uitgebreide VVSG

advertisement
VVSG-DOCUMENT VOOR DE REGERINGSVORMING
N.A.V. DE VERKIEZINGEN VAN 7 JUNI 2009
1. VVSG-voorstel voor regeringsverklaring binnenlands bestuur
2. Synthese VVSG-memorandum Vlaamse verkiezingen 7 juni 2009 (korte versie)
3. VVSG-memorandum Vlaamse verkiezingen 7 juni 2009 (mei 2009 – Achtergrondtekst)
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 1/88
VVSG-VOORSTEL VOOR REGERINGSVERKLARING BINNENLANDS BESTUUR
De Vlaamse regering zet zich tijdens deze beleidsperiode sterk in op de verbetering van de eigen
binnenlandse organisatie. Uitgangspunten daarbij zijn: het beginsel van de subsidiariteit, de versterking
van de bestuurskracht van alle lokale besturen, een drastische vereenvoudiging van de vele
intermediaire structuren en organen, herfinanciering van de steden en gemeenten, een sterk
partnerschap tussen Vlaanderen en de lokale besturen op basis van gelijkwaardigheid.
Bestuurlijke rust, planlastvermindering en administratieve vereenvoudiging
De Vlaamse regering stelt zich tijdens deze legislatuur terughoudend op bij nieuwe decreten,
uitvoeringsbesluiten en richtlijnen die effect hebben op de lokale besturen. Nieuwe regelgeving beperkt
zich tot hoofdlijnen, en schrapt en vereenvoudigt tegelijkertijd bestaande regels. Voor elke nieuwe
regelgeving vindt er een grondige bestuurlijke en financiële effectenrapportage plaats waaruit ook de
nodige consequenties worden getrokken. Aan besturen wordt de nodige tijd gegeven om nieuwe
regelgeving te verwerken. De minister van Binnenlands Bestuur wordt als coördinerend minister voor het
lokale bestuursniveau bij elke nieuwe sectorale regelgeving met gevolgen voor de lokale besturen
betrokken om de werklast voor de gemeenten en OCMW’s tot een minimum te beperken.
De Vlaamse regering past de strategische meerjarenplanning zoals ze werd opgenomen in het
Gemeente en OCMW-decreet consequent toe. Het lokale zesjaarlijkse legislatuurplan moet voldoende
zijn als planningsinstrument voor de verschillende beleidssectoren. De rapportage en financiële
verantwoording voor sectorale subsidiestromen wordt drastisch vereenvoudigd en gekoppeld aan het
gewone gemeentelijke financiële systeem en de externe audit.
Respect voor de verscheidenheid van de lokale besturen
De Vlaamse regering erkent de verschillen tussen gemeenten onderling. Vlaanderen heeft twee relatief
grotere steden, elf centrumsteden, een veertigtal kleinstedelijke provinciale centra, tientallen gemeenten
in de rand van deze stedelijke centra en tientallen plattelandsgemeenten in het echte buitengebied. De
Vlaamse regering houdt in alle beleidssectoren rekening met deze diversiteit.
Van stedenbeleid naar stadsregionale ontwikkeling
Het Vlaamse stedenbeleid wordt nog meer toegespitst op de leefbaarheid voor jonge gezinnen en
kinderen. Wonen in de stad wordt bevorderd alsook de leefbaarheid van wijken en buurten en nieuwe
duurzame economische activiteiten. De bestaande instrumenten worden verfijnd: stedenfonds,
stadsmonitor, stadscontracten, ondersteuning van het Kenniscentrum, e.a. De aanpak wordt meer
gericht naar de stadsregio waar in samenspraak tussen de betrokken stad en de randgemeenten
bekeken wordt welke nieuwe instrumenten van gelijkwaardige samenwerking tussen stad en rand
kunnen ontwikkeld worden. Via een kaderdecreet stadsregionale samenwerking biedt Vlaanderen
een menu van bestuurlijke en financiële mogelijkheden aan voor de ontwikkeling op de maat en de
lokale dynamiek van de stadsregio. Hierbij moeten de vele sectorale bestuursvormen geïntegreerd
worden. Dit proces van stadsregionale ontwikkeling wordt extern begeleid.
Het stadsvernieuwingsfonds wordt als impulsprogramma financieel uitgebreid zodat alle
centrumsteden, provinciale steden en de stadsregio’s daarvan kunnen gebruik maken om de
herwaardering van de stedelijke centra voort te zetten.
