3 VWO•GYM - Malmberg

advertisement
Humboldt
AARDRIJKSKUNDE VOOR DE ONDERBOUW
3 VWO GYM
•
LEEROPDRACHTENBOEK
3
Inhoud
Hoofdstuk
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
1.6
1.7
3
5
Hoofdstuk
8
12
15
18
21
24
26
30
Klimaatveranderingen
Lucht- en oceaanstromen
Natuurlijke schommelingen
De invloed van de mens
Weerkaarten
Inuit in Canada en Alaska
Smeltend ijs
Klimaatonderzoek
Hoofdlijnen & begrippen
Hoofdstuk
5.1
5.2
5.3
5.4
Natuurlijke
hulpbronnen
Energiebronnen
Water als hulpbron
Mineralen, gesteentes en ertsen
Verschillende dimensies
China in Afrika
Natuurlijke hulpbronnen in Nederland
Aardolie winnen
Hoofdlijnen & begrippen
Hoofdstuk
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
1
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
2.7
Midden-Oosten
Natuurlijke hulpbronnen
Cultuur
Klimaatveranderingen
Globalisering
Hoofdlijnen & begrippen
114
117
120
123
126
Trefwoordenlijst
128
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
4.7
Cultuur en ruimte
Cultuurgebieden
Grenzen en identiteit
Botsingen tussen culturen
Geografische vragen en werkwijzen
De Balkan
Cultuurgebieden in Nederland
Romeinen, Galliërs en Germanen
Hoofdlijnen & begrippen
Hoofdstuk
62
65
69
72
75
78
80
84
2
4
34
37
41
44
48
51
53
57
Globalisering
Wordt de wereld kleiner?
De wereldeconomie
Globalisering: een goede zaak?
Thematische kaarten
De Filipijnen
Globalisering in winkelstraten
Tegenbewegingen
Hoofdlijnen & begrippen
88
91
94
97
100
103
105
109
4
Aan de slag met Humboldt
Alexander von Humboldt
Ontdekkingen doe je alleen als je durft af te wijken van de gebaande paden. Zoals
Alexander von Humboldt dat zo’n twee eeuwen geleden deed. Onze methode
aardrijkskunde is dan ook met enige trots naar deze avontuurlijke geograaf vernoemd.
Want ook met Humboldt van Malmberg kun je je grenzen gaan verleggen.
Digitaal en leeropdrachtenboek
Met Humboldt kun je volledig digitaal werken. Alle teksten, bronnen en opdrachten vind
je op de methodesite www.humboldt-online.nl. Maar het is ook heel handig om de
methodesite te combineren met dit leeropdrachtenboek.
Ook in het leeropdrachtenboek staan teksten en bronnen. Bij elke paragraaf vind je tevens
een paar opdrachten. Deze opdrachten kun je maken met de teksten en bronnen uit het
leeropdrachtenboek. Maar soms moet je bij deze opdrachten ook de atlas gebruiken. Deze
opdrachten herken je aan . Je gebruikt de Grote Bosatlas 54e editie. Soms staat er
tussen blokhaken ook een verwijzing naar de 53e editie.
De overige opdrachten bij de paragraaf staan op de werkbladen. Bij deze opdrachten moet
je vaak gebruikmaken van de methodesite. Daar vind je de bronnen die je nodig hebt om
de laatste opdrachten van de paragraaf te maken.
Waar vind je wat?
Een paragraaf in Humboldt bestaat uit tekst, bronnen en opdrachten. Voor een willekeurige
paragraaf hebben we op een rijtje gezet waar je deze onderdelen kunt vinden.
WAAR?
tekst
WAT?
bron 1 t/m 3
bron 4 t/m 6
opdracht 1 t/m 4
opdracht 5 t/m 8
methodesite
boek
werkbladen
√
√
√
√
√
√
√
X
√
X
X
X
X
√
√
5
Soorten paragrafen
Een hoofdstuk in Humboldt bestaat uit verschillende soorten paragrafen.
Theorie
In deze paragrafen behandelen we de belangrijkste
geografische theorieën, regels en begrippen.
Vaardigheden
Je oefent geografische vaardigheden en leert op een
geografische manier naar de wereld te kijken.
Regio
Wat je geleerd hebt in de theorie- en vaardighedenparagrafen, pas je toe op een gebied.
Practicum
In het practicum ga je aan de slag met een onderzoek,
veldwerk of natuurwetenschappelijk proefje.
Wetenschap
Deze paragraaf gaat over een complex vraagstuk of een
spannend verschijnsel uit de geografie of uit een andere
wetenschap.
Hoofdlijnen & begrippen
Elk hoofdstuk eindigt met de hoofdlijnen en een
begrippenlijst. In de hoofdlijnen kun je de rode draad
door het hoofdstuk nog eens nalezen.
We wensen je veel plezier toe met het vak aardrijkskunde. En we hopen dat je net als Alexander von Humboldt
veel nieuwe dingen over onze aarde zult ontdekken.
De samenstellers
HOOFDSTUK 1
8
HOOFDSTUK 1
1. 1
Bron 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
THEORIE
Xxx
Energiebronnen
Fans bij een filmpremière. Zonder natuurlijke hulpbronnen geen smartphones en geen films.
Je smartphone loopt op dode planten
en dieren. Steek de oplader in het stop­
contact en een stroom van elektronen
laadt de batterij op. Die stroom komt
via kabels en verschillende tussen­
stations van de elektriciteitscentrale.
Daar zet een generator de draaiing van
een turbine om in elektriciteit. Die
turbine wordt aangedreven door de
stoom in een enorme ketel met kokend
water. Dat water wordt meestal nog
verwarmd door verbranding van steen­
kool, gas of biomassa: dode planten en
dieren dus.
NATUURLIJKE HULPBRONNEN
Dit hoofdstuk gaat over natuurlijke
hulpbronnen. Dat zijn stoffen die in de
natuur voorkomen en die economisch
rendabel te maken zijn, zoals water,
hout, rubber en ijzererts. Maar ook
aardolie, wind en uranium. Het zijn
allemaal dingen die mensen gebruiken
om hun leven gemakkelijker te maken.
Bijvoorbeeld door het te drinken, er
dingen van te bouwen of er energie
mee te maken.
Deze eerste paragraaf gaat over energiebronnen. Denk aan aardgas, steenkool,
wind en zon. Alles waar je energie
mee kunt maken. Energiebronnen als
steenkool, aardolie en aardgas zijn
ontstaan uit resten van planten en
dieren. We noemen ze daarom fossiele
brandstoffen.
HOE FOSSIELE BRANDSTOFFEN ONTSTAAN
Steenkool, aardolie en aardgas zijn al
tientallen jaren de belangrijkste bronnen
van energie. De meeste voertuigen en
elektriciteitscentrales lopen erop. Deze
fossiele brandstoffen zijn voor een groot
deel ontstaan tijdens het Carboon, zo’n
300 tot 360 miljoen jaar geleden. Rond
de evenaar waren toen grote moerassen
en weelderige tropische bossen.
– Steenkool is ontstaan in moerassen.
Dode bomen en planten kwamen
onder water te liggen. In de loop van
de tijd ontstond een steeds dikkere
laag plantenresten in het zuurstofarme
water, waardoor het heel langzaam
verteerde. Later sloten sedimentlagen
de plantenresten helemaal af van de
buitenlucht, waardoor ze niet konden
wegrotten. In miljoenen jaren tijd
werden de resten onder grote druk
en hoge temperatuur steeds verder
samengeperst. Tijdens dit proces van
inkoling ontstond eerst bruinkool
en vervolgens steenkool. Een
energiebron van koolstof, dus vol
energie.
THEORIE
planten
water
moeras
on
d
oo
rdr
ing
ba
do
de
100 tot 400 miljoen jaar geleden
re
laa
g
re
ba
ing
r
d
or
do
on
pla
nte
n
100 miljoen jaar geleden
ste
en
koo
o
ko
en
ste
lw
g
laa
l
inn
ing
nu
Bron 2
De verschillende fasen in het ontstaan van steenkool.
– Aardolie is ontstaan in ondiepe
zeeën. Zodra algen, plankton en
andere organismen doodgingen,
zakten ze naar de zeebodem. Ook
daar zorgden sedimentlagen ervoor
dat dit organische materiaal niet
kon wegrotten. De lagen werden
steeds dikker, waardoor de druk en
dus de temperatuur steeds hoger
werd. Miljoenen jaren lang kon door
een ondoordringbare laag de olie
niet ontsnappen uit het poreuze
gesteente.
– Bij de vorming van steenkool en
aardolie wordt aardgas (methaan)
uit het organische materiaal geperst.
Als zich boven het organische
materiaal een ondoordringbare
laag bevindt, met daaronder een
laag poreus reservoirgesteente,
blijft het gas in de holtes van die
laag gevangen. Totdat de laag
erboven doorbroken wordt, door een
boortoren bijvoorbeeld.
ONEERLIJK VERDEELD
Voor het ontstaan van fossiele brand­
stoffen moet dus aan verschillende
voorwaarden worden voldaan. Daardoor
is het logisch dat aardolie, aardgas en
steenkool niet gelijk over de wereld
verdeeld zijn. Meer dan de helft van de
bekende aardolievoorraad bevindt zich
in het Midden­Oosten. Bij het ontstaan
van die aardolie is ook veel aardgas
vrijgekomen, dus ook dat vind je daar
veel. Andere landen met veel aardgas
zijn Rusland, maar bijvoorbeeld ook
Noorwegen en Nederland.
Waarom zijn landen als Saudi­Arabië,
Iran en Irak nou zo rijk aan aardolie en
aardgas? Waar nu het Midden­Oosten
ligt, lag lang geleden de Tethysoceaan,
die de oercontinenten Gondwana en
Laurazië scheidde. Deze oceaan barstte
van het leven. De dode zeediertjes en
­planten zonken naar de bodem en in
miljoenen jaren vormden ze samen de
grootste olie­ en gasvoorraad op aarde.
