hij van vervolger leerling was
geworden.
Tenslotte was er toch iemand die hem aantrok: Barnabas.
Die bracht hem bij de apostelen en daar kon Saulus vrijuit
verklaren wat hem overkomen was. Hij vertelde hoe hij de
Heer had gezien op zijn reis naar Damascus en wat de Heer
hem had gezegd. Hij voegde er aan toe: `Ginds heb ik Jezus
al vrijmoedig verkondigd !'
Van nu af aan kon Saulus zich bij de leerlingen aansluiten en zich vrij in Jeruzalem bewegen. Ook met
Griessprekende joden uit andere landen sprak hij over Jezus.
Hij was weer zo onweerstaanbaar sterk in de discussie, dat
ze hem op de duur naar het leven stonden. De broeders
hoorden ervan. IJlings brachten ze Saulus naar Cesarea en
lieten hem vandaar verder reizen naar Tarsus. Van die
havenstad in Cilicië was hij afkomstig.
Saulus bleef bij de leerlingen in Damascus. Hij begon in de
gebedshuizen van de joden Jezus te verkondigen: `Hij is de
Zoon van God!'
Al wie hem hoorde, stond verbaasd: `Dat is toch de man
die in Jeruzalem de Jezus-gelovigen vervolgde ? En is hij
niet hierheen gekomen om ze gevangen weg te voeren ?'
Er is al wat rondgereisd, en meestal te voet ! De vele
reizen tonen hoe de groepen gelovigen voortdurend
contact houden met elkaar èn met de gemeenschap van
Jeruzalem, waar de apostelen verblijven. Door hun
onderlinge bezoeken bemoedigen de christenen elkaar in
het geloof, brengen elkaar sommen
Om je te doen zien
Handelingen 9, 10-19
Wat met Saulus was gebeurd, kwam ter ore van Ananias,
een leerling die in Damascus woonde. Hij zou wel naar de
Rechtestraat gegaan zijn, maar aarzelde. Saulus had toch de
heiligen in Jeruzalem veel kwaad gedaan! Nu had hij zelfs
van de hogepriester volmacht gekregen om hier de Jezusgelovigen in de boeien te slaan...
Toch begaf hij zich naar de Rechtestraat en zocht het huis
waar Saulus verbleef. Hij trof hem aan in gebed en legde
hem de handen op.
`Saul, broeder, ik ben gezonden door de Heer. Door Jezus
die zich aan jou heeft laten zien op je reis hierheen. Ik kom
om je te doen zien, en dat je vervuld mag worden van
heilige geest.'
Toen vielen er net schellen van Saulus' ogen. Hij kon
weer zien.
`De Heer heeft je uitverkoren,' vervolgde Ananias. `Hij
heeft je nodig. Je moet hem alom bekendmaken: bij andere
volken, bij vreemde koningen, en bij de Joden. Maar ook
lijden staat je te wachten omwille van hem.'
Terstond liet Saulus zich dopen. En toen hij had
gegeten, was hij weer sterk.
160
80
geld ter ondersteuning in nood, of leggen elkaar hun problemen voor. Nu zal er vooral over en weer gereisd worden
om te verkondigen in nieuwe gebieden. De verkondigers
zullen nadien herhaaldelijk de kerken bezoeken die zij
hebben gesticht, of er hun medewerkers en reisgezellen met
boodschappen en brieven naar toe sturen.
De kerk van Jeruzalem blijft het middelpunt van de eenheid
tussen de vele christengemeenschappen. Daar verblijven de
apostelen. Hun gezag wordt algemeen erkend.
Langzamerhand ontstaan andere ambten. Een kerkgemeenschap - ook die van Jeruzalem - wordt mede-bestuurd door een groep van `oudsten', die we hier `leiders'
zullen noemen. Later zullen `opzieners' of `bisschoppen'
aan het hoofd van de plaatselijke kerken worden gesteld.
Maar voor belangrijke zaken worden meestal alle
gemeenteleden geraadpleegd. `Diakens' hebben we al leren
kennen. Er zijn ook rondreizende profeten': zij spreken de
gelovigen met opwekkende woorden toe, soms duidelijk
gestuwd door de geest. Speciaal belangrijk is het ambt van
`verkondiger van het woord' of `zendeling'. Barnabas en
Saulus zullen daarvoor aangewezen worden. Zij kiezen zich
`medewerkers' of `reisgezellen' en kunnen hen
verschillende opdrachten toevertrouwen in een of andere
kerkgemeente.
Zonder Saulus af!
Handelingen 11, 25-30; 12, 25; 13, 1-3
Dezelfde Barnabas, die Saulus te Jeruzalem bij de apostelen had
ingeleid, kwam hem geruime tijd later in Tarsus opzoeken. Hij
bracht hem naar Antiochië. Daar breidde de gemeenschap van
gelovigen zich immers steeds verder uit. Ruim een jaar namen
Barnabas en Saulus er deel aan de bijeenkomsten en gaven onderricht.
Eens kwamen profetisch bewogen mannen vanuit Jeruzalem
aan het kerkleven van Antiochië deelnemen.
81
Een van hen, bezield door Gods geest, voorspelde dat een
grote hongersnood op komst was. Daarop besloten de
leerlingen van Antiochië hun broeders te Jeruzalem en in
Judea te helpen. Iedereen zou naar vermogen bijdragen om
hen te ondersteunen. Barnabas en Saulus werden
afgevaardigd om de opbrengst naar Jeruzalem te brengen
en er aan de leiders van de gemeente te overhandigen.
Toen zij hun dienstwerk hadden verricht en terugkwamen, brachten zij een jonge man mee, een zekere
Marcus.
Eens onder de eredienst in een tijd van vasten, raakte een
profeet vervuld van de geest en zei in Gods naam: `Zonder
Barnabas en Saulus af! Ze zijn uitverkoren en moeten
worden vrijgesteld. Ik heb hen geroepen om te
verkondigen. Ik wil hen zenden.'
De broeders vastten en baden verder. Toen legden ze
Barnabas en Saulus de handen op en lieten hen vertrekken.
De geest van God had hen uitgezonden.
163
81
B. CYPRUS EN KLEIN-AZIË
Een eiland doorkruist
Handelingen 13, 4-12
Barnabas en Saulus reisden over land naar Seleucië,
scheepten daar in en voeren naar Cyprus. Marcus was
meegekomen om hen te helpen. Ze trokken van de ene stad
naar de andere en verkondigden het woord Gods in de
gebedshuizen van de joden.
Toen ze het hele eiland hadden doorkruist, bereikten ze
Pafos, waar de Romeinse stadhouder verbleef. Die
bekleedde de rang van Proconsul en heette Sergius Paulus.
Hij was een wijs man. Hij ontbood de zendelingen, want
hij wilde hun boodschap horen. Saulus stelde zich voor als
Paulus, op z'n Romeins. Zo wilde hij voortaan genoemd
worden.
Ze verkondigden de stadhouder het evangelie. Maar een
zekere Elymas, die tot het gevolg van de stadhouder
behoorde, sprak hen tegen. Hij was tovenaar en probeerde
de stadhouder van het geloof af te houden. Paulus, vol van
heilige geest, keek hem in de ogen.
'Duivelskind!' zei hij. `Je zit vol list en bedrog. Je vecht
tegen al wat rechtgeaard is. Wil je wel eens ophouden de
rechte wegen van de Heer krom te trekken ? Nu op dit
ogenblik slaat de Heer je: een tijdlang zul je blind zijn en
geen zonlicht zien!'
Op dat ogenblik werd de man overvallen door een dichte
duisternis. Hij tastte rond en vroeg iemand om hem bij de
hand te leiden.
De stadhouder had alles gezien. Hij nam het geloof aan.
Niet alleen het voorval met Elymas, ook de leer over Jezus
de Heer had hem diep getroffen.
82
Licht voor de heidenen
Handelingen 13,13-16.38-52
Paulus nam nu de leiding van het groepje verkondigers.
Met Barnabas en Marcus scheepte hij te Pafos in en voer
naar Perge aan de zuidkust van Klein-Azië. Hij wilde het
land intrekken, maar Marcus weigerde verder mee te gaan.
Marcus verliet het gezelschap en keerde naar Jeruzalem
terug. De anderen reisden verder en bereikten Antiochië in
het zuiden van Galatië.
Daar gingen ze op een sabbat naar het gebedshuis en
namen plaats onder de joden die er samenkwamen. Na de
lezingen uit de heilige Schrift nodigden de leden van het
bestuur hen uit: `Broeders, als jullie wat bemoedigends te
zeggen hebt tot de mensen, kom dan hier vooraan en spreek
ons toe.'
Paulus stond op. Hij maakte een gebaar om stilte te vragen
en begon een lang betoog. Hij toonde aan dat Jezus Gods
antwoord was op de hele geschiedenis van het joodse volk:
van Abraham tot Johannes de Doper. Hij vertelde over
Jezus: over zijn dood en verrijzenis. En hij besloot met de
woorden: `Broeders, God laat weten dat jullie door Jezus
vergiffenis van zonde kunnen krijgen. Hij neemt jullie
helemaal aan. Dat kon niet onder de `wet van Mozes'. Met
Jezus wel, als jullie in hem geloven!'
`Volgende week willen we jullie nog eens daarover
horen spreken,' zeiden de mensen bij het buitengaan. Veel
joden en vereerders van God gingen nu al met Paulus en
Barnabas mee om mèèr te vernemen.
De volgende sabbat kwam bijna de hele stad toegelopen om
te luisteren naar het woord van God. Maar toen de leiders
van de Joden die menigte zagen, werden ze jaloers. Ze
spraken Paulus tegen onder zijn toespraak en beschimpten
hem zelfs.
165
82
Paulus en Barnabas verklaarden zonder omwegen:
`Het ligt voor de hand dat jullie, joden, eerst in
aanmerking komen om de boodschap van God te
horen. We begonnen dus bij jullie. Maar we worden
afgewezen! Jullie weigeren je te bekeren naar het
eeuwige leven dat we verkondigen... Daarom richten
we ons voortaan tot de heidenen. De heilige Schrift
sprak al over onze opdracht, waar de profeet zegt:
'Ik heb jullie aangesteld als een licht
voor de volken: om bevrijding te
brengen tot het uiterste einde van de
wereld.'
De heidenen waren blij dat te horen. Ze vonden de
boodschap prachtig. En omdat God hen had
uitverkoren, namen zij het geloof aan.
Het goede nieuws begon zich over heel die streek te
verbreiden. Maar in de stad hitsten de joden vrome
vrouwen op, die tot de hogere stand behoorden en
vereerders van God waren. Nog andere
vooraanstaande burgers stookten ze op tegen Paulus
en Barnabas. Ze lokten een vervolging uit en lieten
hen uit de streek verjagen.
`Wij hebben niets meer met jullie te maken,' zeiden
Paulus en Barnabas. Ze schudden het stof van hun
voeten: `Zelfs dat willen we bij jullie niet
meenemen!' En ze reisden verder.
Zo kwamen ze in Lystra.
Onze goden zijn afgedaald!
Handelingen 14,8-20
Terwijl Paulus de mensen van Lystra stond toe te
spreken, merkte hij iemand op die bleef neerzitten,
maar toch aandachtig luisterde. De man was
gebrekkig. Al van bij zijn geboorte waren zijn benen
verlamd. Paulus
83
keek hem onderzoekend aan en dacht: Die man gelooft... hij kan gered worden.
`Ga op je voeten staan! Rechtop!' riep Paulus hem
toe.
De man sprong op en begon rond te lopen.
De mensen riepen en schreeuwden in hun taal: 'Go den! Onze goden zijn neergedaald! Goden onder ons!'
Ze wezen Barnabas met de vinger aan: `Die daar is
Zeus!' En van Paulus zeiden ze: `Dat is Hermes !'Zeus
was hun oppergod. En Hermes was de god die in hun
verhalen het meest met de mensen sprak. Omdat Paulus
hen had toegesproken, zeiden ze dus dat hij Hermes
was. Paulus en Barnabas verstonden hen niet.
De priester van het heiligdom van Zeus liet al stieren
aanbrengen met kransen om, hij wilde met het volk een
offer opdragen. Nu verstonden Paulus en Barnabas
wat, de mensen hadden bedoeld. Ze sprongen onder het
volk:
'Mensen! Wat gaan jullie doen? Hou op! Wij zijn maar
mens, net zoals jullie! We brengen juist het goede
nieuws dat jullie die waardeloze goden de rug kunnen
toekeren. Verander van gezindheid! Keer je naar de
waarachtig levende God die hemel, aarde en zee gemaakt heeft! Tot nog toe heeft Hij de volken hun gang
laten gaan. Toch was Hij het, die steeds alle goede
dingen gaf. Van Hem hebben jullie altijd de regen en
de veldvruchten gekregen, elk seizoen opnieuw. Hij
maakte jullie blij met een overvloed van voedsel...'
Hoe zij ook spraken, ze konden nauwelijks beletten
dat de mensen ter ere van hen een offer opdroegen.
Enkele dagen nadien kwamen in Lystra Joden van de
steden die Paulus tevoren had bezocht. Zij praatten de
mensen van Lystra om. In korte tijd veranderde de
stemming. Paulus werd zelfs gestenigd! Ze sleepten
hem de stad uit, omdat men meende dat hij dood was.
Enkele leerlingen kwamen hem bewenen. Maar terwijl
167
83
ze om hem heen stonden, richtte Paulus zich op. Hij ging
de stad weer in.
De volgende dag vertrok hij echter... naar weer een
volgende stad.
Niet zonder moeilijkheden
Handelingen 14, 21-27
Tot in Derbe hebben Paulus en Barnabas het goede nieuws
gebracht. Daarna keerden ze terug en bezochten de steden
waar ze op de heenreis leerlingen hadden gemaakt. Zij
spraken hen moed in en spoorden hen aan tot trouw in het
geloof. `Het kost moeite! Je leeft niet onder Gods
heerschappij zonder moeilijkheden!'
In alle gemeenten stelden zij leiders aan. Die werden
gekozen na gezamenlijk gebed en vasten. Bij het afscheid
vertrouwden Paulus en Barnabas de leerlingen toe aan de
Heer.
Ten slotte bereikten zij weer Perge aan de kust, scheepten
er in en voeren naar Antiochië, vanwaar ze waren
vertrokken. De zending was volbracht. Thuisgekomen,
riepen zij dan ook de gemeente bijeen en vertelden alles
wat ze met Gods hulp hadden tot stand gebracht... en: `De
deur staat nu open voor de heidenen.!’
Talloos zijn de moeilijkheden die Paulus zelf ondervindt.
Denken we maar aan de verre voetreizen over
bergpassen en door eenzame streken... waar ook
overnacht moet worden. Waarom heeft Marcus het
opgegeven ? Veiligheid en gezondheid zijn steeds
bedreigd, ook op zee. En ondertussen moet gewerkt
worden voor het onderhoud.
Moeilijkheden door tegenstanders aangedaan. Nu eens
wordt Paulus bespot en uitgelachen om zijn geloof, dan
door benadeelde handelaars aangeklaagd. Hij wordt als
joods oproerling vervolgd door heidenen,
achternagezeten door Joden
168
en christen geworden joden die ijveren voor trouw aan
de hele `wet van Mozes'.
Van deze laatste vooral hebben ook de leerlingen te
lijden die in de verschillende gemeenten achterblijven.
Wie het bij de wet houdt, beweert dat Jezus-gelovigen bij
het aloude Godsvolk moeten ingelijfd worden door zich
te laten besnijden. Besnijdenis is een kleine ingreep,
waarbij een deel van de huid aan het geslachtsdeel van
jongens wordt weggesneden. Vanouds was dat een teken
van verbondenheid met God. Maar Paulus houdt vol, dat
God mensen ten volle aanvaardt op grond van hun
geloof in Jezus.
Een zwaar probleem
Handelingen 15, 1-35
Geruime tijd nadien kwamen enkele gelovigen van judea
naar Antiochië. Onder de broeders die niet uit het Joodse
volk afkomstig waren, herhaalden zij voortdurend: 'je moet
je volgens de Joodse wet laten besnijden. Anders kun je
niet gered worden!'
Paulus en Barnabas namen dat niet. Zij hielden vol dat
iedereen door God aanvaard kan worden, ook zonder
besnijdenis en wet. Zij kwamen dan ook in conflict met die
van Judea en er ontstond een felle woordenwisseling. Toen
stelde iemand voor: `Laten we Paulus, Barnabas en nog
enkelen naar Jeruzalem sturen. Laat ze daar de vraag
voorleggen aan de apostelen en leiders.'
Onderweg in de gemeenten waar ze kwamen, vertelden
Paulus en Barnabas dat nu ook veel heidenen begonnen te
geloven. Overal verheugde men zich over dat nieuws.
In Jeruzalem werden zij verwelkomd door de apostelen, de
leiders en heel de gemeenschap. Ze deden verslag van hun
werk onder de heidenen en legden de
169
84
vraag voor. Enkele gelovigen die vroeger tot de fari zeese richting hadden behoord, reageerden kordaat:
`Ze moeten besneden worden! Verplicht ze de `wet
van Mozes' te onderhouden!'
Daarop kwamen de apostelen en leiders in vergade ring bijeen om de zaak te bespreken. Na een lange
discussie nam Petrus het woord. Hij herinnerde eerst
aan wat hij te Joppe en te Cesarea had meegemaakt,
en zei dan: `God kent toch de harten van de mensen.
Welnu, Hij heeft partij gekozen voor de heidenen,
want Hij heeft hen de geest gegeven. Juist zoals aan
ons. Hij maakt geen onderscheid tussen hen en ons.
Waarom willen jullie dan tegen Hem ingaan en die
leerlingen de `wet van Mozes' als een juk op de hals
leggen ? Hebben onze voorvaders het kunnen dragen?
Of wij ? Nee! De heidenen geloven dat ze gered wor den door de genade van de Heer Jezus Christus... wij
doen het niet anders!'
Niemand bracht daartegen iets in. Vervolgens
luisterde de vergadering naar het verhaal van
Barnabas en Paulus over de wondertekenen die God
door hen onder de heidenen had verricht.
Toen zij uitverteld waren, nam Jakobus, die aan
het hoofd stond van de Jeruzalemse gemeente, het
woord: 'Broeders! Petrus heeft gelijk. In de heilige
Schrift kun je lezen, dat God het vroeger al
goedgevonden heeft dat heidenen tot zijn volk zouden
behoren. Lees de profeet Amos er maar op na.
Daarom ben ik van mening dat geen onnodige lasten
moeten worden opgelegd aan heidenen die zich naar
Hem toekeren. Maar laten we voorschrijven, dat ze
geen spijzen gebruiken die tevoren aan afgoden zijn
geofferd, dat ze volgens de wetten van de Schrift niet
met naaste familieleden huwen, dat ze geen vlees eten
waarin nog bloed zit, en ook geen bloed van dieren
gebruiken. In alle steden wordt op elke sabbat uit de
`wet van Mozes' voorgelezen: ze
kennen dus die voorschriften en horen erover preken.
Zo kunnen gelovigen die uit het jodendom afkomstig
zijn, samenleven en aan tafel zitten met gelovigen
uit andere volken.'
Met de hele Jeruzalemse kerk besloten de apostelen
en de leiders een brief te zenden aan de broeders in
Antiochië. Om hem te brengen kozen ze Paulus en
Barnabas, samen met een zekere judas en met Silas,
mannen die in aanzien stonden bij de broeders.
De zendelingen namen afscheid en reisden naar An tiochië. Ze riepen er de gemeente bijeen en overhan digden de brief. Die werd voorgelezen:
`De apostelen en de leiders groeten hun broeders van
heidense afkomst in Antiochië, in Syrië en Klein Azië. Wij hebben vernomen dat sommigen van ons
jullie in verwarring hebben gebracht en ongerust
gemaakt met hun standpunt aangaande de `wet van
Mozes'. Ze hadden nochtans geen opdracht van ons
gekregen! We geven deze brief mee aan onze
dierbare Paulus en aan Barnabas. Die mannen
hebben al hun leven gewaagd voor Jezus Christus.
Judas en Silas vergezellen hen. Zij zullen de zaak
ook mondeling uitleggen.
Bezield van Gods geest, hebben wij namelijk
besloten jullie geen zwaardere last op te leggen dan
noodzakelijk is. Gebruik geen spijzen die tevoren
aan afgoden zijn geofferd; gebruik geen dierenbloed
of vlees waarin nog bloed zit; sluit geen huwelijken
onder naaste familieleden, maar volgens de wetten
van de Schrift. Als jullie dat naleven, hebben jullie
genoeg gedaan. Vaarwel!'
De broeders van Antiochië waren blij met de brief.
Judas en Silas bemoedigden hen nog. Toen de tijd
van het afscheid was gekomen, besloot Silas in
Antiochië te blijven. Paulus en Barnabas bleven er
om onderricht te geven en de Christus te
verkondigen.
85
85
C. KLEIN-AZIË EN
GRIEKENLAND
Mag Marcus mee ?
Handelingen 15, 36-41
Enkele dagen later zei Barnabas: `Paulus, in alle steden
waar we de boodschap hebben verkondigd, hebben wij
broeders van de Heer achtergelaten. We mogen hen niet
vergeten of verwaarlozen. Willen we inschepen en gaan
kijken hoe ze het maken? Ik stel voor dat we Marcus
meenemen.'
`Nee !'antwoordde Paulus. `Die jongen heeft ons op de
eerste reis in de steek gelaten en geweigerd mee te
werken. Die gaat beter niet mee.'
Er kwam ruzie van. Zo erg, dat Paulus en Barnabas uit
elkaar gingen.
Barnabas nam Marcus mee. Hij scheepte in en voer
naar Cyprus. Paulus koos Silas als medewerker. Hij vroeg
de broeders voor hen te bidden en met Silas vertrok hij
naar Syrië en Klein-Azië.
Een jonge Griek
Handelingen 16, 1-5
Paulus en Silas bezochten alle gemeenten in KleinAzië,
waar op de eerste reis het woord van God was
verkondigd. Zij maakten er de besluiten bekend die door
de apostelen en de leiders in Jeruzalem waren genomen.
De leerlingen werden versterkt in het geloof en nog steeds
sloten zich mensen aan.
In Lystra woonde een jonge leerling die Timoteus heette.
Zijn moeder was een joodse die het geloof had
aangenomen. Maar zijn vader was een Griek. Hij had dus
niet volgens joodse gewoonte zijn zoon laten besnijden.
Iedereen in de omgeving vond Timoteus een ijverig
leerling, en Paulus wilde hem meenemen op zijn
86
reis. Maar hij dacht: De christenen van joodse afkomst
zullen moeilijkheden maken; ze weten dat zijn vader een
Griek is... de jongen is niet besneden. Daarom drong hij
bij Timoteus aan zich te laten besnijden.
Die mannen zetten aan tot oproer
Handelingen 16, 8-23. 35-40; 17,1-2. 67.10-15
Paulus en zijn gezellen waren tot in Troas gereisd, tot aan
de kust van de Egeïsche Zee. In de nacht droomde Paulus
dat een Griek uit Macedonië voor hem stond. De man
smeekte hem: `Steek de zee over en kom ons helpen!'
Paulus vertelde zijn droom. De gezellen concludeerden:
`God roept ons om aan dat volk het goede nieuws te
brengen. We moeten terstond een gelegenheid zoeken om
over te varen.'
In Macedonië aangekomen, gingen zij dieper het land in.
Ze preekten in Filippi, wonnen er leerlingen en verbleven
bij iemand die God vereerde: bij Lydia, een verkoopster
van purperen stoffen. Maar het duurde niet lang.
Paulus had in de stad een waarzegster ontmaskerd. Zij was
dienstmeid en had met haar kunst veel geld opgebracht
voor haar meesters. Omdat die zich nu benadeeld voelden,
legden ze de hand op Paulus en Silas. Ze sleepten hen
voor de rechters van de stad: `Deze mannen brengen onze
stad in rep en roer! Het zijn Joden, en wij leven hier onder
Romeins bewind. De gebruiken die zij propageren, mogen
wij niet overnemen!'
Omdat het volk kwam toelopen en zich ook tegen Paulus
en Silas keerde, besloten de rechters: `Trek hen de kleren
van het lijf! En geselen! Werp hen dan in de gevangenis !'
Maar Paulus was van geboorte een vrij burger en
173
86
genoot alle rechten van het Romeinse burgerschap. Toen
de oversten van de stad dat vernamen, werden ze bang.
Er waren straffen toegediend aan Romeinse burgers als
aan slaven en vreemdelingen! Daarom stuurden ze
iemand naar Paulus om hem beleefd te vragen of hij de
stad wilde verlaten.
Paulus stuurde de bode terug: `Dat niet! Tegen de wetten
in hebben ze ons zonder vorm van proces in de
gevangenis geworpen, zelfs publiek laten ontkleden en
geselen! En nu willen ze ons in stilte laten gaan ? Geen
denken aan! Laat ze maar zelf komen om ons uitgeleide
te doen!'
De oversten kwamen dan ook zelf om Paulus tot aan de
poort van de stad te begeleiden. Paulus liet ze even
wachten: hij wilde eerst nog de broeders zien om hen te
bemoedigen. Pas daarna verliet hij met zijn gezelschap
de stad.
Zij reisden naar Tessalonica. Ze preekten er op sabbat in
het joodse gebedshuis, zoals ze gewoonlijk deden. Maar
nu waren het Joden die hen na een drietal weken
aanklaagden bij het stadsbestuur: `Die mensen hebben al
in heel de wereld onrust gezaaid. Ze zetten aan tot
oproer. Ze overtreden de wetten van de Keizer! Ze
beweren dat we een andere koning moeten dienen:
Jezus.'
De nacht daarop lieten de broeders Paulus naar Berea
vertrekken. Maar de joden van Tessalonica vernamen dat
hij nu daar gehoor vond. Ze kwamen dus in Berea de
mensen tegen hem ophitsen. Daarom beslisten de
broeders Paulus terstond een heel eind verder te doen
reizen. Ze zouden begeleiders meesturen, maar Silas en
Timoteus zouden in Berea blijven.
De mannen die Paulus begeleidden, voeren met hem naar
Athene. Paulus stuude hen terug met de boodschap: `Zeg
aan Silas en Timoteus, dat ze zo vlug mogelijk hier bij
me komen. Vaarwel!'
