de duitse romantiek in de schilderkunst

advertisement
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE
SCHILDERKUNST
DOOR MARIUS DAALMAN
I. HAAR ONTSTAAN UIT DE LITTERATUUR
EN HET WERK DER NAZARENERS
H
ET is Madame de Stael, die het Duitsland uit het begin van de
negentiende eeuw het volk der dichters en denkers genoemd heeft.
En der musici, had zij er aan kunnen toevoegen in een tijd, die
Haydn en Mozart nog beleefd had, en waarin het genie van Beethoven reeds algemeen gewaardeerd werd. Maar niemand zou op het denkbeeld
gekomen zijn er bezwaar tegen te maken, dat de beeldende kunstenaars niet
genoemd werden, alsof die niet ook tot de cultuur van een volk behoorden!
De oorzaak daarvan was wel, dat de beeldende kunsten nog niet genationaliseerd waren; zij werden als een algemeen europees bezit beschouwd en
zij waren inderdaad ook meer algemeen toegankelijk. De beeldhouwkunst
had in het europese bewustzijn alleen dan waarde als zij de plastiek der
Grieken navolgde of voorzichtig vernieuwde. De duitse archeoloog Winkelmann, die als internationale wetgever erkend werd, had voor de Oudheid het
parool van „eenvoud en stille grootheid" nagelaten. Een Thorwaldsen, een
Canova werden beroemd, omdat hun kunst dit ideaal het meest nabij kwam.
Als iemand in het openbare leven een zekere rol had gespeeld, stelde hij er
een eer in naar antiek model zijn geïdealiseerde buste na te laten; men
vergete ook niet, dat er in Frankrijk een consulaat naar romeins voorbeeld
bestond en dat het Empire aan de figuur van Napoleon de trekken van een
romeinsen imperator trachtte te verlenen. Het geschilderde portret stond
niet op gelijke hoogte, het was meer een actueel tijdsdocument. En het
landschap, al hechtte men ook aan Ruisdael, al had men ook Rembrandt
pas ontdekt, werd niet op een lijn gesteld met de andere kunsten, immers
voorbeelden uit de Oudheid waren er niet. In Frankrijk kwam toen
Delacroix, die met zijn vurig temperament, dat ook uit de individualiteit
van zijn volk kracht putte, de schilderkunst weer verhief tot een militante,
een veroverende kunst. De kunstenaar Delacroix was revolutionnair gezind,
dat betekende toen ten tijde in Frankrijk dat hij romanticus was, hoewel de
politieke revolutie stellig nooit een romantische kant gehad heeft.
In Duitsland heeft de algemene romantische beweging veel eerder dan
in Frankrijk een romantische schilderkunst voortgebracht. Deze periode
is evenwel in vergetelheid geraakt of misschien ook heeft men het niet de
moeite waard gevonden het verband na te gaan tussen deze schilderkunst
XLIX
F OVERBFCK (I 7>Sy-I S()<)), SOFRONIA EN OI.INDO. M i n D K N S Ï U K VAN F.F.N
<ARTON VOOR EEN FRESCO IN DE TASSO-ZAAI. VAN CASIXO MASSIMO, ROMK
ZWARTKKT.1 TTF.F.KF.NING
iSlS
I.KIIV.IC, STKI>Kl.T] K MUSEUM
L
FUAN7. HORNV (1798-1824), LANDSCHAP IN DE APKNXIJ NEN
1>EX, POTLOOD KN WATKKVKKI'
11 F. 1 11 ie 1. u K R (;, M r s ic r >i
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE SCHILDERKUNST
241
en de verandering, die de romantische beweging in de opvattingen en de
geestesgesteldheid gebracht had. Duitsland bleef tot nog ver in de 19e eeuw
een land der dichtkunst, waarover veel gediscussieerd werd, ook al omdat
zij gevaarlijk kon zijn. En misschien met nog groter hartstochtelijkheid
werd het toneel besproken, waarschijnlijk omdat men het als openbare
instelling, waar alles duidelijk zichtbaar was, organiseren en nationaliseren
kon. Kwesties op het gebied der beeldende kunsten werden eerst later met
meer of minder belangstelling en partij keuze behandeld, toen in de tijd van
het naturalisme een sociaal en dus gevaarlijk element zich daarvan meester
begon te maken. Echter, al spoedig volgde het impressionisme, dat na de
grote overwinning der franse schilderkunst, gehuldigd werd als een europese
zienswijze.