ENERGIESTROMEN
Tien landen in het Midden­Oosten die
samen 3,4% van het aardoppervlak
beslaan, bezitten 60% van de bekende
aardolievoorraden op aarde en 41%
van de gasvoorraden. Dit betekent dat
veel landen voor een groot deel van
hun fossiele brandstoffen afhankelijk
zijn van het Midden­Oosten. Landen
als China, Japan en de Verenigde Staten
importeren grote hoeveelheden aardolie
uit Saudi­Arabië en omringende landen.
Maar er zijn ook landen die prima voor
zichzelf kunnen zorgen. Rusland, Nigeria
en Venezuela bijvoorbeeld.
Hoeveel olie, gas of steenkool een
land importeert, hangt niet alleen af
van zijn eigen reserves, maar ook van
de behoefte aan energie. Bewoners
van centrumlanden verbruiken veel
meer energie dan die van landen in de
periferie.
9
10
HOOFDSTUK 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
THEORIE
Rusland
Noorwegen
Azerbeidzjan
Kazachstan
Canada
Verenigde Staten
Irak
Iran
Mexico
Colombia
Algerije
Libië
Venezuela
Sudan
Saudi-Arabië
Brazilië
Bron 3
Vietnam
Maleisië
Koeweit
Egypte
Nigeria
Ecuador
China
India
Qatar
Verenigde Arabische
Emiraten
Angola
Verdeling van olievoorraden op basis van gegevens in 2005. Hoe groter het land is weergegeven, hoe groter de
olievoorraad.
NIET ONUITPUTTELIJK
De voorraden fossiele brandstoffen zijn
het resultaat van een proces dat zich in
tientallen miljoenen jaren heeft voltrok­
ken. Sinds de industriële revolutie zijn
we bezig die energievoorraad er in rap
tempo doorheen te jagen. Volgens de
laatste schattingen is het goed mogelijk
dat jij nog meemaakt dat de voorraad
winbare aardolie helemaal opraakt.
Ook de voorraden gas en steenkool
zijn eindig. Maar fossiele brandstoffen
hebben ook andere nadelen.
ANDERE NADELEN
Verbranding van fossiele brandstoffen
zorgt voor luchtvervuiling. Dat is slecht
voor het milieu en de volksgezondheid.
Ook komt er veel extra koolstofdioxide
(CO2) in de atmosfeer, wat bijdraagt
aan het versterkt broeikaseffect (meer
daarover lees je in hoofdstuk 3). Meer
CO2 in de atmosfeer leidt tot een gemid­
delde temperatuurstijging op aarde.
Een heel ander probleem is van meer
politieke en strategische aard. Landen
die voor hun energievoorziening
afhankelijk zijn van andere landen, zijn
kwetsbaar. Exporterende landen kunnen
eenvoudig de gaskraan of oliepijpleiding
dichtdraaien om macht uit te oefenen
op importerende landen. Het is niet voor
niets dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten
graag vrienden blijven met Saudi­Arabië.
Om maar een voorbeeld te noemen.
beeld het weer. De ideale energiebron
bestaat niet. Daarom gebruiken we een
mix van energiebronnen. Veranderende
inzichten, technologieën en voorraden
hebben invloed op de samenstelling van
deze mix.
ALTERNATIEVE ENERGIEBRONNEN
Bijna alle energiebronnen maken elektri­
citeit door een turbine te laten draaien.
Dat kan direct (via wind of water) of
indirect: door warmte te produceren om
stoom te maken die de turbine aandrijft.
Fossiele brandstoffen zijn een vorm van
niet-hernieuwbare hulpbronnen. De
grote nadelen zijn reden genoeg om
meer in hernieuwbare hulpbronnen
te investeren, energiebronnen waarvan
de voorraad (bijna) onuitputtelijk is.
Helaas hebben ook deze energiebronnen
allemaal weer hun eigen nadelen.
Wind is een onuitputtelijke en schone
energiebron. Het maken van wind­
turbines is duur en veroorzaakt uitstoot
van CO2, maar als ze eenmaal staan,
komen er geen broeikasgassen meer
vrij. Een nadeel van windenergie is
dat het soms te hard of te zacht waait
om energie te produceren. Bovendien
willen de meeste mensen liever geen
windturbine in de buurt van hun huis.
DE IDEALE ENERGIEBRON
De ideale energiebron moet aan veel
eisen voldoen. Hij moet betaalbaar zijn,
hernieuwbaar, schoon en veilig. En als
het even kan ook nog betrouwbaar, dat
wil zeggen dat hij voortdurend beschik­
baar is en niet afhankelijk van bijvoor­
Zonne-energie wordt zonder stoom of
turbine gemaakt. Panelen met zonne­
cellen vangen de energie van zonnestralen
op en zetten deze om in elektriciteit.
Het winnen van zonne­energie is nog
relatief duur en inefficiënt. Moderne
zonnecellen benutten nog geen 20%
van het zonlicht dat erop valt. Dat het in
Nederland vaak bewolkt is, is nauwelijks
een probleem voor het opwekken van
zonne­energie.
THEORIE
Waterkracht is een schone en betrouw­
bare energiebron. Als er voldoende
water in een stuwmeer zit, kun je de
energie gebruiken wanneer je maar wilt.
De bouw van een waterkrachtcentrale is
duur, maar als hij eenmaal staat, kun je
heel goedkoop stroom produceren. De
komst van een stuwdam heeft vaak wel
ingrijpende gevolgen voor omwonen­
den, natuur en landschap.
Geothermische energie maakt gebruik
van warmte die in de aarde zit. Zit de
warmte diep, zoals in Nederland, dan is
deze vooral bruikbaar als verwarming.
Zit de warmte dicht onder het aard­
oppervlak, zoals in IJsland, dan kun je
er ook elektriciteit van maken.
Kernenergie houdt de kern van atomen
bij elkaar. Als je de atomen splijt, komt
de kernenergie vrij. Met deze energie
kun je stoom produceren die de turbine
van een elektriciteitscentrale aandrijft.
Bij de productie van kernenergie komt
bijna geen CO2 vrij en de grondstof,
uranium, komt op veel plaatsen voor.
De grootste nadelen zijn dat kernafval
nog duizenden jaren radioactief blijft en
dat ongelukken met kerncentrales grote
gevolgen kunnen hebben voor mens en
milieu.
Opdrachten
1 a Wat zijn natuurlijke hulpbronnen?
A Uranium.
B Lava.
C Graan.
D Beton.
E Plankton.
b Geef twee argumenten waarom iets geen natuurlijke hulpbron is.
2 Bekijk bron 2.
Wat zou er in deze bron anders zijn als het over aardolie ging?
3 Bekijk bron 3.
a Schrijf de namen op van drie landen waarnaar het Midden­Oosten
vooral aardolie zal exporteren.
b Waarom denk je dat?
c Noem drie landen waarnaar het Midden­Oosten waarschijnlijk geen
aardolie zal exporteren.
d Waarom denk je dat?
4
a
b
c
d
Bekijk de kaartbladen ‘De wereld – Energie/Mijnbouw’.
Welke regio exporteert de meeste aardolie en aardgas?
Welke twee regio’s importeren de meeste aardolie en aardgas?
Op welk halfrond zijn de meeste fossiele brandstoffen te vinden?
Desondanks gaan bijna geen pijlen naar het andere halfrond. Verklaar
dit.
5 Verklaar de aanduiding Carboon voor de periode waarin veel steenkool is
ontstaan. Zoek zo nodig eerst het Engelse woord ‘carbon’ op.
WERKBLAD 1.1
Biomassa bestaat uit bijvoorbeeld
hout, mest en gft­afval (groente­,
fruit­ en tuinafval). In biomassa zit
net als in fossiele brandstoffen energie
opgeslagen. Die kun je benutten door
de biomassa te verbranden. Biomassa is
goedkoop en kun je gewoon meestoken
in kolencentrales. Het nadeel is dat er
CO2 vrijkomt bij de verbranding en dat
in sommige landen regenwoud wordt
gekapt om biogewassen zoals vingergras
en purgeernoot te verbouwen.
verbrandingsgassen
schoorsteen
turbine
stoom
brandstof
lucht
Bron 4
verhitting
elektriciteit
De meeste energiebronnen worden op deze manier in elektriciteit
omgezet.
11
12
HOOFDSTUK 1
1. 2
Bron 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
THEORIE
Xxx als hulpbron
Water
Het water dat je in een jaar verbruikt, is vrijwel genoeg om een
Olympisch zwembad mee te vullen.
Een Olympisch zwembad is vijftig meter
lang, vijfentwintig meter breed en
minstens twee meter diep. Zwem eens
naar het midden en kijk om je heen: je
bent omringd door 2,5 miljoen liter
water. Dat is maar iets meer dan je
gemiddeld in een jaar gebruikt. Door
water te drinken, te douchen, te
koken... Maar ook door brood te eten,
T­shirts te kopen en elektriciteit te
gebruiken. Bij de productie van al deze
dingen is water nodig. Veel water. Zo
veel dat we in Nederland per jaar bijna
zeventien miljoen zwembaden vol
water gebruiken met z’n allen.
DE WATERVOETAFDRUK
Het totale waterverbruik van een
individu, land of bedrijf noemen we ook
wel de watervoetafdruk. Om deze te
berekenen, tel je al het zoete water dat
je in een jaar verbruikt bij elkaar op.
Allereerst water dat je direct verbruikt,
om te drinken en koken bijvoorbeeld.
Dit huishoudelijke water is 2% van de
Nederlandse watervoetafdruk. De overige
98% is water dat je indirect verbruikt.
Dat is water dat industrie en landbouw
nodig hebben voor de productie van
voeding, kleren, elektriciteit, enzovoort.
Denk aan koelwater van fabrieken en
elektriciteitscentrales, maar ook aan
irrigatie van gewassen voor consumptie.
Het water van al die producten bij elkaar
vormt de watervoetafdruk.
DUIZENDEN LITERS PER BIEFSTUK
Om één kilo tomaten te kweken, is
180 liter water nodig. Een kilo tarwe
kost 1.300 liter en een kilo rijst 3.400.
