Humboldt AARDRIJKSKUNDE VOOR DE ONDERBOUW 3 VWO GYM • LEEROPDRACHTENBOEK 3 Inhoud Hoofdstuk 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 3 5 Hoofdstuk 8 12 15 18 21 24 26 30 Klimaatveranderingen Lucht- en oceaanstromen Natuurlijke schommelingen De invloed van de mens Weerkaarten Inuit in Canada en Alaska Smeltend ijs Klimaatonderzoek Hoofdlijnen & begrippen Hoofdstuk 5.1 5.2 5.3 5.4 Natuurlijke hulpbronnen Energiebronnen Water als hulpbron Mineralen, gesteentes en ertsen Verschillende dimensies China in Afrika Natuurlijke hulpbronnen in Nederland Aardolie winnen Hoofdlijnen & begrippen Hoofdstuk 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 1 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 Midden-Oosten Natuurlijke hulpbronnen Cultuur Klimaatveranderingen Globalisering Hoofdlijnen & begrippen 114 117 120 123 126 Trefwoordenlijst 128 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 Cultuur en ruimte Cultuurgebieden Grenzen en identiteit Botsingen tussen culturen Geografische vragen en werkwijzen De Balkan Cultuurgebieden in Nederland Romeinen, Galliërs en Germanen Hoofdlijnen & begrippen Hoofdstuk 62 65 69 72 75 78 80 84 2 4 34 37 41 44 48 51 53 57 Globalisering Wordt de wereld kleiner? De wereldeconomie Globalisering: een goede zaak? Thematische kaarten De Filipijnen Globalisering in winkelstraten Tegenbewegingen Hoofdlijnen & begrippen 88 91 94 97 100 103 105 109 4 Aan de slag met Humboldt Alexander von Humboldt Ontdekkingen doe je alleen als je durft af te wijken van de gebaande paden. Zoals Alexander von Humboldt dat zo’n twee eeuwen geleden deed. Onze methode aardrijkskunde is dan ook met enige trots naar deze avontuurlijke geograaf vernoemd. Want ook met Humboldt van Malmberg kun je je grenzen gaan verleggen. Digitaal en leeropdrachtenboek Met Humboldt kun je volledig digitaal werken. Alle teksten, bronnen en opdrachten vind je op de methodesite www.humboldt-online.nl. Maar het is ook heel handig om de methodesite te combineren met dit leeropdrachtenboek. Ook in het leeropdrachtenboek staan teksten en bronnen. Bij elke paragraaf vind je tevens een paar opdrachten. Deze opdrachten kun je maken met de teksten en bronnen uit het leeropdrachtenboek. Maar soms moet je bij deze opdrachten ook de atlas gebruiken. Deze opdrachten herken je aan . Je gebruikt de Grote Bosatlas 54e editie. Soms staat er tussen blokhaken ook een verwijzing naar de 53e editie. De overige opdrachten bij de paragraaf staan op de werkbladen. Bij deze opdrachten moet je vaak gebruikmaken van de methodesite. Daar vind je de bronnen die je nodig hebt om de laatste opdrachten van de paragraaf te maken. Waar vind je wat? Een paragraaf in Humboldt bestaat uit tekst, bronnen en opdrachten. Voor een willekeurige paragraaf hebben we op een rijtje gezet waar je deze onderdelen kunt vinden. WAAR? tekst WAT? bron 1 t/m 3 bron 4 t/m 6 opdracht 1 t/m 4 opdracht 5 t/m 8 methodesite boek werkbladen √ √ √ √ √ √ √ X √ X X X X √ √ 5 Soorten paragrafen Een hoofdstuk in Humboldt bestaat uit verschillende soorten paragrafen. Theorie In deze paragrafen behandelen we de belangrijkste geografische theorieën, regels en begrippen. Vaardigheden Je oefent geografische vaardigheden en leert op een geografische manier naar de wereld te kijken. Regio Wat je geleerd hebt in de theorie- en vaardighedenparagrafen, pas je toe op een gebied. Practicum In het practicum ga je aan de slag met een onderzoek, veldwerk of natuurwetenschappelijk proefje. Wetenschap Deze paragraaf gaat over een complex vraagstuk of een spannend verschijnsel uit de geografie of uit een andere wetenschap. Hoofdlijnen & begrippen Elk hoofdstuk eindigt met de hoofdlijnen en een begrippenlijst. In de hoofdlijnen kun je de rode draad door het hoofdstuk nog eens nalezen. We wensen je veel plezier toe met het vak aardrijkskunde. En we hopen dat je net als Alexander von Humboldt veel nieuwe dingen over onze aarde zult ontdekken. De samenstellers HOOFDSTUK 1 8 HOOFDSTUK 1 1. 1 Bron 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN THEORIE Xxx Energiebronnen Fans bij een filmpremière. Zonder natuurlijke hulpbronnen geen smartphones en geen films. Je smartphone loopt op dode planten en dieren. Steek de oplader in het stop­ contact en een stroom van elektronen laadt de batterij op. Die stroom komt via kabels en verschillende tussen­ stations van de elektriciteitscentrale. Daar zet een generator de draaiing van een turbine om in elektriciteit. Die turbine wordt aangedreven door de stoom in een enorme ketel met kokend water. Dat water wordt meestal nog verwarmd door verbranding van steen­ kool, gas of biomassa: dode planten en dieren dus. NATUURLIJKE HULPBRONNEN Dit hoofdstuk gaat over natuurlijke hulpbronnen. Dat zijn stoffen die in de natuur voorkomen en die economisch rendabel te maken zijn, zoals water, hout, rubber en ijzererts. Maar ook aardolie, wind en uranium. Het zijn allemaal dingen die mensen gebruiken om hun leven gemakkelijker te maken. Bijvoorbeeld door het te drinken, er dingen van te bouwen of er energie mee te maken. Deze eerste paragraaf gaat over energiebronnen. Denk aan aardgas, steenkool, wind en zon. Alles waar je energie mee kunt maken. Energiebronnen als steenkool, aardolie en aardgas zijn ontstaan uit resten van planten en dieren. We noemen ze daarom fossiele brandstoffen. HOE FOSSIELE BRANDSTOFFEN ONTSTAAN Steenkool, aardolie en aardgas zijn al tientallen jaren de belangrijkste bronnen van energie. De meeste voertuigen en elektriciteitscentrales lopen erop. Deze fossiele brandstoffen zijn voor een groot deel ontstaan tijdens het Carboon, zo’n 300 tot 360 miljoen jaar geleden. Rond de evenaar waren toen grote moerassen en weelderige tropische bossen. – Steenkool is ontstaan in moerassen. Dode bomen en planten kwamen onder water te liggen. In de loop van de tijd ontstond een steeds dikkere laag plantenresten in het zuurstofarme water, waardoor het heel langzaam verteerde. Later sloten sedimentlagen de plantenresten helemaal af van de buitenlucht, waardoor ze niet konden wegrotten. In miljoenen jaren tijd werden de resten onder grote druk en hoge temperatuur steeds verder samengeperst. Tijdens dit proces van inkoling ontstond eerst bruinkool en vervolgens steenkool. Een energiebron van koolstof, dus vol energie. THEORIE planten water moeras on d oo rdr ing ba do de 100 tot 400 miljoen jaar geleden re laa g re ba ing r d or do on pla nte n 100 miljoen jaar geleden ste en koo o ko en ste lw g laa l inn ing nu Bron 2 De verschillende fasen in het ontstaan van steenkool. – Aardolie is ontstaan in ondiepe zeeën. Zodra algen, plankton en andere organismen doodgingen, zakten ze naar de zeebodem. Ook daar zorgden sedimentlagen ervoor dat dit organische materiaal niet kon wegrotten. De lagen werden steeds dikker, waardoor de druk en dus de temperatuur steeds hoger werd. Miljoenen jaren lang kon door een ondoordringbare laag de olie niet ontsnappen uit het poreuze gesteente. – Bij de vorming van steenkool en aardolie wordt aardgas (methaan) uit het organische materiaal geperst. Als zich boven het organische materiaal een ondoordringbare laag bevindt, met daaronder een laag poreus reservoirgesteente, blijft het gas in de holtes van die laag gevangen. Totdat de laag erboven doorbroken wordt, door een boortoren bijvoorbeeld. ONEERLIJK VERDEELD Voor het ontstaan van fossiele brand­ stoffen moet dus aan verschillende voorwaarden worden voldaan. Daardoor is het logisch dat aardolie, aardgas en steenkool niet gelijk over de wereld verdeeld zijn. Meer dan de helft van de bekende aardolievoorraad bevindt zich in het Midden­Oosten. Bij het ontstaan van die aardolie is ook veel aardgas vrijgekomen, dus ook dat vind je daar veel. Andere landen met veel aardgas zijn Rusland, maar bijvoorbeeld ook Noorwegen en Nederland. Waarom zijn landen als Saudi­Arabië, Iran en Irak nou zo rijk aan aardolie en aardgas? Waar nu het Midden­Oosten ligt, lag lang geleden de Tethysoceaan, die de oercontinenten Gondwana en Laurazië scheidde. Deze oceaan barstte van het leven. De dode zeediertjes en ­planten zonken naar de bodem en in miljoenen jaren vormden ze samen de grootste olie­ en gasvoorraad op aarde. ENERGIESTROMEN Tien landen in het Midden­Oosten die samen 3,4% van het aardoppervlak beslaan, bezitten 60% van de bekende aardolievoorraden op aarde en 41% van de gasvoorraden. Dit betekent dat veel landen voor een groot deel van hun fossiele brandstoffen afhankelijk zijn van het Midden­Oosten. Landen als China, Japan en de Verenigde Staten importeren grote hoeveelheden aardolie uit Saudi­Arabië en omringende landen. Maar er zijn ook landen die prima voor zichzelf kunnen zorgen. Rusland, Nigeria en Venezuela bijvoorbeeld. Hoeveel olie, gas of steenkool een land importeert, hangt niet alleen af van zijn eigen reserves, maar ook van de behoefte aan energie. Bewoners van centrumlanden verbruiken veel meer energie dan die van landen in de periferie. 