Een krachtig plattelandsbeleid met sterke gemeenten
Er komt een specifiek impulsprogramma voor de gemeenten in het buitengebied en de
plattelandsstreken. Hierbij kunnen zowel aparte plattelandsgemeenten als plattelandsregio’s gebruik
maken van een specifiek Plattelandsfonds. De Vlaamse Landmaatschappij en de VVSG bieden extra
ondersteuning aan (Steunpunt voor Landelijke Gemeenten) om de bestuurskracht te versterken. Door de
begeleiding van een screening op streekniveau onderzoeken gemeenten zelf hoe ze via diverse
formules hun bestuurskracht kunnen versterken. Door het decreet intergemeentelijke samenwerking
te versoepelen kan op kleinschalig streekniveau een meer coherent beleid gevoerd worden met
integratie van de vele sectorale bestuursvormen. Met enkele gemeenten gezamenlijk aanwerven van
gespecialiseerd personeel wordt vereenvoudigd en gestimuleerd. Vrijwillige samenvoeging van
gemeenten wordt via een tijdelijke financiële bonus in sommige situaties bevorderd.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 2/88
Effectieve en efficiënte lokale besturen
De Vlaamse regering staat mee in om de werking van het lokale bestuursniveau kwalitatief te
verbeteren. Hiervoor worden diverse initiatieven ontwikkeld:
- door meer nadruk te leggen op de stadsregionale ontwikkeling en de streekverbanden kan er
gesaneerd worden in de vele sectorale overheidsorganen en –instituties. Per stadsregio en per
streek vindt een screening plaats om na te gaan waar structuren kunnen afgeschaft of
samengevoegd worden. Zowel de democratische transparantie als de effectiviteit van het
overheidsfunctioneren zijn hierbij een maatstaf. Dit moet leiden tot een groter bestuurlijk
rendement zodat de lokale overheden snel en effectief kunnen werken;
- de mogelijkheden voor een verregaande samenwerking tussen gemeentebestuur en OCMWbestuur worden versoepeld (zowel voor de ondersteunende diensten als voor het uitwerken van een
sociaal beleid);
- er wordt snel werk gemaakt van de invoering van een degelijk financieel instrumentarium voor
gemeenten, OCMW’s en verzelfstandigde entiteiten zodat kosten en baten van het
overheidsfunctioneren transparanter worden. Hierbij wordt ten laatste tegen 2012 werk gemaakt van
een volwaardige externe (single) audit (zoals vastgelegd in het Gemeentedecreet) ter vervanging
van de vele sectorale toezichtvormen van de Vlaamse departementen. Door besparingen op de
Vlaamse sectorale toezichtdiensten kan de uitbouw van de externe audit binnen de huidige
budgetten gefinancierd worden;
- de rechtspositieregeling van het personeel wordt versoepeld zodat meer aandacht gaat naar
(elders verworven) competenties en HRM-beleid in plaats van rigide statutaire regeltjes;
- door samen met de lokale sector systemen van benchmarking, visitatiecommissies en andere
instrumenten te ontwikkelen wordt beoogd de lokale dienstverlening permanent naar een hoger
kwaliteitsniveau te brengen. Hierbij wordt intensief geïnvesteerd in nieuwe mogelijkheden van ICT
en van interbestuurlijk e-governement. Gezamenlijke projecten zoals de producten- en
dienstencatalogus worden in een verhoogd tempo gerealiseerd;
- een beter statuut voor zowel raadsleden (politiek verlof) als uitvoerende mandatarissen (o.a.
uittredingsvergoeding) gekoppeld aan het verminderen van het aantal schepenen beoogt een
herwaardering van het lokale politiek niveau.
Lokale besturen en federale dossiers
De Vlaamse regering engageert zich om samen met de lokale besturen belangrijke dossiers voor het
lokale bestuursniveau gezamenlijk te behartigen bij de federale instanties. Volgende beleidsdossiers
worden bij prioriteit aangepakt:
- de financiering van de politiezones en de toekomstige hulpverleningzones (brandweer);
- de financiering van de pensioenen van de vastbenoemde ambtenaren;
- de mogelijkheid om een deel van de vennootschapsbelasting toe te kennen aan de gemeenten ter
vervanging (en dus afschaffing) van diverse andere gemeentelijke bedrijfsbelastingen;
- de transparantie van de btw-regelingen van toepassing op de lokale besturen;
- de overheveling van de middelen van het federale grootstedenbeleid naar de gewesten;
- de aanpassing van de wetgeving op het syndicale overleg aan de realiteit van lokale werkgevers;
- de invoering van een voorschottenregeling voor de aanvullende personenbelasting (naar analogie
met de Vlaamse voorschottenregeling voor de onroerende voorheffing).
Meer bevoegdheden voor de steden en gemeenten
De Vlaamse regering engageert zich om haar bevoegdheden, in een paritair (Vlaanderen/lokale
besturen) samengestelde commissie, door te lichten om na te gaan welke concrete bevoegdheden
expliciet aan het lokale bestuursniveau kunnen toegewezen worden. De beleidsdomeinen kinderopvang,
lokale diensteneconomie, werkgelegenheidsbeleid, basisonderwijs, deeltijds kunstonderwijs, flankerend
onderwijsbeleid, sociaal beleid (gezondheidszorg, welzijn, ouderenbeleid) mobiliteitsbeleid, milieubeleid,
ruimtelijke ordening komen hier in eerste instantie voor in aanmerking. Hierbij moet het mogelijk zijn om
de decentralisatie van bevoegdheden te differentiëren naargelang de grootte van de gemeenten.
Indien er in het kader van de verdere staatshervorming op federaal niveau nieuwe bevoegdheden
worden toegekend aan de Vlaamse overheid gaat deze paritaire commissie na welke concrete
bevoegdheidspakketten hiervan kunnen gedecentraliseerd worden naar het lokale bestuursniveau.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 3/88
Elke toewijzing van bevoegdheden aan steden, gemeenten, OCMW’s gaat gepaard met het overhevelen
van de nodige financiële middelen naar het lokale bestuursniveau.
Herfinanciering van de lokale besturen
De lokale besturen zijn een essentiële partner voor de Vlaamse regering zowel om de ambitie van
Vlaanderen om een topregio te worden in Europa te realiseren als om de noodzakelijke economische
relance op gang te trekken. 80 % van de overheidsdienstverlening gebeurt door gemeenten en OCMW’s;
meer dan 50 % van de overheidsinvesteringen is het werk van de lokale besturen. Investeren in de
uitbouw van lokale besturen geeft zowel maatschappelijk als economisch onmiddellijk een hoge return.