Ook andere granen hebben een fikse
watervoetafdruk. Producten waarvoor
graan nodig is, hebben dus ook een
grote watervoetafdruk. Denk aan brood,
maar ook aan vlees. Een stier eet in zijn
leven gemiddeld 1.300 kilo graan en
7.200 kilo ruwvoer, zoals hooi. Samen
met zijn waterconsumptie kost een kilo
biefstuk 15.000 liter water. Wil je dus
bezuinigen op je watervoetafdruk, dan
is het een goed idee om geen of minder
vlees te eten.
DE WATERBALANS
Al dat water moet ergens vandaan
komen. In bron 2 zie je dat water wordt
aangevoerd door neerslag en rivieren,
en opgepompt uit waterhoudende lagen
(aquifers) in de bodem. Wanneer het
uit diepe gesteentelagen komt, is het
water niet hernieuwbaar: tot hier dringt
regenwater niet door. Regenwater,
rivierwater en ondiep grondwater
worden wel steeds aangevuld. Dat
water gebruiken we dus voor landbouw,
industrie en huishouden. Maar een deel
van het water stroomt naar de zee of
verdwijnt door directe verdamping, of
verdamping via planten. Tussen aanvoer
en afvoer van water zit de opslag ervan.
Meren en grondwatervoorraden zijn
van groot belang als buffer voor tijden
van droogte. De verhouding tussen
wateraanvoer en ­afvoer in een gebied
noemen we de waterbalans.
HANDEL IN WATER
Net als andere hulpbronnen, is ook
zoet water niet gelijk over de wereld
verdeeld. Meer dan een miljard mensen
hebben geen toegang tot schoon
drinkwater. Dit zijn vooral de armere
bewoners van landen in de periferie.
Door de productie van waterverslindende
exportgewassen als cacao, katoen en
rijst neemt het watertekort alleen maar
toe. In bron 3 zie je de omvang van de
import en export van water via vooral
agrarische producten. Landen die op
deze manier veel water importeren, vind
je vooral in Europa en Noord­Afrika.
India, Australië, Brazilië en Argentinië
zijn landen die veel water indirect
exporteren.
THEORIE
WATER IMPORTEREN
Een groot deel van ons indirecte
waterverbruik zit in producten die we
importeren. De meeste aardbeien die bij
ons ’s winters in de winkel liggen, zijn
geteeld in Zuid­Spanje, een gebied dat
regelmatig met droogte kampt. Om de
aardbeien te verbouwen, is veel water
nodig uit de delta van de Guadalquivir.
Door Spaanse aardbeien te kopen,
dragen wij dus bij aan het opdrogen
van waterrijke natuurgebieden in
Zuid­Spanje.
Ook katoen halen we uit het buitenland.
Voor de productie van één katoenen
T­shirt is ongeveer 2.700 liter water nodig.
Door zo’n shirt te kopen, importeer je dus
indirect water uit katoenproducerende
landen als China, India en de Verenigde
Staten.
De landen die indirect water exporteren,
zijn lang niet altijd goed bedeeld met
water. Een droge regio als Noord­Sudan
is een belangrijke exporteur van sesam­
zaad, waar veel irrigatie voor nodig is.
Sesamimporterende landen dragen dus
bij aan het watertekort van Sudan.
neerslag
verdamping
(transpiratie planten,
oppervlakteverdamping)
water in opslag
instroom
rivierwater
uitstroom
rivierwater
oppervlaktewater
bodemwater
watergebruik
– landbouw­
irrigatie
– huishoudens
– landbouw
ondiep grondwater
vernieuwbaar water
niet­vernieuwbaar water
grondwater uit diepe
gesteentelagen
Bron 2
De waterbalans is een combinatie van factoren die invloed hebben op
de watervoorraad in een gebied.
0
1.800 km
netto virtuele waterimport
(in kubieke gigameter per jaar)
-95 tot -35
-35 tot -15
-15 tot -5
–5 tot 0
0 tot 5
5 tot 10
10 tot 15
15 tot 115
Bron 3
Netto­import en ­export van water via agrarische en andere producten. De pijlen geven alleen de grootste stromen weer.
13
14
HOOFDSTUK 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
VERDROGING
De totale hoeveelheid water op aarde
blijft altijd gelijk. Het water kan zich
hooguit op een andere plek in de
waterkringloop bevinden. Tegelijkertijd
groeit de wereldwijde watervoetafdruk
wel. Ieder jaar komen er ongeveer
70 miljoen aardbewoners bij. Per saldo is
er dus ieder jaar minder water per persoon
beschikbaar, terwijl mensen wel meer
water gaan gebruiken. Miljoenen mensen
in opkomende economieën volgen het
voorbeeld van de westerse consumptie­
maatschappij met al het directe en
vooral indirecte waterverbruik dat
daarbij hoort. Centrumlanden verbruiken
immers veel meer water dan landen in
de periferie. Ook de klimaatverandering
heeft haar impact op de watervoorraad.
Zie bijvoorbeeld de verwoestijning in
Zuid­Spanje en California.
VERZILTING
Door de groeiende waterbehoefte komt
het water in meren, rivieren en aquifers
steeds lager te staan. Een lagere grond­
waterstand in kustgebieden betekent
dat zout water kan infiltreren in het
zoete grondwater. Daarnaast leidt ook
irrigatie tot verzilting van de bodem,
vooral in warme en droge gebieden. Door
de grote verdamping blijven zouten uit
het irrigatiewater achter in de bodem.
Drainage kan dit verhelpen: door het
water via buizen, greppels en sloten af te
voeren, spoelen de zouten meteen weg.
VERVUILING
Naast verdroging en verzilting, is
verontreiniging een probleem. Waterver­
vuiling vindt plaats bij fabrieken, maar
bijvoorbeeld ook door uitspoeling van
bestrijdingsmiddelen in de landbouw
en metalen in het verkeer. Overheden
proberen met regelgeving de vervuiling te
beperken. In 2000 nam de EU bijvoor­
beeld een richtlijn aan die bepaalde dat
het water in de lidstaten in 2015 ‘een
goede chemische toestand en een goed
ecologisch potentieel of een goede ecolo­
gische toestand’ moet hebben bereikt.
In veel opkomende economieën is de
regelgeving nog niet zo ver gevorderd.
THEORIE
Opdrachten
1 Geef aan of het gaat over direct of indirect waterverbruik.
a
b
c
d
2
Nederlandse tomaten.
Spoelwater in het toilet.
Mineraalwater uit Chaudfontaine.
Energie van een waterkrachtcentrale in Maurik.
Bekijk de grafiek ‘Waterbalans’ op een van de kaartbladen ‘Nederland –
Klimaat’.
a In welke maanden is er sprake van een neerslagtekort?
b Verklaar dit neerslagtekort.
c Waarom merken wij in Nederland niets van dit tekort?
d Welk groot oppervlaktewater is de belangrijkste buffer van de
Nederlandse waterbalans?
3 Waar of niet waar?
a
b
c
d
Uit de waterkringloop kan geen water verdwijnen.
De waterbalans is een soort waterkringloop.
De waterbalans is een gesloten systeem.
Je kunt een waterbalans maken op alle geografische schaalniveaus.
4
Bekijk het kaartblad ‘De aarde – Bodemdegradatie’.
a Vanaf welke droogte­index komen bestaande woestijnen voor?
b Wat kun je zeggen over de waterbalans van landen met een droogte­
index lager dan 1?
c Bekijk de kaart ‘Bodemgebruik’ op een van de kaartbladen ‘Rusland
en voormalige Sovjetrepublieken’. Welke gewassen worden geteeld ten
zuiden van het Aralmeer?
d Verklaar de verwoestijning rond het Aralmeer.
5
Bekijk het kaartblad ‘Spanje en Portugal’.
a Bij welke rivier is verzilting een groot probleem?
b Wat is de oorzaak van dit probleem?
c Waarom is de verzilting juist hier een probleem en niet bij de andere
Spaanse rivieren?
d Welke technische oplossing kan de verzilting verminderen?
WERKBLAD 1.2
THEORIE
1. 3
Bron 1
Mineralen, gesteentes en ertsen
Monstertrucks vervoeren kopererts uit een mijn in Chili.
‘Koperdieven slaan toe op kermis’.
‘Rodin gestolen uit Singer Museum’.
‘Koperdiefstal legt treinverkeer plat’.
Aan deze krantenkoppen kun je zien
dat de koperprijzen de laatste jaren
flink zijn gestegen. Koper is een goede
geleider en populair als grondstof voor
kabels, magneten en koelers. In een
gemiddelde auto zit zeker twintig kilo
koper, in vijftienhonderd kabels met
een gezamenlijke lengte van ander­
halve kilometer. Koper wordt
gewonnen in kopermijnen in bijvoor­
beeld Chili, de Verenigde Staten en
Indonesië. Maar je kunt het ook bij de
oud­ijzerhandelaar kopen. Daar
brengen koperdieven het heen.
ERTSEN EN DELFSTOFFEN
Koper wordt gewonnen uit mineralen
als chalcopyriet, azuriet en malachiet.
Een mineraal is een chemische
verbinding van elementen die in de
natuur voorkomen. Natriumchloride
(NaCl) is er ook een, je kent het beter
als keukenzout. De meeste gesteentes
bestaan uit een mengsel van mineralen.
Als gesteentes voor de mens nuttige
mineralen bevatten, noem je ze ertsen.
Het nuttige mineraal zelf noemen we
de delfstof. IJzererts bijvoorbeeld bevat
de delfstof ijzer. Andere voorbeelden
van delfstoffen zijn goud, uranium en
lithium, een belangrijke grondstof voor
oplaadbare batterijen.
DE GESTEENTEKRINGLOOP
Net als andere gesteentes zijn ertsen
gevormd in de gesteentekringloop
(bron 2). Als magma aan de oppervlakte
komt, ontstaat stollingsgesteente, zoals
graniet en basalt. Door verwering en
erosie ontstaat sediment, zoals klei en
grind. Vlak onder het aardoppervlak
of op de bodem van de zee vormt zich
sedimentgesteente zoals zandsteen
en kalksteen. Sedimentgesteente en
stollingsgesteente kunnen onder dikke
lagen ander sediment terechtkomen.
Onder invloed van druk, aardwarmte en
krachten in de aardkorst ontstaat dan
metamorf gesteente, zoals marmer. Als
dit gesteente nog dieper komt, smelt
het en wordt het magma. Na tientallen
miljoenen jaren is de cirkel weer rond.