174
In het hart van de beschaving
Handelingen 17, 16-34
In Athene wachtte Paulus op Silas en Timoteus. Intussen
ergerde hij zich aan de vele beelden van allerlei goden
die hij in de stad zag. Hij discussieerde wel met de joden
en met de vereerders van God in het gebedshuis, maar
weldra ging hij elke dag naar de markt en sprak er de
echte Grieken van Athene aan.
Zo raakte hij in gesprek met enkele wijsgeren. Nog
anderen kwamen er bij staan: `Wat beweert die zwetser
eigenlijk ?' - `Hij schijnt het over vreemde hogere
wezens te hebben, over goden die wij nog niet kennen.' Paulus had namelijk het goede nieuws van Jezus en van
de verrijzenis verkondigd. - `Mogen we meer vernemen
over die nieuwe leer van je ?je vertelt dingen die nogal
vreemd klinken.'-'ja, we zouden wel willen weten wat dat
allemaal betekent.'
Atheners en de vreemdelingen die bij hen verblijven,
brengen namelijk hun tijd door met het uiteenzetten en
aanhoren van nieuwe stellingen. Ook Paulus werd uitgenodigd: `Kom mee naar de Areopaag.'
`Areopaag' was de naam van een heuvel in de stad waar
vroeger de leden van het gerechtshof samenkwamen. Nu
werd het gerechtshof zelf zo genoemd. Men wilde dus de
nieuwe leer daar horen en onderzoeken.
Paulus ging in het midden staan en begon: `Mannen
van Athene! Aan alles hier kan ik zien wat voor een diep
ontzag jullie hebben voor hogere wezens. Want toen ik
door de stad rondliep en bekeek wat jullie zoal vereren,
ontdekte ik zelfs een altaar met het opschrift: AAN EEN
ONBEKENDE GOD. Welnu, ik kom verkondigen wat
jullie vereren zonder het te kennen.
De God die het heelal heeft gemaakt, is opperste
175
87
Heer. Hij troont boven hemel en aarde. Daarom kan Hij
niet wonen in heiligdommen die door mensen zijn
gemaakt. Wij, mensen, moeten niet voor Hem zorgen. Hij
heeft niemand nodig. Hij geeft zelf leven en adem en al
wat wij nodig hebben. Seizoenen en landen heeft Hij
gemaakt. Hij doet ons de hele aarde bewonen en wacht of
we Hem zullen zoeken, of we Hem tastend zullen vinden.
Hij is niet ver van ieder van ons. In Hem leven we,
bewegen we en zijn we. Een van jullie dichters heeft het
treffend gezegd: `Wij stammen van Hem ai. Als wij van
Hem afstammen, moeten we niet denken dat Hij gelijkt op
het goud, het zilver of de stenen waarmee onze
kunstenaars godenbeelden maken!
God wil die vervlogen periode van onze domheid
vergeten. Hij laat nu aan alle mensen ter wereld
boodschappen, dat ze zich naar Hem toe moeten keren.
Want Hij heeft de dag vastgesteld waarop wij allen
rechtvaardig zullen worden geoordeeld. En wel door
iemand aan wie Hij volmacht heeft gegeven. Die rechter
moeten wij erkennen en aanvaarden. God heeft hem
immers uit de dood doen opstaan!'
Toen de mannen van Athene over dat opstaan uit de
dood hoorden, begonnen sommigen te lachen. Anderen
waren beleefder. `Kom nog eens terug,' zeiden ze. `We
zullen wel zien...'
Paulus ging dan maar heen.
Toch sloten sommigen zich bij hem aan en werden
gelovig. Ook een lid van het gerechtshof met zijn gezin.
Paulus bleef daar niet lang. Hij nam afscheid met de
woorden: `Als het God belieft, kom ik terug.' Ten slotte
kwam hij behouden weer thuis bij de broeders in Antiochië, waar hij vertrokken was.
Huiswaarts
Handelingen 18, 1.5.11.19-22
Paulus reisde alleen verder. Naar Korinte. Daar kwamen
Silas en Timoteus eindelijk weer bij hem. Anderhalf jaar
hebben zij er rustig kunnen werken. Toen verlieten ze
Griekenland en voeren af naar Efeze.
88
177
88
D. ROND DE EGEÏSCHE ZEE
Groot is Artemis !
Handelingen 18,23; 19,21-20,1
Weldra vertrok Paulus weer!
In Klein-Azië bezocht hij alle broeders en sprak hen
moed in. Vanuit het binnenland reisde hij dan naar
Efeze. Nadat hij daar ruim twee jaren had gewerkt,
vatte hij het plan op de zee weer over te steken naar
Griekenland. `Wanneer ik daar de broeders heb gezien,
wil ik ook die van Rome een bezoek brengen. Ik wil ze
mijn kijk op de Christus meedelen.' Naar Griekenland
stuurde hij al twee van zijn medewerkers voorop: Timoteus en Erastus. Maar de gelovige gemeente van
Efeze raakte toen in grote moeilijkheden.
Efeze was een beroemde stad. Er stond een prachtige
tempel voor de godin Artemis. Zij werd vereerd als de
moeder van het leven. Van ver kwamen de mensen ter
bedevaart naar hun goddelijke moeder. Velen kochten
in de winkeltjes een klein zilveren beeldje van de
godin of een afbeelding van haar heiligdom. Zo
konden ze haar thuis vereren.
Demetrius was een zilversmid die zulke tempeltjes
maakte. Hij verschafte werk aan veel mannen van zijn
vak en bezorgde hen rijke inkomsten. Nu was hij verontrust. Hij riep zijn mannen bijeen en nodigde nog
anderen uit die met de beeldjes hun kost verdienden.
Hij hitste hen op:
`Mannen, jullie weten maar al te goed dat onze welvaart afhangt van dit bedrijf. En nu komt hier die
Paulus! In heel Klein-Azië heeft hij de mensen al omgepraat. Hij beweert dat goden die door mensenhanden
zijn gemaakt, geen echte goden kunnen zijn. Onze
zaken zullen achteruitlopen. De mensen die hem gelo89
ven, hebben geen devotie meer voor de tempel van
onze grote godin Artemis. Nu wordt zij nog wel door
heel Klein-Azië, ja door heel de wereld vereerd. Maar
zij begint haar roem te verliezen... Lang leve Artemis
van Efeze !'
Alle aanwezigen schreeuwden het refrein: `Groot is
Artemis van Efeze !'
Brullend trokken ze door de straten. Heel de stad raakte
in beroering. Ze stormden naar het theater en riepen
steeds maar: `Groot is Artemis van Efeze ! Groot is
Artemis van Efeze !'Het theater stroomde vol: `Groot is
Artemis van Efeze !'
Onderweg had het volk twee reisgenoten van Paulus
herkend: Cajus en Aristarchus. Die werden meegesleurd naar het theater. Paulus hoorde ervan en wilde
erheen. Maar de leerlingen hielden hem tegen. Ook
enkele bestuurders van de provincie, die met hem bevriend waren, lieten hem waarschuwen: `Waag je niet
in het theater! Het volk is woedend.'
De mensen stonden daar inderdaad door elkaar te
roepen: `Groot is Artemis van Efeze !'De meeste wisten
niet eens waarvoor ze waren samengestroomd.
De Joden vreesden het ergste. Het volk van Efeze zag
immers geen onderscheid tussen hen en de christenen.
Zij duwden een zekere Alexander naar voren: `Kalmeer
toch die massa! Leg het volk uit waarover het precies
gaat!' Maar toen Alexander vooraan ging staan en met
een gebaar om stilte vroeg, herkenden de mensen hem
als jood. Ze begonnen nog luider te tieren: `Groot is
Artemis van Efeze !' Bijna twee uur lang: `Groot is
Artemis van Efeze !'
Eindelijk kon de secretaris van de stad het volk tot
bedaren brengen. `Efeziërs !' riep hij. `Efeziërs ! Geen
mens ter wereld twijfelt eraan, dat de zorg voor de
tempel van de grote Artemis aan onze stad is toevertrouwd. Wij zorgen voor haar beeld dat uit de hemel
179
89
hier op aarde is neergedaald. Dat staat voor iedereen vast.
Niemand zal dat bestrijden. Daarom moeten jullie rustig
blijven. En vooral geen onbezonnen dingen doen! Jullie
hebben die twee mannen hier gebracht, maar zij hebben de
heiligheid van de tempel niet geschonden; zij hebben onze
godin niet beledigd. Als Demetrius en de mannen van zijn
vak iemand willen aanklagen... daarvoor bestaat het gerecht
en daarvoor zijn er rechters. Aanklachten moeten bij hen
worden ingediend. Hebben jullie echter nog andere eisen,
dan zullen die op wettige wijze worden behandeld in de
volksvergadering. Zoals het er nu aan toe gaat, lopen we
het gevaar te worden beschuldigd van oproer. Wat in de
stad en hier in het theater gebeurt, kunnen we niet
verantwoorden. Wie zal een reden vinden voor deze
samenscholing ?'
Zo stuurde hij het opgewonden volk naar huis. Toen de
rust in Efeze was teruggekeerd, riep Paulus de leerlingen
bijeen. Hij sprak hen moed in, nam afscheid en scheepte in
om de zee over te varen.
Een ongeval te Troas
Handelingen 20,2-4.7-12
In alle gemeenten van Macedonië hield Paulus toespraken
en gaf de gelovigen moed. Toen hij na drie maanden op het
punt stond rechtstreeks naar Syrië te varen, beraamden de
joden een aanslag op zijn leven. Daarom waagde hij zich
niet in de haven. Om de valstrik te ontkomen, besloot hij
een deel van de weg over land af te leggen en een zevental
medewerkers mee te nemen.
Zo kwamen ze in Troas, waar Paulus een week bleef. De
laatste dag was een zondag. De gelovigen waren
samengekomen om het brood te breken en naar Paulus te
luisteren.
Omdat hij van plan was de volgende dag te vertrek
ken, hield Paulus een bijzonder lange toespraak, tot diep in
de nacht. In de bovenzaal waar ze bijeen waren, stonden
talrijke olielampen walmend te branden. Een jongeman zat
in de vensteropening. Terwijl Paulus aldoor het woord
voerde, kon hij zijn ogen niet openhouden. In zijn slaap
stortte hij omlaag... Het huis was drie hoog!
Paulus liep naar beneden. Ze wilden de jongen voor
dood wegdragen, maar Paulus strekte zich over hem uit en
sloeg de armen om hem heen.
`Maken jullie je niet ongerust,' zei hij tegen de toegelopen gelovigen. `Hij leeft.'
De jongen werd goed en wel naar huis gebracht. Toen
allen weer boven waren, braken ze samen het brood en aten
ervan. En opnieuw ving Paulus aan hen toe te spreken... tot
de zon opkwam!
Somber afscheid
Handelingen 20,16-38
Paulus reisde verder per schip. Te Efeze ging hij niet aan
land. Hij had besloten nu geen tijd te verliezen in KleinAzië. Hij was gehaast. Hij wilde - als het kon - het
Pinksterfeest in Jeruzalem vieren.
Het schip legde aan in Milete. Daar stuurde Paulus een
boodschapper naar Efeze: `Verzoek de leiders van die kerk
hierheen te komen!'
Ze kwamen. Toen ze op het strand rond hem stonden,
zei Paulus:
`Jullie weten hoe ik onder jullie heb geleefd van de
eerste dag af dat ik in Klein-Azië kwam. In alle eenvoud
heb ik steeds de Heer gediend. Al was ik soms bedroefd en
al leed ik onder moeilijkheden die mensen van allerlei soort
mij hebben berokkend, en onder de aanslagen die ze tegen
mij hebben beraamd.
Nooit heb ik iemand geld gevraagd of kleren. Jullie
90
90
91
weten dat ik met eigen handen heb voorzien in wat ik en
mijn medewerkers nodig hadden. Ik heb jullie het
voorbeeld gegeven dat we door hard te werken de armen
kunnen helpen. Zo zijn we de woorden van de Heer Jezus
indachtig: `Geven maakt gelukkiger dan krijgen.'
In het openbaar en bij jullie aan huis heb ik het goede
nieuws verkondigd zonder iets te verzwijgen. Steeds heb ik
eerst bij de joden aangedrongen om van gezindheid te
veranderen en te geloven in Jezus, dan bij de heidenen.
Nu ben ik op weg naar Jeruzalem. De geest van God stuwt
me erheen. Ik weet wat me daar zal overkomen. Na de
moeilijkheden die ik stad na stad heb ondervonden, ben ik
zeker - alsof het me was ingegeven - dat ik gevangen zal
worden genomen en dat ik veel zal lijden. Voor mezelf
hecht ik niet de minste waarde aan mijn leven. Als ik maar
de taak mag vervullen die de Heer Jezus me heeft opgelegd.
Hij heeft me immers opgedragen getuigenis van hem af te
leggen en overal het nieuws van Gods genadige goedheid te
verkondigen.
Jullie zullen me niet meer weerzien, daarvan ben ik
overtuigd. Daarom verklaar ik nu plechtig: Als iemand van
jullie ten onder gaat, ben ik er niet schuldig aan. Want ik
heb niets nagelaten om zo volledig mogelijk Gods
bedoelingen bekend te maken. Pas dus op jezelf! En op de
hele kudde! Jullie zijn met de kracht van de heilige geest tot
bisschoppen aangesteld, tot herders om de kerk van God te
hoeden. God heeft zich die kerk gemaakt door het bloed
van zijn Zoon. Ik voorzie immers: als ik weg ben, zullen
wilde wolven binnendringen en de kudde niet sparen. Zelfs
mensen uit je eigen kring zullen de leer verdraaien om
leerlingen voor zich te winnen. Wees waakzaam! Vergeet
niet dat ik jullie ruim drie jaar lang dag en nacht het goede
heb voorgehouden.
92
Nu vertrouw ik jullie toe aan God en aan zijn zorg. Hij
heeft de macht om je gemeenschap uit te bouwen en jullie
in zijn geluk te doen delen.'
Na deze woorden knielde Paulus neer. Toen knielden allen
daar op het strand en ze baden samen. Ze konden hun
tranen niet bedwingen. Ze vielen Paulus om de hals en
kusten hem. Ze waren vooral bedroefd omdat hij had
gezegd: `We zien elkaar niet meer terug.'
Tot aan het schip gingen ze met hem mee. Slechts met
moeite kon Paulus zich van hen losmaken om aan boord te
gaan en te vertrekken.
Donkere wolken aan de horizon
Handelingen 21,4-5.10-24
Het schip deed veel havens aan. Telkens bezocht Paulus de
broeders en sterkte hen in het geloof. Ze konden hun bange
voorgevoelens niet verbergen: `Paulus, ga niet naar
Jeruzalem!' Maar Paulus reisde verder.
In Cesarea trad een profetisch bezield man op, pakte
hem zijn gordel af en bond zich daarmee de handen en
voeten. `Dit zegt de heilige geest: Zo zullen de joden in
Jeruzalem de eigenaar van deze gordel binden en hem aan
de Romeinen overleveren!'
De reisgezellen van Paulus en de mensen van Cesarea
smeekten Paulus: `Ga er niet heen! Niet naar Jeruzalem!
Blijf bij ons!'
Maar Paulus liet zich niet overhalen: `Waarom trachten
jullie met tranen mijn hart te vermurwen ? Ik ben bereid om
in Jeruzalem niet alleen gevangen en geboeid te worden,
maar ook te sterven voor Jezus!'
`Wat de Heer wil moet dan maar gebeuren,' zeiden ze.
Ze zonden enkele leerlingen van Cesarea mee. Die zouden
Paulus op de reis vergezellen en logement bezorgen bij
bevriende gelovigen.
183
92
Te Jeruzalem was men blij Paulus weer te zien. Bij
Dakobus waren de leiders van de kerk samengekomen, en
Paulus vertelde in detail wat hij met Gods hulp bij de
heidenen had tot stand gebracht.
`God zij dank!' zeiden de kerkleiders. `En kijk, Paulus,
ook hier is het aantal gelovigen geweldig toegenomen.
Maar... zij komen uit het jodendom: ze zijn allemaal
vurige aanhangers van de `wet van Mozes'. Nu hebben ze
horen vertellen dat jij de joden buiten Judea aanzet om
afvallig te worden van de wet. Dat ze hun kinderen niet
moeten besnijden en nog andere joodse gebruiken mogen
nalaten. Wat nu gedaan ? Want ze zullen vernemen dat je
hier bent aangekomen. Luister! We hebben hier vier
mannen die volgens joods voorschrift aan een ceremonie
in de tempel moeten deelnemen. Ga met hen mee. Dan
ziet iedereen dat het niet waar is wat ze vertellen, maar
dat je zelf de voorschriften onderhoudt.'
`Goed,' zei Paulus.
93
6. NAAR ROME EN TOT HET UITERSTE
EINDE
Tumult op het tempelplein
Handelingen 21,27-22,2
Aanvankelijk scheen alles goed te verlopen. Maar toen
Paulus enkele dagen later weer op het tempelplein kwam,
werd hij herkend door enkele joden uit KleinAzië. Ze
grepen hem vast en hitsten de menigte op: 'Israëlieten!
Help! Hier is de man die overal en bij iedereen theorieën
verkondigt tegen ons volk en tegen de wet. En tegen onze
tempel! Hij heeft nu zelfs heidenen hier binnengebracht,
de heilige plaats ontwijd!'
Zij hadden namelijk tevoren in de stad een christen uit
Efeze in het gezelschap van Paulus gezien. Ze dachten dat
hij hem in de tempel had meegenomen.
In een oogwenk raakte de hele stad in rep en roer. Een
massa volk kwam op het tempelplein gestroomd. Ze
sleurden Paulus naar buiten en overlegden al hoe ze hem
ter dood konden brengen. De tempelwachters sloten vlug
de poorten: ze vreesden het geweld waardoor de heilige
plaats zou worden ontwijd.
Ondertussen was al aan de commandant van het Romeinse
garnizoen gemeld dat heel Jeruzalem in opschudding was.
Met soldaten en officieren snelde hij op het volk af. Toen
ze de commandant en de soldaten zagen komen, hielden
ze op Paulus te slaan.
185
93
`Neem die man gevangen!' beval de commandant. `Met
twee ketenen boeien!'
En aan het volk vroeg hij: `Wie is dat ? Wat heeft die man
misdaan ?'
Maar het volk schreeuwde zo verward allerlei door elkaar,
dat de commandant niets kon achterhalen. `Naar de kazerne
met hem !'beval hij zijn soldaten. Ze moesten trappen op.
Maar de mensen liepen mee. Ze tierden: `Weg met hem!' en
drongen zo op, dat de soldaten Paulus boven hun hoofd uit
moesten dragen. Toen ze hem zo over de drempel de
kazerne wilden binnenbrengen, riep Paulus naar de
commandant: `Mag ik u iets vragen ?'
Paulus had het in het Grieks gezegd. De commandant stond
verwonderd: `Ken Grieks ? Ik dacht dat je de Egyptenaar
was die een tijdje geleden oproer heeft verwekt en die zich
met vierduizend gewapende mannen in woeste streken
verschuilt... Wie ben jij dan ?'
`Ik ben jood. In Tarsus geboren. Dus burger van een
aanzienlijke stad... Ik verzoek u: mag ik het volk hier
toespreken ?'
'Toegestaan!'
Paulus ging de trappen op. Met grote gebaren vroeg hij
om stilte en aandacht. Hij begon in het Joods-Aramees:
`Mensen, broeders en vaders! Luister! Ik wil me ten
overstaan van jullie verdedigen.'
Toen ze hoorden dat hij hun eigen taal sprak, werden ze
eindelijk stil.
Volksverrader!
Handelingen 22,21-29
vrouwen geboeid in de gevangenis geworpen...' Hij
verzweeg niet dat hij bekeerd was en in Jezus gedoopt.
Maar toen kwam het moeilijkste.' ...En ik weet me door de
Heer gezonden om het goede nieuws te verkondigen aan de
heidenen: ver over de grenzen heen van ons volk!'
Dat was te veel...
'Volksverrader!' riep iemand. Anderen vielen hem bij:
`Weg met hem! Wat loopt hij nog op de aarde rond ? Hij
verdient niet langer te leven!'
Ze schreeuwden en krijsten. Van ergernis scheurden
sommigen hun mantel, anderen wierpen stof en vuil. Maar
de Romeinse commandant greep vastberaden in: `Breng die
man de kazerne binnen! Ik wil hem ondervragen. Onder het
verhoor moeten jullie hem geselen: ik wil te weten komen
waarom ze zo tegen hem razen.'
Ze strekten Paulus uit voor de geseling. Maar hij zei
tegen de dienstdoende officier: `Mogen jullie zomaar een
Romeins burger geselen ? En wel zonder veroordeling ?'
De officier snelde naar de commandant: `Wat zijt gij van
plan ? Die man is een Romein!'
De commandant zocht Paulus op: 'Zijt gij Romein ?'
`Ja.
`Hebt gij het burgerrecht gekocht ? Mij heeft het een
kapitaal gekost...'
`Ik ben als Romein geboren!' zei Paulus. Zijn vader was al
vrij burger van Tarsus.
Van geseling en verhoor was geen sprake meer. Paulus
werd met rust gelaten. De commandant was bang geworden
omdat hij een Romein zelfs maar had laten boeien.
Paulus vertelde van voren af aan heel zijn leven. Hij legde
de nadruk op zijn farizeese studies en op zijn ijver voor de
`wet van Mozes'. `Ik heb zelfs de joden die de weg van
Jezus waren ingeslagen, vervolgd! Mannen en
186
187
94
Waarvan wordt die man beschuldigd ?
Handelingen 22,30-23,22
`Waarvan wordt die man beschuldigd ?' vroeg de commandant zich af. Hij moest de orde in Jeruzalem handhaven, maar een fout in het oordeel over een Romeins
burger mocht hij zich niet veroorloven. Tenslotte wist hij
raad.
`Laat de hogepriesters en de Hoge Raad van de joden
bijeenroepen. Breng Paulus erheen, dat zij hem verhoren
Paulus keek de leden van de Hoge Raad aan. Hij voelde
zich immers niet schuldig. Hij begon dan ook: `Broeders,
met een volkomen zuiver geweten heb ik tot op vandaag
mijn leven voor God geleid...'
De hogepriester Ananias nam dat niet. `Sla hem op de
mond!' beval hij aan de dienaars die naast Paulus stonden.
`God zal u slaan!' beet Paulus terug. `Witgekalkte muur!
Gij wilt mij volgens de wet vonnissen en ge begint met me
te laten slaan... tegen de wet in!'
`Durf jij de hogepriester van God uit te schelden ?' vroegen
ze aan Paulus.
`Ik ken de wet wel,' excuseerde hij zich. `Er staat
geschreven: Verwens niet de leider van je volk. Maar,
broeders, ik wist niet dat hij hogepriester is.'
Hij wist echter wel dat de Hoge Raad deels uit aanhangers
van de Sadduceeën bestond en deels uit mannen van de
farizeese richting. De Sadduceeën houden dat er geen
opstanding te verwachten is en dat engelen en geesten niet
bestaan. De Farizeeën integendeel geloven juist wel in de
opstanding, in engelen en geesten. Daarom zei hij:
`Broeders, ik ben farizees opgevoed. Omwille van de
opstanding van de doden sta ik hier terecht.'
95
Daarop ontstond onenigheid, twist en verwarring onder de
leden van de Raad. Ze waren verdeeld. Een van de
Farizeeën probeerde de vergadering te overschreeuwen:
`Jullie kunnen die man niets aanwrijven! Misschien heeft
een geest of engel hem de opstanding geopenbaard!'
Dat was olie op het vuur. De hartstochten laaiden nog
hoger op. De Romeinse commandant vreesde dat ze Paulus
zouden verscheuren. Hij beval zijn soldaten: `Dring de zaal
binnen en haal hem eruit! Naar de kazerne met hem!'
Die nacht dacht Paulus: Vroeg of laat zal ik de zaak van
Jezus nog in Rome moeten verdedigen.
De volgende dag smeedden veertig joodse mannen een
complot. Ze deden er een eed op: `We eten of drinken niet
tot Paulus omgebracht is!' En aan de hogepriester vroegen
ze: `Zoudt gij niet aan de Romeinse commandant en aan de
Hoge Raad laten verstaan dat gij hem onder vier ogen wilt
verhoren. Dat hij bij u gebracht moet worden voor een
nauwkeuriger onderzoek... Wij staan klaar: hij geraakt niet
levend bij u'.
Een neefje van Paulus hoorde van de hinderlaag. Hij
wandelde de kazerne binnen, vond Paulus en bracht hem
op de hoogte. Paulus riep een van de officieren: `Breng
deze jongen bij de commandant. Hij heeft iets belangrijks
te melden.'
De commandant nam de jongen apart. `Wat voor nieuws
heb jij te vertellen ?'
`Morgen komen de joden u vragen mijn oom Paulus bij de
hogepriester te brengen. Ze zullen zeggen: `Voor een
nauwkeurig verhoor'. Geloof hen niet! Meer dan veertig
mannen bereiden een overval voor. Ze hebben gezworen
hem te zullen doden. Ze staan al klaar! Ze wachten alleen
nog uw toezegging af.'
`Goed, jongen. Ga nu rustig naar huis. En niemand iets
zeggen!'
189
95
Om te getuigen voor gouverneurs en koningen
Handelingen 23,23-31.35; 24,1
Hij had al vrij kunnen zijn
Handelingen 25,9-11,26,28-32
Daarop riep de commandant twee officieren bij zich.
`Vanavond vanaf negen uur moeten tweehonderd soldaten
klaarstaan om naar Cesarea te gaan. Ook zeventig ruiters en
tweehonderd lichtbewapende. Zorg voor rijdieren. Iemand
moet veilig bij gouverneur Felix worden gebracht.'
Voor de gouverneur stelde hij een brief op:
`Ik, commandant Claudius Lysias, groet zijne Excellentie, de gouverneur Felix.
De man die ik bij u laat brengen, is door de joden gegrepen
en bijna vermoord. Met mijn garnizoen ben ik ter plaatse
gekomen en heb hem ontzet: ik vernam namelijk dat hij een
Romeins burger is. Omdat ik te weten wilde komen wat ze
hem ten laste leggen, heb ik hem voor hun Hoge Raad
gebracht. Ik kwam tot de bevinding dat ze hem aanklagen
van inbreuken tegen hun wet. Het betreft punten waarop zij
zelf onder elkaar twisten. Er is hem niets ten laste gelegd
waarop doodstraf of gevangenschap staat.