Te midden van deze gevechten werd vergeten of althans hoogst onbelangrijk geacht, dat er ook in Duitsland een romantische schilderkunst geweest
was, en vooral ook, dat deze, om een lievelingswoord der Duitsers te gebruiken, het legitieme product van een wereldbeschouwing geweest was.
Wel wist men dat in de echte tijd der duitse „Romantik", in de eerste
twintig jaren van de 19e eeuw, de reusachtige kartons van een Peter Cornelius
ontstaan waren. Zij stelden religieuze of mythische gebeurtenissen voor,
waren niet gekleurd en uitsluitend aan de zuiverheid van tekenstift en
houtskool overgelaten. Men wist ook, dat later anderen gekomen waren,
als de Kaulbachs, om zulke kartons, waarop men de wereldgeschiedenis
lezen kon, met bonte kleuren te beschilderen en de figuren, die oorspronkelijk
antiek geplooide gewaden droegen, van historische costuums te voorzien.
De monumentale kartons van Cornelius werden in de musea met enige
verlegenheid weggestopt, maar de fresco's van zijn navolgers, waarmee zij
de ingangen der instituten voor beeldende kunsten versierd hadden, waren
niet meer weg te krijgen. Gemakkelijker ging dat met de stukken, die aan
de wanden hingen, met de vele historische voorstellingen, waarop de duitse
romantiek ten slotte uitgelopen was, en die hoofdzakelijk dienst deden om
leraren aan Gymnasia, wien de kunst op zich zelf koud liet, onderwerpen
voor de opstellen op school aan de hand te doen. Daar was Hus op de brandstapel en Luther in Worms, of de kroning van een of andere vergeten
keizer, of de een of andere hertog in de een of andere veldslag, die nog in
plaatselijk patriotische overleveringen in een der vele duitse vorstendommen
voortleefde.
Men zag, wat de bedoeling van zo'n doek was. Lichtschakeringen, zonnevlekken, blauwe schaduwen waren niet aanwezig. Maar daar waren helden
die met het zwaard in de ene en de vlag in de andere hand, wisten te overwinnen of te sterven. De kunst heeft gelukkig niet alleen een officieel
bestaan in de musea; uit de latere tijd der romantiek die men met de gezellige, een beetje spottende naam „Biedermeier" aanduidt, bestonden nog
Elsevier's XCIII No. 4
17
242
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE SCHILDERKUNST
p
kleine schilderijtjes, door copieën verspreid, die aardige tafereeltjes weergaven uit het dagelijks leven, toen dat nog zonder machines, spoorweg en
telefoon eenvoudig en idyllisch geweest was. Er waren landschapjes bij,
zo echt voor de Zondag, als de burgerij naar buiten trekt. Of ook andere,
die een reis overbodig maakten: italiaanse boerinnen met hoge manden op
hun hoofd, een waterval behoorde daar bij en blauwe bergen in het verschiet.
Andere dingen waren er, waar men minder op lette, omdat ze eigenlijk
niet tot de kunst gerekend konden worden en voor kinderen bestemd waren.
Dat waren de illustraties bij de sprookjes van de gebroeders Grimm en
anderen; daar vond men, tussen echte mensen reuzen en feeën, goede en
slechte dieren, die natuurlijk konden spreken. Zulke kinderboeken verschijnen ook thans nog met de illustraties van een Moritz von Schwind of een
Ludwig Richter, zonder dat hun naam genoemd wordt, evenmin als die
van de dichters, die volkse liederen maakten.