NIET ZO ZELDZAME AARDMETALEN
Sommige ertsen vind je in grote
hoeveelheden in de aardkorst. Denk aan
bauxiet, ijzererts en kopererts. Andere
15
16
HOOFDSTUK 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
THEORIE
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Magma (1) stolt (2) en zo ontstaan stollingsgesteentes (3). Die eroderen (4) en sedimenteren (5) waarna sedimentgesteentes
ontstaan (6). Deze raken begraven onder andere sedimentlagen (7) waardoor metamorfe gesteentes ontstaan (8) die bij grote
hitte weer kunnen veranderen in magma (9).
Bron 2
Gesteentekringloop.
zijn zeldzamer. Ze komen in kleinere
hoeveelheden op aarde voor of zijn
slechts op een paar plaatsen te vinden.
Er bestaat ook een groep van zeventien
zeldzame aardmetalen, zoals
scandium, yttrium en neodymium. De
naam ‘zeldzame aardmetalen’ is in
de negentiende eeuw ontstaan toen
men nog aannam dat de zeventien
elementen weinig voorkwamen op
aarde. In werkelijkheid komt zelfs het
‘zeldzaamste’ aardmetaal meer voor
dan goud. Toch liggen ze niet voor het
oprapen. Op veel plaatsen liggen de
zeldzame aardmetalen zo verspreid dat
winning lange tijd niet rendabel was.
Bovendien is de winning erg belastend
voor het milieu.
AFHANKELIJK VAN CHINA
Zeldzame aardmetalen zijn vrijwel on­
misbaar bij de productie van elektrische
auto’s, zonnepanelen en de belangrijk­
ste onderdelen van smartphones, zoals
kleine beeldschermen, batterijen en
transformatoren. Daardoor is de vraag
de laatste jaren enorm toegenomen.
97% van de zeldzame aardmetalen
wordt in China gewonnen. Tot voor kort
importeerden andere landen bijna alles
wat ze nodig hadden uit China. Japan
bijvoorbeeld was voor de productie van
hybride auto’s en elektronica helemaal
afhankelijk van China. China zette de
export al eens stop tijdens een ruzie
over territoriale grenzen die weer alles
te maken had met gas­ en olievoor­
raden onder de zeebodem. Grondstoffen
geven soms aanleiding tot conflicten,
maar zijn ook een machtsmiddel bij een
conflict.
LUCRATIEVE HANDEL
Inmiddels heeft China de export van
zeldzame aardmetalen naar alle landen
aan banden gelegd. Officieel omdat
China de reserves niet uit wil putten,
maar andere landen betwijfelen die
uitleg. Door de Chinese exportbeper­
kingen en de groeiende vraag stegen
de prijzen in korte tijd enorm. Het
zeldzame aardmetaal neodynium
kostte binnen twee jaar 500 dollar per
kilo in plaats van 15 dollar per kilo.
Dit maakte de handel voor China een
stuk lucratiever. Het was voor andere
landen reden hun mijnen te heropenen
THEORIE
en meer onderzoek te doen naar de
winbaarheid van zeldzame aardmetalen.
Zo ging in 2012 in de Verenigde Staten
na tien jaar de Mountain Pass­mijn in
California weer open.
MINERALEN IN INSTABIELE LANDEN
Los van de zeldzame aardmetalen, heeft
de EU een lijst gemaakt van veertien
‘kritieke mineralen’: mineralen die zij
onmisbaar acht voor haar industrie.
Het valt op dat veel van deze mineralen
in grote mate voorkomen in opko­
mende economieën. Samen met Congo
nemen China, Rusland en Brazilië het
leeuwendeel van de productie van deze
mineralen voor hun rekening. Sommige
landen hebben bijna een monopolie
op bepaalde mineralen. Brazilië, bij­
voorbeeld, heeft 88% van alle niobium
op aarde, een belangrijk bestanddeel
van raketmotoren, microschakelingen
en piercings. Bijna al het lithium ligt
in Bolivia en Chili. Ook stelt de EU vast
dat veel kritische mineralen voorkomen
in landen waar je om verschillende
redenen liever niet afhankelijk van
bent, bijvoorbeeld omdat ze een politiek
regime hebben dat instabiel is of het
niet te nauw nemen met de mensen­
rechten.
17
Opdrachten
1 Waar of niet waar?
a
b
c
d
In alle ertsen zit een delfstof.
Ertsen bestaan uit mineralen.
Koper is een mineraal.
Lithium is een delfstof.
2 Bekijk bron 2.
a Welk gesteente wordt in de aarde gevormd?
b Welk gesteente wordt aan het aardoppervlak gevormd?
c Welk gesteente wordt vaak bij of onder water gevormd?
3 a Wat gebeurt er als een stollingsgesteente niet aan de oppervlakte blijft,
maar verdwijnt in de aarde?
b In welke volgorde verloopt dan de gesteentekringloop (bron 2)? Schrijf
de nummers op.
4 Leg uit.
Waarom zijn zeldzame aardmetalen niet zeldzaam, maar wel schaars?
5
Bekijk de kaart ‘De wereld – Grondstoffen’.
a Bekijk de schijfdiagrammen. Welke grondstof is het eerlijkst verdeeld
over de wereld? Beargumenteer je antwoord.
b In welke richting gaan de meeste vervoersstromen van ertsen?
c Bedenk een regel die het verbruik van ertsen in de periferie vergelijkt
met die van centrumlanden.
6
Bekijk de kaart ‘De wereld – Grondstoffen’.
a Uit welke drie landen importeert China ijzererts?
b Vind je het opmerkelijk dat China ijzererts importeert? Licht je antwoord toe.
WERKBLAD 1.3
0
Bron 3
Landen die zeldzame
aardmetalen bezitten
en produceren (2011).
Voormalige Sovjet-Unie
(19 miljard kilo)
VS
(13 miljard kilo)
China
(55 miljard kilo)
India
(1,6 miljard kilo)
Thailand
Nigeria
Brazilië
(0,05 miljard kilo)
producerende landen
voorraden / kleine producenten
Malawi
Zuid-Afrika
Sri Lanka
Maleisië
(0,03 miljard kilo)
Australië
(3,1 miljard kilo)
1.800 km
18
HOOFDSTUK 1
1. 4
Bron 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
VAARDIGHEDEN
Verschillende dimensies
Indianen protesteren in São Paulo: ‘Wij eisen een einde aan de genocide’.
Het leek zo’n goed idee: auto’s die op
biobrandstof rijden in plaats van op
fossiele brandstoffen. Suikerriet is een
hernieuwbare bron en de uitstoot van
roet en fijnstof is veel lager. In Brazilië
verdienen boeren veel geld aan suiker­
riet. Duizenden hectares regenwoud
gaan tegen de vlakte om plaats te
maken voor landbouwgrond. De
Guarani­indianen in de deelstaat Mato
Grosso voelen zich bedreigd in hun
bestaan. Al eeuwenlang is het regen­
woud alles voor hen. Het aantal
zelfmoorden onder de Guarani neemt
schrikbarend toe. Toch niet zo’n goed
idee dus, die biobrandstof?
HET IS MAAR HOE JE HET BEKIJKT
Aardrijkskundige verschijnselen en
problemen hebben altijd verschillende
kanten. Om een overzicht te krijgen van
al die gezichtspunten, onderscheiden
we vier dimensies (bron 2):
– de natuurlijke (of fysische) dimensie;
– de economische dimensie;
– de politieke dimensie;
– de culturele dimensie.
DE VIER DIMENSIES
De natuurlijke dimensie komt vooral
aan bod in de fysische geografie. Hierbij
draait het bijvoorbeeld om klimaat,
plantengroei, bodem, water en milieu.
Bij de economische dimensie gaat het
om de verdeling van welvaart. Denk
aan bnp, werkgelegenheid, export,
economische sectoren en de handels­
relaties tussen centrum en periferie.
Dimensie
De mens als…
Centrale vraag
Waar het om gaat
Natuurlijk
homo sapiens,
zoogdier
Is het duurzaam?
Overleven
Economisch
consument en
producent
Is het economisch
efficiënt?
Samenwerken
Politiek
burger
Is het eerlijk
verdeeld?
Samen delen
Cultureel
mens
Heeft het betekenis
voor mensen?
Samenleven
Bron 2
Dit schema helpt je de juiste dimensie te vinden.
VAARDIGHEDEN
Bron 3
Ingekleurde satellietbeelden van een deel van Mato Grosso in 1992 en 2006. Hoe roder, hoe dichter de vegetatie.
De politieke dimensie draait om
tegengestelde belangen van groepen
burgers, om conflicten over ruimte, om
de manier waarop gebieden bestuurd
worden en om wie de macht heeft.
Bij de culturele dimensie gaat het om
de manier waarop mensen samenleven,
wat mensen belangrijk vinden in het
leven: religie, waarden en normen.
DE NATUURLIJKE DIMENSIE
Bekijk het conflict uit de intro nog
eens. Om de natuurlijke dimensie te
begrijpen, moet je kijken naar de oor­
spronkelijke plantengroei: regenwoud.
Het klimaat en de grond maken dit
gebied geschikt voor de verbouw van
suikerriet. In de bodem zit ook nog eens
een van de grootste aquifers ter wereld:
de Guarani­aquifer. Bij de verbouw
van suikerriet worden kunstmest en
pesticiden ingezet, die dit water en de
grond vervuilen.
DE ECONOMISCHE DIMENSIE
Kijk je naar de economische dimensie
van het conflict, dan zie je dat de
boeren die het suikerriet verbouwen
financiële belangen hebben bij de
ontbossing. Dit geldt ook voor bedrijven
die het riet nodig hebben voor de
productie van bijvoorbeeld cola en
biobrandstof. De regering vindt de
verbouw van suikerriet belangrijk voor
de werkgelegenheid en de export.