De Vlaamse regering neemt in de loop van deze legislatuur diverse initiatieven om de financiële situatie
van de lokale besturen te verbeteren:
- het Gemeentefonds groeit tijdens deze legislatuur, naast de indexering, met 10% (onder meer door
toevoeging van bestaande budgetten). De groei van het Gemeentefonds gedurende vijf jaar wordt
gebruikt om de verdelingscriteria geleidelijk te herzien. De helft van het Gemeentefonds zal gebruikt
worden als vergoeding voor de prestaties van gemeenten en OCMW’s voor de centrale overheden.
De andere helft zal ingezet worden om tot herverdeling over te gaan zodat alle gemeenten aan
dezelfde startpositie staan. Fiscale armoede, centrumfuncties en het behoud van de open ruimte zijn
de criteria voor deze herverdeling;
- de subsidies voor de gesubsidieerde contractuele personeelsleden van de gemeenten en OCMW’s
worden eenmalig verhoogd met 50 miljoen euro en daarna jaarlijks geïndexeerd. Er wordt
onderzocht hoe het systeem van de gesco’s in een regulier systeem kan omgezet worden;
- er komt een specifiek Plattelandsfonds voor een selecte groep van gemeenten in het buitengebied
en streekverbanden op het platteland;
- het budget voor het Stadsvernieuwingsfonds wordt verhoogd en de toepassing ervan uitgebreid voor
alle stedelijke centra;
- de budgetten voor waterzuivering en voor investeringen in de welzijnssector (VIPA) worden
verhoogd en de procedures versoepeld;
- om de economische relance te versterken worden impulsen gegeven om de lokale investeringen te
versnellen door de vergunningsprocedures (ruimtelijke ordening/milieu) en de subsidieprocedures te
vereenvoudigen;
- de Vlaamse overheid erkent de fiscaliteit als belangrijke financieringsbron van gemeenten en
onthoudt zich van ingrepen die de lokale autonomie ter zake aantasten.
Vlaanderen en lokale besturen partners in beleid
De Vlaamse regering en de lokale besturen pakken in gezamenlijk overleg en op basis van een
gelijkwaardig partnerschap de belangrijke maatschappelijke uitdagingen aan. Concreet gaat het om
volgende dossiers:
- programma’s van innovatieve kenniseconomie;
- programma’s van energie-efficiëntie, energiebesparing, hernieuwbare energie, ..;
- stimuleren van duurzame ontwikkeling;
- het Vlaamse armoedebeleid wordt veel meer in overleg met de OCMW’s ontwikkeld;
- het etnisch-cultureel diversiteitsbeleid wordt op lokaal niveau versterkt.
De Vlaamse regering organiseert halfjaarlijks een structureel overleg met de Vereniging van Vlaamse
Steden en Gemeenten om afspraken te maken over de uitvoering van het regeerprogramma en om alle
beleidsdossiers die de lokale besturen aanbelangen (inclusief de sectorale dossiers) te bespreken.
Tussentijds is er over elk beleidsdossier overleg tussen de functionele minister en de VVSG.
De VVSG wordt gevraagd om de terugkoppeling en voorbereiding van dit overleg op een structurele
wijze te organiseren met alle lokale besturen.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 4/88
VVSG-MEMORANDUM VLAAMSE VERKIEZINGEN 7
JUNI
2009
9 februari 2009
Dit memorandum biedt een overzicht van de belangrijkste krachtlijnen die de lokale besturen voorstellen.
Meer details per sector zijn te vinden in een uitgebreid document, opvraagbaar bij de VVSG.
1. Inzetten op grote maatschappelijke uitdagingen
In tijden van grote economische en financiële onzekerheid kijkt de bevolking met verwachting naar de
overheid om dwingend op te treden in die sectoren waar dat nodig is, of om ruimte te creëren voor
nieuwe kansen en ontplooiing.
Vlaanderen en de lokale besturen moeten inzetten op:
- Het realiseren van een innovatieve kenniseconomie met duurzame economische groei en
een hechtere sociale samenhang: jobcreatie, verhogen werkzaamheidsgraad, e-government en
ICT-faciliteiten bevorderen, participatie aan onderwijs en opleiding verhogen, levenslang leren
stimuleren (de gemeente als leeromgeving), …
- Het bevorderen van een participatieve samenleving waarbij iedereen de kans krijgt om mee te
doen: meer arbeid voor laaggeschoolden, betaalbare en toegankelijke ouderen- en thuiszorg en
kinderopvang, meer betaalbare woningen, daling van de laaggeletterdheid, tegengaan van
overmatige schuldenlast, gezondheidsongelijkheid afremmen, armoedebestrijding, afremmen
van de digitale kloof, ruimere deelname aan het sport- en cultuuraanbod, …
- De klimaatdoelstellingen realiseren: drastische energiebesparing, zware reductie van de
uitstoot van broeikasgassen, meer hernieuwbare energie, algemene duurzaamheid van
consumptie- en productiegoederen nastreven, duurzaam waterbeleid, …
- Het samenleven van een grote diversiteit van bevolkingsgroepen bevorderen:
maatschappelijke integratie en participatie, ook op het vlak van migratie en asiel, etnischculturele diversiteit als meerwaarde voor de samenleving, …
- Een verdere verhoging van de efficiëntie van de werking van de overheid op en tussen de
verschillende niveaus (bestuurlijke uitdaging).