Nu is mij gemeld dat een aanslag op hem wordt beraamd.
Daarom zend ik hem aanstonds naar u. Ook zijn aanklagers
zal ik naar u verwijzen: dat ze hun beschuldigingen aan u
voorleggen.
Vaarwel.'
Het is een uitgebreide rechtszaak geworden die meer
dan twee jaar duurde. Paulus werd aangeklaagd als een
van de kopstukken van de zogenaamde sekte van Jezus
van Nazaret. Hij had overal oproer verwekt onder de
joden in het Romeinse rijk.
Om de aanklagers te verwarren heeft hij zich
herhaaldelijk verdedigd door te verwijzen naar zijn
verkondiging van de opstanding van de doden. In het
bijzonder heeft hij getuigenis afgelegd van de
verrijzenis van Jezus, en wel voor de Romeinse
gouverneurs Felix en Festus, en voor koning Agrippa,
die een Jood was.
Omdat hij vreesde dat zijn aanklagers hem weer naar
Jeruzalem zouden laten overbrengen, ging Paulus in hoger
beroep: `Ik sta hier voor de rechtbank van de Keizer, en
door het keizerlijke gerecht moet mijn zaak worden
behandeld. Volgens de rijkswetten kan niemand mij
uitleveren aan mijn aanklagers... Ik beroep mij op de
Keizer!'
Hij moest dus naar Rome gezonden worden. Met welke
reden ? Op grond van welke aanklacht ? Gouverneur
Festus vroeg zelfs koning Agrippa om raad en nodigde
hem uit een verhoor bij te wonen.
Toen koning Agrippa Paulus had gehoord, zei hij tegen
hem: `Door je vurige woorden zou je mij bijna christen
maken !'
Paulus antwoordde: `En ik bid God dat niet alleen u, maar
allen die mijn getuigenis horen, zouden worden zoals ik...
Maar dan zonder die boeien hier.'
Bij het verlaten van de rechtszaal wist de gouverneur
nog niet wat hij moest doen. `Die man heeft niets gedaan
wat dood of gevangenis verdient,' zuchtte hij.
'ja,' zei de koning, `hij had al vrij kunnen zijn, als hij
In de nacht werd Paulus door de soldaten gehaald en
naar Cesarea gebracht. Daar werd hij gevangen gehouden
tot zijn aanklagers zouden opdagen.
Vijf dagen later kwamen ze: de hogepriester Ananias,
enkele hoge ambtenaren en de advocaat Tertullus.
190
96
zich niet had beroepen op de Keizer. Maar nu moet de zaak
naar Rome.'
Een bewogen reis
Handelingen 27,1-28,15
In de gevangenis te Cesarea genoot Paulus enige
vrijheid. Gezellen en vrienden mochten hem bezoeken en
voor hem zorgen. Aan een van die gezellen danken we
het volgende reisverslag. Hij heeft alles meegemaakt, dat
blijkt uit de manier waarop hij vertelt van `ons' en `wij'.
Eindelijk werd de datum vastgesteld van onze afreis naar
Italië. We gingen aan boord van een schip dat langs de
havens van Klein-Azië zou varen.
Paulus stond met nog enkele andere gevangenen onder de
bewaking van Julius, officier van een Romeins garnizoen.
Die Julius behandelde Paulus menslievend. Al in Sidon, de
eerste haven die we aandeden, mocht Paulus de gelovigen
opzoeken en zich laten verzorgen.
In een haven verderop vond de officier een schip dat op
weg was naar Italië. We werden daarop overgebracht. Maar
we kwamen slechts langzaam vooruit, omdat de wind niet
meezat. Dagenlang zeilden we om onder het eiland Kreta
door te komen. We geraakten er ternauwernood omheen.
Ter hoogte van het punt `Goede Haven' werd de toestand
uitzichtloos. We hadden al veel tijd verloren. Nu ging het
herfst worden met gevaar van stormen, en de winter stond
voor de deur. Daarom zei Paulus tegen de officier: `Verder
zeilen is te gevaarlijk. Daar komt schade van aan lading en
schip... en ons leven loopt gevaar.'
Maar de officier stelde meer vertrouwen in de stuurman en
de kapitein dan in de waarschuwende woorden van Paulus.
`Die `Goede Haven' is niet geschikt om te overwinteren. Ze
zeggen dat we beter
97
verder kunnen varen naar Fenix. Daar ligt de haven open
naar het zuidwesten. De winter is er milder.' Er stak een
zuidenwind op. Het plan zou dus slagen. Het anker werd
gelicht en we voeren vlak onder de rotskust van Kreta.
Maar plots sloeg er van het eiland een stormwind neer. We
werden meegesleurd. Omdat we de boeg van het schip niet
in de wind konden houden, gaven we het op en moesten ons
laten meedrijven. Tegen de storm beschut door een
eilandje, konden we met veel moeite de reddingsloep
bemachtigen en uit het water hijsen. De matrozen
verstevigden het schip door er touwen omheen en
onderdoor te spannen. Dan wierpen ze nog de drijfankers
uit om niet door de hoge golven op een zandbank geworpen
te worden. Zo bleven we stuurloos drijven.
De storm hield aan. 's Anderendaags wierp men een deel
van de lading overboord. De dag daarop zelfs het
scheepstuig! Dagen lang zagen we geen zon of sterren. De
storm woedde voort. Niemand had nog gegeten: dat was
een slecht teken. We waren verloren. Allen meegerekend,
niet minder dan tweehonderd zesenzeventig man...
`Kameraden,' zei Paulus. `Waarom hebben jullie niet
naar mij geluisterd ? We hadden niet van die `Goede
Haven' op Kreta moeten wegvaren. Jullie hebben die last en
dat verlies gezocht. Maar laten we de moed er in houden.
Doen alsof niemand van ons verloren zal gaan... het schip
misschien wel. Ik voorvoel immers dat ik te Rome voor de
rechtbank van de Keizer moet verschijnen. En met mij zal
God ook jullie bewaren: àlle opvarenden. Moed, mannen!
Vertrouw op God en op mijn voorgevoelen. Nu zouden we
op een of ander eiland moeten stranden.'
Al twee weken zwalpten we rond op de zee, toen de
matrozen tegen middernacht meenden dat er land in de
193
97
buurt was. Ze peilden herhaaldelijk met het dieplood en
merkten dat we al te vlug in ondiep water geraakten. Uit
vrees op de klippen te zullen stranden, wierpen ze van de
achtersteven vier ankers uit. Ze baden van angst: dat het
vlug dag mocht worden!
Toen probeerden zij van het schip weg te komen! Onder
voorwendsel dat ze ook nog van de voorsteven ankers
wilden uitwerpen, begonnen ze de reddingsloep in zee neer
te laten. Maar Paulus liep naar de officier en de soldaten:
`Als zij niet aan boord blijven, vergaan ook jullie!' Daarop
kapten de soldaten de touwen van de sloep door en lieten
het bootje in zee vallen.
`In afwachting van het daglicht gaan we iets eten,' stelde
Paulus voor. `Dat kan helpen bij de komende redding.
Niemand van ons zal iets overkomen.'
Hij nam wat brood, loofde God om ervoor te danken, brak
het en begon te eten. Allemaal kregen ze moed en
begonnen evenals Paulus te eten. Toen ze genoeg hadden,
werd het graan dat overschoot in zee geworpen om het
schip lichter te maken.
Eindelijk werd het dag. Maar niemand van ons herkende
het land waarbij we lagen. We zagen alleen een inham met
een strand. Er werd beraadslaagd of de matrozen het schip
op het zand konden laten vastlopen. Het was te wagen. De
ankers werden gekapt, ze vielen in zee. De riemen om te
sturen werden gereedgemaakt, het voorzeil werd gehesen
en we stevenden tegen wind in naar het strand. We raakten
een zandbank. Het schip begon vast te lopen. De
voorsteven boorde zich muurvast in de grond. Maar de
golven bleven nog de romp beuken... de achtersteven
kraakte af.
`We zinken! Help! We vergaan!'
`De gevangenen doden!' riepen de soldaten. `Niemand
laten wegzwemmen! Niemand laten ontsnappen!'
Maar de officier greep in: 'Halt!' Hij wilde Paulus
98
redden. `Wie kan zwemmen springt het eerst overboord en
probeert aan land te komen! De anderen zoeken planken of
ander scheepstuig en laten zich drijven!' Alle opvarenden
geraakten ongedeerd aan wal. Toen pas vernamen we dat
het eiland Malta heette.
De bewoners van het eiland behandelden ons buitengewoon
vriendelijk. Omdat het regende en koud was, legden ze een
groot vuur aan. Ook Paulus hielp takken zoeken en wierp ze
op het vuur. Maar uit dat hout sprong een adder die zich in
zijn hand vastbeet.
De Maltezen zeiden: `Die gevangene is vast en zeker een
moordenaar. Al is hij uit de zee gered, de Gerechtigheid wil
hem niet in leven laten.'
Paulus schudde het beest van zich af in het vuur. Ze
dachten: Nu begint hij zeker op te zwellen... Zo dadelijk valt
hij morsdood... Maar Paulus ondervond geen last. En toen
ze na lang wachten zagen dat hem niets bijzonders
overkwam, zeiden ze: `Hij is een god!' De eerste drie dagen
werden we gastvrij opgenomen door de bestuurder van het
eiland, Publius. Hij bezat een landgoed niet ver van de
plaats waar we gestrand waren. De vader van Publius lag
ziek te bed: hoge koorts en buikklachten. Paulus vroeg of hij
hem mocht zien. Hij sprak een gebed over hem uit, legde
hem de handen op, en de man was genezen. Daarop
kwamen allerlei zieken Paulus opzoeken. Velen genas hij.
Toen we eindelijk na drie maanden overwintering konden
wegvaren, bewees de bevolking ons veel eer en ze
brachten heel wat proviand aan. We konden aan boord van
een schip dat in een haven van Malta overwinterd had.
In Syracuse, op Sicilië, bleven we drie dagen liggen. Dan
voeren we langs de kust van Italië en dank zij een gunstige
zuidenwind legden we spoedig aan in Puteoli.
195
98
We gingen er aan land, mochten onze geloofsbroeders
opzoeken en een hele week bij hen blijven. Daarna ging
de tocht te voet verder: naar Rome!
Onderweg kwamen broeders vanuit Rome ons tegemoet. Ze hadden gehoord dat we op komst waren. We
troffen elkaar op de heerbaan, de Via Appia, nabij `De
Drie Herbergen'. Toen Paulus de broeders zag, bad hij om
God te danken. Dat gaf hem moed.
Het woord gaat zijn weg
Handelingen 28,16-31
In Rome kreeg Paulus toestemming om met de soldaat die
hem bewaakte in een huurhuis te wonen.
Na drie dagen al nodigde hij de voornaamste joden van
de stad uit.
`Broeders,' zo noemde hij hen, `tegen ons volk en tegen de
gebruiken van onze voorvaders heb ik niets misdaan.
Toch ben ik te Jeruzalem gevangengenomen en aan de
Romeinen uitgeleverd. Na me verhoord te hebben wilden
ze me vrijlaten. Ze stelden vast dat ik niets bedreven had
waarop de doodstraf staat. Maar de joden wilden niet dat
ik vrijkwam. Dààrom heb ik beroep gedaan op de Keizer,
niet omdat ik iets tegen mijn volk wil inbrengen. Dat
wilde ik jullie zeggen. Als ik nu die boeien hier draag,
heeft dat te maken met onze verwachting van Gods
koninklijk Gezalfde, de Messias.'
`Wat ons betreft,' antwoordden ze, `uit Judea hebben wij
geen brieven over jouw zaak gekregen. En van de
broeders die hier de laatste tijd zijn aangekomen, hebben
wij niets slechts over je vernomen. Maar we zouden wel
willen vernemen wat je opvattingen zijn... Die sekte
waarvan jij een voorman bent, roept toch overal weerstand
op.'
196
`Laten we dag en uur afspreken om er uitvoerig over te
praten,' stelde Paulus voor.
Op de afgesproken dag kwamen ze met nog mèèr dan de
eerste keer. Van de morgen tot de avond zette Paulus
onvermoeid zijn geloof uiteen, getuigde van zijn visie op
het beleid van God en probeerde hen voor Jezus te winnen.
Hij ging daarbij altijd uit van de heilige Schrift: van de
`wet van Mozes' en van de profeten.
De Joden raakten verdeeld. Sommigen lieten zich
overtuigen, maar anderen bleven ongelovig. Paulus zei:
`Ook dat is voorzien in de Schrift. Jesaja, een van de
profeten, heeft gezegd: `God zendt verkondigers, maar ze
behalen averechtse resultaten.' Jullie dienen echter goed te
weten, dat wij dan naar de heidenen zullen gezonden
worden om de redding van God te verkondigen. Zij zullen
luisteren!'
Twee volle jaren verbleef Paulus in die huurwoning te
Rome: in het hart van de toenmalige wereld. Van alle
uiteinden der wereld kwamen mensen bij hem. Hij ontving
ze vriendelijk. Hij kon vrij over Gods heerschappij
spreken en verkondigde het geloof in Jezus, de koninklijk
Gezalfde, de Heer. Niets of niemand verhinderde het
woord zijn weg te gaan.
197
99
DERDE DEEL
DE CHRISTUS GROEIT IN HET GELOOF
100
I n het eerste deel hebben we Jezus
gevolgd, toen hij rondging in het
Joodse land. De namen van stadjes
en dorpen konden we vinden op de
landkaart van Palestina achteraan
in dit boek. Ook bij het tweede deel
hoort een kaart. We kunnen de
verbreiding van het goede nieuws
met de vinger volgen. We reizen
met Filippus en Petrus, met
Barnabas,
Marcus
envan
Paulus
provincies van het Romeinse
rijk. Zelfs
de weg
het door
de
evangelie naar verschillende soorten mensen kan uitgetekend
worden (zie blz. 270).
In dit derde deel gaan we nog verder. Maar een kaart of
tekening kunnen we er niet bij maken. De tocht gaat nu naar
de diepte, naar binnen. Alleen wie van mèèr wil leven dan
van spelen, eten en slapen, kan de laatste reis meemaken.
Op het trekken en reizen voor de verkondiging volgen de
toepassing van de leer en de praktische besluiten. Met de
apostelen en met de eerste christenen staan we in de tijd mi
de verrijzenis van Jezus. Met hen zoeken we beter te
begrijpen en dieper te beseffen wie Jezus was, is en blijft,
nu hij verheerlijkt voor ons leeft bij God. Door bezinning
op wat met Jezus gebeurd is, zullen we hem beter leren
kennen. Dan pas kunnen we in zijn gezindheid groeien. Dan
pas kunnen de woorden van de boodschap daden worden in
het leven van alledag.
Deze laatste tocht lijkt op wat men noemt `voortgezette
vorming' of `navorming'. We oriënteren ons met behulp van
gedeeltes uit brieven, van bezinnende verhalen en visioenen.
201
101
1. IN BRIEVEN GELEZEN
A. IK, PAULUS
Paulus en zijn medewerkers reisden wel over en weer
tussen de gemeenschappen, maar hun korte bezoeken
volstonden niet om op alle vragen te antwoorden. In de
ene kerk had men de eerste prediking verkeerd
verstaan. In een andere was verwarring gesticht door
tegenstanders. Elders wilden de jonge bekeerlingen
naar hun oude joodse of heidense gebruiken
terugkeren. Nog elders slopen misbruiken in.
Paulus hoorde ervan en werd ongerust. `Vurig bid ik
dag en nacht om weer bij jullie te mogen zijn en de tekorten
in je geloof aan te vullen'(] Tessalonicenzen 3,10). Maar
het werk in een gemeente weerhield hem soms langer
dan was voorzien. Of de winter, de gevangenschap
beletten hem zich vrij te bewegen. Daarom schreef hij
brieven.
Ofzijn
juister:
dicteerde ze aan een van zijn
achteraan
naamhij
bij.
gezellen
en
schreef
er
dan
I n deze brieven toont Paulus echt wie hij
is en hoe hij denkt. Hij is er mild èn streng.
Hij bekommert zich om allen, maar zelf wil
hij als apostel op de juiste waarde geschat
worden. Hij wil vooral een juiste
waardering van de Christus bijbrengen. Uit
het Christusgeloof en uit het leven van
Jezus trekt hij de besluiten voor het
alledaagse concrete leven van de
christenen in allerlei situaties.
102
De vele vragen die werden gesteld, hebben Paulus
verplicht zijn hele joodse overtuiging om te denken.
Uitvoerig zet hij alles uiteen wat met het geloof in
Christus verandert, alles wat ermee samenhangt. Zijn
brieven lijken soms op verhandelingen. Traktaten die
moeten worden voorgelezen en bestudeerd. `Ik vraag jullie
met aandrang: laat deze brief voorlezen aan alle broeders!' (1
Tessalonicenzen 5,27). Het lijken wel rondzendbrieven.
`Wanneer deze brief bij jullie is voorgelezen, zorg dat hij dan
ook wordt voorgelezen in de gemeenschap van Laodicea en
dat jullie de brief uit Laodicea te zien krijgen' (Kolossenzen
4,16).
We zullen hier uit de verschillende brieven enkele
belangrijke gedachten per onderwerp samenbrengen.
Paulus bespreekt ook zoveel lopende zaken, dat bij
benadering kan worden uitgemaakt waar en wanneer
hij elk van zijn brieven heeft gedicteerd. Bij
benadering... Een en ander is nog niet precies
achterhaald. Maar het staat vast dat hij de eerste brief
aan de Tessalonicenzen - de oudste brief die is
bewaard - heeft gedicteerd tijdens zijn verblijf van
anderhalf jaar te Korinte. (Zie het verhaal van de
`Handelingen' op blz. 176). Hij had nieuws ontvangen
van de christengemeente van Tessalonica. `Zojuist is
Timoteus bij ons teruggekomen. Hij vertelt mooie dingen
van jullie geloof en van jullie liefde. Ook dat jullie goede
herinneringen aan ons bewaren en zo vurig verlangen ons
terug te zien als wij verlangen jullie te zien. Ik leef weer op,
nu ik weet dat jullie volharden in de Heer.' (1 Tessalonicenzen 3,6.8).
Toen Paulus besloot hen te antwoorden, ontstond de
eerste boekrol van het Nieuwe Testament in het jaar
51 of 52, een twintigtal jaren na de dood van Jezus.
Hoe de brieven er in hun geheel uitzien, tonen we nu
eerst met enkele voorbeelden.
203
102
Aan de gemeenschap van christenen te...
1 Tessalonicenzen 1,1; 2 Korintiërs 1,1-2
Ik, Paulus,
en Silvanus en Timoteus,
aan de gemeenschap van christenen te Tessalonica, die
leven in God de Vader en in de Heer Jezus Christus. Gods
genadige liefde en vrede wensen we jullie!
of.
Ik, Paulus, die apostel ben omdat God het heeft gewild, en
Timoteus, onze broeder,
aan de gemeenschap van christenen te Korinte
en aan alle gelovigen van de provincie Achaje, die tot
heiligheid zijn geroepen.
We wensen jullie de genadige liefde en vrede vanwege God
onze Vader en vanwege de Heer Christus!
Na het adres en de vredewens beschrijft Paulus zijn ge loofsvisie. Hij heeft het over Gods nieuw beleid van de
wereld en van de mensengeschiedenis, over de rol van
de Christus, over zijn eigen taak van apostel, over ons
gelovig vertrouwen als enige weg naar God, over doop,
eucharistie, enz. Zo vult hij aan wat nog ontbreekt aan
zijn prediking en onderricht ter plaatse.
Dan volgen richtlijnen of aanmaningen voor het dagelijkse leven. De weg van Jezus heeft immers te maken
met ons gedrag jegens ouders, vrouw, man, naasten,
leiders en ondergeschikten.
Voor we gedeelten horen uit die leerstellige en
aanmanende hoofdstukken, willen we zien hoe Paulus
zijn brieven beëindigt. Achtereenvolgens vinden we:
enkele mededelingen of afspraken en, als het nodig is,
wordt een of andere medewerker aanbevolen. Dan
volgen groeten van christenen uit de gemeenschap waar
Paulus verblijft voor de zusters en broeders aan wie de
brief gezonden wordt. Eigenhandig zet
204
Paulus er soms zijn groet en handtekening bij, of
een vurige wens, een raad of verlangen die hem na
aan het hart liggen. De brief eindigt met een
heilwens.
Met vriendelijke groeten
1 Korintiërs 16,1-12.15-22.24,- 2 Korintiërs 13,13
mededelingen en afspraken:
Jullie zamelen geld in voor de christenen van Jeruzalem en
Judea... volg daarbij de richtlijnen die ik heb gegeven aan
de kerken van Galatië. Elke zondag moet ieder thuis opzij
leggen wat hij heeft gespaard. Anders begint de inzameling
pas wanneer ik kom. Als ik bij jullie ben, zal ik de mannen
die jullie daarvoor geschikt achten, met je gaven naar
Jeruzalem zenden. Ik geef ze een geschreven aanbeveling
mee. Menen jullie dat ik zelf moet gaan, dan kunnen ze met
me meereizen.
Ik kom, wanneer ik de kerken in Macedonië heb bezocht.
Daar zal ik doorreizen. Maar als het kan, zal ik bij jullie wat
langer blijven; misschien de hele winter. Jullie kunnen me
dan van het nodige voorzien voor de verdere tocht. Deze
keer wil ik me er niet met een kort bezoek van afmaken. Als
het God belieft, maak ik er een lang verblijf van.
Tot Pinksteren blijf ik hier in Efeze. Ik krijg de kans om
veel vruchtbaar werk te doen. En... hier zijn veel
tegenstanders.
aanbevelingen en nieuws van medewerkers:
Mocht Timoteus bij jullie komen, zorg er dan voor dat hij
zich thuis voelt. Hij werkt in opdracht van de Heer, niet
minder dan ik. Kijk dus niet op hem neer. Zorg dat hij veilig
en wel naar mij kan terugreizen. De broeders en ik wachten
op hem.
Bij Apollos heb ik meermaals aangedrongen mee te
205
103
reizen met de broeders die naar jullie toe gingen. Steeds
weer weigert hij. Zodra het hem gelegen komt, zal hij
vertrekken.
En dan, broeders, nóg een vraag. Jullie kennen wel
Stefanas en zijn gezin, de eerste bekeerlingen van
Achaje. Ze hebben zich in dienst gesteld van de gelovigen. Ik verzoek jullie: aanvaard hun leiding, èn de
leiding van al degenen die met hen samenwerken; ze
sloven zich echt uit.
Ik ben blij dat Stefanas, Fortunatus en Achaïcus bij
me zijn gekomen. Zij maken het goed dat ik jullie moet
missen. Zoals ze voor jullie de zon lieten schijnen, zo nu
voor mij. Hou zulke mensen in ere.
groeten:
De gemeenten van Klein-Azië laten je groeten. Veel
groeten van Aquila en Prisca, en van de gemeenschap
die bij hen aan huis komt. Al de broeders laten je
groeten.
Groet elkaar met een heilige kus.
Deze groet schrijf ik zelf. PAULUS.
heilwensen:
Ik wens jullie de genadige liefde van de Heer Jezus... en
ik houd van jullie allemaal in Christus Jezus.
Of.
Ik wens jullie allemaal de genade van de Heer Jezus
Christus, de liefde van God, en dat jullie mogen deel
hebben aan zijn heilige geest!
104
De kleinste, maar apostel!
Paulus behoorde niet tot de twaalf. Hij was niet, zoals
de eerste apostelen of zoals Mattias, getuige geweest
van de woorden en daden van Jezus in het Joodse land.
Toch verklaart hij plechtig aan het begin van zijn brief
aan de Romeinen, dat hij ten volle apostel is. In andere
brieven volgt meer uitleg.
Romeinen 1,1-3.5; Galaten2,6-10; 1 Korintiërs2,1-5; 3,5-11; 15,8-9
Ik, Paulus, ben dienstknecht van Jezus Christus. Ik ben
geroepen om apostel te zijn. Bestemd om het goede
nieuws van God te verkondigen. Aangewezen om de
boodschap van zijn Zoon uit te dragen. Van God heb ik
door bemiddeling van de Heer Jezus Christus de gunst en
het voorrecht van het apostelschap ontvangen. Ter ere
van Hem moet ik bij alle volken gehoor wekken voor het
geloof.
Toen Christus uit de dood was opgewekt, liet hij zich
zien aan Petrus, daarna aan de twaalf... Het laatst van
allen liet hij zich aan mij zien, bij Damascus. Ik ben een
nakomertje, een beetje mislukt. Ja, ik ben de kleinste van
de apostelen. Eigenlijk niet waard apostel genoemd te
worden... ik heb immers de kerk van God vervolgd.
Op de beruchte vergadering te Jeruzalem heb ik van mijn
reizen en van mijn verkondiging verteld. Daar hebben de
apostelen en leiders van de kerk geconstateerd, dat aan
mij de prediking van het goede nieuws bij de andere
volken was toevertrouwd. Juist zoals aan Petrus de
prediking bij de Joden. God, die Petrus kracht heeft
gegeven voor apostelwerk onder de joden, heeft mij sterk
gemaakt voor apostelwerk onder de andere volken.
Jakobus, Petrus en Johannes, die toen als peilers van de
kerk werden beschouwd, erkenden
207
104
het voorrecht dat mij was verleend. Ze gaven mij en
Barnabas de hand, waaruit blijkt dat we het allen eens
waren: wij zouden naar de volken gaan, zij naar de joden.
Alleen werd ons gevraagd de armen onder hen niet te
vergeten. Ik heb me dan ook altijd ingespannen om ze te
helpen.
een ander fundament leggen dan er al ligt: Jezus Christus
!
Zusters en broeders, mijn getuigenis over God heb ik bij
jullie niet afgelegd met een vuurwerk van welsprekendheid of met hoogdravende woorden. Ik had me
immers voorgenomen jullie geen geleerde kennis te
onderwijzen, maar enkel Jezus Christus te brengen, en wel
als gekruisigde.
Ik voelde me onzeker bij jullie, bevreesd en heel
angstig. Ik wilde niet overtuigen met de krachtige argumenten van redekunst en wetenschap. Mijn woorden
waren geladen met geestkracht van God. Jullie geloof
moet toch niet steunen op menselijke wijsheid, maar op de
kracht van God.