DE POLITIEKE DIMENSIE
Maar de regering is verantwoordelijk
voor de Guarani. Hier komen we in de
politieke dimensie. De indianen hebben
andere belangen dan de grondbezitters
(boeren) en bedrijven. De regering
probeert het grondconflict op te lossen
door de grenzen van het leefgebied van
de Guarani vast te stellen. Het lijkt er
echter op dat de boeren dit proberen te
verhinderen door intimidatie, terreur en
zelfs moord. Zolang de grenzen niet zijn
vastgesteld, kunnen zij bomen kappen
en extra landbouwgrond claimen.
DE CULTURELE DIMENSIE
De culturele dimensie ten slotte, helpt
om het conflict beter te begrijpen. De
Guarani leefden hier al toen Amerika
nog niet was ontdekt. Ze hebben altijd
geleefd van wat het regenwoud hen gaf:
voedsel, drinken, medicinale planten...
‘Dit land is mijn ziel’, zei de in 2003
vermoorde leider van de Guarani. De
waarde die de indianen aan het bos
hechten, is van een heel andere orde
dan hun tegenstanders doen. Maar zij
zijn niet de enigen die tegen de kap
van het woud zijn. Binnenlandse en
buitenlandse milieubeschermers vallen
de Guarani bij. Omdat ze het eens zijn
met hun standpunt, maar ook vanuit
hun eigen normen en waarden. Bij­
voorbeeld omdat ze het leefgebied van
19
20
HOOFDSTUK 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
dieren en planten willen beschermen,
klimaatverandering willen tegengaan,
of vinden dat landbouwgrond voor
andere voedselgewassen moet worden
gebruikt.
VAARDIGHEDEN
Opdrachten
1 Bekijk de volgende krantenkoppen.
Welke aardrijkskundige dimensies herken je? Het kunnen er meer dan
een zijn.
a ‘Ecuador gaat olie uit natuurpark winnen’.
b ‘Opwarming aarde is schuld van de mens’.
c ‘Kabinet stelt besluit over schaliegaswinning uit’.
d ‘Zeehondenbont Eskimo’s mag EU nog in’.
2 Bedenk vier krantenkoppen over kernenergie, elk vanuit een andere
dimensie.
a Vanuit de natuurlijke dimensie.
b Vanuit de economische dimensie.
c Vanuit de politieke dimensie.
d Vanuit de culturele dimensie.
3 Doe een uitspraak over het regenwoud van Mato Grosso vanuit verschillende
dimensies.
a Vanuit de culturele dimensie.
b Vanuit de natuurlijke dimensie.
c Vanuit de economische dimensie.
d Vanuit de politieke dimensie.
4 Bij aardrijkskunde werken we niet alleen met dimensies, maar ook met
schaalniveaus.
a Op welke geografische schaalniveaus speelt het voorbeeld van Mato
Grosso? Licht je antwoord toe.
b Bekijk het voorbeeld op mondiaal niveau. Noem een argument voor en
een argument tegen de suikerrietplantages.
5
Bekijk de kaartbladen ‘Latijns­Amerika’.
a Op welke kaart of in welke grafiek ligt de nadruk op de culturele
dimensie?
b In welke kaart of grafiek is de economische dimensie het duidelijkst?
c Op de kaart ‘Mijnbouw en industrie’ zie je twee dimensies. Welke?
d Welke dimensie heeft op deze kaart de nadruk? Licht je antwoord toe.
WERKBLAD 1.4
REGIO
1. 5
Bron 1
China in Afrika
Chinese officials openen samen met de Zambiaanse president en minister van Onderwijs een centrum dat boeren
en studenten traint in het gebruik van productiviteit­bevorderende technologieën.
‘Tijdens het kolonialisme is Afrika de
dienaar van het westen geweest,
tijdens de dekolonisatie werd Afrika de
geliefde, maar in de jaren negentig
zette Europa deze geliefde aan de kant
en begon een andere relatie. Afrika
kampte met liefdesverdriet en toen was
daar China. Het reikte Afrika de hand
en bood een soort verstandshuwelijk
aan. In de loop der tijd heeft Afrika
geleerd van haar huwelijkspartner te
houden, maar tegenwoordig wordt ze
een beetje moe van haar nieuwe
partner.’ Aldus een oud­premier van
Centraal­Afrika.
KOLONIAAL VERLEDEN
Zestig jaar geleden was een groot deel
van Afrika nog afhankelijk van Europese
kolonisatoren als Frankrijk, Portugal en
Groot­Brittannië. Nog altijd hebben veel
Afrikaanse landen nauwe economische
banden met Europa. Maar daar zijn ze
niet altijd even blij mee. Europa heeft
de neiging zich met zijn voormalige
kolonies te blijven bemoeien, bijvoor­
beeld op het gebied van mensenrechten
en milieu. Zo stellen westerse landen
vaak ideologische voorwaarden aan het
verstrekken van leningen, investeringen
en ontwikkelingshulp.
Vanaf de jaren negentig richt Europa zich
steeds meer op Azië in plaats van Afrika.
In Europese ogen valt daar dankzij de
enorme economische groei veel meer
te halen. Bovendien lijken er minder
bedreigingen voor de handelsrelaties
op de loer te liggen, zoals armoede,
honger en oorlog. China kijkt daar heel
anders tegenaan. Het ziet vooral kansen
in Afrika.
DE GROEI VAN CHINA
China’s steun was heel belangrijk bij de
onafhankelijkheidsstrijd van Afrikaanse
landen. In de Verenigde Naties hielpen
Afrikaanse landen China op hun beurt
door Taiwan in zijn streven naar een
onafhankelijke staat tegen te werken. In
de jaren zeventig gaf China steun aan de
socialistische regimes van bijvoorbeeld
Congo en Angola. Met de aanleg van een
belangrijke spoorweg tussen Zambia en
Tanzania maakte China zich helemaal
populair bij de Afrikanen.
Sinds China in 1978 de grenzen voor
handel met het buitenland opende,
is de economie van het land enorm
gegroeid. Voor deze onstuimige groei
zijn veel grondstoffen nodig. Alleen
21
22
HOOFDSTUK 1
REGIO
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
ALGERIJE
EGYPTE
MAURITANIË
NIGER
GUINEE
TSJAAD
DJIBOUTI
NIGERIA
ZUID-SUDAN
SIERRA
LEONE
LIBERIA
ETHIOPIË
GHANA
UGANDA
KAMEROEN
Geschatte investeringen:
minder dan $ 500 miljoen
$ 500 miljoen tot $ 1 miljard
$ 1 miljard tot $ 5 miljard
$ 5 miljard tot $ 10 miljard
meer dan $ 10 miljard
* Geschat totaal: $ 101 miljard
Percentage van Chinese
investeringen per sector:
19,09%
olie en aardgas
18,55%
(spoor)wegen
10,00%
overige mijnbouw
9,20%
waterkracht
7,40%
ijzererts
6,90%
koper
5,90%
civiele bouw
3,70%
productie
2,30%
uranium
2,09%
vliegvelden
1,80%
hulp
1,60%
havens
0,70%
goud
0,50%
water
11,00%
overige
volledig
Bron 2
ERITREA
SUDAN
DEMOCRATISCHE
REPUBLIEK
CONGO
ANGOLA
KENIA
TANZANIA
ZAMBIA
MADAGASKAR
ZIMBABWE
MOZAMBIQUE
MAURITIUS
NAMIBIË
ZUID-AFRIKA
Let op: de gegevens op deze kaart zijn gebaseerd op
een schatting van grote Chinese investeringen, leningen
en hulp aan Afrika.
Bron: China Business Review, open source commercial
information
China goederen in Afrika produceren,
zodat er gunstiger voorwaarden gelden
om ze in de Verenigde Staten en de EU
te verkopen. Daarnaast vindt het land
in Afrika veel potentiële bondgenoten.
Alle vierenvijftig landen zijn lid van
de Verenigde Naties. Zij vormen
een belangrijke steun voor China,
bijvoorbeeld om te voorkomen dat de
‘afvallige provincie’ Taiwan interna­
tionale erkenning krijgt en dat Tibet
onafhankelijk wordt.
Op deze manier heeft de aanwezigheid
van grondstoffen in Afrika invloed op
de politieke situatie. Als geografische
factoren meewegen in de politiek,
spreken we van geopolitiek.
AFRIKAANSE BELANGEN
Over het algemeen is Afrika wel blij met
de Chinese interesse. In ruil voor de
grondstoffen verstrekt China leningen
en investeert het in infrastructuur,
industrie, landbouw en technologie.
Anders dan de westerse landen stelt
China geen politieke en economische
voorwaarden aan de samenwerking.
China heeft er geen moeite mee te
handelen met minder democratische
landen als Zimbabwe en Sudan. Toch
doet het liever zaken met stabielere
landen, simpelweg omdat daar de
omstandigheden beter zijn.
China’s investeringen in Afrika.
al om de tientallen nieuwe Chinese
miljoenensteden te bouwen. Olie, hout,
ijzererts, koper: China haalt het allemaal
uit Afrika.
DE ECOLOGISCHE VOETAFDRUK
Hoe rijker het land, hoe meer hulpbron­
nen het nodig heeft. Die hoeveelheid
hulpbronnen kun je omrekenen naar
de oppervlakte aan grond en water die
nodig is. Dit noem je de ecologische
voetafdruk. Deze gaat dus verder dan
de watervoetafdruk uit paragraaf 1.2.
Alle consumptie in een land wordt
omgerekend naar de oppervlakte die
voor de productie ervan nodig is. Dat
gaat bijvoorbeeld om landbouwgrond,
bos, viswater, maar ook de oppervlakte
aan bos die nodig is om de uitstoot van
CO2 op te nemen. De voetafdruk wordt
uitgedrukt in hectare per persoon per
jaar. In Qatar is de voetafdruk bijvoor­
beeld 11,6, in Nederland 6,3. In China
is de ecologische voetafdruk in acht
jaar gestegen van 1,5 naar 2,1. Een deel
van die voetafdruk komt dus uit Afrika.
Rijke landen hebben meer hulpbronnen
nodig dan in hun eigen land te vinden
zijn. Daarom gaan ze deze importeren,
vaak uit de periferie.