In ieder geval, bij de kunstgeleerden bestond de overtuiging, dat Duitsland
in de tijd van de dichters en denkers arm aan kunst en kunstenaars geweest
was of wel, dat de drang tot kunst zich eerst later in de wedstrijd met andere
naties ontwikkeld had. Deze overtuiging werd omstreeks 1900 plotseling
omvergeworpen. En dat kwam door Alfred Lichtwark te Hamburg, en
door tentoonstellingen van de kunst der laatste honderd jaar, vooral die
in de Nationalgalerie in Berlijn; men begon het tijdperk der romantische
schilderkunst te zien en te waarderen. Elke tijd krijgt zijn periode van geringschatting en daarna volgt meestal een rehabilitatie. Men sprak vroeger
over barokke gedachten of ideeën en bedoelde daarmee onwijze, die met
natuur of rede niets meer te maken hadden. En tegenwoordig dweept men
met het barok.
In een tijd toen ter zake kundige verzamelaars er al op uit waren de gracieuse bagatellen van het rococo, van het „ancien régime" te bemachtigen,
toen men de figuurtjes of theekopjes uit Sévres of Meissen al met tederheid
in de hand nam, placht de franse burgerij nog „c'est du rococo" te zeggen,
wat dan betekenen moest dat een voorwerp waardeloos of zo maar zo'n
aardigheidje was. Met de duitse romantiek is het niet veel anders gegaan.
Deze beweging had men aanvankelijk als een betreurenswaardige achteruitgang beschouwd, als een reactie op de nalatenschap van de 18e eeuw,
op het tijdperk der verlichting en humaniteit. Zo lang de 19e en de jonge
20e eeuw, trots op de techniek, de weg van de vooruitgang en de civilisatie
scheen te volgen, had men meewarig neergezien op de dromers, die deze weg
naar het felle licht niet op wilden. De duitse romantiek werd beschouwd
als een soort geestelijke verslapping der energie, een ledigheid of loomheid
van ziel, die geen lust had deel te nemen aan het werk van de dag, aan de
grote gemeenschappelijke taak der culturele mensheid. Zo heeft Georg
Brandes nog de duitse romantiek gekritiseerd. Later werd deze zelfde
•
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE SCHILDERKUNST
243
romantiek heilig verklaard, d.w.z. aanvankelijk alleen de litteratuur en de
poëzie. Deze verandering van inzicht ontstond deels uit twijfel aan de vooruitgang en uit weerzin tegen de cultuur, waar Freud over spreekt in zijn
studies over de moderne neurose; deels door het inslaan van een nieuwe
richting (en dit was dan meer een politieke reden) naar het irrationele.
Hiervoor bestaan tegenwoorig leuzen genoeg. Ze zijn: terug naar het elementaire. Of: naar het zuivere instinkt. Of: naar de aarde. Of: naar het
ras! Huizinga, die een voortreffelijk opmerker is, heeft deze tendenties,
die het begrip mensheid niet meer dulden, met juistheid aangeduid. Toen
de duitse romantiek jong was, kwam zij in opstand tegen de rede, tegen de
ideeën der franse revolutie, tegen Napoleon die de revolutie bedwongen had
of wel haar erfgenaam geworden was. Napoleon zou deze ideologen stellig
niet gehaat hebben, als hij ze niet gevreesd had. Het verschil bestaat
alleen hierin, dat de duitse romantiek toen ten tijde zeer vroom, zeer
christelijk gezind was. Er was een gedrang voor de kerkdeuren, zei Goethe
van deze tijd met zijn talrijke conversies. Hoe excentrisch ook de banen van
deze dichters en philosofen uit elkaar liepen, allen droomden zij van het
herstel van één godsdienst in Europa, de vernieuwing van een geloofseenheid
die eertijds de middeleeuwen geluk gebracht had. Uit deze algemeen geestelijke en vooral littéraire tendenties van de tijd is ook de beeldende kunst
der duitse romantiek ontstaan. Haar oorsprong ligt in de litteratuur en
dat is haar zwakheid. Zoals de duitse romantiek gedroomd heeft (en hier
herkennen we de denkbeelden die later Wagner bezielden) van één enkel
gezamenlijk kunstwerk, zo heeft ze ook gedweept met een eenheid van de
kunst, van de wetenschap, en ieder soort van vorsing, alsof er weer één
universele kerk moest zijn en in haar dienst slechts één priesterschap.
Een beroemd geneesheer uit het begin van de 19e eeuw schreef eens, — en
dat nog wel in een officieel verslag aan een ministerie in Pruisen, — dat het
er niet op aan kwam of iemand een goed recept of een goed sonnet schreef.