2. Vlaanderen en de lokale besturen: partners in beleid
De lokale besturen zijn bereid om samen met de Vlaamse regering en het parlement deze uitdagingen
aan te gaan. Dat vereist dat de gemeenten en OCMW’s daarvoor een volledig arsenaal aan
instrumenten krijgen die ze kunnen inzetten binnen de door Vlaanderen, België en Europa uitgezette
maatschappelijke krijtlijnen. Het basisbeginsel daarbij is dat Vlaanderen de lokale besturen erkent als
eerste overheid. Het lokaal bestuur is geen loutere uitvoeringsdienst van de Vlaamse overheid maar
een autonoom bestuur dat eigen politieke beleidskeuzes maakt.
De Vlaamse gemeenten en OCMW’s vragen aan Vlaanderen:
- De oprichting van een structureel overlegorgaan tussen de drie overheidsniveaus
(Vlaanderen, provincies, lokale besturen) zoals dat ook bestaat met de sociale partners
(VESOC). In dit structurele overlegorgaan is er zesmaandelijks intersectoraal overleg om alle
plannen en voornemens van de Vlaamse regering te toetsen op hun consequenties voor de
lokale besturen (bestuurlijk en financieel effectenrapport). Tussentijds kan dan sectoraal per
vakminister overlegd worden.
- Actieve betrokkenheid van de lokale besturen bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving
en voldoende tijd om deze in de praktijk om te zetten. Vlaanderen betrekt de lokale besturen
ook in een vroeger stadium bij de voorbereiding en implementatie van het Europees beleid,
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 5/88
-
-
-
-
-
alsook bij het overleg met de federale overheid over nieuwe regelgeving in het overlegcomité
federaal/regio’s.
Wetsmatiging en administratieve vereenvoudiging moeten veel consequenter toegepast
worden. Er is nood aan een periode van bestuurlijke rust met deregulering, veel minder
detailregelgeving en minder maar betere regelgeving. Regelgeving moet beperkt blijven tot
hoofdlijnen: de concrete toepassing moet kunnen worden aangepast aan de grote
verscheidenheid van lokale besturen. Bovendien moeten de sectorale en de organieke
regelgeving op elkaar afgestemd worden.
De vele aparte sectorale toezichtsvormen (op plannen, op naleving van normen, op het
gebruik van subsidies, …) moeten worden afgeschaft of drastisch gereduceerd en vervangen
door systemen van single audit. De snelle invoering van een hoogkwalitatieve externe audit
(cf gemeente- en OCMW-decreet) is een hoge prioriteit.
Wederzijds respect voor elkaars rol: Vlaanderen bepaalt de grote lijnen en de lokale besturen
treden op als lokaal regisseur/coördinator bij de uitvoering. Het is het lokaal bestuur dat de
regierol op zijn eigen grondgebied ten volle moet kunnen opnemen om de vele Vlaamse
sectorale tussenkomsten en ingrepen lokaal te coördineren. Deze regierol/coördinatieopdracht
geldt voor heel wat beleidsdomeinen: wonen, lokale economie, ouderenzorg, thuiszorg,
kinderopvang, afvalbeleid, vrijetijd, mobiliteit, flankerend onderwijsbeleid, sociaal beleid, lokale
werkgelegenheid, …
Gemeenten en OCMW’s hebben het recht een actieve actorrol op te nemen en eigen
initiatieven te nemen. Hiervoor moeten dezelfde regels gelden als voor private initiatiefnemers
(b.v. ouderensector, thuiszorg, kinderopvang, gemeentelijk onderwijs).
Erkenning van de lokale besturen als belangrijke werkgever (150.000 personeelsleden!) die
personeelsregels op maat nodig heeft. Vlaanderen schakelt over van louter toezicht naar het
stimuleren van een modern HRM-management bij lokale besturen. De pensioenproblematiek
van de lokale besturen (financiering van de ambtenarenpensioenen en de tweede
pensioenpijler voor contractanten) vraagt een dringend initiatief. Vlaanderen stimuleert de
algemene erkenning van de Elders Verworven Competenties (EVC) en de toepassing van
ervaringsbewijzen voor rekrutering in lokale besturen. Vlaanderen respecteert de afspraken die
de lokale werkgevers via de VVSG met de vakbonden maken en betrekt de lokale werkgevers
bij de VIA-akkoorden.
Erkenning van en aandacht voor het feit dat Vlaanderen ten aanzien van de lokale besturen niet
de enige regulerende overheid is. Ook het Belgische en Europese niveau bepalen immers de
institutionele context waarbinnen gemeenten en OCMW’s moeten werken. De Vlaamse
overheid moet als partner ook de belangen behartigen van lokale besturen bij andere
overheden in Europese of federale materies zoals auteursrecht, vrijwilligerswerk,
archiefbeheer, …
Ook moet Vlaanderen erover waken dat de federale overheid zich niet meer inhoudt met
Vlaamse geregionaliseerde materies (b.v. financiering van het grootstedenbeleid).
De lokale besturen zelf engageren zich om als betrouwbare partners, de doelstellingen die in onderling
overleg werden afgesproken, na te streven. De lokale besturen respecteren de bevoegdheid van de
Vlaamse overheid om algemeen geldende regelgeving uit te werken, op voorwaarde dat men zich niet
bezighoudt met de details en de uitvoeringsmodaliteiten.