CHINESE BELANGEN
Maar China heeft meer redenen om
met Afrika zaken te doen. Afrika is
een aantrekkelijke afzetmarkt voor
goedkope Chinese producten. Ook laat
LOKALE ECONOMIE
Er is veel kritiek op de Chinese manier
van werken. Chinese bouwbedrijven zijn
goedkoop en krijgen daardoor de ene na
de andere bouwopdracht. Dit gaat ten
koste van lokale bedrijven. Wanneer het
goedkoper is, nemen de bedrijven zelfs
hun arbeiders uit China mee. Maar in de
meeste gevallen gebruiken ze Afrikaanse
arbeidskrachten, zeker bij laaggeschoold
werk.
Ook in andere sectoren heeft de Chinese
aanwezigheid grote invloed op de lokale
economie. In Kameroen hebben de
Chinezen de lokale bakkers weggecon­
curreerd. In Mali en Burkina Faso kunnen
lokale kleermakers niet op tegen de
spotgoedkope Chinese textielfabrieken.
REGIO
DE NIEUWE KOLONISTEN?
Critici uit het westen, maar ook uit Afrika
beschuldigen China van neokolonialisme.
Ze zien de Chinezen als nieuwe kolonisten
die het Afrikaanse continent alleen in
hun eigen belang komen leegroven
en zich daarbij weinig aantrekken van
democratische waarden, mensenrechten
en milieu.
Daar staat tegenover dat Europa en de
Verenigde Staten zelf maar wát graag
zaken doen met China. Terwijl China be­
paald geen democratie is en het ook niet
al te nauw neemt met mensenrechten
en milieu. Bovendien is de ecologische
voetafdruk van het westen nog altijd
stukken hoger dan die van China.
Bangladesh
23
Opdrachten
1 Lees de intro en geef antwoord in je eigen woorden.
a Met wie begon Europa een andere relatie?
b Waarom zette Europa zijn ‘geliefde’ aan de kant?
c Waarom zou de schrijver de term ‘verstandshuwelijk’ gebruiken voor de
relatie tussen China en Afrika?
d Waarom wordt Afrika ‘een beetje moe’ van China?
2 Bekijk bron 2.
De Chinese investeringen komen niet alleen ten goede aan Afrika.
a Geef drie voorbeelden van investeringen die ook handig zijn voor China.
Licht ze toe.
b Geef drie voorbeelden van investeringen die vooral ten goede komen
aan Afrika.
3
Bekijk de kaart ‘Politieke stabiliteit en afwezigheid geweld’ op een van
de kaartbladen ‘De wereld – Politiek’. Vergelijk de gegevens met bron 2.
a In welk instabiel land heeft China het meest geïnvesteerd?
b Waarom investeert China hier zo veel, ondanks de instabiliteit? Bekijk de
kaart ‘Afrika – Economie’.
4 a Leg uit waarom weidegrond wordt meegerekend bij de berekening van
de ecologische voetafdruk.
b Leg uit waarom viswater wordt meegerekend bij de berekening van de
ecologische voetafdruk.
c Leg uit waarom de flanken van de Mount Everest niet worden meegere­
kend bij de berekening van de ecologische voetafdruk.
Oeganda
5 Geef argumenten voor en tegen het verwijt dat China aan neokolonialisme
doet. Laat in je antwoord alle vier de aardrijkskundige dimensies aan bod
komen.
WERKBLAD 1.5
China
1.1
Frankrijk
Bron 3
2.5
Verenigde Staten
4.1
Verenigde Arabische Emiraten
5.4
Als de hele wereldbevolking zou leven als de mensen in de Verenigde Arabische Emiraten, zouden we 5,4 aardes
nodig hebben.
24
HOOFDSTUK 1
1. 6
Bron 1
PRACTICUM
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
Natuurlijke hulpbronnen in Nederland
Energiebedrijven tonen zich graag van hun groene kant.
0
Afvalverbrandingsinstallatie opgewekte
elektriciteit in CWh, 2011
1.500
1.000
500
250
50
50 km
Delfzijl
Harlingen
Elektriciteitscentrales
biomasssabijstook
Wijster
overig
elektrisch vermogen
in megawatt (MW), 2012
1.750
1.000
500
60
Alkmaar
Amsterdam
Rotterdam
Windmolenparken
vermogen in
megawatt
Hengelo
Maurik
Beuningen
Moerdijk Alphen Nijmegen
Geertruidenberg
Roosendaal
Dordrecht
minder dan 1
1-10
10-50
50 of meer
Waterkrachtcentrales
vermogen 10-15 MW
Bron 2
Duiven
Bronnen van groene stroom in Nederland.
In reclames van Nederlandse energie­
bedrijven glimmen de zonnepanelen je
tegemoet en draaien de rotorbladen
van windmolens vrolijk rond. Nooit zie
je eens een rokende kolencentrale in
een bushokje hangen. Het lijkt wel
alsof al onze energie van duurzame
bronnen komt. Maar zover is het nog
niet. Hoe duurzaam is de Nederlandse
energievoorziening dan wel? Dat ga jij
uitzoeken in dit practicum. Een belang­
rijke rol is daarbij weggelegd voor het
formuleren van deelvragen.
DEELVRAGEN: STAPPEN IN JE ONDERZOEK
Onderzoek doen is informatie verzame­
len die je helpt je onderzoeksvraag op
een genuanceerde manier te beant­
woorden. Bijvoorbeeld door meerdere
dimensies te bekijken. Als je in Google
zou zoeken op: ‘Hoe duurzaam is de
Nederlandse energievoorziening?’ en
je krijgt als antwoord ‘best duurzaam’,
dan is dat onvoldoende informatie om
je vraag te beantwoorden. Laat staan om
een presentatie over het onderwerp te
houden.
PRACTICUM
THEORIE
Je zult je onderzoeksvraag, de hoofd­
vraag, moeten uitsplitsen in deelvragen
die je stap voor stap helpen het
antwoord op je hoofdvraag te vinden.
Maak niet te veel deelvragen: drie tot
vijf is genoeg.
HOE BEDENK JE DEELVRAGEN?
– Schrijf op wat je moet weten om de
hoofdvraag te beantwoorden.
– Maak bij elke stap in je onderzoek
een deelvraag.
– Zorg voor een duidelijke formulering
en afbakening.
– Zorg dat de vragen binnen de
gestelde tijd te beantwoorden zijn.
– Zet de vragen in een logische
volgorde.
VOORBEELD
Onderzoeksvraag: Hoe rond is de aarde?
– Wat is rond? (Zo rond als een appel,
een bal of een perfecte bol?)
– Wat versta je onder de aarde? (De
aarde van nu? De gemiddelde aarde
van de afgelopen 4,6 miljard jaar?)
– Hoe meet je de rondheid van de
aarde? (Zoek je die in literatuur en
op internet? Is de rondheid stabiel?)
– Hoe kun je rondheid beoordelen?
(Vergelijk je het met andere
planeten? Met hoe de aarde vroeger
was? Of met appels?)
Practicum
In dit practicum ga je onderzoek doen naar de duurzaamheid van de
Nederlandse energievoorziening. Daarbij ligt het accent op het formuleren
en onderzoeken van de deelvragen. Volg de stappen hierna en schrijf je
antwoorden op het werkblad.
Stap 1 Deelvragen formuleren
De hoofdvraag van je onderzoek is al gegeven: Hoe duurzaam is de
Nederlandse energievoorziening?
Bij het formuleren van de hoofdvraag hoort ook het formuleren van deelvragen.
Gebruik de informatie uit de tekst van deze paragraaf en formuleer drie
tot vijf deelvragen die je helpen de hoofdvraag te beantwoorden. Zorg dat
minimaal drie van de vier geografische dimensies aan bod komen. Neem de
tijd. Bekijk alle onderdelen van de hoofdvraag en schrijf op welke aspecten
nuancering nodig hebben. Controleer of het beantwoorden van je deelvragen
haalbaar is en of het een helder antwoord op de hoofdvraag kan opleveren.
Stap 2 Informatie verzamelen
Zoek informatie die je helpt je deelvragen te beantwoorden. Gebruik
bijvoorbeeld je atlas (‘Nederland – Energie’) en internet. Voor veel kwantita­
tieve gegevens kun je terecht bij het CBS, voor meer kwalitatieve gegevens bij
EnergieGenie en Milieu Centraal (thema ‘bronnen van energie’). Voor zowel
kwantitatieve als kwalitatieve gegevens kun je terecht bij Compendium voor
de Leefomgeving.
Stap 3 Informatie verwerken
Verschillende bronnen kunnen verschillende gegevens opleveren. Bedenk
welke gegevens je het beste kunt gebruiken om tot een bruikbaar antwoord
op je deelvraag en hoofdvraag te komen. Leg duidelijk uit waarom je
bijvoorbeeld voor bepaalde beperkingen of definities kiest.
Stap 4 Vragen beantwoorden
Geef een helder en beknopt antwoord op al je deelvragen. Beantwoord
daarna de hoofdvraag.
WERKBLAD 1.6
25
26
HOOFDSTUK 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
1. 7
1
Aardolie winnen
Bron 1
Proefboring in de Beaufortzee bij Alaska.
Sinds 2007 wappert meer dan vier­
duizend meter onder het noordpoolijs
een Russische vlag. Nou ja, wappert...
de vlag is van titanium, om roest te
voorkomen. Twee bemande mini­
onderzeeërs trotseerden de nodige
risico’s om de vlag op de zeebodem te
planten. Het was een symbolische
daad, met een duidelijke boodschap:
dit is van ons. Nu het ijs steeds verder
smelt en de olieprijzen stijgen, azen
allerlei landen en bedrijven op de rijk­
dommen onder de bodem van de
Noordelijke IJszee. En ook op andere
plaatsen halen landen en bedrijven
alles uit de kast om aardolie te
winnen.
WETENSCHAP
AANGEMOEDIGD DOOR DE OLIEPRIJS
De eerste aardolie die in 1859 in de
Amerikaanse staat Pennsylvania werd
gewonnen, kwam uit een put van
21 meter diep. De olie op dit soort een­
voudige plekken is al lang en breed op.
