Thema 2 Week 1: Op pad gaan Onderweg zijn De bestemming bereiken Vertrekken. Ergens naartoe gaan. Aankomen op de plek waar je naartoe reisde. De kust De duinen Het gebied Het land aan de rand van de zee. Bergen van zand bij de zee. Een stuk land. Het binnenland De duikbril De auteur De serie Een stuk land dat ver van zee ligt. Een bril waarmee je onder water goed kunt zien. Een schrijver. Een stel dingen die bij elkaar horen, bijvoorbeeld alle boeken over Robin. De griffel Een potlood waarmee kinderen vroeger op een bordje schreven. De illustratie Een plaatje. Week 2: De golf Water van de zee dat op en neer gaat. De branding De plek vlak bij de kust waar golven op elkaar botsen. De stroming Het getijde De eb De vloed De schol De tong Het bewegen van water. De afwisseling tussen eb en vloed De zee stroomt weg van de kust. Het strand is dan breed De zee stroomt naar de kust toe. Het strand is dan smal Een platte vis met een ronde vorm die in zee leeft Een platte vis met bruine vlekjes die in zee leeft De baars Een vis die in zee of in rivieren en meren leeft Opkomen (van de zon) De zon komt omhoog Ondergaan (van de zon) De zon zakt weg fris Een beetje koud Week 3: rijmen Als twee woorden op het eind hetzelfde klinken, zoals `kust`en `rust` Het rijmwoord De rijmklank Het gedicht opeens geleidelijk De vos De blubber De tekst Het woord dat rijmt op een ander woord `rust`en `kust`zijn rijmwoorden De rijmklank in `kust`en `rust` is ust Een tekst met korte zinnen die mooi klinken Snel en in een keer Langzaam en in kleine stapjes Een roodbruin dier met een dikke staart De modder Woorden die zijn opgeschreven . Ze horen bij elkaar en betekenen samen iets Iemand die goed is in muziek maken Als er geen einde aan lijkt te komen Als je erg naar huis verlangt, bijvoorbeeld als je met vakantie bent of ergens logeert muzikaal eindeloos De heimwee