Beide dingen ontstonden uit de mystieke werkzaamheid van dezelfde
goddelijke geest. Voelen (ahnen) stond gelijk met weten, alle kunst was
droomuitlegging, het kwam er maar op aan of men de hiëroglyphen lezen
kon. Deze nieuwe schilderkunst begon precies als de dichtkunst met een
religieuse renaissance; het is de vroomheid, die den schilder maakt. In
1810 gingen twee jonge kunstenaars naar Rome, F r i e d r i c h Overbeck
uit Weenen en F r a n z P f o r r uit Frankfort a/M. Zij hadden er genoeg van
in de Academie altijd weer naar antieke, heidense gipsafgietsels te moeten
werken en ze gingen naar de Eeuwige stad, niet om, zoals vroeger de gewoonte
was, de echte Oudheid te leren kennen, maar om het katholieke Rome, het
Rome der Pausen, dat een tijdlang de wereld beheerst en samengevat had in
een zo schone eenheid des geloofs. P e t e r Cornelius, een geboren katholiek,
voegde zich bij hen, ook de gebroeders V ei t h uit Berlijn Franz Horny, en nog
244
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE SCHILDERKUNST
p
verscheidene anderen, met wie zij toen een gemeenschap der gezindheid en
des levens stichtten. Men noemde deze dwepende jonge mensen, die de kunst
als een godsdienst beoefenen wilden, de nieuwe Nazareners of ook wel de
Broeders van San Isidoro, nadat zij het kort te voren opgeheven klooster
van die naam betrokken hadden. Het feit, dat zij kunst als godsdienst
wilden beoefenen, bracht hen op dezelfde weg als de dichters en de philosofen, die ieder op zich zelf een soort emissair waren. Deze gehele, in het
begin onafhankelijke, richting is later omgeslagen in een geestelijke en
politieke reactie. De Heilige Alliantie, die haar machtcentrum onder
Metternich in Weenen had, die de volkeren van Europa voor de ideeën der
revolutie behoeden wilde, wist deze reactie van de geest te benutten en in
haar dienst te stellen. Maar de beeldende kunsten hadden naast de litteratuur
toen nog in het geheel geen autoriteit, vooral niet de schilderkunst, en deze
jonge mensen wilden het prestige dat hun kunst nog ontbrak, door een
soort missie, door een hen bindende vroomheid vergoeden. Zo lag het voor
hand dat zij hun blik naar het verleden keerden, en zich verdiepten in de
primitievere tijden, vooral in die, toen de kunst zich nog geheel gericht had
naar de opdrachten van de kerk. Ook Raffaël, hun door de Academie
aanbevolen, was in de ogen van deze jongeren nog te werelds, te zinnelijk;
men kon niet meer bidden voor deze al te mooie, of te echte Madonna's.
Volgens hen moest kunst in de eerste plaats streng zijn, altijd wijzen op
de eeuwige tegenwoordigheid van het hemelse, het bovenaardse. Zij moest
zich vrijhouden van alles wat zou kunnen bekoren en dus zou kunnen verleiden. In deze geest hadden, afgezien van enige oude Duitsers en Nederlanders, de vrome meesters na Giotto en vóór Raffaël geschilderd. De
schutspatroon van de kluizenaars te San Isodoro werd Fra Angelico met zijn
zuivere gelovigheid; en de kinderlijkheid, waarmee zij hem volgden, was
volkomen echt, nog veel echter dan die van de romantische duitse litteraten,
die in het leven eerst veel moesten zondigen voor en aleer zij de weg naar het
kruis en de vlucht uit de wereld vonden. Er zijn hier, schreef een verstandig man, die hen gadegeslagen had, kunstenaars met een zeldzaam
talent bij elkaar gekomen, die bijna uitsluitend verhalen over heiligen en
andere legenden schilderen. Zij doen afstand van de voordelen der olieverf,
en maken scherpe omtrekken, zodat men denkt een schildering uit de oude
missaliën te zien. Het perspectief wordt opzettelijk verwaarloosd; want de
oude meesters hadden geen perspectief. De kleuren zijn schel en de figuren
zijn dikwijls plat.