Vooral door de komst van de auto heeft
de zoektocht naar olie een enorme
vlucht genomen. Nu er steeds minder
aardolie op eenvoudige plekken te win­
nen is, moeten oliebedrijven vindingrijk
zijn. Er zijn ruwweg drie manieren om
de winbare olievoorraad verder uit te
breiden. Oliebedrijven onderzoeken
moeilijk toegankelijke gebieden, ze
passen nieuwe boortechnieken toe en
ze halen olie uit bronnen die eerder
niet rendabel waren. Dit is mogelijk
geworden doordat de olieprijzen
sinds het begin van deze eeuw vrijwel
onophoudelijk stijgen, onder andere
door de snelle groei van de economieën
van China en India.
OP ZOEK NAAR OLIE
Oliebedrijven boren niet in het wilde
weg naar olie. Eerst willen ze weten
waar ze een goede kans maken om
een flinke hoeveelheid winbare olie te
vinden. Daarvoor doen ze een beroep op
de geofysica, de wetenschap die natuur­
kundige verschijnselen in de aarde
bestudeert. Vanaf honderd kilometer
hoogte maken satellieten gedetailleerde
foto’s van het aardoppervlak. Geofysici
analyseren de opnamen en zoeken naar
de drie gesteentelagen die kunnen
wijzen op de aanwezigheid van aardolie.
Moedergesteente is het gesteente dat
aan de wieg stond van het ontstaan van
WETENSCHAP
Waarschijnlijkheid van ten minste één olie- en/of gasveld met
winbare voorraden groter dan 50 miljoen vaten, schattingen
2008 in % (Bron: USGS)
100
50-99
30-49
R
ZEE VAN
rk
E
oo
dp
B
L
N
D
Ë
I
R
A
KARAZEE
Moermansk
BARENTSZ-
S
or
I
S
m
IJSZ E E
ZEE
ALASKA
(VS)
GROENLAND-
ZWEDEN
GROENLAND
(DENEMARKEN)
BEAUFORT-
BAFFINBAAI
ZEE
NOORSE ZEE
ZEE
g
TSJOEKTSJEN-
ZEE
v r Noordpool
u
so
NO O R D E LIJK E
d
SPITSBERGEN
(NOORWEGEN) NOORWEGEN
o
no
BERING-
l
ZEE
Lo
STRAAT
BERING
FINLAND
an
ZEE
OOST-SIBERISCHE
500 km
<10
La p
No
U
el
lc
i
OCHOTSK
10-29
0
I JSL A ND
AT L A N T I S C H E
OCEAAN
Gebieden bewoond door:
Inuit / Yupik Eskimo’s
Sami
(Bron: Noors Poolinstituut)
Bron 2
C
A
N
A
HUDSONBAAI
D
A
afgesproken nationale
offshore grenzen
200-mijlszone
(Bron: IBRU Universiteit
van Durham)
Vermoedelijke olie­ en gasreserves in het noordpoolgebied.
aardolie. Steenkool bijvoorbeeld. Het
reservoirgesteente is de laag die aardolie
kan bevatten. Dat moet dus een poreuze
laag zijn. En om aardolie vast te houden
is daarboven een ondoordringbare
laag afsluitingsgesteente nodig. Olie is
immers lichter dan water en daardoor
stijgt het tot het niet meer verder kan.
LUISTER NAAR DE ONDERGROND
Na het analyseren van de satellietbeelden
is het tijd voor de seismologie, ook
een tak van de geofysica. Seismologen
wekken geluidsgolven op en analyseren
de snelheden waarmee deze door de
ondergrond bewegen. Voor elk gesteente
is die snelheid anders. Op deze manier
kunnen geofysici een profiel maken van
de ondergrond of van de zeebodem.
Om een idee te geven: in graniet is de
snelheid ongeveer vijfduizend meter per
seconde en in zout zesduizend meter
per seconde.
Wijst het seismologisch onderzoek op de
mogelijke aanwezigheid van voldoende
aardolie, dan volgen er proefboringen.
Zo’n boring kost veel tijd en geld. Je
kunt nou eenmaal geen proefboring
doen zonder een boorinstallatie neer
te zetten. Als het lukt om bij de olie te
komen, is de olie technisch winbaar.
Maar de olie is pas economisch winbaar
als de kosten ook opwegen tegen de
baten. Er moet dus voldoende olie zijn.
BOREN EN WINNEN
Boringen vinden plaats met boortorens.
Gebeurt de boring op zee, dan staat de
boortoren op een booreiland. Boven in
de toren hangt de aandrijving. Hieraan
worden boorstangen bevestigd tot de
bodem is bereikt. De boorstang is een
holle buis. De stang drijft de boorkop
aan en pompt boorvloeistof omlaag
om de druk en temperatuur op peil te
houden. Langs de buitenkant wordt
het vrijgekomen gruis afgevoerd. De
boorkop zelf bestaat uit roterende stalen
of diamanten beitels, al naar gelang het
gesteente waarin geboord wordt.
Meestal zijn er meerdere proefboringen
nodig voor een geschikt aardolieveld
wordt gevonden. Als de gevonden olie
economisch winbaar is, worden er
productieputten geboord. In het begin
komt de olie vanzelf naar boven doordat
er druk op staat van grondwater en gas.
Wanneer die druk te laag wordt, injecteert
het oliebedrijf water, stoom of CO2 in de
grond om de olie naar boven te duwen.
27
28
HOOFDSTUK 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
OLIE ONDER HET IJS
In het noordpoolgebied is waarschijnlijk
een grote hoeveelheid olie, gas en
mineralen te winnen. Toch is dit gebied
lange tijd ongerept gebleven. Maar daar
komt in hoog tempo verandering in. Het
smeltende ijs maakt het gebied beter
toegankelijk. De hoge olieprijzen en de
grote vraag van opkomende economieën
maken oliewinning een stuk lucratiever.
De vraag is nu: van wie is de Noordpool?
De aangrenzende landen Rusland,
Canada, de Verenigde Staten, Noorwegen
en Denemarken bezitten in elk geval
allemaal een deel, al zijn de grenzen
nog niet vastgelegd. Andere aangren­
zende landen proberen via de Arctische
Raad hun invloed uit te oefenen.
WETENSCHAP
4 Aardgas wordt gescheiden van
olie en water en dient voor een
deel als brandstof in de
warmtekrachtcentrale.
1 Stoom
2 Door toevoeging van stoom
wordt de olie warm en daardoor
vloeibaar gemaakt.
3 De vloeibare olie gaat door het
poreuze gesteente naar beneden
en wordt opgepompt door
hoogrendementspompen.
olie
olie
stoom ± 200 °C
water
aardgas
aardgas
PROEFBORINGEN EN BEZWAREN
In de Petsjorazee is Rusland al met
proefboringen bezig. Milieuactivisten
zijn hier fel op tegen. Niet alleen omdat
er bedreigde diersoorten leven. Volgens
hen zijn olieboringen in het noord­
poolgebied ook een stuk gevaarlijker
dan op andere plaatsen. Als er olie lekt,
duurt het veel langer voor er hulp is.
Bovendien breekt de gelekte olie onder
koude omstandigheden veel langzamer
af en is de milieuschade dus veel groter.
Dezelfde bezwaren hebben zij tegen
Amerikaanse boringen in de Beaufortzee
en Tsjoektsjenzee ten noorden en
noordwesten van Alaska.
NIEUWE TECHNIEKEN
Een andere manier om aan meer olie
te komen, is het gebruik van nieuwe
technieken. Zo is in 2011 het olieveld van
Schoonebeek nieuw leven ingeblazen,
nadat het vijftien jaar gesloten was
geweest. Horizontaal boren, hoog­
rendementspompen en stoominjectie
maken het mogelijk om olie naar boven
te halen die eerder niet rendabel te
winnen was (zie bron 3). Tussen 1947
en 1996 zijn hier ongeveer 250 miljoen
vaten olie opgepompt.
Naar verwachting kan de Nederlandse
Aardoliemaatschappij tot 2035 nog
eens 100 tot 120 miljoen vaten olie
produceren.
Bron 3
Nieuwe technieken maken het mogelijk nog veel meer olie te winnen uit
de bodem van Schoonebeek.
KLEISTEEN KRAKEN
Extra olie produceren met nieuwe tech­
nieken is een aantrekkelijk vooruitzicht,
omdat het Nederland minder afhankelijk
maakt van andere olieproducerende
landen. Dit argument speelt ook een rol
bij de winning van aardgas en aardolie
uit schalie (kleisteenlagen). Anders
dan zandsteen is dit gesteente niet
poreus. De olie en het gas zitten hier
dus nog in het moedergesteente, wat
het een stuk moeilijker maakt om het te
winnen. Daarom wordt deze schalielaag
‘gekraakt’ door er onder hoge druk
water en zand in te pompen. Deze
techniek staat bekend als fracking. In
het water zitten chemicaliën die onder
andere het zand helpen in de scheurtjes
door te dringen. De zandkorrels zorgen
ervoor dat de ontstane ruimtes in het
gesteente openblijven zodat de olie en
het gas opgepompt kunnen worden.
Tegenstanders van fracking vrezen dat
de gebruikte chemicaliën in de bodem
en het drinkwater terechtkomen en deze
vervuilen.
OLIE IN STEEN
Behalve andere locaties en andere
technieken kun je ook nog kijken naar
andere bronnen om aan meer olie te
komen. We hebben het dan vooral over
dagbouw: winning aan het aardopper­
vlak. In Estland gebeurt dat bijvoorbeeld
bij olieschalie. Dat is wat anders dan
schalieolie. Het is een gesteente dat
aan het oppervlak wordt gewonnen. Je
kunt het net als steenkool gebruiken als
brandstof voor een elektriciteitscentrale.
Daarbij blijft bijna de helft als afval
over. Je kunt het ook verhitten, zodat
er olie uit komt. Dit proces kost veel
energie en heeft een veel hogere
CO2­uitstoot dan de bekende fossiele
brandstoffen.
OLIE IN ZAND
Teerzand is deels vergelijkbaar met
olieschalie. Het is een mix van zand,
klei, water en teer. Dat teer (of bitumen)
is oliehoudend. Omdat het zo dik is, is
het een stuk moeilijker te winnen dan
vloeibare olie. Oliebedrijven graven het
WETENSCHAP
zand af en verhitten het om de olie
uit het zand te halen. Als het teerzand
dieper ligt, moet het met hete stoom
zachter worden gemaakt, zodat je het
kunt oppompen. Daarna moet de olie
nog wel gezuiverd worden. Op die
manier is tot 90% van het bitumen uit
het teerzand te winnen.