Zusters en broeders,
Of jullie je nu beroepen op de prediker Apollos of op
mij, Paulus... dat maakt geen verschil!
Wat zijn Apollos en Paulus eigenlijk ? Niet meer dan
knechten, hulpjes om jullie tot het geloof te doen komen.
Elk van ons naar de maat die God heeft toegewezen: ik
heb geplant, Apollos heeft begoten... Maar God heeft de
groeikracht gegeven. Wie plant en wie begiet, die zijn
evenveel waard; al zal wel elkeen loon krijgen naar
gedane moeite. Maar de belangrijkste is God die doet
groeien. Wij zijn niet mèèr dan medewerkers van God. En
jullie zijn de akker, zijn bouwwerk.
Nu is God zo goed geweest mij aan te stellen als een
bedreven bouwmeester. Ik heb het fundament gelegd
waarop anderen voortbouwen. Maar dat iedereen goed
uitkijke hoe hij erop bouwt! En vooral, niemand kan
105
Een show in de arena
1 Korintiërs 4,9-13; 9,22-27;
2 Korintiërs 4,10-12.15; 11,23-30; 12,10
Me dunkt, dat God ons, apostelen, de laatste plaats onder
de mensen heeft toegewezen: die van de ter dood
veroordeelden. Wij moeten de show geven in de arena.
Wij zijn veroordeeld om op leven en dood te vechten
tegen wilde beesten. En de hele wereld kijkt toe.
Wij zijn de dwazen... terwille van Christus! Wij zijn de
zwakken, de vertrapten. Wat hebben wij tot nu toe gehad ?
Honger en dorst. We lopen er naakt bij, we worden
geslagen, hebben geen dak boven het hoofd en matten ons
af met handenarbeid.
Maar worden we verwenst, we wensen het goede terug.
Worden we vervolgd, we verdragen het. Worden we
beschimpt, we antwoorden met vriendelijkheid.
Totnogtoe zijn we behandeld als het afval van de
wereld, als het uitvaagsel van de maatschappij.
Laten anderen zich dienaren van Christus noemen, ik ben
het vèèl meer... Laat me eens dwaas doen en bluffen.
Ik heb harder gezwoegd, heb vaker in de gevangenis
gezeten, heb meer slagen gekregen en verkeerde ontelbare
keren in doodsgevaar.
Vijfmaal kreeg ik van de Joden de veertig geselslagen - of
juister: negenendertig, want uit vrees zich te vergissen
tellen ze niet voluit tot veertig. Driemaal ben ik door de
Romeinen met de roede gegeseld. Eénmaal gestenigd.
Driemaal heb ik schipbreuk geleden. Eéns zwalpte ik een
dag en een nacht op zee rond. Altijd op
209
105
reis. Voortdurend in gevaar. Ik moest rivieren
oversteken, kon door rovers overvallen worden. Mijn
eigen volksgenoten en anderen hebben me met de
dood bedreigd. Ik heb gevaar gelopen in steden, in
woeste streken, op zee en temidden van valse
broeders. Ondertussen: zwoegen, tobben, slapeloze
nachten, honger, dorst, dagen zonder eten, in kou en
onvoldoende gekleed. Bovendien kwelt me dag in
dag uit de zorg voor alle christen gemeenschappen.
Lijdt iemand, ik lijd mee. Komt iemand ten val, ik
ben er kapot van.
Zou ik niet beter roemen op mijn zwakheid ? Dan
zien jullie dat de kracht van Christus in mij
werkzaam is. Alleen hierom wil ik vernederd en
beledigd worden, nood lijden, vervolgd worden en in
de benauwdheid zitten: omwille van Christus. Hoe
zwakker ik ben, des te sterker ik me voel.
Ik wil zwak zijn met de zwakken, om hen te winnen.
Ik wil het leven delen van eender wie, om enkelen te
redden. Alles wil ik ondergaan terwille van het evan gelie... en om van die blijde boodschap ook mijn
deel te genieten.
Jullie weten het: van alle lopers in het stadion
krijgt slechts één de prijs. We moeten zo lopen, dat
we hem krijgen. Atleten ontzeggen zich van alles.
Zij doen het voor een krans die verwelkt, wij voor
een onvergankelijke kroon. Ik loop dan ook niet in
het wilde en boks niet zomaar in de lucht. Nee, ik
train, ik houd mijn lichaam in bedwang. Anders roep
ik wel anderen op voor de wedstrijd, maar loop het
gevaar zelf te worden uitgeschakeld.
Altijd draag ik het sterven van Jezus in mijn lichaam
mee. Zo is de kracht van het lèven van Jezus in mij
te zien. Voortdurend lijd ik dodelijke kwalen om
Jezus' wil. Zo kan ook het lèven van Jezus aan het
licht komen
106
in mijn kortstondig en broos bestaan.
De dood is dus aan het werk in mij, maar het leven
in jullie. Want alles wat ik meemaak, is voor jullie.
Gods genadige liefde moet immers onder zoveel
mogelijk mensen verbreid worden en groeien. Dan
vloeien zij over van dank tot eer van God.
Reken alleen op je geloof
Romeinen 3,2.3-28; 7,14-15.17-25; Galaten 5,5-6; 6,15
Ik ben maar mens. Ik lijk wel een slaaf die verkocht
is aan meester Zonde. Ik begrijp mijn eigen daden
niet. Ik doe niet wat ik wil doen, ik doe juist wat ik
wil mijden ! Dus ben ik het niet meer die handel,
maar meester Zonde. Die heerst over mij.
Uit mezelf komt niets goeds. Ik kan het goede wel
willen, maar ik kom er niet toe het ook te doen. Ik
doe het kwaad dat ik niet wil. Wiè doet het dan ?
Meester Zonde die in me woont.
Wat ben ik ongelukkig! Als ik aan mezelf overgelaten beng dien ik God wel met verstand en wil... maar
met mijn daden dien ik de Zonde. Dat leidt me naar
de dood! Wie zal me daarvan bevrijden ?
God zij dank! Het kan door Jezus Christus, onze
Heer.
Zusters en broeders, allen hebben we gezondigd. De
joden tegen de `wet van Mozes', de andere mensen
tegen hun geweten. Niemand verdient dus de wel doende glans van Gods heerlijkheid te genieten.
Toch aanvaardt God ons, louter uit goedheid, en wel
omdat Christus Jezus ons heeft vrijgemaakt van
meester Zonde. God heeft immers gewild dat hij door
zijn bloed aan het kruis een verzoenend offer zou
worden ten bate van ieder die gelooft. Vroeger
toonde God wie Hij was door de zonde geduldig te
verdragen. Nu in
106
107
onze tijd toont Hij zich in het aanvaarden van elkeen die
in Jezus gelooft.
Waarop kun je dan nog trots zijn ? Daarvoor is geen
reden meer. Op je verdienstelijke daden moet je niet
langer rekenen... alleen op je geloof. Ik beweer toch juist
dat een mens door God wordt aanvaard door zijn gelovig
vertrouwen, en niet door eender welke wet te
onderhouden.
Wij verwachten dus dat de kracht van God zelf zo in
ons zal werken, dat we door Hem aanvaard worden...
omdat we geloven. Al dan niet besneden zijn volgens de
joodse wet is van geen enkele betekenis voor wie in
Christus Jezus leeft. Alleen het geloof is belangrijk. Het
komt er op aan een nieuwe mens te zijn.
Oude en nieuwe mensen
Romeinen 3,14; 5,6-8; 6,3-11; 8,31-39; 2 Korintiërs
5,17-19; Efeziërs 4,22-24; Kolossenzen 1,12-14
Zusters en broeders,
gekruisigd. Aan ons zondige bestaan is een einde gekomen, wij zijn niet langer slaaf van meester Zonde. Wie
gestorven is, kan geen slaaf meer zijn: hij is vrij !
Als we met Christus gestorven zijn, dan leven we nu met
hem. Dat geloven we! Want eenmaal uit de dood
opgestaan, sterft Christus niet meer. De macht van de
dood doet hem geen kwaad meer. Door zijn dood heeft hij
eens en voor altijd afgerekend met zonde en kwaad. Nu
hij leeft, leeft hij alleen voor God.
Zo moeten ook jullie jezelf zien: dood voor de zonde,
levend voor God. En wel omdat jullie deel hebben aan het
leven van Christus Jezus.
Wie één is geworden met de Christus, is een nieuw
schepsel. Voor hem is het oude voorbij en het nieuwe
gekomen. Dat hebben wij aan God te danken.
God heeft ons in zijn vriendschap opgenomen door de
dood van Christus. Ja, God heeft in Christus vrede
gesloten met de hele wereld. Hij rekent ons de zonde niet
meer aan.
Zoals jullie een oud kleed afleggen, leg zo het oude ik
af: je vroegere gewoontes. Wie zich laat leiden door zijn
bedrieglijke verlangens, gaat de ondergang tegemoet.
Vernieuw heel je denken! Trek de nieuwe mens aan, die
naar het beeld van God is geschapen. Bekleed je met de
Heer Jezus Christus!
Christus is gestorven op het tijdstip dat God gewild
heeft: toen wij nog hulpeloos waren, goddeloos. Niet
gemakkelijk zal iemand er toe komen zijn leven te geven
voor een gerechtig mens, hoogstens zouden wij de moed
hebben te sterven voor een bijzonder goed mens. Maar
God toont zijn liefde voor ons juist hierin: dat Christus
voor ons is gestorven toen wij nog in zonde waren.
Hoe hebben jullie de zondige mens afgelegd ?Jullie weten
het! Door de doop zijn we in gemeenschap gekomen met
Christus. Ja, door onder te gaan in het water is ons oude
ik met hem gestorven en begraven.
Maar volgen we Christus in het sterven, dan moeten we
hem ook volgen in de opstanding. Heeft de Vader hèm
nieuw leven gegeven, ook wij moeten een nieuw leven
leiden. De oude mens die in ons huist, is met hem
Als God zo voor ons is, wat moeten we dan nog vrezen ?
Hij heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar hem
voor ons uitgeleverd aan de dood. Zou Hij dan niet met
zijn Zoon alles-geven wat we nodig hebben ? Wie zal ons
schuld aanrekenen ? Toch zeker God niet, die ons
opneemt in zijn vriendschap! Wie zal ons veroordelen ?
Toch zeker Christus Jezus niet, die voor
212
213
108
ons is gestorven! Integendeel! Om voor ons ten beste te
spreken is hij opgewekt uit de dood en zetelt nu op de
ereplaats naast God.
Wie of wat kan ons scheiden van de liefde van Christus ?
Niet de verdrukking en vervolging die we te lijden hebben;
niet de nood, de honger, de ontbering, een of ander
levensgevaar of een terechtstelling. Dat alles komen wij
glansrijk te boven, omdat hij ons heeft liefgehad.
Hoegenaamd niets kan ons scheiden van de liefde die
God voor ons koestert in Christus Jezus, onze Heer.
Wees dan blij en dank de Vader! Hij heeft het mogelijk
gemaakt dat we met alle gelovigen op weg zijn naar het
licht. Hij heeft ons ontrukt aan de macht van de duisternis
om ons te brengen onder de heerschappij van zijn geliefde
Zoon. In hem zijn we zeker van onze bevrijding, van de
vergeving van onze zonde.
Hoe kunnen jullie zo dom zijn!
De gelovige is dus overgeplant, vrijgekocht uit zijn
duistere slavendienst om als volwaardig mens te leven in
het rijk van Gods geliefde Zoon. Niets is dan ook zo
ergerlijk in Paulus' ogen als de terugkeer naar slavernij.
Onder de invloed van christen geworden joden voelden
gelovigen van Galatië zich verplicht de voorschriften van
de `wet van Mozes' te onderhouden. Bovendien zochten zij
hun geluk in een bijzondere devotie. Ze meenden namelijk
rekening te moeten houden met bepaalde feesttijden,
dagen die berekend werden aan de hand van de stand van
zon, maan, planeten en sterren. Paulus vreest dat ze het
geloof in de Christus zullen verlaten om weer te
vertrouwen op de kracht van planeten. Ja, dat ze iets
goddelijks zien in de hemellichamen.
109
Galaten 1,6-7.9,- 2,4-5.16-18; 3,1-5.13; 4,4-11.19-20; 5,1-6
Beste Galaten,
Ik sta verbaasd, dat jullie zo vlug God verlaten hebben!
Jullie waren geroepen om je met de liefde van Christus te
laten beminnen... en nu zoeken jullie elders geluk! Er
bestaat geen ander goed nieuws dan het evangelie dat ik bij
jullie heb gepredikt. Er zijn alleen maar mensen die je in
verwarring brengen, omdat zij het evangelie van Christus
verdraaien. Welnu, ik blijf erbij: als iemand je een andere
boodschap verkondigt dan je van mij hebt gehoord en
aanvaard, hij zij vervloekt!
In de tijd dat ik bij jullie verbleef, slopen er al valse
broeders rond. Ze hadden het gemunt op onze vrijheid in
Christus. Ze wilden ons slaaf maken van de voorschriften
van de joodse wet. Maar we hebben niet toegegeven en ons
geen ogenblik laten onderwerpen. Ik wilde zeker zijn dat
jullie het evangelie onvervalst zouden krijgen, zonder
franjes.
Mensen worden immers niet aanvaard door God omdat ze
de `wet van Mozes' onderhouden, maar alleen omdat ze
geloven in Christus Jezus. We waren zondig, daarom
zochten we toegang tot God door Christus. Staat Christus
dan in de dienst van de zonde ? Kunnen we zeggen:
`Zondig maar, door Christus komt het wel in orde'?
Helemaal niet! Alleen wie meent: `Geloof in de vrijspraak
door Christus is niet voldoende,' wil nog de joodse wet
onderhouden. Hij bewijst dat hij zich nog zondig voelt. Hij
bouwt weer op wat hij terecht had afgebroken.
Domme Galaten ! Wie heeft jullie behekst? Ik heb jullie
toch klaar en duidelijk Jezus voorgehouden, juist als voor
ons gekruisigd. Door zelf te sterven heeft hij ons vrijgesteld
van de doodstraffen die de wet oplegt.
Zeg me: Hebben jullie de geest van God ontvangen door
je aan voorschriften van de wet te houden of door
215
109
te luisteren en de boodschap van het geloof aan te nemen ?
Hoe kunnen jullie zo dom zijn! Jullie beginnen met de geest
om te eindigen op eigen kracht. Hebben jullie zoveel
moeten meemaken voor niets ? Was het maar voor niets... !
Zeg eens: Hij die de geest geeft en wondertekenen onder
jullie verricht, doet Hij dat omdat jullie de wet onderhouden
? of omdat jullie de boodschap van het geloof aannemen ?
Toen de tijd rijp was, heeft God zijn Zoon gezonden. Onder
het bestel van de wet werd hij als mensenkind geboren om
te bevrijden al wie aan de wet onderworpen was. Van
slaven zijn we dus kinderen geworden. En jullie hebben het
bewijs dat jullie kinderen van God zijn. Hij heeft immers in
ons hart de geest van zijn Zoon gelegd; die doet ons bidden:
`Abba - Vader!'
Vroeger, toen jullie God nog niet kenden, hadden jullie veel
goden. Die waren niet echt goden. Maar nu kennen jullie
God; of beter: God heeft jullie willen kennen. Hoe kunnen
jullie dan opnieuw planeten als god vereren ? Die kunnen
niet helpen! Willen jullie weer van voren af aan beginnen
en hun slaven worden ? Jullie onderwerpen je toch zo graag
aan de feestdagen, aan de maanden, seizoenen en jaren die
zij bepalen...
Ik vrees dat ik me vergeefs voor jullie zoveel moeite heb
gegeven. Ach kinderen! Moet ik nu opnieuw zoals een
moeder weeën doorstaan om jullie ter wereld te brengen en
op te voeden tot jullie de gestalte van Christus hebben
bereikt ?
Hoe graag zou ik nu bij jullie zijn! Ik zou veeleer lieve
dingen zeggen... ik maak me zoveel zorgen om jullie.
Christus heeft ons bevrijd opdat we als vrije mensen
zouden leven. Hou stand en laat je niet opnieuw slavenlasten opleggen! Ik, Paulus, verzeker het: Als jullie je
laten besnijden zoals de joodse wet voorschrijft,
216
hebben jullie niets meer aan Christus. Als jullie het geluk
zoeken in de wet, breken jullie met Christus en verliezen
Gods genadige liefde.
Alleen het geloof telt: geloof dat zich uit in liefde.
Bevrijd... waarvoor ?
Romeinen 5,5; 12,9-10.13-21; 1 Korintiërs
13,1-10.13; Galaten 5.13-16.22.26; 6,1-2;
Efeziërs 4,31-5,2
Beste zusters en broeders,
leder van jullie is geroepen en bestemd om vrij te zijn.
Alleen, maak geen misbruik van de vrijheid om jezelf te
dienen! Integendeel, dien elkaar door lief te hebben. Als
jullie dan toch iets van de wet willen... je vindt de hèle wet
in dit ène gezegde: 'je moet je naasten beminnen als jezelf.
Maar blijven jullie elkaar bijten en verscheuren, dan vrees ik
dat jullie elkaar zullen verslinden.
Gods liefde woont in ons. God vulde er ons hart mee,
toen we de geest kregen. Leef op de kracht van die geest,
dan ga je niet in op zelfzuchtige verlangens. De geest wekt
liefde in je, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid,
goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing.
Zusters en broeders, we moeten niet verwaand doen,
elkaar niet uitdagen of benijden. Stel dat iemand op een
fout wordt betrapt. Als je naar de geest leeft, zul je hem
met zachtmoedigheid helpen weer op te staan. Maar let
tegelijk op jezelf! Jij kunt ook in bekoring geraken! Help
elkaar zulke lasten te dragen. Zo vervul je de nieuwe wet:
die van Christus.
Bemin zonder komedie. Bemin hartelijk, elkaar genegen
als zussen en broers. Probeer de andere te overtreffen in
eerbied voor elkaar.
Help degenen die in nood zijn. Wees gastvrij. Ver
217
110
blijd je met wie blij is, treur met wie treurt. Leef
eensgezind met elkaar. Doe gewoon in de omgang met
gewone mensen. Wees niet ingenomen met jezelf.
Vergeld nooit kwaad met kwaad. Denk aan het geluk
van de ander. Doe van jouw kant je best om met iedereen in
vrede te leven. Wreek je niet, laat het oordeel aan God
over. Laat je niet overwinnen door het kwaad, maar
overwin het kwaad met goedheid.
Wrok, gramschap, toorn, schreeuwen en vloeken... laat
al die boosheid achterwege! Wees lief voor elkaar en
hartelijk. Vergeef elkaar zoals God jullie vergeeft in
Christus. Volg God daarin na! Dàt past zijn geliefde
kinderen.
Leef in liefde. Ook Christus heeft ons liefgehad en zich
voor ons overgeleverd als slachtoffer. Laat onder jullie de
gezindheid heersen die hem bezielde.
Ik wijs jullie de bovenste beste weg:
Al spreek ik alle talen van mensen en
hemelwezens... als ik niet liefheb, ben
ik niet meer dan rinkelend metaal, een
lege gong. Al mag ik zien als een
profeet, alle geheimen kennen, alles
weten, al heb ik een geloof om bergen
te verzetten... als ik niet liefheb, ben ik
niets.
Al deel ik broederlijk heel mijn bezit, al
ga ik voor anderen door het vuur... als ik
niet liefheb, helpt het me niets.
Wie liefheeft is geduldig, gedienstig,
niet jaloers, pronkzuchtig of trots.
Wie liefheeft doet niets om de schone schijn,
zoekt zichzelf niet,
is niet prikkelbaar,
zint niet op wraak.
Wie liefheeft treurt om onrecht,
vindt vreugde in waarachtigheid.
Wie liefheeft verontschuldigt alles,
gelooft alles,
hoopt alles,
verdraagt alles.
De liefde zal nooit vergaan.
Profetische gaven zullen verdwijnen,
in vreemde klanken spreken zal verstommen,
aan kennis en wetenschap komt een einde.
Kennen of profeteren is onvolkomen.
Maar brengt God ons tot voltooiing,
dan vallen al die gaven weg.
Alleen geloof, hoop en liefde blijven...
de grootste van die drie is de liefde.
Maak de gemeenschap niet belachelijk
Romeinen 15,1-3; 1 Korintiërs 10,16-17; 11,17-27.33-34
Zusters en broeders,
Wie bij de sterken hoort, heeft de plicht de zwakken te
ontzien, zonder rekening te houden met zichzelf. Wees
bedacht op het welzijn van je naaste, op wat hem sterk kan
maken. Ook Christus heeft geen rekening gehouden met
zichzelf.
De manier waarop jullie je op de bijeenkomsten
111
219
111
gedragen, moet ik afkeuren. Zo samenkomen doet meer
kwaad dan goed.
Om te beginnen: ik verneem dat jullie op de bijeenkomsten
in verschillende partijen verdeeld zijn. Ik ben geneigd het te
geloven. Het is blijkbaar nodig dat er onder jullie
afsplitsingen komen, wil het duidelijk worden wie de echte
christenen zijn.
En dan: jullie bijeenkomsten kan men geen `maaltijd van
de Heer' meer noemen. Iedereen haast zich om zijn eigen
eten te verorberen. Terwijl de enen honger lijden, zijn de
anderen dronken. Kunnen jullie thuis niet eten en drinken ?
Hebben jullie geen eerbied meer voor de gemeenschap die
door God is samengeroepen ? Degenen die niets hebben,
voelen zich gegeneerd in jullie gezelschap. Wat moet ik
daarop zeggen? Proficiat! ? Volstrekt niet!
Ik heb jullie toch geleerd wat ik zelf als overlevering had
ontvangen. Dat Jezus in de nacht waarin hij werd
overgeleverd, brood van de tafel nam. Hij loofde God om
ervoor te danken. Hij brak het en zei: `Dit is mijn lichaam,
voor jullie gegeven. Breek het brood met elkaar om mij te
gedenken.' Na de maaltijd gaf hij de beker rond en zei:
`Deze beker is er voor het nieuwe verbond dat God met de
mensen sluit door mijn bloed. Telkens als jullie ervan
drinken, doe het om mij te gedenken.' Als jullie dus dat
brood eten en van die beker drinken, gedenken en
verkondigen jullie dat Jezus voor ons is gestorven. Wij
doen het telkens opnieuw tot hij zal wederkomen. Eet dan
op waardige wijze het brood! Drink op waardige wijze de
beker! Anders spreken jullie tegen wat ze betekenen: het lichaam en het bloed van de Heer.
De beker waarvoor wij God lovend danken, doet ons toch
deel hebben aan het bloed van Christus? Het brood dat we
breken, geeft ons toch gemeenschap met het lichaam van
Christus ? Omdat het brood één is,
112
vormen we allen samen één lichaam: samen hebben we
immers deel aan het éne brood.
Daarom, zusters en broeders, wanneer jullie samenkomen voor de maaltijd van de Heer: wacht op elkaar. Heb
je honger, eet dan thuis!
Voor een weggelopen slaaf
Filemon 1-25
Ik, Paulus, gevangene omwille van Christus Jezus, en
Timoteus, onze broeder,
aan Filemon, onze geliefde medewerker, aan
Appia, onze zuster,
aan Archippus, onze strijdmakker,
en aan heel de gemeenschap die bij jullie aan huis
samenkomt.
We wensen jullie de genadige liefde en vrede vanwege God
onze Vader en vanwege Jezus Christus.
Telkens als ik in mijn gebeden aan je denk, beste Filemon,
moet ik mijn God danken. Want ik verneem dat je trouw
blijft in de liefde voor de Heer en voor alle gelovigen. Ik bid
dat je geloof vrucht mag dragen, dat allen mogen zien wat
voor goeds wij doen voor de zaak van Christus. Je hebt me
al veel vreugde en troost bezorgd, want met je liefde
verkwik je het hart van de gelovigen.
Je weet wel, ik heb het volle recht je op je plicht te wijzen.
Maar nu wil ik veeleer een verzoek doen, als vriend. Ja, ik
Paulus, een oud man, nu ook nog in de gevangenis omwille
van Christus Jezus... ik doe een verzoek voor Onesimus.
Hier in de gevangenis heb ik hem bekeerd, hem doen
herboren worden voor God. Hij is dus als een kind van me.
Hij was slaaf bij jou, maar is niet erg nuttig voor je geweest:
hij is gevlucht en hier terechtgekomen. Voor
221
112
mij is hij heel nuttig... hij kan het ook voor jou
worden. Zijn naam Onesimus betekent toch `nuttig'.
Ik stuur hem terug, al is het alsof ik een stuk van
mijn hart weggeef. Ik had hem gaarne hier
gehouden. Nu ik een gevangene ben voor het
evangelie, zou hij in jouw plaats voor me kunnen
zorgen. Maar ik wil niets doen zonder je
instemming. Ik wil niet dat je gedwongen wordt om
het goede te doen, maar dat je het uit vrije wil en
spontaan doet.
Misschien is hij wel zo lang bij je weggeweest,
opdat je hem voorgoed terug zou krijgen. Voorgoed:
niet als slaaf maar als veel mèèr dan een slaaf... als
een geliefde broeder! Voor mij is hij al een zeer
geliefde broeder, hoeveel meer voor jou: èn als mens
èn als christen.
Als we met elkaar verbonden zijn -zo zie jij het toch
ook? - ontvang hem dan zoals je mij zou ontvangen.
Heeft hij je schade berokkend of is hij je nog iets
schuldig, zet het maar op mijn rekening. Kijk, ik
neem nu zelf de stift en schrijf het eigenhandig: IK,
PAULUS, ZAL BETALEN!
Ik wil er niet eens aan herinneren dat jij me veel
meer schuldig bent: je eigen leven! Want ik bracht je
tot het geloof. Kom, broeder, wees jij nu eens
`nuttig' voor mij omwille van de Heer. Gun mijn hart
dat genoegen, in Christus. Ik schrijf je, vol
vertrouwen op je bereidwilligheid. Ik weet dat je
voorjeOnesimus
nogvoor
mèèrmij
zultlogies
doen klaarmaken
dan ik vraag.
Wil
meteen ook
? Ik
hoop namelijk dat je gebeden zullen worden
verhoord en dat ik word vrijgelaten... voor jullie.