9 10 HOOFDSTUK 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN THEORIE Rusland Noorwegen Azerbeidzjan Kazachstan Canada Verenigde Staten Irak Iran Mexico Colombia Algerije Libië Venezuela Sudan Saudi-Arabië Brazilië Bron 3 Vietnam Maleisië Koeweit Egypte Nigeria Ecuador China India Qatar Verenigde Arabische Emiraten Angola Verdeling van olievoorraden op basis van gegevens in 2005. Hoe groter het land is weergegeven, hoe groter de olievoorraad. NIET ONUITPUTTELIJK De voorraden fossiele brandstoffen zijn het resultaat van een proces dat zich in tientallen miljoenen jaren heeft voltrok­ ken. Sinds de industriële revolutie zijn we bezig die energievoorraad er in rap tempo doorheen te jagen. Volgens de laatste schattingen is het goed mogelijk dat jij nog meemaakt dat de voorraad winbare aardolie helemaal opraakt. Ook de voorraden gas en steenkool zijn eindig. Maar fossiele brandstoffen hebben ook andere nadelen. ANDERE NADELEN Verbranding van fossiele brandstoffen zorgt voor luchtvervuiling. Dat is slecht voor het milieu en de volksgezondheid. Ook komt er veel extra koolstofdioxide (CO2) in de atmosfeer, wat bijdraagt aan het versterkt broeikaseffect (meer daarover lees je in hoofdstuk 3). Meer CO2 in de atmosfeer leidt tot een gemid­ delde temperatuurstijging op aarde. Een heel ander probleem is van meer politieke en strategische aard. Landen die voor hun energievoorziening afhankelijk zijn van andere landen, zijn kwetsbaar. Exporterende landen kunnen eenvoudig de gaskraan of oliepijpleiding dichtdraaien om macht uit te oefenen op importerende landen. Het is niet voor niets dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten graag vrienden blijven met Saudi­Arabië. Om maar een voorbeeld te noemen. beeld het weer. De ideale energiebron bestaat niet. Daarom gebruiken we een mix van energiebronnen. Veranderende inzichten, technologieën en voorraden hebben invloed op de samenstelling van deze mix. ALTERNATIEVE ENERGIEBRONNEN Bijna alle energiebronnen maken elektri­ citeit door een turbine te laten draaien. Dat kan direct (via wind of water) of indirect: door warmte te produceren om stoom te maken die de turbine aandrijft. Fossiele brandstoffen zijn een vorm van niet-hernieuwbare hulpbronnen. De grote nadelen zijn reden genoeg om meer in hernieuwbare hulpbronnen te investeren, energiebronnen waarvan de voorraad (bijna) onuitputtelijk is. Helaas hebben ook deze energiebronnen allemaal weer hun eigen nadelen. Wind is een onuitputtelijke en schone energiebron. Het maken van wind­ turbines is duur en veroorzaakt uitstoot van CO2, maar als ze eenmaal staan, komen er geen broeikasgassen meer vrij. Een nadeel van windenergie is dat het soms te hard of te zacht waait om energie te produceren. Bovendien willen de meeste mensen liever geen windturbine in de buurt van hun huis. DE IDEALE ENERGIEBRON De ideale energiebron moet aan veel eisen voldoen. Hij moet betaalbaar zijn, hernieuwbaar, schoon en veilig. En als het even kan ook nog betrouwbaar, dat wil zeggen dat hij voortdurend beschik­ baar is en niet afhankelijk van bijvoor­ Zonne-energie wordt zonder stoom of turbine gemaakt. Panelen met zonne­ cellen vangen de energie van zonnestralen op en zetten deze om in elektriciteit. Het winnen van zonne­energie is nog relatief duur en inefficiënt. Moderne zonnecellen benutten nog geen 20% van het zonlicht dat erop valt. Dat het in Nederland vaak bewolkt is, is nauwelijks een probleem voor het opwekken van zonne­energie. THEORIE Waterkracht is een schone en betrouw­ bare energiebron. Als er voldoende water in een stuwmeer zit, kun je de energie gebruiken wanneer je maar wilt. De bouw van een waterkrachtcentrale is duur, maar als hij eenmaal staat, kun je heel goedkoop stroom produceren. De komst van een stuwdam heeft vaak wel ingrijpende gevolgen voor omwonen­ den, natuur en landschap. Geothermische energie maakt gebruik van warmte die in de aarde zit. Zit de warmte diep, zoals in Nederland, dan is deze vooral bruikbaar als verwarming. Zit de warmte dicht onder het aard­ oppervlak, zoals in IJsland, dan kun je er ook elektriciteit van maken. Kernenergie houdt de kern van atomen bij elkaar. Als je de atomen splijt, komt de kernenergie vrij. Met deze energie kun je stoom produceren die de turbine van een elektriciteitscentrale aandrijft. Bij de productie van kernenergie komt bijna geen CO2 vrij en de grondstof, uranium, komt op veel plaatsen voor. De grootste nadelen zijn dat kernafval nog duizenden jaren radioactief blijft en dat ongelukken met kerncentrales grote gevolgen kunnen hebben voor mens en milieu. Opdrachten 1 a Wat zijn natuurlijke hulpbronnen? A Uranium. B Lava. C Graan. D Beton. E Plankton. b Geef twee argumenten waarom iets geen natuurlijke hulpbron is. 2 Bekijk bron 2. Wat zou er in deze bron anders zijn als het over aardolie ging? 3 Bekijk bron 3. a Schrijf de namen op van drie landen waarnaar het Midden­Oosten vooral aardolie zal exporteren. b Waarom denk je dat? c Noem drie landen waarnaar het Midden­Oosten waarschijnlijk geen aardolie zal exporteren. d Waarom denk je dat? 4 a b c d Bekijk de kaartbladen ‘De wereld – Energie/Mijnbouw’. Welke regio exporteert de meeste aardolie en aardgas? Welke twee regio’s importeren de meeste aardolie en aardgas? Op welk halfrond zijn de meeste fossiele brandstoffen te vinden? Desondanks gaan bijna geen pijlen naar het andere halfrond. Verklaar dit. 5 Verklaar de aanduiding Carboon voor de periode waarin veel steenkool is ontstaan. Zoek zo nodig eerst het Engelse woord ‘carbon’ op. WERKBLAD 1.1 Biomassa bestaat uit bijvoorbeeld hout, mest en gft­afval (groente­, fruit­ en tuinafval). In biomassa zit net als in fossiele brandstoffen energie opgeslagen. Die kun je benutten door de biomassa te verbranden. Biomassa is goedkoop en kun je gewoon meestoken in kolencentrales. Het nadeel is dat er CO2 vrijkomt bij de verbranding en dat in sommige landen regenwoud wordt gekapt om biogewassen zoals vingergras en purgeernoot te verbouwen. verbrandingsgassen schoorsteen turbine stoom brandstof lucht Bron 4 verhitting elektriciteit De meeste energiebronnen worden op deze manier in elektriciteit omgezet. 11 12 HOOFDSTUK 1 1. 2 Bron 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN THEORIE Xxx als hulpbron Water Het water dat je in een jaar verbruikt, is vrijwel genoeg om een Olympisch zwembad mee te vullen. Een Olympisch zwembad is vijftig meter lang, vijfentwintig meter breed en minstens twee meter diep. Zwem eens naar het midden en kijk om je heen: je bent omringd door 2,5 miljoen liter water. Dat is maar iets meer dan je gemiddeld in een jaar gebruikt. Door water te drinken, te douchen, te koken... Maar ook door brood te eten, T­shirts te kopen en elektriciteit te gebruiken. Bij de productie van al deze dingen is water nodig. Veel water. Zo veel dat we in Nederland per jaar bijna zeventien miljoen zwembaden vol water gebruiken met z’n allen. DE WATERVOETAFDRUK Het totale waterverbruik van een individu, land of bedrijf noemen we ook wel de watervoetafdruk. Om deze te berekenen, tel je al het zoete water dat je in een jaar verbruikt bij elkaar op. Allereerst water dat je direct verbruikt, om te drinken en koken bijvoorbeeld. Dit huishoudelijke water is 2% van de Nederlandse watervoetafdruk. De overige 98% is water dat je indirect verbruikt. Dat is water dat industrie en landbouw nodig hebben voor de productie van voeding, kleren, elektriciteit, enzovoort. Denk aan koelwater van fabrieken en elektriciteitscentrales, maar ook aan irrigatie van gewassen voor consumptie. Het water van al die producten bij elkaar vormt de watervoetafdruk. DUIZENDEN LITERS PER BIEFSTUK Om één kilo tomaten te kweken, is 180 liter water nodig. Een kilo tarwe kost 1.300 liter en een kilo rijst 3.400. Ook andere granen hebben een fikse watervoetafdruk. Producten waarvoor graan nodig is, hebben dus ook een grote watervoetafdruk. Denk aan brood, maar ook aan vlees. Een stier eet in zijn leven