3. Efficiënt Vlaanderen vraagt een interne staatshervorming
Burgers en bedrijven hebben recht op gemeenten en OCMW’s en een Vlaamse overheid die kwaliteit
leveren tegen een scherpe prijs. De lokale besturen zijn ervan overtuigd dat het lokale bestuursniveau en
de Vlaamse overheid samen kunnen zorgen voor een rationalisering van de werking van de overheid.
- Vlaanderen stapt af van de grote hoeveelheid plannen die gemeenten verplicht moeten
opmaken en kiest voor een versterking van de globale strategische en financiële planning
van gemeenten en OCMW’s. Alle plan- en rapporteringsverplichtingen voor de lokale
besturen kunnen worden gevat in één geïntegreerd kader en gereduceerd tot het beleids- en
beheersrelevante minimum, zoals bepaald in het gemeente- en OCMW-decreet.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 6/88
-
-
-
Vlaanderen neemt initiatieven ter versterking van de lokale bestuurskracht o.m. door ruimte te
geven voor meer structurele samenwerking tussen gemeente en OCMW; voor sterkere
intergemeentelijke samenwerking; voor een bonus voor vrijwillige fusie; voor het verminderen
van het aantal uitvoerende mandatarissen; …
Het streekniveau en het stadsregionale niveau winnen steeds meer aan belang. Door de
veelheid aan vooral sectorale structuren ontstaan er problemen met bestuurskracht, efficiëntie
en democratische legitimatie. Een screening per regio moet leiden tot een vereenvoudiging van
de structuren en tot een hoger bestuurlijk rendement.
Forse investeringen in e-government-toepassingen zijn nodig onder meer door de oprichting
van een Competentiecentrum e-government. Vlaanderen moet de dataverzameling en
verwerking op Vlaams niveau coördineren.
Het versterken van de competenties van het politieke en administratieve personeel in
gemeenten en OCMW’s. Verbeteren van het statuut van de mandatarissen (o.a.
uittredingsvergoeding voor uitvoerende mandatarissen).
De uitbouw van het uniek loket op lokaal niveau door een structurele samenwerking met alle
Vlaamse departementen en agentschappen (b.v. verdere uitbouw van het Sociaal Huis als
toegankelijkheidsconcept).
4. Economische vernieuwing versterken
Door diverse maatregelen realiseert Vlaanderen alle mogelijkheden voor de ontwikkeling van een
innovatieve kenniseconomie met een duurzame economische groei en een hechtere sociale
samenhang. Daarbij denken de lokale besturen onder meer aan:
- Instrumenten voor additionele werkgelegenheidscreatie (b.v. lokale diensteneconomie), waarbij
gemeenten lokaal sturen in samenwerking met andere (overheids)instellingen (VDAB,
PWA/RVA, NGO’s).
- Een versterkte lokale rol op het vlak van kinderopvang zodat ouders maximaal de ruimte voor
werk of opleiding krijgen. Of zodat kinderen van wie het om sociale en pedagogische motieven
wenselijk is dat zij naar de opvang komen, gelijke kansen krijgen.
- Uitwerken van de nodige financiële hefbomen: een flexibel investeringsfonds inzetbaar voor
de lokale economie zoals de opwaardering van binnenstedelijke commerciële centra of het
stimuleren van handelsactiviteiten in de binnensteden en dorpscentra.
- Het erkennen van de inspanning van de streken en de daadwerkelijke ondersteuning van de
uitvoering van de streekpacten. De realisatie van vele doelstellingen uit de streekpacten ligt
nu nog te veel alleen in Vlaamse handen (bijvoorbeeld : ruimte voor economie,
verkeersinfrastructuur, logistieke uitbouw, toerisme en recreatieve activiteiten, onderwijs en
opleiding, uitbouw zorgsector,…). Meer bevoegdheden en middelen moeten overgeheveld
worden naar de lokale besturen.
- Een ambitieus afval- en milieubeleid, dat leidt tot grondstoffenbeheer op lange termijn.
- Meer investeren in ICT-toepassingen.
Het counteren van de huidige financieel-economische crisis vereist dat het investeringsvolume van de
lokale besturen minstens op peil blijft en best nog verhoogd wordt. Lokale besturen zijn immers goed
voor ruim de helft van de overheidsinvesteringen die in ons land gebeuren. Zij kunnen het snelst van alle
overheden investeringen op gang brengen. Vermindering van het btw-tarief voor overheidsinvesteringen,
soepeler regels voor economische investeringen en meer middelen voor het Gemeentefonds kunnen de
noodzakelijke economische relance sneller op gang brengen.
5. Armoede is onaanvaardbaar
In een welvarende regio zoals Vlaanderen is het onaanvaardbaar dat een belangrijke groep van de
bevolking nog altijd uit de boot valt. Vlaanderen noch de lokale besturen kunnen armoede accepteren en
binden samen de strijd aan:
- De lokale besturen moeten structureel als partner betrokken worden bij het opmaken van
Vlaamse armoedeplannen.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 7/88
-
Meer ondersteuning voor de OCMW’s om mensen met energieschulden op maat te
begeleiden, o.a. door een financiële ondersteuning van de Lokale Adviescommissies (LAC’s)
zodat deze meer proactief kunnen werken.
Sterkere erkenning en financiering van de diensten schuldbemiddeling.
Meer en sneller investeren in sociale woningbouw en tijdelijk een Vlaamse huursubsidie
voor mensen met een laag inkomen die langer dan de gemiddelde termijn moeten wachten op
een sociale huurwoning.