Epafras, die met mij gevangen zit omwille van
Christus, groet je. Ook groeten van mijn
medewerkers: van Marcus, Aristarchus, Demas en
Lucas.
Ik wens jullie de genadige liefde van de He er
Jezus Christus !
222
B. AAN ALLEN OVER DE WERELD VERSPREID
Nog andere apostelen en leiders van kerken hebben
brieven geschreven. Geen brieven aan de gemeenschap
van gelovigen i n een welbepaalde stad o f streek, zoals
die van Paulus. Maar rondzendbrieven over meer
algemene onderwerpen. We vinden er bijvoorbeeld
aansporingen om de armen niet te minachten, of om stand
te houden in de beproeving van het lijden. Soms wordt
een kerkelijk gebruik beschreven en aanbevolen, zoals de
ziekenzalving. Of er wordt een diepere kijk gegeven op
het kerkvolk dat door God is gebouwd op de hoeksteen
Christus. Elders leer je hoe je spotters te woord moet
staan, die de wederkomst van Jezus niet ernstig nemen.
Sommige van deze brieven zijn gericht aan christenen
`die verspreid wonen'. Er werden immers al gelovigen
gevonden in de hele beschaafde wereld van toen. Daarom
noemt men deze geschriften `katholieke brieven', dat is.
`over de hele' wereld verspreid.
Een fijne heer treedt binnen
Jakobus 1,9-11; 2,1-9.14-17.26
Zusters en broeders,
Wie onder jullie gering is, mag fier zijn: in Gods
ogen geniet hij voorrang. Wie rijk is, mag fier zijn:
volgens Gods beleid is hij maar gering. Want rijken
vergaan als bloemen in het gras. De zon komt op,
brandt genadeloos en doet het gras verschroeien. De
bloemen vallen af en verwelken. Zo vergaan de
rijken midden in hun drukke zaken.
Als jullie geloven in Jezus Christus, de Heer,
kunnen jullie niet de een boven de ander
begunstigen. Veronderstel dat jullie samengekomen
zijn en een fijn geklede heer treedt binnen, gouden
ringen aan de vingers…
223
113
Tegelijk komt ook een arme aan, in lompen. Tegen de
man in rijke kleren kijk je op en zegt: `Komt u hier
vooraan zitten.' Tegen de arme zeg je: `Blijf daar maar
staan,' of `Ga hier op de grond zitten.' Maak je dan geen
bedenkelijk onderscheid ? Beoordeel je de mensen niet
verkeerd ?
God beoordeelt ons anders! Degenen die wij arm
vinden, heeft Hij gekozen om rijk te worden door hun
geloof. Zij mogen het geluk verwachten dat Hij beloofd
heeft aan wie Hem liefhebben. Maar jullie verachten die
armen!
Zijn het niet juist de rijken door wie jullie onderdrukt
worden ? Zij slepen je voor de rechtbank. Zij werpen een
blaam op de mooie naam van Christus naar wie jullie
`christenen' genoemd worden.
Alles is in orde, als jullie het koninklijke gebod van
de Heilige Schrift vervullen: 'je moet je naasten beminnen als jezelf.' Maar jullie zondigen, en de wet zal jullie
veroordelen, als jullie de enen voortrekken en de anderen
achterstellen.
Wat heb je eraan als je overtuigd bent dat je gelooft,
maar het niet met daden kunt tonen ? Kan zulk een
geloof je soms redden ? Stel dat een broeder of zuster
geen kleren heeft en dagelijks honger lijdt. En je zou
tegen hen zeggen: `Hou je fit! Kleed je warm en eet maar
flink,' maar je geeft niets om in hun lichamelijke nood te
voorzien... Wat heeft dat voor zin? Zo heeft ook het
geloof op zichzelf genomen, het geloof zonder daden,
geen zin. Het is zo dood als een lichaam waaruit het
leven is weggetrokken.
Om te genezen
Jakobus 5,14-16
Broeders,
Is iemand van jullie ziek, dat hij dan de oudsten of leiders
van de gemeenschap laat roepen. Zij moeten voor hem
bidden en hem met olie zalven. Zo doen zij beroep op de
kracht van de Heer. Dit gelovig gebed zal de zieke
redden, de Heer zal hem doen opstaan. Heeft de zieke
gezondigd, God zal hem vergeven.
Belijd daarom elkaar je zonde. Bid voor elkaar, dat
jullie mogen genezen. Het gebed van een gerechtig mens
vermag veel.
Goud wordt gelouterd 1
Petrus 1,5-9; 4,12-13
Dierbare vrienden,
Omdat jullie geloven, zijn jullie nu al veilig: geborgen in
de macht van God. Al zal pas op het einde van de tijd aan
het licht komen dat jullie gered zijn. Dan zullen jullie blij
zijn! Nu hebben jullie wel voor een korte tijd te lijden
onder allerlei beproevingen. Jullie moeten de proef
ondergaan, dan kan de sterkte van jullie geloof blijken.
Goud moet toch ook gelouterd worden!
Maar op het einde, wanneer Jezus Christus zich weer laat
zien, zullen jullie lof oogsten, roem en eer. Jullie hebben
hem nu lief en geloven in hem zonder hem ooit gezien te
hebben. Maar wanneer God je tot voltooiing brengt,
zullen jullie juichen van onbeschrijflijke en hemelse
vreugde.
Wees dus niet verwonderd als je door het vuur moet
om gelouterd te worden. Dat is normaal. Wees veeleer
blij, juist omdat je deel hebt aan het lijden van Christus.
114
225
114
Levende stenen
1 Petrus 2,4-6.9
Sluit je aan bij Christus, de levende steen. Door de mensen
is hij afgekeurd en weggegooid, maar door God uitverkoren
en geliefd. Een kostbare hoeksteen in Gods ogen! Wie op
hem vertrouwt, zal niet worden teleurgesteld. Welnu, wees
levende stenen die zich aan hem laten voegen. Zo bouwen
jullie je gemeenschap op als een nieuw, een ander
heiligdom voor God.
Wees als heilige priesters en draag aan God geestelijke
offers op; ze zullen Hem aangenaam zijn dank zij Jezus
Christus. Jullie zijn een uitverkoren generatie, een
koninklijk priestervolk, een heilige natie, Gods eigen volk.
Jullie zijn gekozen en bestemd om overal te verkondigen
wat voor grootse dingen Hij gedaan heeft om ons uit de
duisternis te roepen en naar zijn wonderbaar licht te
brengen.
Weifelt God?
2 Petrus 3,3-16
Beste vrienden,
Er zullen spotters komen, egoïsten die leven volgens hun
eigen begeerten. Ze zullen smalend vragen: `Waar blijft
jullie Heer ? Hij heeft toch gezegd te zullen weerkomen!
Onze voorvaders zijn al gestorven, maar alles blijft zoals
het was... al van het begin van de schepping.'
Zij vergeten opzettelijk dat God al eens door zijn woord
een hemel en een aarde heeft geschapen. Zij gaan voorbij
aan het feit dat in de dagen van Noach die aarde al eens is
vergaan, verzwolgen door een watervloed. De hemel en de
aarde van nu wachten ook op Gods woord. Vuur zal er zijn,
een dag van oordeel waarop de goddelozen zullen ten onder
gaan.
226
Vrienden, één ding mogen jullie niet uit het oog verliezen:
voor God is één dag als duizend jaren en duizend jaren als
één dag. Hij weifelt niet om zijn belofte te vervullen, zoals
sommigen graag denken. Hij heeft geduld met jullie. Hij wil
niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot inkeer
komen.
De dag van de Heer komt! Onverwacht, zoals een dief.
Deze hemel en deze aarde zullen dreunend vergaan, de
elementen der dingen zullen ontbonden worden in een
vuurgloed. De mensenwereld zal ter verantwoording
geroepen worden, elkeen voor zijn eigen daden.
Indien alles vergaat, hoe heilig en vroom moeten jullie dan
niet leven! We wachten immers op de dag van de Heer. We
zien uit naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die God
heeft beloofd. Daar zal gerechtigheid heersen. Beijver je
ondertussen om vlekkeloos en onberispelijk voor God te
kunnen verschijnen. Leef in vrede met Hem. Wees
overtuigd: het geduld dat Hij met je heeft, betekent je
redding.
In die zin heeft onze broeder Paulus jullie al geschreven.
In al zijn brieven schrijft hij zo over die dingen. Hij is zeer
wijs en kreeg goede inzichten. In zijn brieven komen wel
wat moeilijke gedeeltes voor... Mensen die niet onderlegd
zijn of niet vast van geloof, verdraaien dan de betekenis.
Dat wordt hun ondergang. Overigens springen ze zo met
alle geschriften om, ook met de heilige Schrift.
In gemeenschap
De zogenaamde eerste `brief van Johannes' is een
speciaal geschrift. Met een lange bezinning, een bijna
dichterlijke preek, worden we uitgenodigd tot intieme
omgang met God. Hij is het licht en de liefde, ook in de
gelovige en tot in onze samenleving toe. De gedachte gaat
telkens uit van onze
227
115
gemeenschap met Goden voert naar gemeenschap met
God. Gemeenschap ook met zijn Zoon die hèt leven geeft.
Beweren datje in God leeft is geen zinsbegoocheling,
zegt Johannes, indien je tegelijk als licht en liefde leeft
onder je zusters en broeders. Zo worden we op onze
hoede gesteld voor degenen die beweren in Gods
waarheid te zijn terwijl ze niet naar zijn woord handelen.
Die horen niet echt bij God.
1 Johannes 1,3-9; 2,1-2; 3,14-20; 4,7-10.12.16
Wat wij hebben gezien en gehoord van Jezus
die het Leven is, verkondigen we ook aan
jullie. Zo komen jullie in gemeenschap met
ons. En wij hebben gemeenschap met de
Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon. Nu
willen we daarover schrijven, opdat ons aller
vreugde volmaakt zou zijn.
Zo luidt de boodschap die
wij gehoord hebben en
bekendmaken: God is
licht. Niets is duister in
Hem.
Als wij beweren: `Ik leef in gemeenschap
met God' en tegelijk doen we duistere
dingen, dan liegen we en handelen niet
oprecht. Maar loopt onze levensweg in het
licht zoals God in het licht verblijft, dan
houden wij gemeenschap met elkaar en
wast het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons
schoon van alle zonde.
116
Als wij beweren:
`Ik zondig niet!' bedriegen we onszelf
en huist de waarheid niet in ons. We
kunnen onze zonden belijden. God die
trouw is en gerechtig, zal de zonden
vergeven en ons van ongerechtigheid
reinigen.
Mijn kinderen, dat alles schrijf ik met de bedoeling dat
jullie niet zouden zondigen. Maar als het je overkomt
kwaad te doen, weet dan dat we bij de Vader iemand
hebben die voor ons pleit: Jezus Christus. Hijzelf is een
zoenoffer voor onze zonden. Niet alleen voor de onze
maar die van heel de mensenwereld.
Wij weten dat we zijn overgegaan
van de dood naar het leven, want wij
hebben onze naasten lief. Wie niet
liefheeft, blijft dood. En wie zijn
broeder haat, is een moordenaar.
Moordenaars dragen niet in zich de
gave van eeuwig leven.
Hoe hebben wij de liefde leren kennen ?
Jezus heeft zijn leven voor ons gegeven. Ook wij
moeten ons leven voor elkaar geven. Wie genoeg
heeft om te bestaan en zijn hart sluit voor broeders
die hij gebrek ziet lijden... hoe kan Gods liefde in
hem wonen?
Mijn kinderen, laten we niet
liefhebben met mooie woorden
maar met daden: waarachtig.
229
116
Daaraan kunnen we herkennen dat we
stammen uit de waarachtige God. Ons hart
kunnen we dan geruststellen als het ons
aanklaagt. Want God is groter dan ons hart.
Hij weet immers alles.
Kinderen, laten we elkaar liefhebben,
want de liefde komt van God. Wie
liefheeft, is uit God geboren en leert God
kennen. Wie niet liefheeft, kan God niet
kennen, want God is liefde.
Zo heeft God zijn liefde bekendgemaakt: zijn enige
Zoon heeft Hij in de wereld gezonden om ons door
hem te doen leven. De liefde is niet: wij hebben God
lief gekregen: De liefde is: God heeft ons liefgehad
en zijn Zoon gezonden.
Niemand heeft God ooit gezien.
Maar als we elkaar liefhebben, woont
God in ons en komt zijn liefde in ons tot
volle ontplooiing. Wij hebben zijn liefde
leren kennen, wij geloven in zijn liefde
onder ons. God is liefde. Wie in de
liefde blijft, verblijft in God en God in
hem.
117
2. IN HET HART OVERWOGEN
Als je mensen hebt meegemaakt,
ze hebt bezig gezien, kun je er
lessen uit trekken. Als je over
gebeurtenissen nadenkt, kun je
eruit leren. Maar ook omgekeerd.
bij een theorie, leer of les kun je
verhalen vertellen uit het leven.
Waar ligt de grens tussen
gebeurtenis en leer?
Het onderscheid tussen de
voorvallen en het inzicht dat we
erbij gewon
nen hebben, kan na lange tijd wegvallen. Het bezinnende
verhaal leeft langer dan de gebeurtenissen. Het werpt soms
meer licht op je levensweg dan een relaas vol precieze
details. Zulke zingevende verhalen en beschouwingen
vinden we ook in het Nieuwe Testament. Het zijn vruchten
van liefdevolle overweging.
A. PEILEN NAAR DE OORSPRONG
In het begin
Wie gezien heeft wat Jezus doet, vraagt
naar zijn herkomst. Wie gehoord heeft
hoe intiem hij over de Vader spreekt,
speurt naar zijn oorsprong.
De evangelist Johannes zoekt een
antwoord op de vraag die velen zich
hadden gesteld.
231
117
`Waarvandaan komt dat gezagvol optreden ? Waarvandaan die wijsheid ?' Hij waagt de sprong naar het allereerste begin. Jezus is als het woord waarmee God
hemelen aarde in het leven riep. Het woord waarin God
zichzelf naar ons toe uitspreekt. Dat woord heeft dus
alles met God te maken.
Johannes 1,1-4.9-11.14.16-18
In het begin was het Woord.
Het Woord was bij God, het Woord
was God. Door het Woord is alles
geworden.
In hem is het leven. Leven dat licht
is voor de mensen: het enig
waarachtige licht dat iedere mens
verlicht.
Het Woord kwam in de wereld, maar de
mensen erkenden hem niet. Hij kwam
onder zijn eigen volk, maar de zijnen
aanvaardden hem niet.
Het Woord is mens geworden
van vlees en bloed zoals wij, hij heeft zijn
tent onder ons opgeslagen. Hij was goed en
trouw, ten volle.
Maar zijn enige Zoon, die in de
Vader is geborgen, heeft Hem
bekend gemaakt.
Niet uit mijzelf
Volgens dezelfde evangelist heeft Jezus de herkomst
van zijn doen en spreken zo samengevat:
Johannes 12,44-46.49-50; 14,9-11
`Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij maar in de Vader
die mij heeft gezonden. Wie mij ziet, ziet Hem die mij
heeft gezonden. Als licht ben ik in de wereld gekomen,
opdat allen die in mij geloven niet in het duister zouden
blijven.
Ik spreek niet uit mijzelf. De Vader die mij heeft
gezonden, heeft mij opgedragen wat ik moet zeggen en
bekendmaken. En ik weet dat ik met die opdracht eeuwig
leven breng. Al wat ik verkondig, deel ik dus mee zoals de
Vader het mij heeft gezegd.
Zeg dus niet: `Toon ons de Vader'. Geloof je niet dat ik
in de Vader ben en de Vader in mij is ? De woorden die ik
tot jullie spreek, zeg ik niet uit mijzelf. Maar de Vader die
in mij verblijft, verricht door mij zijn werk.
Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader
is in mij. Geloof het tenminste om wat je mij
ziet doen.'
Uit de kracht van Gods geest
Van die volheid hebben wij allen
liefdeblijk na liefdeblijk gekregen. Werd de wet van
God door Mozes gegeven, zijn goedheid en trouw
komen door Jezus Christus.
Niemand heeft God ooit gezien.
232
De evangelist Matteüs verklaart de
herkomst van Jezus in een verhaal over zijn
geboorte. Hij laat een bode die in naam van
God spreekt, het geheim van Jezus' leven
bekendmaken in een droom. Die bode wordt
`engel' genoemd. Als het
233
118
kind gevaar loopt, zal de engel in weer andere dromen
Gods bescherming vertolken.
Jezus wordt immers gezocht door Herodes, de koning
van het Joodse land. Herodes speelt de rol van het volk
dat niet gelooft, dat Jezus zelfs naar het leven staat.
Vreemden, de wijzen uit het oosten, vertegenwoordigen
degenen die Jezus wel zullen erkennen, of die later in
hem de koninklijk Gezalfde zullen zien.
Om zijn Joodse volksgenoten te overtuigen, haalt
Matteüs bij elk onderdeel van het verhaal een gezegde
aan uit het Oude Testament. Zo bewijst hij dat het
gebeuren met Jezus in Gods beleid was voorzien en
voorbereid. Elkeen kan het nagaan in de Schrift.
Matteüs 1,18-2,15
Luister hoe het gegaan is bij de geboorte van Jezus. Zijn
moeder Maria was als vrouw beloofd aan een zekere
Jozef. Maar voordat ze gingen samenwonen, bleek dat zij
een kindje droeg, zwanger door de geestkracht van God.
Jozef, haar verloofde, was rechtgeaard. Hij wilde haar niet
in opspraak brengen. Daarom vatte hij het plan op in stilte
van haar te scheiden.
Hij had het besluit al genomen, toen een engel van God
hem in een droom verscheen.
`Jozef,' zei de engel, `jij afstammeling van David, schrik
er niet voor terug Maria tot vrouw te nemen. Het kind in
haar schoot komt van de geestkracht van God. Een zoon
zal zij ter wereld brengen. Je moet hem Jezus noemen, dat
betekent `God redt'. Want hij zal zijn volk uit de zonde
redden.'
Met deze gebeurtenis is een woord van God uit de Schrift
in vervulling gegaan. De profeet Jesaja had gezegd:
119
`Zie, de maagd zal een kind ontvangen, een
zoon ter wereld brengen. Men zal hem
Emmanuël noemen, dat betekent: `God is
met ons.'
Toen Jozef wakker werd, deed hij wat de engel had
gezegd. Hij nam Maria als vrouw bij zich. Maar hij ging
niet intiem met haar om tot zij een zoontje ter wereld
bracht. Hij noemde het kind Jezus.
Jezus werd geboren te Betlehem in de landstreek van
Judea. Herodes was toen koning.
Nu kwamen er te Jeruzalem wijze mannen uit het oosten
aan. Ze vroegen: `Waar kunnen we de pas geboren koning
van de joden vinden ? We hebben in het oosten zijn ster
zien opgaan. We komen onze hulde brengen!'
Toen koning Herodes daarvan hoorde, werd hij verontrust.
Ook de mensen van Jeruzalem raakten in verwarring.
Herodes riep alle hogepriesters en de schriftgeleerden van
het volk bijeen. Hij wilde te weten komen waar de
Christus, de koninklijk Gezalfde, geboren zou worden.
`Te Betlehem in Judea,' antwoordden ze. `Want zo staat
bij de profeet Micha in de Schrift te lezen:
`Betlehem in het land van Juda, jij bent niet de
kleinste van Juda's steden. Want uit jou komt
de leider voort die als herder mijn volk Israël
zal weiden'.'
In het geheim ontbood Herodes de wijzen. Hij wilde nu
nog weten: `Wanneer precies is die ster opgegaan ?'
Daarna stuurde hij hen naar Betlehem: `Ga nu, en win
zoveel mogelijk inlichtingen in over dat kind. Heb
235
119
ben jullie het gevonden, laat het dan weten. Ik wil het ook
gaan vereren.'
De wijzen begaven zich op weg. Tot hun grote vreugde
ontdekten ze weer de ster die ze in het oosten hadden
gezien. Hij trok voor hen uit totdat ze de plaats hadden
bereikt waar het kindje was.
Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met zijn
moeder Maria. Ze vielen op de knieën om het te huldigen.
En uit hun schatten haalden ze geschenken: goud, wierook
en mirre, kostbaar reukwerk.
Langs een andere weg reisden ze naar hun land terug.
Want in een droom waren ze gewaarschuwd niet meer bij
Herodes langs te gaan.
Na hun vertrek verscheen een engel van God in een
droom aan Jozef.
`Sta op! Breng het kind en zijn moeder naar Egypte. Blijf
daar tot ik je waarschuw. Vlucht! Herodes komt het kind
zoeken om het te doden!'
Jozef stond onmiddellijk op en midden in de nacht trok
hij met het kind en zijn moeder weg naar Egypte. Zo zal
weer een woord van de heilige Schrift worden vervuld.
Door de profeet Hosea had God gezegd: `Uit Egypte roep
Ik mijn Zoon terug.'
Afstammeling van David, Zoon van God
De evangelist Lucas vertelt de geboorte van
Jezus anders. De engelen zijn hier hemelse
wezens die openbaren. zij geven te kennen
wat mensen niet kunnen achterhalen of
vermoeden. Van meet af vertelt zulk een
engel aan Maria de bijzondere bestemming
van Jezus. Hij vernoemt al de hoge titels die
de gelovigen pas na de verrijzenis aan de
Christus zullen toekennen.
Maria staat hier op de voorgrond en
herders zijn de eersten om Jezus op te
zoeken. Zoals in
120
heel zijn evangelie schenkt Lucas aandacht aan de rol
van de vrouw en is het goede nieuws op de eerste plaats
bestemd voor de geringen, voor mensen die weinig in tel
zijn.
Ook Lucas gebruikt de Schrift om van het nieuwe
beleid van God te vertellen. Op de achtergrond van zijn
verhalen kunnen de taal en sommige personen of
gebeurtenissen van het Oude Testament ontdekt worden.
Lucas 1,26-49.54-56; 2,1-22.39-52
De engel Gabriël werd van Godswege naar Nazaret
gezonden, een dorp in het landsdeel Galilea. Daar woonde
een maagd die als vrouw aan Jozef was beloofd. Jozef was
afstammeling van David. De naam van het meisje was
Maria.
De engel trad bij haar binnen en zei: `Gegroet, jij die
volop Gods gunst geniet! De Heer is met je.'
Door die woorden raakte Maria in verwarring. Zij vroeg
zich af wat ze konden betekenen en wat ze inhielden.
`Wees niet verontrust, Maria,' zei de engel. 'je staat in de
gunst bij de Heer. Je zult een kindje in de schoot dragen,
een jongen ter wereld brengen. Jezus moet je hem noemen.
Hij wordt een groot man. Ze zullen hem `Zoon van de
Allerhoogste' noemen. De Heer God zal hem doen zetelen
op de koningstroon van zijn voorvader David. Voor altijd
zal hij regeren over het volk van God, nooit komt een einde
aan zijn koningschap!'
`Hoe zal dat gebeuren ?' vroeg Maria. `Ik leef toch niet
samen met een man.'
`De heilige geest zal over je komen,' antwoordde de engel,
`de kracht van God komt als een schaduw over je. Daarom
zal je kind heilig zijn: ze zullen hem `Zoon van God'
noemen. Zelfs de oude Elisabet, je verwante, draagt nu een
zoontje in haar schoot: zij is al zes maan
237
120
den zwanger. Bij God is immers alles mogelijk!'
Nu zei Maria: `Ik wil de Heer dienen. Wat gij gezegd
hebt, laat ik me gebeuren.' En de engel ging heen.
Daarop reisde Maria met spoed naar het bergland,
naar een dorp in Judea. Daar woonde Elisabet, die
moeder zou worden van Johannes de Doper. Maria
ging het huis binnen en groette haar verwante.
Zodra Elisabet de groet hoorde, sprong het kindje
op in haar schoot. Vervuld van heilige geest riep zij
luid: `Boven alle vrouwen moet ik je prijzen! En het
kind dat je draagt, zij geprezen! Wat een geluk
overkomt me! De moeder van mijn Heer komt me
bezoeken! En gelukkig ben jij ! Want je hebt
geloofd dat de Heer zal vervullen wat Hij je heeft
gezegd.'
Toen zong Maria een lied met woorden uit de Schrift:
`Hoog verheft mijn hart de Heer,
ik juich om God, mijn Redder!
Welwillend zag Hij neer op mij,
een geringe onder zijn dienaars.
Van nu af prijzen alle mensen mij
gelukkig. De machtige God heeft immers
grote dingen met mij gedaan...
Trouw aan zijn goedheid, ziet Hij nu om
naar het volk dat Hem dient. Zo had Hij
beloofd aan onze voorvaders, aan
Abraham en aan zijn nakomelingen voor
altijd !'
Maria bleef drie maanden bij Elisabet. Dan
keerde zij naar huis terug.
121
Enkele maanden later kwam er een besluit van keizer
Augustus: `In heel het rijk wordt een volkstelling ge houden!'
Alle mensen gingen op reis, want ieder moest zich
laten inschrijven in zijn stad van herkomst. Ook Jozef
ging op weg om zich met zijn vrouw Maria te laten
inschrijven. Hij trok van Nazaret in Galilea naar
Betlehem, het stadje waar koning David was geboren.
Want Jozef stamde af van David.
Maar Maria was zwanger, en toen zij in Betlehem
waren aangekomen, brak de dag aan dat zij haar kind
ter wereld zou brengen. Zij baarde een zoon, haar
eerstgeborene. Zij wikkelde hem in doeken en legde
hem in een kribbe, een voederbak voor dieren. In de
herberg hadden zij geen onderdak gevonden.
Die nacht, niet ver vandaan in het open veld, bewaakten herders hun kudde. Plots stond een engel van
de Heer bij hen, en ze werden omstraald door de
glans van Gods heerlijkheid. Ze werden heel bang,
maar de engel zei:
`Vrees niet! Grote vreugde kom ik jullie melden,
vreugde voor heel het volk. Heden is in de stad van
David een redder voor jullie geboren: Christus de
Heer! Hieraan is hij te herkennen: jullie zullen een
pasgeboren kindje vinden dat in doeken is gewikkeld,
het ligt in een kribbe.'
Opeens stond daar een heel koor engelen. Ze
zongen Gods lof:
`Eer aan God in den hoge! En
vrede op aarde voor de mensen
die Hij liefheeft!'