Het merkwaardigste is, dat deze jonge mensen, die niet van deze wereld
waren, die ook veel hoon en tegenspraak te verduren hadden, toch beschermers vonden, die de realisering van hun plannen in deze wereld mogelijk
maakten. De een was de marchese Massimo, die zijn bij het Lateraan idyllisch
gelegen of verborgen villa door hen liet beschilderen. De andere, nog ge-
LI
.*C'
't
f?
A
J. F. OVERBECK (1789-1869), JÜZEF's DROOMUITLEGGING IN DE GEVANGENIS, POTLOODSTUDIE,
I iS I 5 - I'AKT. BEZIT, CHEMNITZ - ONUER: JOSEPH FÜHRICH, STUDIE VOOR HET FRESCO, RINALDO
EN ARMIDA IN CASINO MASSIMO, ROME - 1'OTI.OODTEF.KF.NING, 1827 - INNSBRUCK, MUSEUM
LI I
PETER VON CORN UI.U'S,
JOZEF'S
DROOMUITLEGGING BERLIJN,
NATIONAL GALERIE
M O R I T Z K K T Z S C II,
PORTRET VAN DE TOON E E L S P E E L S T E K 1'KIDF.RIKE U N Z E L M A N N
D
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE SCHILDERKUNST
245
wichtiger, was de pruisische Consul-Generaal Jacob Salomon Bartholdy,
waarschijnlijk de eerste burgerlijke maecaenas, die Duitsland ooit voortgebracht heeft en het schijnt wel een dubbele ironie, dat deze vriend der
kunst een jood was, die eerst na zijn overgang tot het protestantisme in
pruisische diplomatieke dienst kon treden.
Bartholdy was de oom van Felix Mendelssohn. Het is ook kentekenend,
dat tot deze Nazareners de twee gebroeders Veith behoorden, die evenals
Felix kleinzonen waren van Mozes Mendelssohn, den joodsen wijsgeer en
opvoeder, die zijn volk uit het Ghetto geleid had, het echter toch vermanend
trouw in het huis van Jacob te blijven. Bartholdy gaf aan deze zijn jonge
landgenoten een gezamenlijke opdracht waarvan de kosten 250 Taler
zouden bedragen; die kleine som was voor hen al veel. Zij moesten in zijn huis
een cyclus van fresco's schilderen, die later, na veel gezworven en in gevaar
verkeerd te hebben, als het werk der Casa Bartholdy terecht gekomen zijn
in de Nationalgalerie te Berlijn. Het onderwerp, dat onder leiding van
Peter Cornelius bewerkt werd, was de geschiedenis van Jozef, en dat was
goed gekozen. Jozef werd in de kerkelijke traditie, in de protestantse zowel
als in de katholieke, beschouwd als een praefiguratie van Christus; hij werd
door zijn broeders voor zo en zoveel züverlingen verkocht, en zijn redding
uit de kuil was een soort voorspel van de Opstanding. In deze christelijke
zin heeft Friedrich Overbeck ,,De verkoop van Jozef" geschilderd. Overbeck
was wel de gelovigste apostel van deze gemeenschap en ging, als zovelen
in die tijd, over tot het katholicisme. Hoe vreedzaam is de hele gebeurtenis
door Overbeck voorgesteld, zo echt naar de trant van den vereerden Fra
Angelico. Overbeck was, zoals hieruit blijkt, een hoogbegaafd tekenaar en
schilder, ook later heeft hij onderwerpen uit het nieuwe Testament met
innigheid geschilderd. Helaas heeft zijn talent het niet zo lang uitgehouden
als zijn gelovigheid: hij waagde het niet meer in kleur te schilderen en zijn
tekening werd schematisch.