gemiddeld 1.300 kilo graan en 7.200 kilo ruwvoer, zoals hooi. Samen met zijn waterconsumptie kost een kilo biefstuk 15.000 liter water. Wil je dus bezuinigen op je watervoetafdruk, dan is het een goed idee om geen of minder vlees te eten. DE WATERBALANS Al dat water moet ergens vandaan komen. In bron 2 zie je dat water wordt aangevoerd door neerslag en rivieren, en opgepompt uit waterhoudende lagen (aquifers) in de bodem. Wanneer het uit diepe gesteentelagen komt, is het water niet hernieuwbaar: tot hier dringt regenwater niet door. Regenwater, rivierwater en ondiep grondwater worden wel steeds aangevuld. Dat water gebruiken we dus voor landbouw, industrie en huishouden. Maar een deel van het water stroomt naar de zee of verdwijnt door directe verdamping, of verdamping via planten. Tussen aanvoer en afvoer van water zit de opslag ervan. Meren en grondwatervoorraden zijn van groot belang als buffer voor tijden van droogte. De verhouding tussen wateraanvoer en ­afvoer in een gebied noemen we de waterbalans. HANDEL IN WATER Net als andere hulpbronnen, is ook zoet water niet gelijk over de wereld verdeeld. Meer dan een miljard mensen hebben geen toegang tot schoon drinkwater. Dit zijn vooral de armere bewoners van landen in de periferie. Door de productie van waterverslindende exportgewassen als cacao, katoen en rijst neemt het watertekort alleen maar toe. In bron 3 zie je de omvang van de import en export van water via vooral agrarische producten. Landen die op deze manier veel water importeren, vind je vooral in Europa en Noord­Afrika. India, Australië, Brazilië en Argentinië zijn landen die veel water indirect exporteren. THEORIE WATER IMPORTEREN Een groot deel van ons indirecte waterverbruik zit in producten die we importeren. De meeste aardbeien die bij ons ’s winters in de winkel liggen, zijn geteeld in Zuid­Spanje, een gebied dat regelmatig met droogte kampt. Om de aardbeien te verbouwen, is veel water nodig uit de delta van de Guadalquivir. Door Spaanse aardbeien te kopen, dragen wij dus bij aan het opdrogen van waterrijke natuurgebieden in Zuid­Spanje. Ook katoen halen we uit het buitenland. Voor de productie van één katoenen T­shirt is ongeveer 2.700 liter water nodig. Door zo’n shirt te kopen, importeer je dus indirect water uit katoenproducerende landen als China, India en de Verenigde Staten. De landen die indirect water exporteren, zijn lang niet altijd goed bedeeld met water. Een droge regio als Noord­Sudan is een belangrijke exporteur van sesam­ zaad, waar veel irrigatie voor nodig is. Sesamimporterende landen dragen dus bij aan het watertekort van Sudan. neerslag verdamping (transpiratie planten, oppervlakteverdamping) water in opslag instroom rivierwater uitstroom rivierwater oppervlaktewater bodemwater watergebruik – landbouw­ irrigatie – huishoudens – landbouw ondiep grondwater vernieuwbaar water niet­vernieuwbaar water grondwater uit diepe gesteentelagen Bron 2 De waterbalans is een combinatie van factoren die invloed hebben op de watervoorraad in een gebied. 0 1.800 km netto virtuele waterimport (in kubieke gigameter per jaar) -95 tot -35 -35 tot -15 -15 tot -5 –5 tot 0 0 tot 5 5 tot 10 10 tot 15 15 tot 115 Bron 3 Netto­import en ­export van water via agrarische en andere producten. De pijlen geven alleen de grootste stromen weer. 13 14 HOOFDSTUK 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN VERDROGING De totale hoeveelheid water op aarde blijft altijd gelijk. Het water kan zich hooguit op een andere plek in de waterkringloop bevinden. Tegelijkertijd groeit de wereldwijde watervoetafdruk wel. Ieder jaar komen er ongeveer 70 miljoen aardbewoners bij. Per saldo is er dus ieder jaar minder water per persoon beschikbaar, terwijl mensen wel meer water gaan gebruiken. Miljoenen mensen in opkomende economieën volgen het voorbeeld van de westerse consumptie­ maatschappij met al het directe en vooral indirecte waterverbruik dat daarbij hoort. Centrumlanden verbruiken immers veel meer water dan landen in de periferie. Ook de klimaatverandering heeft haar impact op de watervoorraad. Zie bijvoorbeeld de verwoestijning in Zuid­Spanje en California. VERZILTING Door de groeiende waterbehoefte komt het water in meren, rivieren en aquifers steeds lager te staan. Een lagere grond­ waterstand in kustgebieden betekent dat zout water kan infiltreren in het zoete grondwater. Daarnaast leidt ook irrigatie tot verzilting van de bodem, vooral in warme en droge gebieden. Door de grote verdamping blijven zouten uit het irrigatiewater achter in de bodem. Drainage kan dit verhelpen: door het water via buizen, greppels en sloten af te voeren, spoelen de zouten meteen weg. VERVUILING Naast verdroging en verzilting, is verontreiniging een probleem. Waterver­ vuiling vindt plaats bij fabrieken, maar bijvoorbeeld ook door uitspoeling van bestrijdingsmiddelen in de landbouw en metalen in het verkeer. Overheden proberen met regelgeving de vervuiling te beperken. In 2000 nam de EU bijvoor­ beeld een richtlijn aan die bepaalde dat het water in de lidstaten in 2015 ‘een goede chemische toestand en een goed ecologisch potentieel of een goede ecolo­ gische toestand’ moet hebben bereikt. In veel opkomende economieën is de regelgeving nog niet zo ver gevorderd. THEORIE Opdrachten 1 Geef aan of het gaat over direct of indirect waterverbruik. a b c d 2 Nederlandse tomaten. Spoelwater in het toilet. Mineraalwater uit Chaudfontaine. Energie van een waterkrachtcentrale in Maurik. Bekijk de grafiek ‘Waterbalans’ op een van de kaartbladen ‘Nederland – Klimaat’. a In welke maanden is er sprake van een neerslagtekort? b Verklaar dit neerslagtekort. c Waarom merken wij in Nederland niets van dit tekort? d Welk groot oppervlaktewater is de belangrijkste buffer van de Nederlandse waterbalans? 3 Waar of niet waar? a b c d Uit de waterkringloop kan geen water verdwijnen. De waterbalans is een soort waterkringloop. De waterbalans is een gesloten systeem. Je kunt een waterbalans maken op alle geografische schaalniveaus. 4 Bekijk het kaartblad ‘De aarde – Bodemdegradatie’. a Vanaf welke droogte­index komen bestaande woestijnen voor? b Wat kun je zeggen over de waterbalans van landen met een droogte­ index lager dan 1? c Bekijk de kaart ‘Bodemgebruik’ op een van de kaartbladen ‘Rusland en voormalige Sovjetrepublieken’. Welke gewassen worden geteeld ten zuiden van het Aralmeer? d Verklaar de verwoestijning rond het Aralmeer. 5 Bekijk het kaartblad ‘Spanje en Portugal’. a Bij welke rivier is verzilting een groot probleem? b Wat is de oorzaak van dit probleem? c Waarom is de verzilting juist hier een probleem en niet bij de andere Spaanse rivieren? d Welke technische oplossing kan de verzilting verminderen? WERKBLAD 1.2 THEORIE 1. 3 Bron 1 Mineralen, gesteentes en ertsen Monstertrucks vervoeren kopererts uit een mijn in Chili. ‘Koperdieven slaan toe op kermis’. ‘Rodin gestolen uit Singer Museum’. ‘Koperdiefstal legt treinverkeer plat’. Aan deze krantenkoppen kun je zien dat de koperprijzen de laatste jaren flink zijn gestegen. Koper is een goede geleider en populair als grondstof voor kabels, magneten en koelers. In een gemiddelde auto zit zeker twintig kilo koper, in vijftienhonderd kabels met een gezamenlijke lengte van ander­ halve kilometer. Koper wordt gewonnen in kopermijnen in bijvoor­ beeld Chili, de Verenigde Staten en Indonesië. Maar je kunt het ook bij de oud­ijzerhandelaar kopen. Daar brengen koperdieven het heen. ERTSEN EN DELFSTOFFEN Koper wordt gewonnen uit mineralen als chalcopyriet, azuriet en malachiet. Een mineraal is een chemische verbinding van elementen die in de natuur voorkomen. Natriumchloride (NaCl) is er ook een, je kent het beter als keukenzout. De meeste gesteentes bestaan uit een mengsel van mineralen. Als gesteentes voor de mens nuttige mineralen bevatten, noem je ze ertsen. Het nuttige mineraal zelf noemen we de delfstof. IJzererts bijvoorbeeld bevat de delfstof ijzer. Andere voorbeelden van delfstoffen zijn goud, uranium en lithium, een belangrijke grondstof voor oplaadbare batterijen. DE GESTEENTEKRINGLOOP Net als andere gesteentes zijn ertsen gevormd in de gesteentekringloop (bron 2). Als magma aan de oppervlakte komt, ontstaat stollingsgesteente, zoals graniet en basalt. Door verwering en erosie ontstaat sediment, zoals klei en grind. Vlak onder het aardoppervlak of op de bodem van de zee vormt zich sedimentgesteente zoals zandsteen en kalksteen. Sedimentgesteente en stollingsgesteente