Toen de engelen weer naar de hemel waren
heengegaan, zeiden de herders tegen elkaar: 'Kom!
We gaan
239
121
122
mij is hij heel nuttig... hij kan het ook voor jou
worden. Zijn naam Onesimus betekent toch `nuttig'.
Ik stuur hem terug, al is het alsof ik een stuk van
mijn hart weggeef. Ik had hem gaarne hier
gehouden. Nu ik een gevangene ben voor het
evangelie, zou hij in jouw plaats voor me kunnen
zorgen. Maar ik wil niets doen zonder je
instemming. Ik wil niet dat je gedwongen wordt om
het goede te doen, maar dat je het uit vrije wil en
spontaan doet.
Misschien is hij wel zo lang bij je weggeweest,
opdat je hem voorgoed terug zou krijgen. Voorgoed:
niet als slaaf maar als veel mèèr dan een slaaf... als
een geliefde broeder! Voor mij is hij al een zeer
geliefde broeder, hoeveel meer voor jou: èn als mens
èn als christen.
Als we met elkaar verbonden zijn -zo zie jij het toch
ook? - ontvang hem dan zoals je mij zou ontvangen.
Heeft hij je schade berokkend of is hij je nog iets
schuldig, zet het maar op mijn rekening. Kijk, ik
neem nu zelf de stift en schrijf het eigenhandig: IK,
PAULUS, ZAL BETALEN!
Ik wil er niet eens aan herinneren dat jij me veel
meer schuldig bent: je eigen leven! Want ik bracht je
tot het geloof. Kom, broeder, wees jij nu eens
`nuttig' voor mij omwille van de Heer. Gun mijn hart
dat genoegen, in Christus. Ik schrijf je, vol
vertrouwen op je bereidwilligheid. Ik weet dat je
voorjeOnesimus
nogvoor
mèèrmij
zultlogies
doen klaarmaken
dan ik vraag.
Wil
meteen ook
? Ik
hoop namelijk dat je gebeden zullen worden
verhoord en dat ik word vrijgelaten... voor jullie.
Epafras, die met mij gevangen zit omwille van
Christus, groet je. Ook groeten van mijn
medewerkers: van Marcus, Aristarchus, Demas en
Lucas.
Ik wens jullie de genadige liefde van de Heer
Jezus Christus !
B. AAN ALLEN OVER DE WERELD VERSPREID
Nog andere apostelen en leiders van kerken hebben
brieven geschreven. Geen brieven aan de gemeenschap
van gelovigen i n een welbepaalde stad o f streek, zoals
die van Paulus. Maar rondzendbrieven over meer
algemene onderwerpen. We vinden er bijvoorbeeld
aansporingen om de armen niet te minachten, of om stand
te houden in de beproeving van het lijden. Soms wordt
een kerkelijk gebruik beschreven en aanbevolen, zoals de
ziekenzalving. Of er wordt een diepere kijk gegeven op
het kerkvolk dat door God is gebouwd op de hoeksteen
Christus. Elders leer je hoe je spotters te woord moet
staan, die de wederkomst van Jezus niet ernstig nemen.
Sommige van deze brieven zijn gericht aan christenen
`die verspreid wonen'. Er werden immers al gelovigen
gevonden in de hele beschaafde wereld van toen. Daarom
noemt men deze geschriften `katholieke brieven', dat is.
`over de hele' wereld verspreid.
Een fijne heer treedt
b i n n e n Dakobus 1,9-11; 2,1-9.1417.26
Zusters en broeders,
Wie onder jullie gering is, mag fier zijn: in Gods
ogen geniet hij voorrang. Wie rijk is, mag fier zijn:
volgens Gods beleid is hij maar gering. Want rijken
vergaan als bloemen in het gras. De zon komt op,
brandt genadeloos en doet het gras verschroeien. De
bloemen vallen af en verwelken. Zo vergaan de
rijken midden in hun drukke zaken.
Als jullie geloven in Jezus Christus, de Heer,
kunnen jullie niet de een boven de ander
begunstigen. Veronderstel dat jullie samengekomen
zijn en een fijn geklede heer treedt binnen, gouden
ringen aan de vin
123
222
223
124
gers... Tegelijk komt ook een arme aan, in lompen.
Tegen de man in rijke kleren kijk je op en zegt: `Komt u
hier vooraan zitten.' Tegen de arme zeg je: `Blijf daar
maar staan,' of `Ga hier op de grond zitten.' Maak je dan
geen bedenkelijk onderscheid ? Beoordeel je de mensen
niet verkeerd ?
God beoordeelt ons anders! Degenen die wij arm
vinden, heeft Hij gekozen om rijk te worden door hun
geloof. Zij mogen het geluk verwachten dat Hij beloofd
heeft aan wie Hem liefhebben. Maar jullie verachten die
armen!
Zijn het niet juist de rijken door wie jullie onderdrukt
worden ? Zij slepen je voor de rechtbank. Zij werpen een
blaam op de mooie naam van Christus naar wie jullie
`christenen' genoemd worden.
Alles is in orde, als jullie het koninklijke gebod van
de Heilige Schrift vervullen: 'je moet je naasten beminnen als jezelf.' Maar jullie zondigen, en de wet zal jullie
veroordelen, als jullie de enen voortrekken en de anderen
achterstellen.
Wat heb je eraan als je overtuigd bent dat je gelooft,
maar het niet met daden kunt tonen ? Kan zulk een
geloof je soms redden ? Stel dat een broeder of zuster
geen kleren heeft en dagelijks honger lijdt. En je zou
tegen hen zeggen: `Hou je fit! Kleed je warm en eet maar
flink,' maar je geeft niets om in hun lichamelijke nood te
voorzien... Wat heeft dat voor zin? Zo heeft ook het
geloof op zichzelf genomen, het geloof zonder daden,
geen zin. Het is zo dood als een lichaam waaruit het
leven is weggetrokken.
Om te genezen
Jakobus 5,14-16
Broeders,
Is iemand van jullie ziek, dat hij dan de oudsten of leiders
van de gemeenschap laat roepen. Zij moeten voor hem
bidden en hem met olie zalven. Zo doen zij beroep op de
kracht van de Heer. Dit gelovig gebed zal de zieke
redden, de Heer zal hem doen opstaan. Heeft de zieke
gezondigd, God zal hem vergeven.
Belijd daarom elkaar je zonde. Bid voor elkaar, dat
jullie mogen genezen. Het gebed van een gerechtig mens
vermag veel.
Goud wordt gelouterd 1
Petrus 1,5-9; 4,12-13
Dierbare vrienden,
Omdat jullie geloven, zijn jullie nu al veilig: geborgen in
de macht van God. Al zal pas op het einde van de tijd aan
het licht komen dat jullie gered zijn. Dan zullen jullie blij
zijn! Nu hebben jullie wel voor een korte tijd te lijden
onder allerlei beproevingen. Jullie moeten de proef
ondergaan, dan kan de sterkte van jullie geloof blijken.
Goud moet toch ook gelouterd worden!
Maar op het einde, wanneer Jezus Christus zich weer laat
zien, zullen jullie lof oogsten, roem en eer. Jullie hebben
hem nu lief en geloven in hem zonder hem ooit gezien te
hebben. Maar wanneer God je tot voltooiing brengt,
zullen jullie juichen van onbeschrijflijke en hemelse
vreugde.
Wees dus niet verwonderd als je door het vuur moet
om gelouterd te worden. Dat is normaal. Wees veeleer
blij, juist omdat je deel hebt aan het lijden van Christus.
125
225
125
Levende stenen
1 Petrus 2,46.9
Sluit je aan bij Christus, de levende steen. Door de mensen
is hij afgekeurd en weggegooid, maar door God uitverkoren
en geliefd. Een kostbare hoeksteen in Gods ogen! Wie op
hem vertrouwt, zal niet worden teleurgesteld. Welnu, wees
levende stenen die zich aan hem laten voegen. Zo bouwen
jullie je gemeenschap op als een nieuw, een ander
heiligdom voor God.
Wees als heilige priesters en draag aan God geestelijke
offers op; ze zullen Hem aangenaam zijn dank zij Jezus
Christus. Jullie zijn een uitverkoren generatie, een
koninklijk priestervolk, een heilige natie, Gods eigen volk.
Jullie zijn gekozen en bestemd om overal te verkondigen
wat voor grootse dingen Hij gedaan heeft om ons uit de
duisternis te roepen en naar zijn wonderbaar licht te
brengen.
Weifelt God?
2 Petrus 3,3-16
Beste vrienden,
Er zullen spotters komen, egoïsten die leven volgens hun
eigen begeerten. Ze zullen smalend vragen: `Waar blijft
jullie Heer ? Hij heeft toch gezegd te zullen weerkomen!
Onze voorvaders zijn al gestorven, maar alles blijft zoals
het was... al van het begin van de schepping.'
Zij vergeten opzettelijk dat God al eens door zijn woord
een hemel en een aarde heeft geschapen. Zij gaan voorbij
aan het feit dat in de dagen van Noach die aarde al eens is
vergaan, verzwolgen door een watervloed. De hemel en de
aarde van nu wachten ook op Gods woord. Vuur zal er zijn,
een dag van oordeel waarop de goddelozen zullen ten onder
gaan.
226
Vrienden, één ding mogen jullie niet uit het oog verliezen:
voor God is één dag als duizend jaren en duizend jaren als
één dag. Hij weifelt niet om zijn belofte te vervullen, zoals
sommigen graag denken. Hij heeft geduld met jullie. Hij wil
niet dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot inkeer
komen.
De dag van de Heer komt! Onverwacht, zoals een dief.
Deze hemel en deze aarde zullen dreunend vergaan, de
elementen der dingen zullen ontbonden worden in een
vuurgloed. De mensenwereld zal ter verantwoording
geroepen worden, elkeen voor zijn eigen daden.
Indien alles vergaat, hoe heilig en vroom moeten jullie dan
niet leven! We wachten immers op de dag van de Heer. We
zien uit naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die God
heeft beloofd. Daar zal gerechtigheid heersen. Beijver je
ondertussen om vlekkeloos en onberispelijk voor God te
kunnen verschijnen. Leef in vrede met Hem. Wees
overtuigd: het geduld dat Hij met je heeft, betekent je
redding.
In die zin heeft onze broeder Paulus jullie al geschreven.
In al zijn brieven schrijft hij zo over die dingen. Hij is zeer
wijs en kreeg goede inzichten. In zijn brieven komen wel
wat moeilijke gedeeltes voor... Mensen die niet onderlegd
zijn of niet vast van geloof, verdraaien dan de betekenis.
Dat wordt hun ondergang. Overigens springen ze zo met
alle geschriften om, ook met de heilige Schrift.
In gemeenschap
De zogenaamde eerste `brief van Johannes' is een
speciaal geschrift. Met een lange bezinning, een bijna
dichterlijke preek, worden we uitgenodigd tot intieme
omgang met God. Hij is het licht en de liefde, ook in de
gelovige en tot in onze samenleving toe. De gedachte gaat
telkens uit van onze
227
126
gemeenschap met Goden voert naar gemeenschap met
God. Gemeenschap ook met zijn Zoon die hèt leven geeft.
Beweren datje in God leeft is geen zinsbegoocheling,
zegt Johannes, indien je tegelijk als licht en liefde leeft
onder je zusters en broeders. Zo worden we op onze
hoede gesteld voor degenen die beweren in Gods
waarheid te zijn terwijl ze niet naar zijn woord handelen.
Die horen niet echt bij God.
1 Johannes 1,3-9; 2,1-2; 3,14-20; 4,7-10.12.16
Wat wij hebben gezien en gehoord van Jezus
die het Leven is, verkondigen we ook aan
jullie. Zo komen jullie in gemeenschap met
ons. En wij hebben gemeenschap met de
Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon. Nu
willen we daarover schrijven, opdat ons aller
vreugde volmaakt zou zijn.
Zo luidt de boodschap die
wij gehoord hebben en
bekendmaken: God is
licht. Niets is duister in
Hem.
Als wij beweren: `Ik leef in gemeenschap
met God' en tegelijk doen we duistere
dingen, dan liegen we en handelen niet
oprecht. Maar loopt onze levensweg in het
licht zoals God in het licht verblijft, dan
houden wij gemeenschap met elkaar en
wast het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons
schoon van alle zonde.
127
Als wij beweren:
`Ik zondig niet!' bedriegen we onszelf
en huist de waarheid niet in ons. We
kunnen onze zonden belijden. God die
trouw is en gerechtig, zal de zonden
vergeven en ons van ongerechtigheid
reinigen.
Mijn kinderen, dat alles schrijf ik met de bedoeling dat
jullie niet zouden zondigen. Maar als het je overkomt
kwaad te doen, weet dan dat we bij de Vader iemand
hebben die voor ons pleit: Jezus Christus. Hijzelf is een
zoenoffer voor onze zonden. Niet alleen voor de onze
maar die van heel de mensenwereld.
Wij weten dat we zijn overgegaan
van de dood naar het leven, want wij
hebben onze naasten lief. Wie niet
liefheeft, blijft dood. En wie zijn
broeder haat, is een moordenaar.
Moordenaars dragen niet in zich de
gave van eeuwig leven.
Hoe hebben wij de liefde leren kennen ?
Jezus heeft zijn leven voor ons gegeven. Ook wij
moeten ons leven voor elkaar geven. Wie genoeg
heeft om te bestaan en zijn hart sluit voor broeders
die hij gebrek ziet lijden... hoe kan Gods liefde in
hem wonen?
Mijn kinderen, laten we niet
liefhebben met mooie woorden
maar met daden: waarachtig.
229
127
Daaraan kunnen we herkennen dat we
stammen uit de waarachtige God. Ons hart
kunnen we dan geruststellen als het ons
aanklaagt. Want God is groter dan ons hart.
Hij weet immers alles.
Kinderen, laten we elkaar liefhebben,
want de liefde komt van God. Wie
liefheeft, is uit God geboren en leert God
kennen. Wie niet liefheeft, kan God niet
kennen, want God is liefde.
Zo heeft God zijn liefde bekendgemaakt: zijn enige
Zoon heeft Hij in de wereld gezonden om ons door
hem te doen leven. De liefde is niet: wij hebben God
lief gekregen: De liefde is: God heeft ons liefgehad
en zijn Zoon gezonden.
Niemand heeft God ooit gezien.
Maar als we elkaar liefhebben, woont
God in ons en komt zijn liefde in ons tot
volle ontplooiing. Wij hebben zijn liefde
leren kennen, wij geloven in zijn liefde
onder ons. God is liefde. Wie in de
liefde blijft, verblijft in God en God in
hem.
128
2. IN HET HART OVERWOGEN
Als je mensen hebt meegemaakt,
ze hebt bezig gezien, kun je er
lessen uit trekken. Als je over
gebeurtenissen nadenkt, kun je
eruit leren. Maar ook omgekeerd.
bij een theorie, leer of les kun je
verhalen vertellen uit het leven.
Waar ligt de grens tussen
gebeurtenis en leer?
Het onderscheid tussen de
voorvallen en het inzicht dat we
erbij gewon
Erbij gewonnen hebben,
kan na lange tijd wegvallen.
Het bezinnende verhaal leeft langer dan de
gebeurtenissen. Het werpt soms meer licht op je
levensweg dan een relaas vol precieze details. Zulke
zingevende verhalen en beschouwingen vinden we
ook in het Nieuwe Testament. Het zijn vruchten van
liefdevolle overweging.
A. PEILEN NAAR DE OORSPRONG
In het begin
Wie gezien heeft wat Jezus doet, vraagt
naar zijn herkomst. Wie gehoord heeft
hoe intiem hij over de Vader spreekt,
speurt naar zijn oorsprong.
De evangelist Johannes zoekt een
antwoord op de vraag die velen zich
hadden gesteld.
231
128
`Waarvandaan komt dat gezagvol optreden ? Waarvandaan die wijsheid ?' Hij waagt de sprong naar het allereerste begin. Jezus is als het woord waarmee God
hemelen aarde in het leven riep. Het woord waarin God
zichzelf naar ons toe uitspreekt. Dat woord heeft dus
alles met God te maken.
Johannes 1,1-4.9-11.14.16-18
In het begin was het Woord.
Het Woord was bij God, het Woord
was God. Door het Woord is alles
geworden.
In hem is het leven. Leven dat licht
is voor de mensen: het enig
waarachtige licht dat iedere mens
verlicht.
Het Woord kwam in de wereld, maar de
mensen erkenden hem niet. Hij kwam
onder zijn eigen volk, maar de zijnen
aanvaardden hem niet.
Het Woord is mens geworden
van vlees en bloed zoals wij, hij heeft zijn
tent onder ons opgeslagen. Hij was goed en
trouw, ten volle.
Maar zijn enige Zoon, die in de
Vader is geborgen, heeft Hem
bekend gemaakt.
Niet uit mijzelf
Volgens dezelfde evangelist heeft Jezus de herkomst
van zijn doen en spreken zo samengevat:
Johannes 12,44-46.49-50;
14,9-11
`Wie in mij gelooft, gelooft niet in mij maar in de Vader
die mij heeft gezonden. Wie mij ziet, ziet Hem die mij
heeft gezonden. Als licht ben ik in de wereld gekomen,
opdat allen die in mij geloven niet in het duister zouden
blijven.
Ik spreek niet uit mijzelf. De Vader die mij heeft
gezonden, heeft mij opgedragen wat ik moet zeggen en
bekendmaken. En ik weet dat ik met die opdracht eeuwig
leven breng. Al wat ik verkondig, deel ik dus mee zoals de
Vader het mij heeft gezegd.
Zeg dus niet: `Toon ons de Vader'. Geloof je niet dat ik
in de Vader ben en de Vader in mij is ? De woorden die ik
tot jullie spreek, zeg ik niet uit mijzelf. Maar de Vader die
in mij verblijft, verricht door mij zijn werk.
Geloof me: ik ben in de Vader en de Vader
is in mij. Geloof het tenminste om wat je mij
ziet doen.'
Uit de kracht van Gods geest
Van die volheid hebben wij allen
liefdeblijk na liefdeblijk gekregen. Werd de wet van
God door Mozes gegeven, zijn goedheid en trouw
komen door Jezus Christus.
Niemand heeft God ooit gezien.
232
De evangelist Matteüs verklaart de
herkomst van Jezus in een verhaal over zijn
geboorte. Hij laat een bode die in naam van
God spreekt, het geheim van Jezus' leven
bekendmaken in een droom. Die bode wordt
`engel' genoemd. Als het
233
129
kind gevaar loopt, zal de engel in weer andere dromen
Gods bescherming vertolken.
Jezus wordt immers gezocht door Herodes, de koning
van het Joodse land. Herodes speelt de rol van het volk
dat niet gelooft, dat Jezus zelfs naar het leven staat.
Vreemden, de wijzen uit het oosten, vertegenwoordigen
degenen die Jezus wel zullen erkennen, of die later in
hem de koninklijk Gezalfde zullen zien.
Om zijn Joodse volksgenoten te overtuigen, haalt
Matteüs bij elk onderdeel van het verhaal een gezegde
aan uit het Oude Testament. Zo bewijst hij dat het
gebeuren met Jezus in Gods beleid was voorzien en
voorbereid. Elkeen kan het nagaan in de Schrift.
Matteüs 1,18-2,15
Luister hoe het gegaan is bij de geboorte van Jezus. Zijn
moeder Maria was als vrouw beloofd aan een zekere
Jozef. Maar voordat ze gingen samenwonen, bleek dat zij
een kindje droeg, zwanger door de geestkracht van God.
Jozef, haar verloofde, was rechtgeaard. Hij wilde haar niet
in opspraak brengen. Daarom vatte hij het plan op in stilte
van haar te scheiden.
Hij had het besluit al genomen, toen een engel van God
hem in een droom verscheen.
`Jozef,' zei de engel, `jij afstammeling van David, schrik
er niet voor terug Maria tot vrouw te nemen. Het kind in
haar schoot komt van de geestkracht van God. Een zoon
zal zij ter wereld brengen. Je moet hem Jezus noemen, dat
betekent `God redt'. Want hij zal zijn volk uit de zonde
redden.'
Met deze gebeurtenis is een woord van God uit de Schrift
in vervulling gegaan. De profeet Jesaja had gezegd:
130
`Zie, de maagd zal een kind ontvangen, een
zoon ter wereld brengen. Men zal hem
Emmanuël noemen, dat betekent: `God is
met ons.'
Toen Jozef wakker werd, deed hij wat de engel had
gezegd. Hij nam Maria als vrouw bij zich. Maar hij ging
niet intiem met haar om tot zij een zoontje ter wereld
bracht. Hij noemde het kind Jezus.
Jezus werd geboren te Betlehem in de landstreek van
Judea. Herodes was toen koning.
Nu kwamen er te Jeruzalem wijze mannen uit het oosten
aan. Ze vroegen: `Waar kunnen we de pas geboren koning
van de joden vinden ? We hebben in het oosten zijn ster
zien opgaan. We komen onze hulde brengen!'
Toen koning Herodes daarvan hoorde, werd hij verontrust.
Ook de mensen van Jeruzalem raakten in verwarring.
Herodes riep alle hogepriesters en de schriftgeleerden van
het volk bijeen. Hij wilde te weten komen waar de
Christus, de koninklijk Gezalfde, geboren zou worden.
`Te Betlehem in Judea,' antwoordden ze. `Want zo staat
bij de profeet Micha in de Schrift te lezen:
`Betlehem in het land van Juda, jij bent niet de
kleinste van Juda's steden. Want uit jou komt
de leider voort die als herder mijn volk Israël
zal weiden'.'
In het geheim ontbood Herodes de wijzen. Hij wilde nu
nog weten: `Wanneer precies is die ster opgegaan ?'
Daarna stuurde hij hen naar Betlehem: `Ga nu, en win
zoveel mogelijk inlichtingen in over dat kind. Heb235
130
ben jullie het gevonden, laat het dan weten. Ik wil het ook
gaan vereren.'
De wijzen begaven zich op weg. Tot hun grote vreugde
ontdekten ze weer de ster die ze in het oosten hadden
gezien. Hij trok voor hen uit totdat ze de plaats hadden
bereikt waar het kindje was.
Ze gingen het huis binnen en vonden het kind met zijn
moeder Maria. Ze vielen op de knieën om het te huldigen.
En uit hun schatten haalden ze geschenken: goud, wierook
en mirre, kostbaar reukwerk.
Langs een andere weg reisden ze naar hun land terug.
Want in een droom waren ze gewaarschuwd niet meer bij
Herodes langs te gaan.
Na hun vertrek verscheen een engel van God in een
droom aan Jozef.
`Sta op! Breng het kind en zijn moeder naar Egypte. Blijf
daar tot ik je waarschuw. Vlucht! Herodes komt het kind
zoeken om het te doden!'
Jozef stond onmiddellijk op en midden in de nacht trok
hij met het kind en zijn moeder weg naar Egypte. Zo zal
weer een woord van de heilige Schrift worden vervuld.
Door de profeet Hosea had God gezegd: `Uit Egypte roep
Ik mijn Zoon terug.'
Afstammeling van David, Zoon van God
De evangelist Lucas vertelt de geboorte van
Jezus anders. De engelen zijn hier hemelse
wezens die openbaren. zij geven te kennen
wat mensen niet kunnen achterhalen of
vermoeden. Van meet af vertelt zulk een
engel aan Maria de bijzondere bestemming
van Jezus. Hij vernoemt al de hoge titels die
de gelovigen pas na de verrijzenis aan de
Christus zullen toekennen.
Maria staat hier op de voorgrond en
herders zijn de eersten om Jezus op te
zoeken. Zoals in
131
heel zijn evangelie schenkt Lucas aandacht aan de rol
van de vrouw en is het goede nieuws op de eerste plaats
bestemd voor de geringen, voor mensen die weinig in tel
zijn.
Ook Lucas gebruikt de Schrift om van het nieuwe
beleid van God te vertellen. Op de achtergrond van zijn
verhalen kunnen de taal en sommige personen of
gebeurtenissen van het Oude Testament ontdekt worden.
Lucas 1,26-49.54-56; 2,1-22.39-52
De engel Gabriël werd van Godswege naar Nazaret
gezonden, een dorp in het landsdeel Galilea. Daar woonde
een maagd die als vrouw aan Jozef was beloofd. Jozef was
afstammeling van David. De naam van het meisje was
Maria.
De engel trad bij haar binnen en zei: `Gegroet, jij die
volop Gods gunst geniet! De Heer is met je.'
Door die woorden raakte Maria in verwarring. Zij vroeg
zich af wat ze konden betekenen en wat ze inhielden.
`Wees niet verontrust, Maria,' zei de engel. 'je staat in de
gunst bij de Heer. Je zult een kindje in de schoot dragen,
een jongen ter wereld brengen. Jezus moet je hem noemen.
Hij wordt een groot man. Ze zullen hem `Zoon van de
Allerhoogste' noemen. De Heer God zal hem doen zetelen
op de koningstroon van zijn voorvader David. Voor altijd
zal hij regeren over het volk van God, nooit komt een einde
aan zijn koningschap!'
`Hoe zal dat gebeuren ?' vroeg Maria. `Ik leef toch niet
samen met een man.'
`De heilige geest zal over je komen,' antwoordde de engel,
`de kracht van God komt als een schaduw over je. Daarom
zal je kind heilig zijn: ze zullen hem `Zoon van God'
noemen. Zelfs de oude Elisabet, je verwante, draagt nu een
zoontje in haar schoot: zij is al zes maan
237
131
den zwanger. Bij God is immers alles mogelijk!'
Nu zei Maria: `Ik wil de Heer dienen. Wat gij gezegd
hebt, laat ik me gebeuren.' En de engel ging heen.
Daarop reisde Maria met spoed naar het bergland,
naar een dorp in Judea. Daar woonde Elisabet, die
moeder zou worden van Johannes de Doper. Maria
ging het huis binnen en groette haar verwante.
Zodra Elisabet de groet hoorde, sprong het kindje
op in haar schoot. Vervuld van heilige geest riep zij
luid: `Boven alle vrouwen moet ik je prijzen! En het
kind dat je draagt, zij geprezen! Wat een geluk
overkomt me! De moeder van mijn Heer komt me
bezoeken! En gelukkig ben jij ! Want je hebt
geloofd dat de Heer zal vervullen wat Hij je heeft
gezegd.'