Een groot deel van de teerzanden op
aarde ligt in Alberta, Canada. De totaal
bekende wereldvoorraad aan teerzand
is groter dan de ‘gewone’ olievoorraad.
De winning is alleen erg ingrijpend voor
het milieu. Grote stukken land worden
ontgonnen, bossen worden gekapt, het
afval is giftig en er is veel water voor
nodig. Tel daar de anderhalf keer zo
hoge CO2­uitstoot bij en je begrijpt de
bezwaren van de milieubeweging.
Opdrachten
1 Verklaar de benaming van deze gesteentes.
a Moedergesteente.
b Reservoirgesteente.
c Afsluitingsgesteente.
2
Onder het noordpoolgebied verstaan we het gebied ten noorden van de
noordpoolcirkel.
a Lees het tekstblok ‘Proefboringen en bezwaren’. Zet de in de tekst
genoemde wateren op volgorde van zuid naar noord.
b Welke van de bij vraag 2a genoemde wateren liggen in het noordpool­
gebied?
3 Geef twee redenen waarom de oliewinning in Schoonebeek in 1996 stopte.
4 Schrijf de voor­ en nadelen van oliewinning op de Noordpool, fracking,
olieschalie en teerzand op.
5 Lees de voor­ en nadelen van opdracht 4 nog een keer.
a Vanuit welke twee dimensies is oliewinning aantrekkelijk? Licht je
antwoord toe.
b Vanuit welke twee dimensies is oliewinning minder aantrekkelijk?
Licht je antwoord toe.
c Bedenk een economisch argument tegen oliewinning op de Noordpool.
WERKBLAD 1.7
29
30
HOOFDSTUK 1
thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN
HOOFDLIJNEN & BEGRIPPEN
Hoofdlijnen
ENERGIE
Natuurlijke hulpbronnen zijn stoffen
en krachten in de natuur die we
winnen om economisch te gebruiken.
Energiebronnen bijvoorbeeld,
zoals aardolie, wind, steenkool en
zonne­energie. We onderscheiden
hernieuwbare en niet­hernieuwbare
hulpbronnen. Hernieuwbare bronnen
raken nooit op. Denk aan waterkracht,
windenergie, kernenergie en biomassa.
Niet­hernieuwbare bronnen zijn ein­
dig. Ze worden niet of heel langzaam
aangevuld. Fossiele brandstoffen zijn
niet­hernieuwbaar. Het zijn organische
resten die in miljoenen jaren onder
invloed van druk en warmte zijn
samengeperst. Zo ontstaat aardolie,
aardgas en – bij inkoling – steenkool.
WATER
Water is een onmisbare natuurlijke
hulpbron. We hebben het nodig om te
drinken, koken en wassen. Dit noem
je direct waterverbruik. Maar ook bij
het maken van kleren, voedsel en
apparaten is water nodig. Dat noem je
indirect waterverbruik. Tel al dit water
bij elkaar op en je hebt de watervoet­
afdruk van een mens, land of bedrijf.
Veel water komt uit aquifers: water­
houdende grondlagen. De waterafvoer
en ­aanvoer in een gebied is meestal
niet gelijk. De verhouding tussen die
twee drukken we uit in de water­
balans. Is de waterbalans negatief,
dan kan er sprake zijn van verdroging.
Andere problemen zijn vervuiling en
verzilting. Bij verzilting blijft er te veel
zout achter in de grond. Drainage kan
dit verhelpen.
GESTEENTES
Ook uit mineralen worden nuttige
stoffen gewonnen. Zo’n nuttig mineraal
noem je een delfstof en het gesteente
waar het in zit een erts. IJzererts bevat
bijvoorbeeld de delfstof ijzer. Ge­
steentes en dus ook ertsen vinden hun
oorsprong in de gesteentekringloop:
stollend magma vormt stollingsge­
steentes. Door erosie en sedimentatie
ontstaat daaruit sedimentgesteente.
Als deze onder andere sedimenten
terechtkomen, ontstaat door druk en
hitte metamorf gesteente, wat diep
in de aarde weer kan veranderen in
magma. De cirkel is rond.
De ertsen zijn ongelijk verdeeld over
de wereld en zijn dus een belangrijk
handelsproduct. Dat geldt zeker voor
de zeldzame aardmetalen, al zijn deze
eerder moeilijk te winnen dan moeilijk
te vinden.
AARDRIJKSKUNDIGE DIMENSIES
In de geografie kun je verschijnselen
vanuit vier verschillende dimensies
bekijken. Bij de natuurlijke dimensie
draait het vooral om klimaat, planten­
groei, bodem, water, milieu, enzovoort.
Bij de economische dimensie gaat het
om de verdeling van welvaart. Denk
aan bnp, werkgelegenheid, export en
de relaties tussen centrum en periferie.
De politieke dimensie draait om
tegengestelde belangen van groepen
burgers, ruimtelijke conflicten en de
rol van overheden en landen. Bij de
culturele dimensie gaat het om de
manier waarop mensen samenleven,
wat mensen belangrijk vinden in het
leven: religie, waarden en normen.
CHINA IN AFRIKA
De opkomst van Zuidoost­Azië en later
China heeft grote gevolgen gehad voor
Afrika. Het westen verplaatste zijn
aandacht van het zorgenkindje Afrika
naar het groeiwonder Azië. China op
zijn beurt had grondstoffen nodig om
steden, industrie en infrastructuur
mee op te bouwen en haalt die uit
Afrika. Doordat het meer grondstoffen
gebruikt, groeit de ecologische voet­
afdruk van China, al is die van landen
als Dubai en de Verenigde Staten nog
altijd vele malen groter.
Anders dan het westen bemoeit China
zich niet met mensenrechten, milieu
en politiek van zijn handelspartners.
Afrika is blij met de Chinese investe­
ringen en steunt China in de Verenigde
Naties. Toch beschuldigen sommigen
China van neokolonialisme, onder
meer omdat het vooral aan zichzelf zou
denken en lokale Afrikaanse bedrijven
wegconcurreert. Wanneer geografische
factoren op deze manier invloed
hebben op de politiek, hebben we het
over geopolitiek.
AARDOLIEWINNING
Om aardolie te vinden, zoeken
geofysici op satellietfoto’s naar lagen
met reservoirgesteentes die mogelijk
olie bevatten. Seismologen helpen
de gesteentes te identificeren door
geluidsgolven. Op kansrijke plaatsen
doen oliebedrijven proefboringen en
bij succes (technische winbaarheid) en
voldoende olie (economische winbaar­
heid) gaan ze hier oliewinnen.
Door de stijgende olieprijzen en de
slinkende olievoorraad moeten de
oliebedrijven steeds inventiever zijn.
31
Ze zoeken op andere plaatsen (zoals
het noordpoolgebied), met andere
technieken (zoals fracking, om dichte
gesteentes poreus te maken) en in
andere bronnen (zoals teerzand,
olieschalie en andere vormen van
dagbouw). Al deze methoden roepen
verzet op, omdat ze op diverse manieren
belastend en bedreigend zijn voor het
milieu.
Begrippen
aquifer
Waterhoudende laag in de ondergrond.
biomassa
Verzamelnaam van allerlei biologisch
materiaal dat kan worden gebruikt als
energiebron.
dagbouw
Mijnbouw waarbij delfstoffen aan de
oppervlakte worden afgegraven.
delfstof
Nuttige stof die uit de aarde wordt
gehaald, zoals aardolie, ijzererts of
zand.
drainage
Afvoer van het teveel aan water,
meestal met buizen onder de grond.
ecologische voetafdruk
Manier om het gebruik van natuurlijke
hulpbronnen te meten, uitgedrukt in
hectares aardoppervlak per persoon
per jaar.
economisch winbaar
Een delfstof is economisch winbaar
als de kosten van de winning terug te
verdienen zijn.
energiebron
Iets wat energie levert en dus
beweging of warmte veroorzaakt.
erts
Gesteente dat voor de mens nuttige
mineralen bevat.
fossiele brandstof
Brandstof zoals steenkool, aardgas en
aardolie, die in de loop van miljoenen
jaren is ontstaan uit afgestorven
planten en dieren.
neokolonialisme
De situatie waarin arme landen nog
steeds afhankelijk zijn van rijke
landen, terwijl ze niet meer door de
rijke landen worden bestuurd.
fracking
Techniek om aardolie of aardgas
te winnen, door met water en
chemicaliën breuken in ondergronds
gesteente te maken.
niet-hernieuwbare hulpbron
Hulpbron die op kan raken, zoals
aardolie.
geofysica
Wetenschap die natuurkundige
verschijnselen in de aarde bestudeert.
reservoirgesteente
Poreuze gesteentelaag waarvan de
holten water, gas of aardolie kunnen
bevatten mits een ondoordringbare
laag het reservoirgesteente afdekt.
geopolitiek
Rivaliteit en samenwerking tussen
landen, die voortkomt uit economisch
eigenbelang.
technisch winbaar
Een delfstof is technisch winbaar als
het technisch mogelijk is de stof te
winnen.
hernieuwbare hulpbron
Hulpbron die nooit op zal raken, zoals
zon, wind, water en biomassa.
teerzand
Afzetting van zand, klei en water
gemengd met aardolie in vaste vorm.
inkoling
Omzetting van organisch materiaal
naar pure koolstof.
waterbalans
Verhouding tussen toevoer en afvoer
van zoet water in een gebied.
mineraal
Een chemische verbinding van
elementen die in de natuur
voorkomen.
watervoetafdruk
Al het directe of indirecte
waterverbruik van een land, bedrijf of
individu in een jaar.
natuurlijke hulpbronnen
Alle stoffen of krachten in de natuur
die van economisch nut kunnen zijn.
zeldzame aardmetalen
Groep van zeventien metalen die
niet schaars zijn, maar in zulke
kleine concentraties of zo verspreid
voorkomen dat winning kostbaar is.
Download