kunnen onder dikke lagen ander sediment terechtkomen. Onder invloed van druk, aardwarmte en krachten in de aardkorst ontstaat dan metamorf gesteente, zoals marmer. Als dit gesteente nog dieper komt, smelt het en wordt het magma. Na tientallen miljoenen jaren is de cirkel weer rond. NIET ZO ZELDZAME AARDMETALEN Sommige ertsen vind je in grote hoeveelheden in de aardkorst. Denk aan bauxiet, ijzererts en kopererts. Andere 15 16 HOOFDSTUK 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN THEORIE 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Magma (1) stolt (2) en zo ontstaan stollingsgesteentes (3). Die eroderen (4) en sedimenteren (5) waarna sedimentgesteentes ontstaan (6). Deze raken begraven onder andere sedimentlagen (7) waardoor metamorfe gesteentes ontstaan (8) die bij grote hitte weer kunnen veranderen in magma (9). Bron 2 Gesteentekringloop. zijn zeldzamer. Ze komen in kleinere hoeveelheden op aarde voor of zijn slechts op een paar plaatsen te vinden. Er bestaat ook een groep van zeventien zeldzame aardmetalen, zoals scandium, yttrium en neodymium. De naam ‘zeldzame aardmetalen’ is in de negentiende eeuw ontstaan toen men nog aannam dat de zeventien elementen weinig voorkwamen op aarde. In werkelijkheid komt zelfs het ‘zeldzaamste’ aardmetaal meer voor dan goud. Toch liggen ze niet voor het oprapen. Op veel plaatsen liggen de zeldzame aardmetalen zo verspreid dat winning lange tijd niet rendabel was. Bovendien is de winning erg belastend voor het milieu. AFHANKELIJK VAN CHINA Zeldzame aardmetalen zijn vrijwel on­ misbaar bij de productie van elektrische auto’s, zonnepanelen en de belangrijk­ ste onderdelen van smartphones, zoals kleine beeldschermen, batterijen en transformatoren. Daardoor is de vraag de laatste jaren enorm toegenomen. 97% van de zeldzame aardmetalen wordt in China gewonnen. Tot voor kort importeerden andere landen bijna alles wat ze nodig hadden uit China. Japan bijvoorbeeld was voor de productie van hybride auto’s en elektronica helemaal afhankelijk van China. China zette de export al eens stop tijdens een ruzie over territoriale grenzen die weer alles te maken had met gas­ en olievoor­ raden onder de zeebodem. Grondstoffen geven soms aanleiding tot conflicten, maar zijn ook een machtsmiddel bij een conflict. LUCRATIEVE HANDEL Inmiddels heeft China de export van zeldzame aardmetalen naar alle landen aan banden gelegd. Officieel omdat China de reserves niet uit wil putten, maar andere landen betwijfelen die uitleg. Door de Chinese exportbeper­ kingen en de groeiende vraag stegen de prijzen in korte tijd enorm. Het zeldzame aardmetaal neodynium kostte binnen twee jaar 500 dollar per kilo in plaats van 15 dollar per kilo. Dit maakte de handel voor China een stuk lucratiever. Het was voor andere landen reden hun mijnen te heropenen THEORIE en meer onderzoek te doen naar de winbaarheid van zeldzame aardmetalen. Zo ging in 2012 in de Verenigde Staten na tien jaar de Mountain Pass­mijn in California weer open. MINERALEN IN INSTABIELE LANDEN Los van de zeldzame aardmetalen, heeft de EU een lijst gemaakt van veertien ‘kritieke mineralen’: mineralen die zij onmisbaar acht voor haar industrie. Het valt op dat veel van deze mineralen in grote mate voorkomen in opko­ mende economieën. Samen met Congo nemen China, Rusland en Brazilië het leeuwendeel van de productie van deze mineralen voor hun rekening. Sommige landen hebben bijna een monopolie op bepaalde mineralen. Brazilië, bij­ voorbeeld, heeft 88% van alle niobium op aarde, een belangrijk bestanddeel van raketmotoren, microschakelingen en piercings. Bijna al het lithium ligt in Bolivia en Chili. Ook stelt de EU vast dat veel kritische mineralen voorkomen in landen waar je om verschillende redenen liever niet afhankelijk van bent, bijvoorbeeld omdat ze een politiek regime hebben dat instabiel is of het niet te nauw nemen met de mensen­ rechten. 17 Opdrachten 1 Waar of niet waar? a b c d In alle ertsen zit een delfstof. Ertsen bestaan uit mineralen. Koper is een mineraal. Lithium is een delfstof. 2 Bekijk bron 2. a Welk gesteente wordt in de aarde gevormd? b Welk gesteente wordt aan het aardoppervlak gevormd? c Welk gesteente wordt vaak bij of onder water gevormd? 3 a Wat gebeurt er als een stollingsgesteente niet aan de oppervlakte blijft, maar verdwijnt in de aarde? b In welke volgorde verloopt dan de gesteentekringloop (bron 2)? Schrijf de nummers op. 4 Leg uit. Waarom zijn zeldzame aardmetalen niet zeldzaam, maar wel schaars? 5 Bekijk de kaart ‘De wereld – Grondstoffen’. a Bekijk de schijfdiagrammen. Welke grondstof is het eerlijkst verdeeld over de wereld? Beargumenteer je antwoord. b In welke richting gaan de meeste vervoersstromen van ertsen? c Bedenk een regel die het verbruik van ertsen in de periferie vergelijkt met die van centrumlanden. 6 Bekijk de kaart ‘De wereld – Grondstoffen’. a Uit welke drie landen importeert China ijzererts? b Vind je het opmerkelijk dat China ijzererts importeert? Licht je antwoord toe. WERKBLAD 1.3 0 Bron 3 Landen die zeldzame aardmetalen bezitten en produceren (2011). Voormalige Sovjet-Unie (19 miljard kilo) VS (13 miljard kilo) China (55 miljard kilo) India (1,6 miljard kilo) Thailand Nigeria Brazilië (0,05 miljard kilo) producerende landen voorraden / kleine producenten Malawi Zuid-Afrika Sri Lanka Maleisië (0,03 miljard kilo) Australië (3,1 miljard kilo) 1.800 km 18 HOOFDSTUK 1 1. 4 Bron 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN VAARDIGHEDEN Verschillende dimensies Indianen protesteren in São Paulo: ‘Wij eisen een einde aan de genocide’. Het leek zo’n goed idee: auto’s die op biobrandstof rijden in plaats van op fossiele brandstoffen. Suikerriet is een hernieuwbare bron en de uitstoot van roet en fijnstof is veel lager. In Brazilië verdienen boeren veel geld aan suiker­ riet. Duizenden hectares regenwoud gaan tegen de vlakte om plaats te maken voor landbouwgrond. De Guarani­indianen in de deelstaat Mato Grosso voelen zich bedreigd in hun bestaan. Al eeuwenlang is het regen­ woud alles voor hen. Het aantal zelfmoorden onder de Guarani neemt schrikbarend toe. Toch niet zo’n goed idee dus, die biobrandstof? HET IS MAAR HOE JE HET BEKIJKT Aardrijkskundige verschijnselen en problemen hebben altijd verschillende kanten. Om een overzicht te krijgen van al die gezichtspunten, onderscheiden we vier dimensies (bron 2): – de natuurlijke (of fysische) dimensie; – de economische dimensie; – de politieke dimensie; – de culturele dimensie. DE VIER DIMENSIES De natuurlijke dimensie komt vooral aan bod in de fysische geografie. Hierbij draait het bijvoorbeeld om klimaat, plantengroei, bodem, water en milieu. Bij de economische dimensie gaat het om de verdeling van welvaart. Denk aan bnp, werkgelegenheid, export, economische sectoren en de handels­ relaties tussen centrum en periferie. Dimensie De mens als… Centrale vraag Waar het om gaat Natuurlijk homo sapiens, zoogdier Is het duurzaam? Overleven Economisch consument en producent Is het economisch efficiënt? Samenwerken Politiek burger Is het eerlijk verdeeld? Samen delen Cultureel mens Heeft het betekenis voor mensen? Samenleven Bron 2 Dit schema helpt je de juiste dimensie te vinden. VAARDIGHEDEN Bron 3 Ingekleurde satellietbeelden van een deel van Mato Grosso in 1992 en 2006. Hoe roder, hoe dichter de vegetatie. De politieke dimensie draait om tegengestelde belangen van groepen burgers, om conflicten over ruimte, om de manier waarop gebieden bestuurd worden en om wie de macht heeft. Bij de culturele dimensie gaat het om de manier waarop mensen samenleven, wat mensen belangrijk vinden in het leven: religie, waarden en normen. DE NATUURLIJKE DIMENSIE Bekijk het conflict uit de intro nog eens. Om de natuurlijke dimensie te begrijpen, moet je kijken naar de oor­ spronkelijke plantengroei: regenwoud. Het klimaat en de grond maken dit gebied geschikt voor de verbouw van suikerriet. In de bodem zit ook nog eens een van de grootste aquifers ter wereld: de Guarani­aquifer. Bij de verbouw van suikerriet worden kunstmest en pesticiden ingezet, die dit water en de grond vervuilen. DE ECONOMISCHE DIMENSIE Kijk je naar de economische dimensie van het conflict, dan zie je dat de boeren die het suikerriet verbouwen financiële belangen hebben bij de ontbossing. Dit geldt ook voor bedrijven die het riet nodig hebben voor de productie van bijvoorbeeld cola en biobrandstof. De regering vindt de verbouw van suikerriet belangrijk