Bijzondere aandacht en steun voor duurzaam (ver)bouwen bij woningen voor sociaaleconomisch zwakkeren, zodat de armsten niet langer een groot deel van hun middelen in
verwarming en verlichting moeten steken.
Het onderwijsbeleid inzetten tegen laaggeletterdheid, schoolse drop-out en kansarmoede
(flankerend onderwijsbeleid; brede school; schoolopbouwwerk).
Meer afstemming tussen federale OCMW-wetgeving en het Vlaamse Inburgeringsdecreet.
Vrijetijdsbesteding als een basisrecht voor alle mensen realiseren in cultuur-, jeugd-, sport- en
toerismebeleid (verhogen van de middelen voor sociaal-culturele participatie).
6. Vlaanderen realiseert de klimaatdoelstellingen
De lokale besturen willen meewerken aan een energie-omslag en een duurzame toekomst. Vlaanderen
kan de lokale besturen daarin bijstaan via:
- Het heroriënteren van sectorale (‘geoormerkte’) subsidiekanalen voor lokale infrastructuur naar
hoge energiezuinigheid. Bij de financiering voor stadsvernieuwing, voor sociale huisvesting,
scholen, culturele centra en bibliotheken, toerisme- en sportinfrastructuur,
brownfieldontwikkeling, e.d.m. mikken op hoge eisen van energie- en waterzuinigheid.
- Het verwijderen van obstakels in de Vlaamse regelgeving die een belemmering kunnen
vormen voor duurzaam bouwen en hernieuwbare energiesystemen. Onder meer
gedecentraliseerde energiesystemen op niveau van wijken of bouwblokken moeten alle kansen
krijgen.
- Gemeenten die dat willen moeten voor delen van hun grondgebied (wijk, ontwikkelingsproject,
verkaveling, …) vooruitstrevender energiepeilen kunnen voorschrijven dan de algemeen
Vlaamse.
- Verdere ontvoogding van het mobiliteitsbeleid. Naar een nog sterkere lokale aanpak met
klemtoon op het vermijden van overbodige kilometers: minder geformaliseerde administratie,
een zwaarder gewicht voor de lokale (politieke) besluitvorming in de convenantsprocedures en
een Vlaamse overheid, inclusief De Lijn, die bij haar behoefteanalyses rekening houdt met
prioriteiten die voortspruiten uit de gemeentelijke mobiliteitsplannen.
7. De Vlaamse overheid geeft prioriteit aan de herfinanciering van de lokale
besturen
De bestedingsruimte van de Vlaamse lokale besturen moet op het Europese gemiddelde komen (van 7%
naar 12,5% van het Bruto Binnenlands Product).
Concrete voorstellen:
- Een substantiële verhoging van de dotatie van het Gemeentefonds om de verliezen van de
dividenden te compenseren, de sterk stijgende pensioenlasten te financieren en een meer
adequate herverdeling te realiseren.
- Herverdelingsmechanismen van het Gemeentefonds concentreren op drie pijlers: de fiscale
draagkracht, de centrumfuncties en de vergoeding voor het bewaren en onderhouden van de
open ruimte.
- Naast het Elialuik ook andere compartimenten toevoegen aan het Gemeentefonds met eigen
specifieke verdeelsleutels: een compartiment verkeersbelasting (80 miljoen euro) en een
compartiment gescopremies (220 miljoen euro). Het budget van de gescopremies moet
eenmalig met 50 miljoen euro verhoogd worden en verder geïndexeerd worden.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 8/88
-
Behoud van het Stedenfonds en uitbouw van een Plattelandsfonds voor een selecte groep
van achtergestelde plattelandsgemeenten.
Extra middelen voor de financiering van de waterzuivering en voor de uitbouw van de
welzijnssector (ouderenvoorzieningen, thuiszorg, kinderopvang) en vrijetijdsvoorzieningen
(zwembaden, jeugdhuizen, cultuurpodia).
Transparantie en vereenvoudiging van de huidige subsidiestelsels.
Vrijwaring van de autonome lokale belastingsbevoegdheid. Verminderen van belastingen
voor ondernemingen kan mits er een compensatie gebeurt via eigen gemeentelijke
opcentiemen op de vennootschapsbelasting (cf. de Duitse Gewerbesteuer) zonder een
verhoging van de globale belastingdruk.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 9/88
VVSG -MEMORANDUM VLAAMSE VERKIEZINGEN
mei 2009 - Achtergrondtekst1
7.6.2009
INHOUDSTAFEL
DEEL 1. VLAANDEREN EN LOKALE BESTUREN
SAMEN EEN ANTWOORD BIEDEN OP MAATSCHAPPELIJKE UITDAGINGEN
1.
2.
3.