Toen zong Maria een lied met woorden uit de Schrift:
`Hoog verheft mijn hart de Heer,
ik juich om God, mijn Redder!
Welwillend zag Hij neer op mij,
een geringe onder zijn dienaars.
Van nu af prijzen alle mensen mij
gelukkig. De machtige God heeft immers
grote dingen met mij gedaan...
Trouw aan zijn goedheid, ziet Hij nu om
naar het volk dat Hem dient. Zo had Hij
beloofd aan onze voorvaders, aan
Abraham en aan zijn nakomelingen voor
altijd !'
Maria bleef drie maanden bij Elisabet. Dan
keerde zij naar huis terug.
132
Enkele maanden later kwam er een besluit van keizer
Augustus: `In heel het rijk wordt een volkstelling ge houden!'
Alle mensen gingen op reis, want ieder moest zich
laten inschrijven in zijn stad van herkomst. Ook Jozef
ging op weg om zich met zijn vrouw Maria te laten
inschrijven. Hij trok van Nazaret in Galilea naar
Betlehem, het stadje waar koning David was geboren.
Want Jozef stamde af van David.
Maar Maria was zwanger, en toen zij in Betlehem
waren aangekomen, brak de dag aan dat zij haar kind
ter wereld zou brengen. Zij baarde een zoon, haar
eerstgeborene. Zij wikkelde hem in doeken en legde
hem in een kribbe, een voederbak voor dieren. In de
herberg hadden zij geen onderdak gevonden.
Die nacht, niet ver vandaan in het open veld, bewaakten herders hun kudde. Plots stond een engel van
de Heer bij hen, en ze werden omstraald door de
glans van Gods heerlijkheid. Ze werden heel bang,
maar de engel zei:
`Vrees niet! Grote vreugde kom ik jullie melden,
vreugde voor heel het volk. Heden is in de stad van
David een redder voor jullie geboren: Christus de
Heer! Hieraan is hij te herkennen: jullie zullen een
pasgeboren kindje vinden dat in doeken is gewikkeld,
het ligt in een kribbe.'
Opeens stond daar een heel koor engelen. Ze
zongen Gods lof:
`Eer aan God in den hoge! En
vrede op aarde voor de mensen
die Hij liefheeft!'
Toen de engelen weer naar de hemel waren
heengegaan, zeiden de herders tegen elkaar: 'Kom!
We gaan
239
132
naar Betlehem. Laten we gaan kijken naar wat God ons
heeft gemeld.'
Ze liepen er haastig naar toe en vonden Maria, Jozef en
het kindje dat in een kribbe lag.
Toen ze het hadden gezien, vertelden ze wat hen over
het kind was bekendgemaakt. Iedereen stond verbaasd.
Maria bewaarde in haar hart al wat gezegd was en gebeurd.
Zij overwoog het bij zichzelf, in afwachting...
`Waarom hebben jullie lopen zoeken ?' antwoordde Jezus.
`Wisten jullie dan niet dat ik bij mijn Vader thuishoor ?'
Ze begrepen niet wat hij bedoelde. Maar Maria bewaarde die gebeurtenissen en woorden in haar hart. Met
zijn ouders keerde Jezus naar Nazaret terug. Hij schikte
zich naar hen, werd steeds wijzer en groeide in de gunst bij
God en bij de mensen.
Op de achtste dag na zijn geboorte werd het kind besneden
en kreeg het de naam Jezus, zoals de engel hem had
genoemd. Ruim een maand nadien werd het te Jeruzalem in
de tempel aan God toegewijd.
Toen alles nauwkeurig volgens de joodse wet was
volbracht, keerden Jozef en Maria met het kind naar
Galilea terug, naar hun dorp Nazaret. Daar groeide het kind
op en nam toe in kracht. Het werd steeds wijzer en genoot
de gunst van God.
Om het Paasfeest te vieren reisden zijn ouders ieder jaar
naar Jeruzalem. Toen Jezus twaalf jaar was, trokken ze als
naar gewoonte samen op.
Maar toen zij na de feestdagen naar huis terugkeerden,
bleef de jongen in Jeruzalem achter. Zijn ouders wisten er
niet van. Zij dachten dat hij zich bij een andere karavaan
reizigers had aangesloten. Zo verliep een volle dag voor ze
hem bij verwanten en kennissen begonnen te zoeken. Ze
vonden hem niet en liepen al zoekend de weg naar
Jeruzalem terug.
Pas na drie dagen vonden ze hem... in de tempel. Hij zat te
midden van de leraars te luisteren en stelde hen vragen.
Wie hem hoorde, was verbaasd over zijn begrip en over
zijn antwoorden.
Zijn ouders stonden versteld. `Maar jongen !'zei Maria.
`Waarom heb je ons dit aangedaan? In angst hebben je
vader en ik je overal gezocht!'
240
241
133
B. LESSEN VOOR HET LEVEN
Dien de boze van antwoord!
Bij zijn doop keert de christen zich voor goed van het
kwaad af. Om hem daarin te sterken vertelt men van
de bekoringen of verzoekingen, die Jezus tijdens zijn
leven doorstond. I n een samenvattend tafereel laat
men hem man tegen man vechten tegen het kwaad. Het
kwaad krijgt hier het aangezicht van een persoon, van
de boze of duivel die men achter alle kwaad
vermoeden kan.
De strijd wordt gevoerd met woorden uit de Schrift,
die veel gebruikt werden bij de ceremonie van de
doop. De inzet van het tweegevecht is de trouw van
Jezus aan de levensopdracht die God hem heeft
gegeven. Jezus gaat alle gedoopten voor in de
overwinning
Lucas 4,1-13van het kwaad.
Na zijn doop in de Jordaan was Jezus vervuld van Gods
geestkracht. Hij werd naar de woestijn gedreven. Daar
bleef hij veertig dagen zonder iets te eten.
Toen hij honger kreeg, stelde de duivel hem op de
proef. `Als gij de Zoon van God zijt, zeg dan dat die steen
daar in brood verandert...'
Maar Jezus zei: `In de Schrift staat te lezen: `De mens
leeft niet van brood alleen'.'
Daarop voerde de duivel hem hoog in de lucht en liet
hem in een oogwenk alle koninkrijken ter wereld zien. `Al
die macht geef ik u, met de pracht en praal die erbij horen.
Ik beschik erover en geef het aan wie ik wil. Als gij nu in
aanbidding voor mij neervalt, is het van u...'
`Maar er staat geschreven,' zei Jezus, `Aanbid de Heer
je God, Hem alleen moet je dienen.'
Daarna bracht de duivel hem naar Jeruzalem. Hij
plaatste hem op de hoogste spits van het tempelgebouw.
`Als gij de Zoon van God zijt, werp u dan naar beneden,
want in de Schrift staat: `God zal zijn engelen bevelen u te
beschermen. Zij zullen u op hun handen dragen, aan geen
steen zult ge uw voet stoten...'
`Er is ook gezegd: `Stel de Heer uw God niet op de
proef!' antwoordde Jezus.
De duivel had al zijn kunsten van verleiding geprobeerd. Hij ging van Jezus weg... in afwachting van een
nieuwe gelegenheid.
Maak van je hart goede grond
I n de kerken werden allerlei woorden van Jezus steeds
weer herhaald en opnieuw toegepast. Men probeerde
er nieuwe levenslessen in te vinden. Van sommige
gelijkenissen kreeg elk detail een betekenis. Had Jezus
van de zaaier verteld om iets over zichzelf te zeggen,
de christen predikanten zochten verder. I n de
verschillende soorten grond waarop het zaad valt, zien
zij de luisterende gelovigen. Zo ontstonden de volgende
woorden van Jezus Je kunt ze vergelijken met het
verhaal op blz. 51.
Lucas 8,9.11-15
De leerlingen vroegen Jezus wat
de gelijkenis van de zaaier
betekende.
'Luister! Het zaad is het woord
van God. De harde weg waarop
het valt, dat zijn de mensen die
het hebben gehoord.
Maar dan komt de duivel. Die rooit het woon: weg uit hun
hart. Hij wil verhinderen dat ze geloven en daardoor gered
worden.
De rots zijn degenen die blij zijn het woord te ontvangen,
maar het schiet geen wortel. Ze geloven voor
243
134
134
niet lang. Worden ze beproefd, dan vallen ze af.
De grond waarop distels staan, zijn de christenen die
wel gretig geluisterd hebben. Maar door de zorgen, de
rijkdom en de genoegens van het leven wordt de
boodschap gaandeweg verstikt; er komen geen vruchten
van.
De goede grond zijn de gelovigen die het woord
bewaren in een ontvankelijk en goed hart. Omdat ze
volharden, brengen zij veel vruchten voort.'
Kerk in nood
Wie in het tweede deel van dit boek het verhaal heeft
gelezen van de eerste christen gemeenschappen, begrijpt
dat de kerk zich kan vergelijken met een bootje op de
woelige wereldzee.
Waar is Jezus, de verrezen Christus ? Hadden Petrus en
Johannes, Stefanus en Paulus geen vertrouwen gehad in
zijn gebeden in zijn reddende nabijheid, dan was de kerk in
de golven vergaan. In het verhaal van de boot vol
apostelen op het stormachtige water leren we meer over de
verheerlijkte Heer dan over de mens Jezus van Nazaret.
Matteüs 14,22-33
Jezus was alleen achtergebleven om te bidden. Hij had de
apostelen gezegd in de boot te stappen en het meer over
te varen. Het was reeds laat in de avond.
Ze waren al ver van de kust, toen een hevige tegenwind opstak. Hoge golven beukten de boot, uren lang.
Heel vroeg in de morgen kwam iemand over het meer
naar hen toe. Toen ze de gestalte over het water zagen
gaan, raakten de apostelen van streek. `Een spook!' riepen
ze en schreeuwden van angst.
`Hou moed !'zei de man. `Ik ben het, vrees maar niet.'
`Heer, als gij het zijt,' waagde Petrus, `zeg dan dat ik over
het water naar u toe moet komen.'
'Kom!'
Petrus stapte uit de boot en liep over het water naar de
man toe. Maar toen hij merkte hoe hevig de storm
woedde, werd hij bang. Meteen begon hij te zinken...
`Heer, red mij!!!'
Terstond stak Jezus zijn hand uit en greep hem vast.
`Nog zo weinig vertrouwen! Waarom twijfel je ?'
Ze stapten in de boot en de wind ging liggen.
De apostelen wierpen zich voor Jezus op hun knieën:
'Waarlijk! Gij zijt de Zoon van God.'
Daar zal het goed zijn!
Ook het volgende verhaal getuigt van geloof in de
verheerlijkte Heer. Zelfs na de verrijzenis was het
moeilijk om
135
245
135
aanvaarden dat Jezus op onterende manier was
gemarteld en smadelijk terechtgesteld.
Wat geen oog heeft gezien, wordt aan de drie
voornaamste apostelen in een visioen getoond. Al trok
Jezus naar Jeruzalem om er roemloos ten onder te gaan,
nu is hij omkleed met de heerlijkheid van God zelf. Wie
te lijden heeft, kan sterkte vinden in dit visioen. Maar hij
moet weten dat glans en glorie pas voor later zijn
bestemd.
Matteüs 16,21; 17,1-9
Jezus maakte zijn leerlingen duidelijk dat hij naar Jeruzalem moest gaan en dat hij daar veel zou lijden. Een week
later riep hij Petrus, Jakobus en zijn broer Johannes bij
zich. Hij bracht hen ergens op een hoge berg. Ze waren er
alleen.
Voor hun ogen werd hij van gedaante veranderd! Zijn
gelaat straalde nu als de zon, zijn kleren werden glanzend
als licht. Opeens waren ook Mozes en Elia te zien! Ze
waren in gesprek met Jezus.
Petrus nam het woord: `Heer, het is hier goed zo ! Als gij
wilt, sla ik drie tenten op: een voor u, een voor Mozes en
een voor Elia.'
Hij was nog niet uitgesproken of een lichtende wolk kwam
hen overschaduwen. Uit de wolk klonk een stem: `Dit is
mijn Zoon, mijn welbeminde, de lieveling van mijn hart.
Luister naar hem!'
De apostelen wierpen zich ter aarde: ze vreesden, vol
ontzag voor God. Maar Jezus kwam naar hen toe en pakte
hen bij de arm. `Sta op! Vrees maar niet.'
Ze sloegen hun ogen op en zagen niemand anders meer
dan alleen Jezus.
Onder het afdalen van de berg verbood Jezus hen: `Vertel
niemand wat jullie in visioen hebben gezien voordat ik, de
Mensenzoon, uit de dood ben opgewekt.'
136
Ik ben...
Meer dan andere evangelisten beschrijft
Johannes de Christus zoals hij altijd was, is
en blijft. Volgens zijn evangelie zegt Jezus
nog tijdens zijn leven klaar en duidelijk wat
hij voor de mensenwereld wil zijn. In het
openbaar verklaart hij: `Ik ben het brood voor
je leven... Ik ben het licht voor de wereld... Ik
ben de deur voor de schapen... Ik ben de goede
herder voor de kudde... Ik ben
de weg, de waarheid en het leven voor wie gelooft... Ik ben
de ware wijnstok voor de ranken...'
Bij een laatste gezegde, `Ik ben de verrijzenis,' heeft
Johannes een lang verhaal dat de woorden van Jezus uitbeeldt. Niet alleen zal hij zelf verrijzen, maar met hem zal
elke Lazarus verrijzen, elke vriend die sterven moet.
Johannes 11,1-7.11-44
Lazarus was zwaar ziek.
Lazarus was de broer van Maria en Marta die in Betanië
woonden. De zusters stuurden iemand naar Jezus met de
boodschap: `Heer, uw vriend is ziek.'
`Deze ziekte loopt niet uit op de dood,' zei Jezus. `Door het
komende gebeuren zal God verheerlijkt worden, en God zal
die ziekte gebruiken om mij, zijn Zoon, te verheerlijken.'
Jezus hield van Marta, van Maria en van Lazarus. Toch
wachtte hij twee dagen vooraleer hij tegen de leerlingen zei:
`Kom, we gaan naar Judea. Onze vriend Lazarus is
ingeslapen, ik ga hem wakker maken.'
`Rabbi - Heer,' merkten de leerlingen op, `als hij in slaap
is gevallen, zal hij genezen.'
Maar Jezus had bedoeld: `Hij is gestorven.' Daarom zei
hij nu duidelijk: `Lazarus is gestorven. Ik ben blij dat
247
136
ik er niet bij was. Omwille van jullie. Wat te gebeuren
staat, kan jullie helpen om te geloven.'
Tomas zei tegen de andere leerlingen: `We gaan mee!
Nog pas hebben de joden geprobeerd hem in Judea te
stenigen... We trekken op om met hem te sterven!'
Toen Jezus aankwam, vernam hij dat Lazarus al vier
dagen in het graf lag. Er was veel volk, want Betanië ligt
niet ver van Jeruzalem, en veel joden waren gekomen om
Marta en Maria te troosten. Zodra Marta hoorde dat Jezus
op komst was, liep ze hem tegemoet. Maria bleef thuis.
`Heer !'zei Marta. `Waart gij hier geweest, mijn broer zou
niet gestorven zijn... Maar ook nu weet ik, dat wat gij ook
aan God vraagt, Hij het u zal geven.'
'je broer zal verrijzen,' zei Jezus.
`Ik weet dat hij zal verrijzen: bij de verrijzenis op de
laatste dag.'
Daarop verklaarde Jezus: `Ik ben de verrijzenis en het
leven! Wie in mij gelooft, mag sterven... hij zal leven. Al
wie leeft en in mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven.
Geloof je dat ?'
'ja, Heer! Ik heb altijd geloofd dat gij de koninklijk
Gezalfde zijt, de Christus, de Zoon van God die in de
wereld komt.'
Daarop liep Marta naar haar zus Maria en fluisterde
haar in het oor: `De Meester is er. Hij vraagt naar je.'
Maria stond ijlings op om naar hem toe te gaan. De
mensen die in huis waren om haar te troosten, dachten dat
ze naar het graf ging om te treuren. Ze liepen met haar
mee.
Jezus was nog buiten het dorp, op de plaats waar Marta
hem had ontmoet. Maria viel hem te voet: `Heer, waart gij
hier geweest, mijn broer zou niet gestorven zijn...'
Zij huilde. Ook de joden die waren meegekomen,
weenden. Toen Jezus dat zag, was hij ontroerd èn
137
geërgerd. `Waar hebben jullie hem te ruste gelegd ?' `Kom
mee kijken, Heer.'
Jezus begon te wenen.
`Zie eens hoe hij van hem hield,' zeiden sommigen.
Anderen merkten op: `Hij heeft een blinde doen zien...
kon hij dan niet de dood van Lazarus voorkomen ?'
Geërgerd ging Jezus naar het graf. Het was een holte in
de rotsen, met een steen ervoor gerold.
`Neem die steen weg,' beval Jezus.
Daarop zei Marta: `Het lijk riekt al... Het is al de vierde
dag!'
`Ik heb je toch gezegd: Als je gelooft, zul je de
heerlijkheid van God zien!'
Ze rolden de steen weg. Jezus sloeg zijn ogen op en bad:
`Vader, ik dank U dat Gij mij hebt verhoord. Ik weet: Gij
verhoort mij altijd. Maar nu zeg ik het met het oog op
deze mensen hier, dat ze mogen geloven dat Gij mij hebt
gezonden.'
En luid riep hij: `Lazarus, kom naar buiten!'
De gestorvene kwam uit het rotsgraf. Handen en voeten
in windels gewikkeld, om het hoofd nog de zweetdoek.
`Bevrijd hem,' zei Jezus, `dat hij kan gaan.'
249
137
Zoals een slaaf
Alles wat Jezus wilde zijn voor de wereld, vinden we
samengebald in een eenvoudig gebaar. Op het plechtige
ogenblik van zijn afscheid, de avond voor hij wordt
aangehouden, bewijst Jezus zijn leerlingen een dienst die
alleen slaven op het bevel van hun meester verrichten.
`Een bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe,' schrijft
Johannes.
Johannes 13,2-17
Onder het laatste avondmaal stond Jezus van tafel op.
Wetend dat de Vader hem alles in handen had gegeven, en
in het bewustzijn dat hij van God was uitgegaan en naar
God terugkeerde, legde hij zijn bovenkleren af en bond zich
een linnen schort voor. Hij goot water in het wasbekken en
begon de voeten van zijn leerlingen te wassen. Met de
schort droogde hij ze af.
`Nooit in der eeuwigheid laat ik door u mijn voeten
wassen!'
`Als ik ze niet was, - als ik je niet mag dienen, - kun je
geen deel hebben aan het leven dat ik geef.' `Heer, dan niet
alleen mijn voeten! Ook mijn handen en hoofd!'
`Ach, wie een bad heeft genomen hoeft zich alleen het
stof van de voeten te wassen. Jullie zijn rein... maar niet
allemaal.'
Jezus wist dat iemand hem zou overleveren. Daarom zei
hij: `Niet allemaal.'
Toen hij hun voeten had gewassen, trok hij zijn kleren
weer aan en kwam bij hen aan tafel.
`Begrijpen jullie wat ik gedaan heb ? Jullie spreken me
aan met `Meester' en `Heer.' Terecht: dat ben ik. Als ik,
Heer en Meester, jullie de voeten heb gewassen, moeten
jullie ook elkaars voeten wassen. Ik heb jullie een
voorbeeld gegeven... Doe zoals ik heb gedaan. Want dit
staat vast: Een dienaar is niet groter dan zijn heer, een
gezant staat niet boven degene die hem heeft gezonden. Als
je dat onthoudt èn er ook naar handelt, ben je gelukkig!'
In het woord en het gebroken brood
Zo kwam hij bij Simon Petrus. Die zei: `Heer, wilt gij
me de voeten wassen ?'
`Wat ik doe begrijp je nu nog niet,' antwoordde Jezus.
`Later zul je de betekenis ervan zien.'
138
Na de verrijzenis bestaan de gelovige
gemeenschappen inderdaad dank zij dienstbaarheid en vergevensgezindheid. Ze blijven
één van hart omdat ze de woorden van de
heilige Schrift lezen en verklaren om Jezus
beter te verstaan in het plan van God. Hun
liefde wordt gevoed als zij samen het brood
breken om zijn dood te gedenken. In het
beluisteren van de Schrift en het breken van
het brood blijft Jezus onder hen. Lucas leert
het vertellend.
251
138
Lucas 24,13-35
De derde dag na de kruisiging van
Jezus vertrokken twee van zijn leerlingen uit Jeruzalem. Ze hadden alles
achtergelaten en reisden nu naar
Emmaüs, een dorp dat ergens veraf
ligt. Onderweg bespraken zij wat de
laatste dagen voorgevallen was.
Terwijl ze zo aan het praten waren
en de zin van de gebeurtenissen
zochten, kwam daar iemand aan en liep met hen mee. Hij
leek hen onbekend.
`Waarover hadden jullie het onderweg?' vroeg de man.
`Waarom kijken jullie zo somber?'
Verbaasd bleven ze staan. Eén van beiden, Kleopas, zei:
`Kom je van Jeruzalem ? Dan ben jij wel de enige
hem ter dood laten veroordelen. Hij is gekruisigd! En wij
hoopten nog wel dat hij het was die Israël zou
bevrijden... Bovendien, vandaag is het precies de derde
dag na al die gebeurtenissen. Wat kun je dan nog hopen ?
Jawel, enkele vrouwen van onze groep hebben ons
versteld doen staan. Ze waren vanmorgen vroeg naar het
graf gegaan, maar vonden er zijn lichaam niet. Ze
kwamen het ons melden. Daarbij vertelden zij, dat ze in
een verschijning boden van God hadden gezien die
beweerden: `Hij leeft.' Daarop zijn sommigen van ons bij
het graf gaan kijken. Het was inderdaad leeg, zoals de
vrouwen hadden gezegd. Maar hèm hebben ze niet
gezien...'
`Ach, hoe weinig inzicht hebben jullie!' zei de man. `Hoe
traag zijn jullie om te geloven wat de profeten hebben
aangekondigd! Moest de Christus dat alles niet lijden om
in zijn heerlijkheid binnen te gaan ?'
Toen begon hij hen van het begin bij de boeken van
Mozes en dan in de profeten, ja in de hele Schrift uit te
leggen wat over hem geschreven staat.
Zo kwamen ze bij het dorp waar ze moesten zijn. `Ik
moet nog verder,' zei hij.
Maar de leerlingen hielden hem tegen: `Blijf bij ons!
Het loopt tegen de avond, de dag is ver om.'
Hij ging mee naar binnen om bij hen te blijven. Toen
hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, loofde
God om te danken, brak het en gaf het hen.
die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is!'
`Wat dan ?'
`Wel, met Jezus van Nazaret ! Hij was een profeet!
Hij heeft machtige woorden gesproken en grote daden
verricht in het oog van God en voor heel ons volk. Maar
onze hogepriesters en leiders hebben hem uitgeleverd,
139
253
139
Nu gingen hun ogen open: ze herkenden Jezus ! Maar
hij verdween uit hun gezicht.
`Brandde ons hart niet in ons binnenste, toen hij
onderweg met ons sprak en ons de woorden van de
Schrift deed inzien ?'
Onmiddellijk stonden ze op en keerden naar Jeruzalem
terug. Daar vonden ze de elf apostelen en de mensen van
hun groep bijeen. Die zeiden hen: `ja waarlijk, de Heer is
door God opgewekt! Hij heeft zich aan Simon laten
zien!'
De twee vertelden wat zij onderweg hadden beleefd en
hoe zij Jezus hadden herkend aan het breken van het
brood.
140
3. ACHTER DE SCHERMEN GEZIEN
Het boek `Openbaring' is zo vreemd
als de gedroomde visioenen van
Daniël waarmee het Oude Testament
werd afgesloten. Zulke boeken
schrijft men tegenwoordig niet meer.
Men noemt ze
ook 'apocalyps', dat betekent: 'onthulling'. De betekenis van het leven van
alledag wordt onthuld in het licht van
de uiteindelijke gebeurtenissen.
Het leven van alledag was moeilijk
geworden voor de christenen. Onder keizer Nero waren al
martelaren gevallen: `getuigen' voor Jezus, de koninklijk
Gezalfde. Onder keizer Domitiaan dwongen sommige ijverige ambtenaren de burgers om de keizer als god te
vereren. Men kon voorzien dat goddelijke verering van de
keizer over het hele rijk zou verplicht worden. Een conflict
tussen de christenen en de staat was dus op komst.
Er moet hoop gegeven worden aan de vervolgden, moed
aan de twijfelaars, gelegenheid tot bekering aan
afvalligen. Allen worden opgeroepen om te volharden. Met
dat doel onthult dit boek wat geen mens kan zien. De
verrezen Christus is nabij; Jezus, de eerste martelaar,
troont als overwinnaar; het laatste oordeel wordt
voortdurend geveld; volhardende christenen heersen met
God; de beloning wordt al gegeven... Heden en toekomst
lopen door elkaar, want de laatste zin van wat nu gebeurt
ligt in de toekomst.
Over het onzichtbare kan niet anders dan in beelden
255
140
worden gesproken. Sommige beelden kun je gemakkelijk
verstaan. `Troon' betekent: heersen; `gesloten boek'
betekent: geheim. Andere beelden versta je vanuit
andere gedeelten van de heilige Schrift. `Lam' doet
denken aan `stom als een lam voor zijn scheerders' uit de
profeet Jesaja; `boom des levens' is aan het
paradijsverhaal ontleend.
De beelden willen niet letterlijk de toekomst van de
wereld voorspellen of de hemel van nu en later
beschrijven. Soms spreken ze zichzelf tegen. Het Lam dat
is geslacht, staat rechtop en triomfeert. I n de boekrol
kan al gelezen worden als nog maar één zegel verbroken
is. Op de troon zetelt God, maar later ook het Lam. Uit
de troon stroomt een rivier. Kleren worden wit gebleekt
in bloed. Het Lam is een lamp... Deze visioenen staan
dus in geheimschrift: ze zijn alleen bestemd voor wie met
geloof leest vanuit zijn leven en vanuit de Schrift.
Zeven sterren in de hand
Van meet af aan word verzekerd:de Christus op wie wij
vertrouwen, heeft de macht over het heelal in handen
gekregen. Hem komt ook het algemeen oordeel toe.