voor de werkgelegenheid en de export. DE POLITIEKE DIMENSIE Maar de regering is verantwoordelijk voor de Guarani. Hier komen we in de politieke dimensie. De indianen hebben andere belangen dan de grondbezitters (boeren) en bedrijven. De regering probeert het grondconflict op te lossen door de grenzen van het leefgebied van de Guarani vast te stellen. Het lijkt er echter op dat de boeren dit proberen te verhinderen door intimidatie, terreur en zelfs moord. Zolang de grenzen niet zijn vastgesteld, kunnen zij bomen kappen en extra landbouwgrond claimen. DE CULTURELE DIMENSIE De culturele dimensie ten slotte, helpt om het conflict beter te begrijpen. De Guarani leefden hier al toen Amerika nog niet was ontdekt. Ze hebben altijd geleefd van wat het regenwoud hen gaf: voedsel, drinken, medicinale planten... ‘Dit land is mijn ziel’, zei de in 2003 vermoorde leider van de Guarani. De waarde die de indianen aan het bos hechten, is van een heel andere orde dan hun tegenstanders doen. Maar zij zijn niet de enigen die tegen de kap van het woud zijn. Binnenlandse en buitenlandse milieubeschermers vallen de Guarani bij. Omdat ze het eens zijn met hun standpunt, maar ook vanuit hun eigen normen en waarden. Bij­ voorbeeld omdat ze het leefgebied van 19 20 HOOFDSTUK 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN dieren en planten willen beschermen, klimaatverandering willen tegengaan, of vinden dat landbouwgrond voor andere voedselgewassen moet worden gebruikt. VAARDIGHEDEN Opdrachten 1 Bekijk de volgende krantenkoppen. Welke aardrijkskundige dimensies herken je? Het kunnen er meer dan een zijn. a ‘Ecuador gaat olie uit natuurpark winnen’. b ‘Opwarming aarde is schuld van de mens’. c ‘Kabinet stelt besluit over schaliegaswinning uit’. d ‘Zeehondenbont Eskimo’s mag EU nog in’. 2 Bedenk vier krantenkoppen over kernenergie, elk vanuit een andere dimensie. a Vanuit de natuurlijke dimensie. b Vanuit de economische dimensie. c Vanuit de politieke dimensie. d Vanuit de culturele dimensie. 3 Doe een uitspraak over het regenwoud van Mato Grosso vanuit verschillende dimensies. a Vanuit de culturele dimensie. b Vanuit de natuurlijke dimensie. c Vanuit de economische dimensie. d Vanuit de politieke dimensie. 4 Bij aardrijkskunde werken we niet alleen met dimensies, maar ook met schaalniveaus. a Op welke geografische schaalniveaus speelt het voorbeeld van Mato Grosso? Licht je antwoord toe. b Bekijk het voorbeeld op mondiaal niveau. Noem een argument voor en een argument tegen de suikerrietplantages. 5 Bekijk de kaartbladen ‘Latijns­Amerika’. a Op welke kaart of in welke grafiek ligt de nadruk op de culturele dimensie? b In welke kaart of grafiek is de economische dimensie het duidelijkst? c Op de kaart ‘Mijnbouw en industrie’ zie je twee dimensies. Welke? d Welke dimensie heeft op deze kaart de nadruk? Licht je antwoord toe. WERKBLAD 1.4 REGIO 1. 5 Bron 1 China in Afrika Chinese officials openen samen met de Zambiaanse president en minister van Onderwijs een centrum dat boeren en studenten traint in het gebruik van productiviteit­bevorderende technologieën. ‘Tijdens het kolonialisme is Afrika de dienaar van het westen geweest, tijdens de dekolonisatie werd Afrika de geliefde, maar in de jaren negentig zette Europa deze geliefde aan de kant en begon een andere relatie. Afrika kampte met liefdesverdriet en toen was daar China. Het reikte Afrika de hand en bood een soort verstandshuwelijk aan. In de loop der tijd heeft Afrika geleerd van haar huwelijkspartner te houden, maar tegenwoordig wordt ze een beetje moe van haar nieuwe partner.’ Aldus een oud­premier van Centraal­Afrika. KOLONIAAL VERLEDEN Zestig jaar geleden was een groot deel van Afrika nog afhankelijk van Europese kolonisatoren als Frankrijk, Portugal en Groot­Brittannië. Nog altijd hebben veel Afrikaanse landen nauwe economische banden met Europa. Maar daar zijn ze niet altijd even blij mee. Europa heeft de neiging zich met zijn voormalige kolonies te blijven bemoeien, bijvoor­ beeld op het gebied van mensenrechten en milieu. Zo stellen westerse landen vaak ideologische voorwaarden aan het verstrekken van leningen, investeringen en ontwikkelingshulp. Vanaf de jaren negentig richt Europa zich steeds meer op Azië in plaats van Afrika. In Europese ogen valt daar dankzij de enorme economische groei veel meer te halen. Bovendien lijken er minder bedreigingen voor de handelsrelaties op de loer te liggen, zoals armoede, honger en oorlog. China kijkt daar heel anders tegenaan. Het ziet vooral kansen in Afrika. DE GROEI VAN CHINA China’s steun was heel belangrijk bij de onafhankelijkheidsstrijd van Afrikaanse landen. In de Verenigde Naties hielpen Afrikaanse landen China op hun beurt door Taiwan in zijn streven naar een onafhankelijke staat tegen te werken. In de jaren zeventig gaf China steun aan de socialistische regimes van bijvoorbeeld Congo en Angola. Met de aanleg van een belangrijke spoorweg tussen Zambia en Tanzania maakte China zich helemaal populair bij de Afrikanen. Sinds China in 1978 de grenzen voor handel met het buitenland opende, is de economie van het land enorm gegroeid. Voor deze onstuimige groei zijn veel grondstoffen nodig. Alleen 21 22 HOOFDSTUK 1 REGIO thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN ALGERIJE EGYPTE MAURITANIË NIGER GUINEE TSJAAD DJIBOUTI NIGERIA ZUID-SUDAN SIERRA LEONE LIBERIA ETHIOPIË GHANA UGANDA KAMEROEN Geschatte investeringen: minder dan $ 500 miljoen $ 500 miljoen tot $ 1 miljard $ 1 miljard tot $ 5 miljard $ 5 miljard tot $ 10 miljard meer dan $ 10 miljard * Geschat totaal: $ 101 miljard Percentage van Chinese investeringen per sector: 19,09% olie en aardgas 18,55% (spoor)wegen 10,00% overige mijnbouw 9,20% waterkracht 7,40% ijzererts 6,90% koper 5,90% civiele bouw 3,70% productie 2,30% uranium 2,09% vliegvelden 1,80% hulp 1,60% havens 0,70% goud 0,50% water 11,00% overige volledig Bron 2 ERITREA SUDAN DEMOCRATISCHE REPUBLIEK CONGO ANGOLA KENIA TANZANIA ZAMBIA MADAGASKAR ZIMBABWE MOZAMBIQUE MAURITIUS NAMIBIË ZUID-AFRIKA Let op: de gegevens op deze kaart zijn gebaseerd op een schatting van grote Chinese investeringen, leningen en hulp aan Afrika. Bron: China Business Review, open source commercial information China goederen in Afrika produceren, zodat er gunstiger voorwaarden gelden om ze in de Verenigde Staten en de EU te verkopen. Daarnaast vindt het land in Afrika veel potentiële bondgenoten. Alle vierenvijftig landen zijn lid van de Verenigde Naties. Zij vormen een belangrijke steun voor China, bijvoorbeeld om te voorkomen dat de ‘afvallige provincie’ Taiwan interna­ tionale erkenning krijgt en dat Tibet onafhankelijk wordt. Op deze manier heeft de aanwezigheid van grondstoffen in Afrika invloed op de politieke situatie. Als geografische factoren meewegen in de politiek, spreken we van geopolitiek. AFRIKAANSE BELANGEN Over het algemeen is Afrika wel blij met de Chinese interesse. In ruil voor de grondstoffen verstrekt China leningen en investeert het in infrastructuur, industrie, landbouw en technologie. Anders dan de westerse landen stelt China geen politieke en economische voorwaarden aan de samenwerking. China heeft er geen moeite mee te handelen met minder democratische landen als Zimbabwe en Sudan. Toch doet het liever zaken met stabielere landen, simpelweg omdat daar de omstandigheden beter zijn. China’s investeringen in Afrika. al om de tientallen nieuwe Chinese miljoenensteden te bouwen. Olie, hout, ijzererts, koper: China haalt het allemaal uit Afrika. DE ECOLOGISCHE VOETAFDRUK Hoe rijker het land, hoe meer hulpbron­ nen het nodig heeft. Die hoeveelheid hulpbronnen kun je omrekenen naar de oppervlakte aan grond en water die nodig is. Dit noem je de ecologische voetafdruk. Deze gaat dus verder dan de watervoetafdruk uit paragraaf 1.2. Alle consumptie in een land wordt omgerekend naar de oppervlakte die voor de productie ervan nodig is. Dat gaat bijvoorbeeld om landbouwgrond, bos, viswater, maar ook de oppervlakte aan bos die nodig is om de uitstoot van CO2 op te nemen. De voetafdruk wordt uitgedrukt in hectare per persoon per jaar. In Qatar is de voetafdruk bijvoor­ beeld 11,6, in Nederland 6,3. In China is de ecologische voetafdruk in acht jaar gestegen van 1,5 naar 2,1. Een deel van die voetafdruk komt dus uit Afrika. Rijke landen hebben meer hulpbronnen nodig dan in hun eigen land te vinden zijn. Daarom gaan ze deze importeren, vaak uit de periferie. CHINESE BELANGEN Maar China heeft