Inzetten op grote maatschappelijke uitdagingen........................................................................ 12
Vlaanderen en de lokale besturen: partners in beleid................................................................ 12
Efficiënt Vlaanderen vraagt een interne staatshervorming ....................................................... 13
DEEL 2. CONCRETE BELEIDSVOORSTELLEN
1. Algemeen bestuurlijk .................................................................................................................... 15
1.1
Radicale keuze voor planlastvermindering ............................................................................. 15
1.2
Tijd voor bestuurlijke rust, tenzij voor vermindering of verbetering van regels ........................ 15
1.3
Bestuurlijk toezicht op hoofdlijnen, met eenvormigheid over heel Vlaanderen ....................... 16
1.4
Organieke en sectorale regelgeving mogen elkaar niet tegenspreken ................................... 16
1.5
Meer mogelijkheden voor intergemeentelijke samenwerking.................................................. 17
1.6
Gegevensverkeer lokale besturen - Vlaanderen: één adres ................................................... 17
1.7
Bestuurskracht ........................................................................................................................ 17
1.8
Statuut mandatarissen ............................................................................................................ 18
2. Financiën ........................................................................................................................................ 20
2.1
Nood aan een grondige herfinanciering van de lokale besturen ............................................. 20
2.2
Gemeentefonds: koopkrachtbescherming en herverdeling ..................................................... 23
2.3
Naast een Stedenfonds een Plattelandsfonds ........................................................................ 25
2.4
Vennootschapsbelasting: gemeentelijk aandeel ..................................................................... 25
2.5
Onroerende voorheffing: diverse aanpassingen ..................................................................... 25
2.6
Opdeciem verkeersbelasting: afschaffing ............................................................................... 26
2.7
Lokale fiscaliteit vrijwaren ....................................................................................................... 26
2.8
Schuldovername bis ............................................................................................................... 27
2.9
Overzicht subsidiestromen...................................................................................................... 27
3. Inzetten op uitmuntend personeelsbeleid voor een betere dienstverlening ............................ 27
3.1
Personeelsbeleid OCMW’s en AGB’s niet herleiden tot personeelsbeleid gemeenten .......... 27
3.2
Alle hens aan dek in 2009 voor de pensioenen van het overheidspersoneel ......................... 28
3.3
Nog meer versoepeling van het personeelsbeleid .................................................................. 29
3.4
Functieweging secretaris en financieel beheerder .................................................................. 30
3.5
Goede sociaaloverlegstructuren ............................................................................................. 30
3.6
Hervorming gescosubsidie...................................................................................................... 31
3.7
Databank personeelsbeleid .................................................................................................... 32
4. ICT en e-government ..................................................................................................................... 32
4.1
Centrale verantwoordelijkheid Vlaams e-governmentbeleid ................................................... 32
4.2
Snelle uitvoering e-governmentdecreet .................................................................................. 32
4.3
Hef het onderscheid tussen backoffice en frontoffice op ........................................................ 32
4.4
Nood aan uitvoering van strategische e-governmentprojecten ............................................... 32
4.5
Interactief e-governmentbeleid ............................................................................................... 33
4.6
Competentiecentrum e-government........................................................................................ 33
5. Erediensten .................................................................................................................................... 34
6. Sociaal beleid ................................................................................................................................. 34
6.1
Armoedebestrijding ................................................................................................................. 34
6.2
Energiearmoede ..................................................................................................................... 34
6.3
Ondersteuning diensten schuldbemiddeling ........................................................................... 35
6.4
Volwaardige Vlaamse huursubsidie ........................................................................................ 35
6.5
Lokaal etnisch-cultureel diversiteitsbeleid ............................................................................... 35
6.6
Inburgering .............................................................................................................................. 36
1
Dit memorandum bestaat ook in een verkorte versie van vijf pagina’s. U kunt de tekst opvragen bij de VVSG.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 10/88
7.
Kinderopvang, thuiszorg en ouderenzorg................................................................................... 36
7.1
Respect voor de specificiteit van de lokale besturen als welzijnsactor ................................... 36
7.2
Toegang tot zorg garanderen via programmatie en betaalbaarheid ....................................... 37
7.3
Deregulering ........................................................................................................................... 37
7.4
Aantrekkelijke werkgevers worden.......................................................................................... 38
7.5
Volwaardige subsidiëring voor het Vlaams Fonds Infrastructuur Persoonsgebonden
Aangelegenheden (VIPA) .................................................................................................................... 38
7.6
Opvoedingsondersteuning ...................................................................................................... 39
7.7
Kinderopvang .......................................................................................................................... 39
7.8
Thuiszorg ................................................................................................................................ 40
7.9
Ouderenzorg ........................................................................................................................... 41
8. Naar een lokaler arbeidsmarktbeleid en economisch beleid ..................................................... 42
8.1
Meer bevoegdheden voor lokale besturen over arbeidsmarktbeleid en economisch beleid ... 42
8.2
Werkgelegenheid .................................................................................................................... 42
8.3
Lokaal economisch beleid....................................................................................................... 43
8.4
Streekoverleg (RESOC/SERR) ............................................................................................... 44
9. Milieu en Omgeving ....................................................................................................................... 45
9.1
Afval: huishoudelijk afval is een grondstof .............................................................................. 45
9.2
Water ...................................................................................................................................... 48
9.3
Milieu ...................................................................................................................................... 51
9.4
Mobiliteit.................................................................................................................................. 53
9.5
Ruimtelijke ordening ............................................................................................................... 55
9.6
Wonen .................................................................................................................................... 56
9.7
GIS.......................................................................................................................................... 57
10. Vrijetijdsbeleid ............................................................................................................................... 58
10.1 Vrijetijdsbeleid ......................................................................................................................... 58
10.2 Cultuurbeleid ........................................................................................................................... 60
10.3 Jeugdbeleid............................................................................................................................. 61
10.4 Sportbeleid .............................................................................................................................. 63
10.5 Toerismebeleid ....................................................................................................................... 64
11. Flankerend onderwijsbeleid ......................................................................................................... 65
12. Buitenlands beleid ......................................................................................................................... 66
12.1 Europees / internationaal : ...................................................................................................... 66
12.2 Noord-Zuid / Ontwikkelingssamenwerking .............................................................................. 67
13. Stedenbeleid en Plattelandsbeleid............................................................................................... 68
13.1 Plattelandsbeleid..................................................................................................................... 68
13.2 Stedenbeleid ........................................................................................................................... 70
14. Onderwijs (memorandum van OVSG) .......................................................................................... 70
14.1 De gemeente als inrichter van onderwijs ................................................................................ 70
14.2 Kerntakendebat en subsidiariteit............................................................................................. 71
14.3 Autonomie en vrijheid van pedagogisch project...................................................................... 71
Bijlage 1. Plattelandsgemeenten vragen meer aandacht van nieuwe Vlaamse regering
Bijlage 2. Memorandum van de Vlaamse centrumsteden aan de Vlaamse politieke partijen voor de
verkiezingen van 7 juni 2009
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 11/88
DEEL 1. VLAANDEREN EN LOKALE BESTUREN
SAMEN EEN ANTWOORD BIEDEN OP MAATSCHAPPELIJKE UITDAGINGEN
8. Inzetten op grote maatschappelijke uitdagingen
In tijden van grote economische en financiële onzekerheid kijkt de bevolking met verwachting naar de
overheid om dwingend op te treden in die sectoren waar dat nodig is, of om ruimte te creëren voor
nieuwe kansen en ontplooiing.