Het verhaal van Jozef wordt vervolgd door ,,De met bloed bevlekte rok"
geschilderd door Wilhelm Schadow, een zoon van den belangrijken
beeldhouwer Schadow uit Berlijn, die in zijn tijd een gezond realisme
tegenover het antieke schema van Goethe verdedigd had. Het stuk van
den zoon verraadt door een al te grote zekerheid, bijna al starheid, gebrek
aan artisticiteit, aan frisheid in de voorstelling van een zuiver menselijke
gebeurtenis. Men ziet den zonen van Jacob, die de veelvervige rok van hun
broeder komen brengen, niets aan van hun angst, hun ontzetting, hun
schuldbewustzijn, niets ook van de uiterst pijnlijke situatie, die Thomas
Mann, als wel de beste navolger van de Bijbel, in zijn jongste romantrilogie
zo geestig beschreven heeft. Zeker, de wanhopige Vader Jacob verscheurt
zijn kleed, maar dit gebaar blijft, ondanks alle protesten tegen de tekenvoorbeelden der Academie, zuiver conventioneel. Een vrouw doet dood-
246
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE SCHILDERKUNST
Q
bedaard de deur van Jacobs hut open en een andere wringt haar handen,
alsof ze een van de vele Niobe's moet voorstellen, die zo talrijk en in hun
smart zo onbegrepen, in duitse en ook andere parken opgesteld zijn. Er is
altijd nog enige nawerking te bespeuren van het gips, van de antieke
kopieën. Men had hier fris en vol geestdrift iets nieuws willen geven en men
klemde zich vast, zoals dat wel meer gebeurt, aan het oude, verouderde;
onbewust zat dat nog in de hoofden en de handen. Als men deze fresco's
ziet, die ondanks de daartoe beschikbare ruimte niet als fresco's gedacht
zijn maar eerder als vergrote en naderhand gekleurde tekeningen, dan mag
men er niet aan denken, dat weinig tientallen jaren vroeger een Tiepolo
de residentie van den bisschop van Würzburg met een schat van de prachtigste fresco's versierd had. Deze vrome jongeren echter wilden niets weten
van barok of rococo, die immers heidens en zinnelijk waren!
Peter Cornelius zelf maakte voor de Casa Bartholdy de „Droomuitlegging"
van Jozef voor den Pharao. De oude meesters hadden bijbelse taferelen
met een naïveteit geschilderd, die later verloren ging, ook al door een te veel
aan antiquarische kennis. Rembrandt nog laat zijn Simson aankloppen aan
zijn eigen huis, en hij schilderde in dien vrolijken, verliefden Simson zijn
eigen portret. De Bijbel was toen geen boek van het verleden, maar tijdeloos
of van alle tijden, die ieder voor zich fris en fleurig hun eigen zeden en gewoonten in de heilige geschiedenis geschilderd hadden. Deze figuren der
Nazareners echter hebben te weinig bloed en zijn krachteloos. Wat de tekening aangaat, overtrof Cornelius ver een Schadow of een Overbeck, vooral
ook door de dramatische compositie, die de handeling strakker samenvatte
en de handelende personen in een enger en begrijpelijker verband bracht.
Maar de kleur kwam ook bij hem in de tweede plaats, al vinden we hier ook
diepere nuances in geel en rood dan bij zijn al te angstvallige kunstbroeders;
en ten slotte achtte hij kleur hoe langer hoe overbodiger. Anderen volgden
dit ascetische voorbeeld en maakten uit het gebrek een deugd, die de vrome
monniken uit de Middeleeuwen stellig niet betracht hadden bij het illustreren van hun psalmboeken. Die hadden niet als Cornelius de kleur als
zonde beschouwd, als uitsluitend een prikkel voor de zinnen; integendeel,
voor hen diende zij tot meerdere lof Gods, die immers ook de bloemen in
hun kleurenpracht geschapen had. De Nazareners moesten hun best doen
abstrakt te denken, om onschuldig te worden, om zich als naief te kunnen
beschouwen.