meer redenen om met Afrika zaken te doen. Afrika is een aantrekkelijke afzetmarkt voor goedkope Chinese producten. Ook laat LOKALE ECONOMIE Er is veel kritiek op de Chinese manier van werken. Chinese bouwbedrijven zijn goedkoop en krijgen daardoor de ene na de andere bouwopdracht. Dit gaat ten koste van lokale bedrijven. Wanneer het goedkoper is, nemen de bedrijven zelfs hun arbeiders uit China mee. Maar in de meeste gevallen gebruiken ze Afrikaanse arbeidskrachten, zeker bij laaggeschoold werk. Ook in andere sectoren heeft de Chinese aanwezigheid grote invloed op de lokale economie. In Kameroen hebben de Chinezen de lokale bakkers weggecon­ curreerd. In Mali en Burkina Faso kunnen lokale kleermakers niet op tegen de spotgoedkope Chinese textielfabrieken. REGIO DE NIEUWE KOLONISTEN? Critici uit het westen, maar ook uit Afrika beschuldigen China van neokolonialisme. Ze zien de Chinezen als nieuwe kolonisten die het Afrikaanse continent alleen in hun eigen belang komen leegroven en zich daarbij weinig aantrekken van democratische waarden, mensenrechten en milieu. Daar staat tegenover dat Europa en de Verenigde Staten zelf maar wát graag zaken doen met China. Terwijl China be­ paald geen democratie is en het ook niet al te nauw neemt met mensenrechten en milieu. Bovendien is de ecologische voetafdruk van het westen nog altijd stukken hoger dan die van China. Bangladesh 23 Opdrachten 1 Lees de intro en geef antwoord in je eigen woorden. a Met wie begon Europa een andere relatie? b Waarom zette Europa zijn ‘geliefde’ aan de kant? c Waarom zou de schrijver de term ‘verstandshuwelijk’ gebruiken voor de relatie tussen China en Afrika? d Waarom wordt Afrika ‘een beetje moe’ van China? 2 Bekijk bron 2. De Chinese investeringen komen niet alleen ten goede aan Afrika. a Geef drie voorbeelden van investeringen die ook handig zijn voor China. Licht ze toe. b Geef drie voorbeelden van investeringen die vooral ten goede komen aan Afrika. 3 Bekijk de kaart ‘Politieke stabiliteit en afwezigheid geweld’ op een van de kaartbladen ‘De wereld – Politiek’. Vergelijk de gegevens met bron 2. a In welk instabiel land heeft China het meest geïnvesteerd? b Waarom investeert China hier zo veel, ondanks de instabiliteit? Bekijk de kaart ‘Afrika – Economie’. 4 a Leg uit waarom weidegrond wordt meegerekend bij de berekening van de ecologische voetafdruk. b Leg uit waarom viswater wordt meegerekend bij de berekening van de ecologische voetafdruk. c Leg uit waarom de flanken van de Mount Everest niet worden meegere­ kend bij de berekening van de ecologische voetafdruk. Oeganda 5 Geef argumenten voor en tegen het verwijt dat China aan neokolonialisme doet. Laat in je antwoord alle vier de aardrijkskundige dimensies aan bod komen. WERKBLAD 1.5 China 1.1 Frankrijk Bron 3 2.5 Verenigde Staten 4.1 Verenigde Arabische Emiraten 5.4 Als de hele wereldbevolking zou leven als de mensen in de Verenigde Arabische Emiraten, zouden we 5,4 aardes nodig hebben. 24 HOOFDSTUK 1 1. 6 Bron 1 PRACTICUM thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN Natuurlijke hulpbronnen in Nederland Energiebedrijven tonen zich graag van hun groene kant. 0 Afvalverbrandingsinstallatie opgewekte elektriciteit in CWh, 2011 1.500 1.000 500 250 50 50 km Delfzijl Harlingen Elektriciteitscentrales biomasssabijstook Wijster overig elektrisch vermogen in megawatt (MW), 2012 1.750 1.000 500 60 Alkmaar Amsterdam Rotterdam Windmolenparken vermogen in megawatt Hengelo Maurik Beuningen Moerdijk Alphen Nijmegen Geertruidenberg Roosendaal Dordrecht minder dan 1 1-10 10-50 50 of meer Waterkrachtcentrales vermogen 10-15 MW Bron 2 Duiven Bronnen van groene stroom in Nederland. In reclames van Nederlandse energie­ bedrijven glimmen de zonnepanelen je tegemoet en draaien de rotorbladen van windmolens vrolijk rond. Nooit zie je eens een rokende kolencentrale in een bushokje hangen. Het lijkt wel alsof al onze energie van duurzame bronnen komt. Maar zover is het nog niet. Hoe duurzaam is de Nederlandse energievoorziening dan wel? Dat ga jij uitzoeken in dit practicum. Een belang­ rijke rol is daarbij weggelegd voor het formuleren van deelvragen. DEELVRAGEN: STAPPEN IN JE ONDERZOEK Onderzoek doen is informatie verzame­ len die je helpt je onderzoeksvraag op een genuanceerde manier te beant­ woorden. Bijvoorbeeld door meerdere dimensies te bekijken. Als je in Google zou zoeken op: ‘Hoe duurzaam is de Nederlandse energievoorziening?’ en je krijgt als antwoord ‘best duurzaam’, dan is dat onvoldoende informatie om je vraag te beantwoorden. Laat staan om een presentatie over het onderwerp te houden. PRACTICUM THEORIE Je zult je onderzoeksvraag, de hoofd­ vraag, moeten uitsplitsen in deelvragen die je stap voor stap helpen het antwoord op je hoofdvraag te vinden. Maak niet te veel deelvragen: drie tot vijf is genoeg. HOE BEDENK JE DEELVRAGEN? – Schrijf op wat je moet weten om de hoofdvraag te beantwoorden. – Maak bij elke stap in je onderzoek een deelvraag. – Zorg voor een duidelijke formulering en afbakening. – Zorg dat de vragen binnen de gestelde tijd te beantwoorden zijn. – Zet de vragen in een logische volgorde. VOORBEELD Onderzoeksvraag: Hoe rond is de aarde? – Wat is rond? (Zo rond als een appel, een bal of een perfecte bol?) – Wat versta je onder de aarde? (De aarde van nu? De gemiddelde aarde van de afgelopen 4,6 miljard jaar?) – Hoe meet je de rondheid van de aarde? (Zoek je die in literatuur en op internet? Is de rondheid stabiel?) – Hoe kun je rondheid beoordelen? (Vergelijk je het met andere planeten? Met hoe de aarde vroeger was? Of met appels?) Practicum In dit practicum ga je onderzoek doen naar de duurzaamheid van de Nederlandse energievoorziening. Daarbij ligt het accent op het formuleren en onderzoeken van de deelvragen. Volg de stappen hierna en schrijf je antwoorden op het werkblad. Stap 1 Deelvragen formuleren De hoofdvraag van je onderzoek is al gegeven: Hoe duurzaam is de Nederlandse energievoorziening? Bij het formuleren van de hoofdvraag hoort ook het formuleren van deelvragen. Gebruik de informatie uit de tekst van deze paragraaf en formuleer drie tot vijf deelvragen die je helpen de hoofdvraag te beantwoorden. Zorg dat minimaal drie van de vier geografische dimensies aan bod komen. Neem de tijd. Bekijk alle onderdelen van de hoofdvraag en schrijf op welke aspecten nuancering nodig hebben. Controleer of het beantwoorden van je deelvragen haalbaar is en of het een helder antwoord op de hoofdvraag kan opleveren. Stap 2 Informatie verzamelen Zoek informatie die je helpt je deelvragen te beantwoorden. Gebruik bijvoorbeeld je atlas (‘Nederland – Energie’) en internet. Voor veel kwantita­ tieve gegevens kun je terecht bij het CBS, voor meer kwalitatieve gegevens bij EnergieGenie en Milieu Centraal (thema ‘bronnen van energie’). Voor zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens kun je terecht bij Compendium voor de Leefomgeving. Stap 3 Informatie verwerken Verschillende bronnen kunnen verschillende gegevens opleveren. Bedenk welke gegevens je het beste kunt gebruiken om tot een bruikbaar antwoord op je deelvraag en hoofdvraag te komen. Leg duidelijk uit waarom je bijvoorbeeld voor bepaalde beperkingen of definities kiest. Stap 4 Vragen beantwoorden Geef een helder en beknopt antwoord op al je deelvragen. Beantwoord daarna de hoofdvraag. WERKBLAD 1.6 25 26 HOOFDSTUK 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN 1. 