In een visioen wordt uitgebeeld dat hij de christen gemeenschappen nabij is. In een brief bemoedigt hij de
standvastigen, maar waakt tevens over hun volharding
op de goede weg.
Openbaring 1,9-2,7
Achter mij hoorde ik een stem, zo luid als een trompet: `Wat je zult zien moet je opschrijven in een boek.
Stuur het dan aan de zeven kerken, aan alle gemeenschappen van gelovigen.'
Ik draaide me om en wilde zien wie me had aangesproken.
Ik zag:
Iemand als een mens tussen zeven gouden kandelaars.
Hij droeg een gewaad tot aan de voeten, een gouden
gordel om zijn middel. Zijn haar was sneeuwwit als
blanke wol, zijn ogen vlamden als vuur. Zijn voeten
geleken op koperbrons dat in de smeltoven gloeit. Zijn
stem klonk als het gedruis van een waterval. In zijn
rechterhand hield hij zeven sterren: hij heerst over al de
hemellichamen die het heelal besturen. Uit zijn mond
klonk het oordeel, zo scherp als een tweesnijdend
zwaard. Zijn gelaat schitterde als de zon in volle kracht.
Van ontzag vervuld viel ik als dood voor zijn voeten.
Maar hij legde zijn rechterhand op me.
`Vrees niet,' zei hij. `Ik ben het. Ik ben de eerste en de
laatste: de lèvende ! Ik was dood, maar zie: ik leef voor
altijd en eeuwig. Ik beschik over de sleutels van het
dodenrijk: ik heb de macht om uit de dood te bevrijden
en in de dood te storten. De zeven kandelaars waartussen
ik wandel, zijn de kerken, alle gemeenschappen van
gelovigen. Teken op wat je gezien hebt. Schrijf de
betekenis neer van wat gebeurt en van wat gebeuren
zal.
Ik ben Johannes, jullie broeder. Ik lijd verdrukking
evenals jullie. Met jullie leef ik onder Jezus' heerschappij en verwacht zijn wederkomst.
Ik verbleef op het eiland Patmos, verbannen omdat ik het
woord van God had verkondigd en getuigenis had
afgelegd van de Christus. Ik raakte er in vervoering. Het
was op een zondag, de dag des Heren.
141
`Tot de kerk van Efeze moet je deze brief richten: Hij
die de zeven sterren in zijn hand houdt en tussen de
zeven gouden kandelaars wandelt, zegt:
Ik weet wat jullie doen. Ik ken jullie inspanning en
standvastigheid. Ik weet dat jullie slechte mensen niet
kunnen verdragen. Jullie hebben degenen die zich
257
141
apostelen noemen, aan een onderzoek onderworpen. Ze
bleken geen apostelen te zijn, maar leugenaars. jullie
houden vol. Onder de druk van moeilijkheden die
omwille van mij geleden worden, zijn jullie niet bezweken.
Maar dit heb ik tegen jullie: jullie hebben je eerste liefde
opgegeven! Van hoe hoog zijn jullie gevallen! Keer je om
en wees weer ijverig zoals vroeger! Anders kom ik naar
je toe en ruk je kandelaar van zijn plaats: ik vaag je
gemeenschap van de aardbodem weg.
Dit pleit wel in jullie voordeel: jullie haten de praktijken
van de Nikolaïeten, net zoals ik dat afvallige gedoe haat.
Aan wie overwint zal ik te eten geven van de boom die
leven wekt; hij staat in het paradijs van God.'
Een lam en een boek
Wie denkt niet aan de symbolen die je bij de viering van
het vormsel ziet ? Een lam, een boek, het bloed van de
slachting, het vaandel van de overwinnaar...
Johannes heeft met deze beelden de eerste martelaar
Jezus beschreven als uiteindelijk overwinnaar. Aan hem
die over de dood heeft getriomfeerd, vertrouwt God de
macht toe over alle gebeuren in de wereld. Nu en in de
toekomst.
De lof die God en de Christus wordt toegezongen in de
zondagse viering van alle christen gemeenschappen,
klinkt voort in de `hemel.' Hen nu vieren heeft waarde
voor eeuwig.
Er treden ook engelen op in de visioenen. Zoals de `stem'
onthullen zij soms de betekenis van wat wordt gezien, ze
tonen de gevolgen aan voor de mensen. Meestal zijn ze
dienaars of instrumenten waarmee God de
`gebeurtenissen' laat geschieden.
258
Openbaring 4,1-2.8.11; 5,1-11.13-14
Daarna had ik weer een visioen. De poort van de hemel
stond open. Dezelfde stem die ik eerder had gehoord, riep
luid als een trompet: `Kom hier omhoog! Ik zal de
betekenis tonen van wat gebeurt en gebeuren zal.' Meteen
raakte ik in vervoering.
Ik zag:
Een troon in de hemel. Iemand zat op die troon. De
vier windstreken loofden Hem:
`Heilig, heilig, heilig, Heer
God, de Albeheerser, die was,
die is en die komt!'
Hij werd ook gehuldigd door de leiders van alle
kerken:
`Aan U, onze Heer en onze God, komt de
heerlijkheid toe, alle eer en macht! Want
Gij hebt het heelal geschapen; omdat Gij
het wilt, mag alles bestaan!'
Ik zag:
Een boekrol in de hand van Hem die op de troon zat.
Het boek was van binnen en van buiten beschreven met
het plan van God over al wat gebeurt. Zeven zegels
hielden de boekrol gesloten.
Toen zag ik een machtige engel. Hij riep luid: `Wie is
waardig het boek open te rollen ? Wie mag de zegels
verbreken ?'
Maar niemand was in staat het boek te openen. Geen
wezen in de hemel, geen mens op aarde, geen macht van
259
142
de onderwereld kon het lezen. Ik weende en was zeer
bedroefd omdat niemand de boekrol kon openmaken en
onthullen wat erin te lezen stond.
Toen zei een van de leiders van de kerken: `Ween niet!
Degene die in de Schrift wordt genoemd `de Leeuw uit de
stam Juda' en `de nieuwe David, de Twijg aan de wortel
Isaï,' hij heeft overwonnen. Hij mag het boek openen, de
zeven zegels verbreken.'
Daarop zag ik tussen de troon en de leiders van de
kerken een Lam staan. Het was geslacht als een martelaar,
maar stond rechtop. In zijn zeven hoorns bezat het alle
macht, en in zijn zeven ogen straalde de volheid van Gods
geestkracht.-Het Lam kwam naderbij en nam het boek uit
de hand van Hem die op de troon zat. De leiders van alle
kerken bogen diep. Ze hadden een citer in de hand en
gouden schalen vol reukwerk - dat zijn de gebeden van de
gelovigen.
Zij zongen dit nieuwe lied:
`Waardig zijt gij het boek te
nemen en de zegels te
verbreken. Want gij zijt
geslacht en voor onze God hebt
gij met uw bloed mensen
vrijgekocht uit alle volken en
rassen. Gij hebt van hen
gemaakt een koninkrijk van
priesters. Zij zullen heersen op
aarde!'
Ik hoorde een koor van duizenden en tienduizenden. Elk
schepsel in de hemel, op aarde, in de onderwereld en in de
zee, ja alle wezens in het heelal hoorde ik luid zingen:
143
`Aan God op de troon
en aan het Lam:
lof, eer, roem en kracht
voor altijd en eeuwig!'
De vier windstreken zongen: 'Amen!' En de leiders van
de kerken vielen in aanbidding neer.
Wie hoort erbij ?
Naarmate de zegels verbroken worden, komen er rampen
over de wereld. Speciaal over de Christusgelovigen die
lijden onder het Romeinse bewind. Om hen te
bemoedigen wordt in een visioen hun uitverkiezing
getoond.
Openbaring 6.9-11; 7,1-4.9-10.13-17
Het Lam verbrak het vijfde zegel van het boek en ik zag
degenen die als martelaar geslacht waren omwille van het
woord van God, omwille van hun getuigenis voor
Christus.
`Hoelang nog, Heer ?'riepen zij luid. `Hoelang nog, gij die
waarachtig heerst ? Wanneer zult gij oordelen en eindelijk
onze dood wreken op de heersers der aarde ?'
Toen werd aan ieder van hen een wit gewaad gegeven.
`Nog een korte tijd!' zo werd hen beloofd. `Er komen nog
veel broeders bij, die evenals jullie in dienst van God
vermoord zullen worden.'
Toen zag ik:
Vier engelen die de opdracht hadden schade toe te
brengen aan de aarde en de zee. Ze gingen aan de vier
hoeken der aarde staan... Maar ze hielden de vier windstreken in bedwang, zodat er zelfs geen windzucht streek
over het land, over de zee of in de bomen.
Een andere engel steeg op uit het oosten. Hij droeg de
stempel van de levende God. Naar de vier engelen
261
143
riep hij luid: `Breng geen schade toe aan aarde, zee of
bomen! De dienaars van onze God moeten eerst met de
stempel op hun voorhoofd gemerkt worden.'
Ik hoorde hoeveel er werden gemerkt: honderdvierenveertigduizend ! Een overvol aantal uit de
twaalf stammen van het volk van God. Daarna zag ik een
ontelbare menigte mensen uit àlle volken ter aarde, uit
alle rassen en stammen. Niemand kon ze tellen.
In witte gewaden en met palmtakken in de hand stonden
ze voor de troon en voor het Lam. Ze zongen luid:
`Van onze God die
zetelt op de troon, en
van het Lam komt de
redding!'
Ik vroeg me af. `Wie zijn dat in die witte gewaden?
Waarvandaan komen ze ?'
Een van de leiders van de kerken verklaarde het geheim:
`Dat zijn degenen die grote vervolging hebben geleden,
zoals het Lam. In zijn bloed zijn hun gewaden wit
gebleekt. Daarom mogen zij voor de troon van God staan.
Zij dienen Hem dag en nacht in zijn tempel. Hij die op de
troon zit, zal zijn tent over hen spannen en bij hen wonen.
Nooit lijden ze nog honger of dorst. De zon verbrandt hen
niet, de hitte zal hen niet deren. Want het Lam is hun
herder: hij leidt hen naar de bronnen van het leven. God
zal al de tranen van hun ogen afwissen.'
Het oordeel is gekomen
Openbaring 14.6-13
Ik zag:
Een engel die hoog in de lucht vloog. Hij had een
boodschap voor alle bewoners der aarde, voor alle volken,
stammen en rassen. `Dien God met ontzag!' riep
144
hij luid. `Eer aan God! Want het ogenblik van het oordeel
is gekomen! Aanbid Hem die hemel, aarde, zee en
waterbronnen heeft gemaakt.'
Een tweede engel volgde. Hij riep: 'Gevallen! Gevallen is
de hoofdstad van het rijk! De stad van het keizerrijk dat
voor beperkte duur over de wereld heeft geheerst. De stad
die alle volken heeft bedwelmd met wijn om ze afvallig te
maken. De stad die hen heeft verleid om keizers als goden
te vereren.'
Een derde engel volgde. Hij riep: `Al wie zich heeft laten
verleiden, wie keizers aanbidt, hun beelden vereert en hun
merkteken op voorhoofd of hand laat stempelen, zal nu de
wijn van Gods toorn drinken. Zij worden bedwelmd door
de kracht van Gods gramschap. Zij worden gepijnigd in
vuur en zwavel. De rook van hun marteling zal altijd en
eeuwig blijven walmen. Die aanbidders van mensen
krijgen nooit rust!'
Voor de gelovigen komt het aan op volharding. Wie trouw
is gebleven aan Gods geboden en aan het geloof in Jezus,
moet volhouden.
`Jazeker,' zei een stem uit de hemel. `Prijs nu al gelukkig
degenen die sterven in de Heer. Zij rusten uit van hun
moeite, want wat ze deden gaat nooit verloren: hun daden
blijven tellen.'
Alles nieuw!
Openbaring 21,1-7.22-27; 22,1-5
Ik zag:
Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De eerste
hemel en de oude aarde waren verdwenen. Ook de wilde,
dreigende zee bestond niet meer.
Vanuit de hemel bij God zag ik een nieuwe hoofdstad
neerdalen. Het nieuwe heilige Jeruzalem, versierd en
getooid zoals een meisje voor haar jongen.
263
144
Bij de troon klonk een machtige stem: `Kijk, dat is de
woontent van God onder de mensen. Daar zal Hij bij hen
wonen. Zij zullen zijn volk zijn en Hij zal God voor hen
zijn. Hij zal de tranen van hun ogen afwissen. Er zal geen
dood meer zijn, geen rouw, geen geween, geen pijn. Al
het oude is voorbij!'
Hij die op de troon zetelt, verklaart: `Zie, Ik maak alles
nieuw. Het is gebeurd! Van al wat bestaat ben Ik de eerste
en de laatste letter, de alfa en de omega, de oorsprong en
het einde. Wie dorst heeft krijgt van Mij om niet te
drinken uit de bron van levenwekkend water. Wie
overwint krijgt alles. Ik zal voor hem God zijn en hij mijn
kind.'
Een heiligdom zag ik niet in die stad. God de Heer, de
Albeheerser, en ook het Lam zijn zelf de heiligen voor
wie daar wonen. Licht van zon of maan zijn ook niet
nodig. De glans van God is er het licht en het Lam de
lamp. Alle volken baden in dat licht. En de poorten van de
stad worden nooit gesloten, zodat er nergens nog nacht
zal zijn.
De rijkdommen, de pracht en praal van de volken worden
naar die stad gebracht. Maar niets onreins komt erin !Wat
te maken heeft met andere goden, al wie afvalt van de
waarachtige God, wordt buitengesloten. Alleen komt erin
wie opgetekend staat in het boek des levens van het Lam.
De troon van God en van het Lam staat in het midden.
Zijn dienaars vereren Hem. Ze zullen zijn gelaat aanschouwen. De naam van God staat op hun voorhoofd
gestempeld. Er is geen nacht meer. Licht of lamp zijn niet
meer nodig. God licht over hen... En zij zullen heersen
voor altijd en eeuwig!
Ik kom spoedig
Openbaring 22,10-12.14.20
Dit boekje met onthullingen moet niet verzegeld worden.
Want de tijd is nabij dat al wat erin geschreven staat, ook
gebeurt. Laat de zondaar nog meer zondigen en de
onreine nog onreiner worden... Maar de vrome moet
volharden in moed, de heilige moet nog heiliger worden.
`Zie, ik kom spoedig,' zegt Jezus. `Loon breng ik mee.
Ieder zal krijgen naar zijn daden. Gelukkig zij die hun
gewaad wit laten bleken in mijn bloed. Zij krijgen het
recht om te eten van de boom die leven geeft voor altijd.
Zij mogen de stad binnen door de poorten. Ik sta er borg
voor. Ja, ik kom spoedig!'
De profeten en de gelovigen bidden:
`Ja, Heer Jezus. Kom!'
Ik zag ook:
De rivier met levenwekkend water, dat helder is als
kristal en ontspringt aan de troon van God en van het
Lam. De rivier stroomde door de hoofdstraat van de stad.
Aan weerszijden op de oevers stond de levensboom.
Twaalf keer per jaar draagt hij vrucht, elke maand
opnieuw. De bladeren hebben genezende kracht, de
volken genezen ervan. Geen enkel volk wordt door God
uit dit paradijs gesloten.
145
265
145
PALESTINA IN JEZUS' DAGEN
267
146
mC
N ~
2 m~
r- z 02
N
<m r
n1n z m
á op
m
m
o
m
2
ITAL
IË
c
ca
THRACIL MACEDONIE Thessalonica
AZIE IE
1
YGIL
`
Perge elconlurn
.:
MALTA
KRET
A
Goede Haven
Middellands
e Zee
Cyre
ne
N
0
100 200 km
i
I
LIBIL L
pal
os
FR
_
_
CILI
CIL
SYR
CYPR
US Si -' IL
*Damasi
don
Sare er cus
Cese Nazeret
pta JUDE
rea Lydda
A.•'
Tyru*n
PÉREA
JoppGaza
Jeruza
s
e~ IDU
lem
Asd ME
J.
od í A .
,
147
DE DUBBELE TOCHT VAN HET GOEDE NIEUWS NAAR HET UITEINDE VAN DE WERELD
SCHEMA 2: godsdienstig: naar alle soorten mensen
heidenen tot het uiteinde
148
1823
1
78
,..............................
273
149
273
150
151
INHOUD
VOORAF
.............................................................................. 7
BEGIN: JEZUS IS DE CHRISTUS
1. Wereldnieuws rond het jaar dertig
God heeft Jezus tot onze Heer gemaakt ...... 12
Jezus is bestemd om de Christus te zijn ...... 13
2. Wat wij als overlevering gekregen hebben
Hij heeft zich laten zien ............................... 15
Een buitengewone eretitel ............................ 15
EERSTE DEEL: JEZUS LEEFT IN DE
VERHALEN
Aan de lezer
1. Bij de Jordaan
Weer een profeet in het joodse land ........... 22 Wie
is de koninklijk Gezalfde? ................... 24
2. 1 n Galilea
A. Voor en tegen
Vandaag is de vervulling gekomen ............... 27
Wat 'n machtige woorden! ........................... 29 Er
zijn nog andere dorpen ........................... 30 Werp
de netten uit! ..................................... 31
152
152
Zolang de bruidegom er is ...........................
Ongelofelijke dingen ....................................
Mag het wel op sabbat ? ...............................
Twaalf zendelingen .......................................
33
35
37
39
B. Het programma
Om kinderen van God te worden ................ 40
Als kinderen van God samenleven ............... 41
C. Zonder grenzen
C. Licht in de ogen
Het meest noodzakelijke .............................
De gelukkigste mensen ................................
Ik ben het licht op de kandelaar ..................
Enkelvoudig van hart ....................................
God vergeet niet één mus ............................
We zijn gewoon knechten ............................
Wie komt erin? ............................................
67
68
68
69
71
71
72
D. Alles doet bidden
Voor een Romein! .......................................
Sommigen blijven aan de kant staan ............
Een slechte vrouw! ......................................
45
46
49
D. Wie is hij dan wel?
In Jezus' gezelschap ......................................
Wie is de zaaier ? ..........................................
Wat is het zaad ? ...........................................
Twaalf zonder reisstok .................................
Nog twaalf manden over ..............................
De hoofdvraag ..............................................
Het volledige antwoord ................................
51
51
52
52
53
54
55
3. Onderweg
A. God kleedt de bloemen
Vossen hebben holen ...................................
Raven hebben geen zolders ..........................
Een kameel heeft het gemakkelijker ............
57
59
61
Dank, Vader ! ...............................................
Onze lieve Vader .........................................
Eén verlaat de voorgeschreven weg .............
Als je bidt... .................................................
73
73
75
76
E. Altijd klaarstaan
Je hebt geen tijd tot morgen ........................
Vuur moet branden ......................................
Lees de tekenen des tijds .............................
Anderen nemen je plaats in .........................
Dwing de mensen binnen te komen ............
78
79
79
81
82
F. God is verheugd
Volgend jaar misschien ................................
Wat verloren lijkt .........................................
God geeft een feest ......................................
84
85
86
Wat de mensen ten zeerste waarderen ......... 62
B. Mensen langs de weg
Twee zilverstukken uit de beurs .................. 64 Nog
geen kruimel brood .............................. 66
153
G. Gekomen om te
redden
Volgen tot het einde toe .' .........................".... 89
Klein genoeg om ja te zeggen ...................... 90
279
153
4. Te Jeruzalem
A. Verwelkoming... met strikken
Leve de koning! ......................................... 93
De hoofdstad: een boom zonder vijgen ..... 95
Een onverwacht antwoord .......................... 97
Nog meer vragen ....................................... 99
Er zijn ook oprechten ................................ 100
TWEEDE DEEL: DE CHRISTUS LEEFT IN ZIJN
VOLGELINGEN
Aan de lezer
1. Te Jeruzalem
A. Jullie moeten getuigen
Begin in Jeruzalem! ................................... 130
Weer met twaalf ......................................... 132
B. Afscheid
B. Kracht om te getuigen
Laatste bemoediging ................................... 102
Laatste eerbewijs ........................................ 103
Laatste maaltijd ........................................... 105
Overgave .................................................... 107
Overgeleverd .............................................. 109
C. Mijn God, waarom?
Zijt gij de Messias ? .................................... 110
Ik ken die mens niet! ................................ 112
Zijt gij de koning van de joden ? ............... 113
Gegroet, purperen koning! ........................ 115
Deze mens was Gods Zoon ....................... 115
Die hem altijd gevolgd waren .................... 117
Dronken van Gods geest ............................ 134
Eensgezind in bidden en delen ................... 135
C. Lijden omwille van het getuigenis
We kunnen niet zwijgen ............................ 137
Sla acht op wat ons bedreigt ...................... 139
Gegeseld... en verheugd ............................. 140
2. De kerkdeur op een kier
Alleen vreemden worden gekozen ............. 144
Stefanus argumenteert te sterk! ................. 144
3. Naar heel Judea, Samarië en de kust
A. Filippus
5. In ons midden
Bij een leeg graf ......................................... 119
Ik stijg op naar mijn Vader ........................ 120
Ontvang de geest van God ......................... 121
Niet zien en toch geloven .......................... 122
Waarom wij vertellen
154
Verspreid over het Joodse land .................. 147
De geest is niet te koop ............................. 147
Begrijp je over wie het gaat ? ..................... 149
B. Petrus
Een zieke te Lydda ...................................... 151
Een overledene te Joppe ..........................151
281
154
4. Ook naar heidenen
Een Romein te Cesarea .............................. 153
Wie kan God tegenhouden? ...................... 156
Die van Christus te Antiochië .................... 157
5. Naar alle landen rond de zee
A. Een zekere Saulus
IJverig voor God ........................................ 159
Om je te doen zien .................................... 160
Nergens welkom ........................................ 160
Zonder Saulus af! ...................................... 162
GELOOF
B. Cyprus en Klein-Azië
Een eiland doorkruist ................................. 164
Licht voor de heidenen .............................. 165
Onze goden zijn afgedaald! ....................... 166
Niet zonder moeilijkheden ........................ 168
Een zwaar probleem ................................... 169
C. Klein-Azië en Griekenland
Mag Marcus mee? ...................................... 172
Een jonge Griek ......................................... 172
Die mannen zetten aan tot oproer ............. 173
In het hart van de beschaving .................... 175
Huiswaarts .................................................. 176
D. Rondde Egeiiche Zee
Groot is Artemis ! ...................................... 178
Een ongeval te Troas .................................. 180
Somber afscheid ......................................... 181
Donkere wolken aan de horizon ................ 183
282
6. Naar Rome en tot het uiterste einde
Tumult op het tempelplein ........................ 185
Volksverrader! ........................................... 186
Waarvan wordt die man beschuldigd ? ....... 188
Om te getuigen voor gouverneurs en
koningen ..................................................... 190
Hij had al vrij kunnen zijn ......................... 191
Een bewogen reis ....................................... 192
Het woord gaat zijn weg ............................ 196
DERDE DEEL: DE CHRISTUS GROEIT IN HET
1. I n brieven gelezen
A. Ik, Paulus
Aan de gemeenschap van christenen te ... ... 204
Met vriendelijke groeten ............................ 205
De kleinste, maar apostel! ......................... 207
Een show in de arena ................................. 209
Reken alleen op je geloof .......................... 211
Oude en nieuwe mensen ............................ 212
Hoe kunnen jullie zo dom zijn! ................ 214
Bevrijd... waarvoor ? ................................... 217
Maak de gemeenschap niet belachelijk ...... 219
Voor een weggelopen slaaf ........................ 221
B. Aan allen over de wereld verspreid
Een fijne heer treedt binnen ...................... 223
Om te genezen ........................................... 225
Goud wordt gelouterd ................................ 225
Levende stenen ........................................... 226
Weifelt God? ............................................. 226
In gemeenschap .......................................... 227
283
155
156
2. I n het hart overwogen
HET OUDE TESTAMENT
A. Peilen naar de oorsprong
In het begin ................................................ 231
Niet uit mijzelf ........................................... 233 Uit
de kracht van Gods geest ..................... 233
Afstammeling van David, Zoon van God ... 236
B. Lessen voor het
leven
Dien de boze van antwoord! ..................... 242
Maak van je hart goede grond ................... 243
Kerk in nood .............................................. 244
Daar zal het goed zijn! .............................. 245 Ik
ben... ...................................................... 247 Zoals
een slaaf ............................................ 250 In het
woord en het gebroken brood ......... 251
3. Achter de schermen
gezienZeven sterren in de hand ........................... 256 Een
lam en een boek .................................. 258 Wie
hoort erbij ? ........................................ 261 Het
oordeel is gekomen ............................. 262 Alles
nieuw! ............................................... 263 Ik kom
spoedig .......................................... 265
KAARTEN EN
SCHEMA'S
1. Palestina in Jezus' dagen (kaart) .....................
267
2. Naar alle landen (schema) .............................. 268 3.
Romeinse provincies in het Oosten (kaart) .... 269 4.
Naar alle soorten mensen (schema) ............... 270
REGISTER ............................................................
271
INHOUD ............................................................. 277
284
Y1J` ~\ _.
j. ertx-~k
,EUGD
Olav van Outryve o.p.
BIJBEL VOOR DE JEUGD
Het Oude Testament
Deze BIJBEL VOOR DE JEUGD (O.T.) is opgevat als
een brug naar de grote bijbel. Hij is erg volledig. Je
vindt niet alleen de sterke verhalen van Kain en Abel,
van de wijze jozef, van Mozes, David en Goliath,
Simson, enz. Ook voor de aanklachten of
bemoedigende woorden van profeten en zieners is er
plaats in deze bijbel. Je treft er bovendien de liederen
en gezangen van het gelovige volk van Israël in aan.
.380
blz. van
/ gebonden
/ 398
Bfr. - is
f 24,75
De tekst
prof. van
Ouxryve
verhalend en
verklarend. Moeilijke en mysterieuze woorden,
bijbelse beelden en voorstellingen worden niet uit de
Bij
OUDE TESTAMENT behoort eveneens volgend
wegdit
gegaan.
educatief
materiaal.
8 WANDPLATEN
(+
Voor kinderen
vanaf-11
jaar.
handleiding): 395 Bfr. - f 22,75
- VERTEL-EN DOEBOEK
(werkboekje voor de basisschool):
50 Bfr. - f 3,95 - LEES- EN
WERKBOEK
(werkboekje voor secund. voortgezet onderwijs): 70
Bfr. - f 5,25
157
Download