In de Nationalgalerie te Berlijn kan men ook een kolossaal karton van
Cornelius vinden: ,,De apokalyptische ruiters". Dit werk, dat vermoedelijk
een tijdlang achter gehouden is, werd indertijd ten zeerste bewonderd als
voorbeeld van strenge, zuivere kunst, en het verdient, binnen zekere
grenzen, stellig waardering. Grandioos en altijd nog ontroerend of angstwekkend is de onstuimigheid in de beweging van paard en ruiter, het gevoel
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE SCHILDERKUNST
247
van iets katastrophaals, iets onvermij delijks, en door deze huiveringwekkende triomftocht der verdelging en verwoesting gaat een ruisen, een
vleugelslag, zoals wij die voelen in het geweldige, demonische altaar van
Pergamon. Vooral het heroïsche trok dezen schilder aan, hij wist het echter
niet, gelijk een Delacroix, in eigen tijd en omgeving te vinden. Hij had een
litteraire prikkel nodig, zoals de meeste der duitse romantici. In Rome hield
hij zich bezig met de Divina Comedia, later trokken hem de demonisch
sterke taferelen uit Goethe's Faust aan en hij werd bovenal de illustrator
van het Nibelungenlied; zijn gothische, wat abstrakte, maar toch mannelijke
lijn kwam hem hier goed te stade. Wij hebben al eerder opgemerkt, dat het
ras van zijn figuren op het schilderij van Jozef niet duidelijk uitkomt. In
ieder geval zijn ze niet oosters, eerder anti-bijbels. Uit de latere werken van
dezen kunstenaar, die een hartstochtelijk Duitser en bovendien een duits
romanticus was, wordt deze eigenaardigheid verklaarbaar. De peinzende
Pharao met zijn lange grijze baard maakt absoluut de indruk van een germaansen legeraanvoerder uit het Nibelungenlied, en zijn Jozef ziet er uit
als een duitse jongeling die de weg van het Christendom reeds bewandelt
en die een oudere broeder van Wagners Parzival zou kunnen zijn. De romantische schilders waren de jongere broeders der dichters, en daar ze meestal
beter tekenden dan schilderden, konden ze het niet buiten litteraire voorbeelden stellen. Het publiek wenste geïllustreerde dichtwerken, en het was
als 't ware het dichterlijke visioen, dat voor de kleur zorgde in hun dikwijls
zuiver abstrakte omtrekken.
De beste duitse illustrator van Goethe's Faust was Moritz Retzsch,
die ook door Shakespeare en Schiller geïnspireerd werd, maar die — en dit
is karakteristiek voor de tijd — waarschijnlijk geen enkel stuk naar eigen
fantasie heeft voortgebracht. Goethe heeft hem, na Delacroix, als illustrator
het hoogst geschat. Kleur en olie gebruikte Retzsch alleen als hij portret
schilderde. In het weinige, wat hij op dit gebied heeft nagelaten, zoals het
portret van de destijds buitengewoon geliefde Berlijnse actrice Unzelmann,
vinden we dezelfde vastheid, dezelfde uitdrukkingskracht, die men in zijn
illustraties zo bewonderde. Cornelius zelf was uitgenodigd naar München
te komen, dat Koning Lodewijk I tot een kunststad wilde maken, maar
de strenge, weinig plooibare Cornelius kon het met den koning niet vinden;
zijn reusachtige kartons, alle zonder kleur, begonnen den koning te vervelen.
Cornelius ging toen naar Berlijn, waar Frederik Willem IV na zijn troonsbestijging in 1840 de dichters, schilders en philosofen die tot een toen
al lang voorbije romantiek behoorden, om zich heen ging verzamelen. Deze
koning van Pruisen was zelf romanticus, dat wil hier zeggen reactionnair,
en hij meende, dat de religieuse of mystieke tendenties der eerste duitse
romantiek de revolutie zouden kunnen tegenhouden, die 8 jaar later toch
boven zijn hoofd uitbrak. Het bovenzinnelijke of boven wereldlijke der duitse
248
DE DUITSE ROMANTIEK IN DE SCHILDERKUNST
p
romantische opvattingen was aanvankelijk sterk en echt geweest, zowel in
de beeldende kunst als in de letterkunde, die zich innig verbonden voelden
in een gemeenschappelijke wereldbeschouwing. De Casa Bartholdy is de
kostbaarste nalatenschap uit deze eerste periode. Komt men heden ten
dage te staan voor deze bijbelse en inderdaad zo duitse fresco's, die hun
oorsprong vonden in een broederlijke of zelfs kloosterlijke gemeenschapsgeest, dan zal althans de innigheid, de drang naar gelovigheid, die daar uit
spreekt, ons ontroeren. De zuiverheid van gemoed, de jeugdige vroomheid
geeft ook daar nog een teder licht, waar de techniek mocht falen.
Download