7 1 Aardolie winnen Bron 1 Proefboring in de Beaufortzee bij Alaska. Sinds 2007 wappert meer dan vier­ duizend meter onder het noordpoolijs een Russische vlag. Nou ja, wappert... de vlag is van titanium, om roest te voorkomen. Twee bemande mini­ onderzeeërs trotseerden de nodige risico’s om de vlag op de zeebodem te planten. Het was een symbolische daad, met een duidelijke boodschap: dit is van ons. Nu het ijs steeds verder smelt en de olieprijzen stijgen, azen allerlei landen en bedrijven op de rijk­ dommen onder de bodem van de Noordelijke IJszee. En ook op andere plaatsen halen landen en bedrijven alles uit de kast om aardolie te winnen. WETENSCHAP AANGEMOEDIGD DOOR DE OLIEPRIJS De eerste aardolie die in 1859 in de Amerikaanse staat Pennsylvania werd gewonnen, kwam uit een put van 21 meter diep. De olie op dit soort een­ voudige plekken is al lang en breed op. Vooral door de komst van de auto heeft de zoektocht naar olie een enorme vlucht genomen. Nu er steeds minder aardolie op eenvoudige plekken te win­ nen is, moeten oliebedrijven vindingrijk zijn. Er zijn ruwweg drie manieren om de winbare olievoorraad verder uit te breiden. Oliebedrijven onderzoeken moeilijk toegankelijke gebieden, ze passen nieuwe boortechnieken toe en ze halen olie uit bronnen die eerder niet rendabel waren. Dit is mogelijk geworden doordat de olieprijzen sinds het begin van deze eeuw vrijwel onophoudelijk stijgen, onder andere door de snelle groei van de economieën van China en India. OP ZOEK NAAR OLIE Oliebedrijven boren niet in het wilde weg naar olie. Eerst willen ze weten waar ze een goede kans maken om een flinke hoeveelheid winbare olie te vinden. Daarvoor doen ze een beroep op de geofysica, de wetenschap die natuur­ kundige verschijnselen in de aarde bestudeert. Vanaf honderd kilometer hoogte maken satellieten gedetailleerde foto’s van het aardoppervlak. Geofysici analyseren de opnamen en zoeken naar de drie gesteentelagen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van aardolie. Moedergesteente is het gesteente dat aan de wieg stond van het ontstaan van WETENSCHAP Waarschijnlijkheid van ten minste één olie- en/of gasveld met winbare voorraden groter dan 50 miljoen vaten, schattingen 2008 in % (Bron: USGS) 100 50-99 30-49 R ZEE VAN rk E oo dp B L N D Ë I R A KARAZEE Moermansk BARENTSZ- S or I S m IJSZ E E ZEE ALASKA (VS) GROENLAND- ZWEDEN GROENLAND (DENEMARKEN) BEAUFORT- BAFFINBAAI ZEE NOORSE ZEE ZEE g TSJOEKTSJEN- ZEE v r Noordpool u so NO O R D E LIJK E d SPITSBERGEN (NOORWEGEN) NOORWEGEN o no BERING- l ZEE Lo STRAAT BERING FINLAND an ZEE OOST-SIBERISCHE 500 km <10 La p No U el lc i OCHOTSK 10-29 0 I JSL A ND AT L A N T I S C H E OCEAAN Gebieden bewoond door: Inuit / Yupik Eskimo’s Sami (Bron: Noors Poolinstituut) Bron 2 C A N A HUDSONBAAI D A afgesproken nationale offshore grenzen 200-mijlszone (Bron: IBRU Universiteit van Durham) Vermoedelijke olie­ en gasreserves in het noordpoolgebied. aardolie. Steenkool bijvoorbeeld. Het reservoirgesteente is de laag die aardolie kan bevatten. Dat moet dus een poreuze laag zijn. En om aardolie vast te houden is daarboven een ondoordringbare laag afsluitingsgesteente nodig. Olie is immers lichter dan water en daardoor stijgt het tot het niet meer verder kan. LUISTER NAAR DE ONDERGROND Na het analyseren van de satellietbeelden is het tijd voor de seismologie, ook een tak van de geofysica. Seismologen wekken geluidsgolven op en analyseren de snelheden waarmee deze door de ondergrond bewegen. Voor elk gesteente is die snelheid anders. Op deze manier kunnen geofysici een profiel maken van de ondergrond of van de zeebodem. Om een idee te geven: in graniet is de snelheid ongeveer vijfduizend meter per seconde en in zout zesduizend meter per seconde. Wijst het seismologisch onderzoek op de mogelijke aanwezigheid van voldoende aardolie, dan volgen er proefboringen. Zo’n boring kost veel tijd en geld. Je kunt nou eenmaal geen proefboring doen zonder een boorinstallatie neer te zetten. Als het lukt om bij de olie te komen, is de olie technisch winbaar. Maar de olie is pas economisch winbaar als de kosten ook opwegen tegen de baten. Er moet dus voldoende olie zijn. BOREN EN WINNEN Boringen vinden plaats met boortorens. Gebeurt de boring op zee, dan staat de boortoren op een booreiland. Boven in de toren hangt de aandrijving. Hieraan worden boorstangen bevestigd tot de bodem is bereikt. De boorstang is een holle buis. De stang drijft de boorkop aan en pompt boorvloeistof omlaag om de druk en temperatuur op peil te houden. Langs de buitenkant wordt het vrijgekomen gruis afgevoerd. De boorkop zelf bestaat uit roterende stalen of diamanten beitels, al naar gelang het gesteente waarin geboord wordt. Meestal zijn er meerdere proefboringen nodig voor een geschikt aardolieveld wordt gevonden. Als de gevonden olie economisch winbaar is, worden er productieputten geboord. In het begin komt de olie vanzelf naar boven doordat er druk op staat van grondwater en gas. Wanneer die druk te laag wordt, injecteert het oliebedrijf water, stoom of CO2 in de grond om de olie naar boven te duwen. 27 28 HOOFDSTUK 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN OLIE ONDER HET IJS In het noordpoolgebied is waarschijnlijk een grote hoeveelheid olie, gas en mineralen te winnen. Toch is dit gebied lange tijd ongerept gebleven. Maar daar komt in hoog tempo verandering in. Het smeltende ijs maakt het gebied beter toegankelijk. De hoge olieprijzen en de grote vraag van opkomende economieën maken oliewinning een stuk lucratiever. De vraag is nu: van wie is de Noordpool? De aangrenzende landen Rusland, Canada, de Verenigde Staten, Noorwegen en Denemarken bezitten in elk geval allemaal een deel, al zijn de grenzen nog niet vastgelegd. Andere aangren­ zende landen proberen via de Arctische Raad hun invloed uit te oefenen. WETENSCHAP 4 Aardgas wordt gescheiden van olie en water en dient voor een deel als brandstof in de warmtekrachtcentrale. 1 Stoom 2 Door toevoeging van stoom wordt de olie warm en daardoor vloeibaar gemaakt. 3 De vloeibare olie gaat door het poreuze gesteente naar beneden en wordt opgepompt door hoogrendementspompen. olie olie stoom ± 200 °C water aardgas aardgas PROEFBORINGEN EN BEZWAREN In de Petsjorazee is Rusland al met proefboringen bezig. Milieuactivisten zijn hier fel op tegen. Niet alleen omdat er bedreigde diersoorten leven. Volgens hen zijn olieboringen in het noord­ poolgebied ook een stuk gevaarlijker dan op andere plaatsen. Als er olie lekt, duurt het veel langer voor er hulp is. Bovendien breekt de gelekte olie onder koude omstandigheden veel langzamer af en is de milieuschade dus veel groter. Dezelfde bezwaren hebben zij tegen Amerikaanse boringen in de Beaufortzee en Tsjoektsjenzee ten noorden en noordwesten van Alaska. NIEUWE TECHNIEKEN Een andere manier om aan meer olie te komen, is het gebruik van nieuwe technieken. Zo is in 2011 het olieveld van Schoonebeek nieuw leven ingeblazen, nadat het vijftien jaar gesloten was geweest. Horizontaal boren, hoog­ rendementspompen en stoominjectie maken het mogelijk om olie naar boven te halen die eerder niet rendabel te winnen was (zie bron 3). Tussen 1947 en 1996 zijn hier ongeveer 250 miljoen vaten olie opgepompt. Naar verwachting kan de Nederlandse Aardoliemaatschappij tot 2035 nog eens 100 tot 120 miljoen vaten olie produceren. Bron 3 Nieuwe technieken maken het mogelijk nog veel meer olie te winnen uit de bodem van Schoonebeek. KLEISTEEN KRAKEN Extra olie produceren met nieuwe tech­ nieken is een aantrekkelijk vooruitzicht, omdat het Nederland minder afhankelijk maakt van andere olieproducerende landen. Dit argument speelt ook een rol bij de winning van aardgas en aardolie uit schalie (kleisteenlagen). Anders dan zandsteen is dit gesteente niet poreus. De olie en het gas zitten hier dus nog in het moedergesteente, wat het een stuk moeilijker maakt om het te winnen. Daarom wordt deze schalielaag ‘gekraakt’ door er onder hoge druk water en zand in te pompen. Deze techniek staat bekend als fracking. In het water zitten chemicaliën die onder andere het zand helpen in de scheurtjes door te dringen. De zandkorrels zorgen ervoor dat de ontstane ruimtes in het gesteente openblijven zodat de olie en het gas opgepompt kunnen worden. Tegenstanders van fracking vrezen dat de gebruikte chemicaliën in de bodem en het drinkwater terechtkomen en deze vervuilen. OLIE IN STEEN Behalve andere locaties en andere technieken kun je ook nog kijken naar andere bronnen om aan meer olie te komen. We hebben het dan vooral over dagbouw: winning aan het aardopper­ vlak. In Estland gebeurt dat bijvoorbeeld bij olieschalie. Dat is wat anders dan schalieolie. Het is een gesteente dat aan het oppervlak wordt gewonnen. Je kunt het net als steenkool gebruiken als brandstof voor een elektriciteitscentrale. Daarbij blijft bijna de helft als afval over. Je kunt het ook verhitten, zodat er olie uit komt. Dit proces kost veel energie en heeft een veel hogere CO2­uitstoot dan de bekende fossiele brandstoffen. OLIE IN ZAND Teerzand is deels vergelijkbaar met olieschalie. Het is een mix van zand, klei, water en teer. Dat teer (of bitumen) is oliehoudend. Omdat het zo dik is, is het een stuk moeilijker te winnen dan vloeibare olie. Oliebedrijven graven het WETENSCHAP zand af en verhitten het om de olie uit het zand te halen. Als het teerzand dieper ligt, moet het met hete stoom zachter worden gemaakt, zodat je het kunt oppompen. Daarna moet de olie nog wel gezuiverd worden. Op die manier is tot 90% van het bitumen uit het teerzand te winnen. Een groot deel van de teerzanden op aarde ligt in Alberta, Canada. De totaal bekende wereldvoorraad aan teerzand is groter dan de ‘gewone’ olievoorraad. De winning is alleen erg ingrijpend voor het milieu. Grote stukken land worden ontgonnen, bossen worden gekapt, het afval is giftig en er is veel water voor nodig. Tel daar de anderhalf keer zo hoge CO2­uitstoot bij en je begrijpt de bezwaren van de milieubeweging. Opdrachten 1 Verklaar de benaming van deze gesteentes. a Moedergesteente. b Reservoirgesteente. c Afsluitingsgesteente. 2 Onder het noordpoolgebied verstaan we het gebied ten noorden van de noordpoolcirkel. a Lees het tekstblok ‘Proefboringen en bezwaren’. Zet de in de tekst genoemde wateren op volgorde van zuid naar noord. b Welke van de bij vraag 2a genoemde wateren liggen in het noordpool­ gebied? 3 Geef twee redenen waarom de oliewinning in Schoonebeek in 1996 stopte. 4 Schrijf de voor­ en nadelen van oliewinning op de Noordpool, fracking, olieschalie en teerzand op. 5 Lees de voor­ en nadelen van opdracht 4 nog een keer. a Vanuit welke twee dimensies is oliewinning aantrekkelijk? Licht je antwoord toe. b Vanuit welke twee dimensies is oliewinning minder aantrekkelijk? Licht je antwoord toe. c Bedenk een economisch argument tegen oliewinning op de Noordpool. WERKBLAD 1.7 29 30 HOOFDSTUK 1 thema NATUURLIJKE HULPBRONNEN HOOFDLIJNEN & BEGRIPPEN Hoofdlijnen ENERGIE Natuurlijke hulpbronnen zijn stoffen en krachten in de natuur die we winnen om economisch te gebruiken. Energiebronnen bijvoorbeeld, zoals aardolie, wind, steenkool en zonne­energie. We onderscheiden hernieuwbare en niet­hernieuwbare hulpbronnen. Hernieuwbare bronnen raken nooit op. Denk aan waterkracht, windenergie, kernenergie en biomassa. Niet­hernieuwbare bronnen zijn ein­ dig. Ze worden niet of heel langzaam aangevuld. Fossiele brandstoffen zijn niet­hernieuwbaar. Het zijn organische resten die in miljoenen jaren onder invloed van druk en warmte zijn samengeperst. Zo ontstaat aardolie, aardgas en – bij inkoling – steenkool. WATER Water is een onmisbare natuurlijke hulpbron. We hebben het nodig om te drinken, koken en wassen. Dit noem je direct waterverbruik. Maar ook bij het maken van kleren, voedsel en apparaten is water nodig. Dat noem je indirect waterverbruik. Tel al dit water bij elkaar op en je hebt de watervoet­ afdruk van een mens, land of bedrijf. Veel water komt uit aquifers: water­ houdende grondlagen. De waterafvoer en ­aanvoer in een gebied is meestal niet gelijk. De verhouding tussen die twee drukken we uit in de water­ balans. Is de waterbalans negatief, dan kan er sprake zijn van verdroging. Andere problemen zijn vervuiling en verzilting. Bij verzilting blijft er te veel zout achter in de grond. Drainage kan dit verhelpen. GESTEENTES Ook uit mineralen worden nuttige stoffen gewonnen. Zo’n nuttig mineraal noem je een delfstof en het gesteente waar het in zit een erts. IJzererts bevat bijvoorbeeld de delfstof ijzer. Ge­ steentes en dus ook ertsen vinden hun oorsprong in de gesteentekringloop: stollend magma vormt stollingsge­ steentes. Door erosie en sedimentatie ontstaat daaruit sedimentgesteente. Als deze onder andere sedimenten terechtkomen, ontstaat door druk en hitte metamorf gesteente, wat diep in de aarde weer kan veranderen in magma. De cirkel is rond. De ertsen zijn ongelijk verdeeld over de wereld en zijn dus een belangrijk handelsproduct. Dat geldt zeker voor de zeldzame aardmetalen, al zijn deze eerder moeilijk te winnen dan moeilijk te vinden. AARDRIJKSKUNDIGE DIMENSIES In de geografie kun je verschijnselen vanuit vier verschillende dimensies bekijken. Bij de natuurlijke dimensie draait het vooral om klimaat, planten­ groei, bodem, water, milieu, enzovoort. Bij de economische dimensie gaat het om de verdeling van welvaart. Denk aan bnp, werkgelegenheid, export en de relaties tussen centrum en periferie. De politieke dimensie draait om tegengestelde belangen van groepen burgers, ruimtelijke conflicten en de rol van overheden en landen. Bij de culturele dimensie gaat het om de manier waarop mensen samenleven, wat mensen belangrijk vinden in het leven: religie, waarden en normen. CHINA IN AFRIKA De opkomst van Zuidoost­Azië en later China heeft grote gevolgen gehad voor Afrika. Het westen verplaatste zijn aandacht van het zorgenkindje Afrika naar het groeiwonder Azië. China op zijn beurt had grondstoffen nodig om steden, industrie en infrastructuur mee op te bouwen en haalt die uit Afrika. Doordat het meer grondstoffen gebruikt, groeit de ecologische voet­ afdruk van China, al is die van landen als Dubai en de Verenigde Staten nog altijd vele malen groter. Anders dan het westen bemoeit China zich niet met mensenrechten, milieu en politiek van zijn handelspartners. Afrika is blij met de Chinese investe­ ringen en steunt China in de Verenigde Naties. Toch beschuldigen sommigen China van neokolonialisme, onder meer omdat het vooral aan zichzelf zou denken en lokale Afrikaanse bedrijven wegconcurreert. Wanneer geografische factoren op deze manier invloed hebben op de politiek, hebben we het over geopolitiek. AARDOLIEWINNING Om aardolie te vinden, zoeken geofysici op satellietfoto’s naar lagen met reservoirgesteentes die mogelijk olie bevatten. Seismologen helpen de gesteentes te identificeren door geluidsgolven. Op kansrijke plaatsen doen oliebedrijven proefboringen en bij succes (technische winbaarheid) en voldoende olie (economische winbaar­ heid) gaan ze hier oliewinnen. Door de stijgende olieprijzen en de slinkende olievoorraad moeten de oliebedrijven steeds inventiever zijn. 31 Ze zoeken op andere plaatsen (zoals het noordpoolgebied), met andere technieken (zoals fracking, om dichte gesteentes poreus te maken) en in andere bronnen (zoals teerzand, olieschalie en andere vormen van dagbouw). Al deze methoden roepen verzet op, omdat ze op diverse manieren belastend en bedreigend zijn voor het milieu. Begrippen aquifer Waterhoudende laag in de ondergrond. biomassa Verzamelnaam van allerlei biologisch materiaal dat kan worden gebruikt als energiebron. dagbouw Mijnbouw waarbij delfstoffen aan de oppervlakte worden afgegraven. delfstof Nuttige stof die uit de aarde wordt gehaald, zoals aardolie, ijzererts of zand. drainage Afvoer van het teveel aan water, meestal met buizen onder de grond. ecologische voetafdruk Manier om het gebruik van natuurlijke hulpbronnen te meten, uitgedrukt in hectares aardoppervlak per persoon per jaar. economisch winbaar Een delfstof is economisch winbaar als de kosten van de winning terug te verdienen zijn. energiebron Iets wat energie levert en dus beweging of warmte veroorzaakt. erts Gesteente dat voor de mens nuttige mineralen bevat. fossiele brandstof Brandstof zoals steenkool, aardgas en aardolie, die in de loop van miljoenen jaren is ontstaan uit afgestorven planten en dieren. neokolonialisme De situatie waarin arme landen nog steeds afhankelijk zijn van rijke landen, terwijl ze niet meer door de rijke landen worden bestuurd. fracking Techniek om aardolie of aardgas te winnen, door met water en chemicaliën breuken in ondergronds gesteente te maken. niet-hernieuwbare hulpbron Hulpbron die op kan raken, zoals aardolie. geofysica Wetenschap die natuurkundige verschijnselen in de aarde bestudeert. reservoirgesteente Poreuze gesteentelaag waarvan de holten water, gas of aardolie kunnen bevatten mits een ondoordringbare laag het reservoirgesteente afdekt. geopolitiek Rivaliteit en samenwerking tussen landen, die voortkomt uit economisch eigenbelang. technisch winbaar Een delfstof is technisch winbaar als het technisch mogelijk is de stof te winnen. hernieuwbare hulpbron Hulpbron die nooit op zal raken, zoals zon, wind, water en biomassa. teerzand Afzetting van zand, klei en water gemengd met aardolie in vaste vorm. inkoling Omzetting van organisch materiaal naar pure koolstof. waterbalans Verhouding tussen toevoer en afvoer van zoet water in een gebied. mineraal Een chemische verbinding van elementen die in de natuur voorkomen. watervoetafdruk Al het directe of indirecte waterverbruik van een land, bedrijf of individu in een jaar. natuurlijke hulpbronnen Alle stoffen of krachten in de natuur die van economisch nut kunnen zijn. zeldzame aardmetalen Groep van zeventien metalen die niet schaars zijn, maar in zulke kleine concentraties of zo verspreid voorkomen dat winning kostbaar is.