Vlaanderen en de lokale besturen moeten inzetten op:
- Het realiseren van een innovatieve kenniseconomie met duurzame economische groei en
een hechtere sociale samenhang: jobcreatie, verhogen werkzaamheidsgraad, e-government en
ICT-faciliteiten bevorderen, participatie aan onderwijs en opleiding verhogen, levenslang leren
stimuleren (de gemeente als leeromgeving), …
- Het bevorderen van een participatieve samenleving waarbij iedereen de kans krijgt om mee te
doen: meer arbeid voor laaggeschoolden, betaalbare en toegankelijke ouderen- en thuiszorg en
kinderopvang, meer betaalbare woningen, daling van de laaggeletterdheid, tegengaan van
overmatige schuldenlast, gezondheidsongelijkheid afremmen, armoedebestrijding, afremmen
van de digitale kloof, ruimere deelname aan het sport- en cultuuraanbod, …
- De klimaatdoelstellingen realiseren: drastische energiebesparing, zware reductie van de
uitstoot van broeikasgassen, meer hernieuwbare energie, algemene duurzaamheid van
consumptie- en productiegoederen nastreven, duurzaam waterbeleid, …
- Het samenleven van een grote diversiteit van bevolkingsgroepen bevorderen:
maatschappelijke integratie en participatie, ook op het vlak van migratie en asiel, etnischculturele diversiteit als meerwaarde voor de samenleving, …
- Een verdere verhoging van de efficiëntie van de werking van de overheid op en tussen de
verschillende niveaus (bestuurlijke uitdaging).
9. Vlaanderen en de lokale besturen: partners in beleid
De lokale besturen zijn bereid om samen met de Vlaamse regering en het parlement deze uitdagingen
aan te gaan. Dat vereist dat de gemeenten en OCMW’s daarvoor een volledig arsenaal aan
instrumenten krijgen die ze kunnen inzetten binnen de door Vlaanderen, België en Europa uitgezette
maatschappelijke krijtlijnen. Het basisbeginsel daarbij is dat Vlaanderen de lokale besturen erkent als
eerste overheid. Het lokaal bestuur is geen loutere uitvoeringsdienst van de Vlaamse overheid maar
een autonoom bestuur dat eigen politieke beleidskeuzes maakt.
De Vlaamse gemeenten en OCMW’s vragen aan Vlaanderen:
- De oprichting van een structureel overlegorgaan tussen de drie overheidsniveaus
(Vlaanderen, provincies, lokale besturen) zoals dat ook bestaat met de sociale partners
(VESOC). In dit structurele overlegorgaan is er zesmaandelijks intersectoraal overleg om alle
plannen en voornemens van de Vlaamse regering te toetsen op hun consequenties voor de
lokale besturen (bestuurlijk en financieel effectenrapport). Tussentijds kan dan sectoraal per
vakminister overlegd worden.
- Actieve betrokkenheid van de lokale besturen bij de totstandkoming van nieuwe regelgeving
en voldoende tijd om deze in de praktijk om te zetten. Vlaanderen betrekt de lokale besturen
ook in een vroeger stadium bij de voorbereiding en implementatie van het Europees beleid,
alsook bij het overleg met de federale overheid over nieuwe regelgeving in het overlegcomité
federaal/regio’s.
- Wetsmatiging en administratieve vereenvoudiging moeten veel consequenter toegepast
worden. Er is nood aan een periode van bestuurlijke rust met deregulering, veel minder
detailregelgeving en minder maar betere regelgeving. Regelgeving moet beperkt blijven tot
hoofdlijnen: de concrete toepassing moet kunnen worden aangepast aan de grote
verscheidenheid van lokale besturen. Bovendien moeten de sectorale en de organieke
regelgeving op elkaar afgestemd worden.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 12/88
-
-
-
-
De vele aparte sectorale toezichtsvormen (op plannen, op naleving van normen, op het
gebruik van subsidies, …) moeten worden afgeschaft of drastisch gereduceerd en vervangen
door systemen van single audit. De snelle invoering van een hoogkwalitatieve externe audit
(cf gemeente- en OCMW-decreet) is een hoge prioriteit.
Wederzijds respect voor elkaars rol: Vlaanderen bepaalt de grote lijnen en de lokale besturen
treden op als lokaal regisseur/coördinator bij de uitvoering. Het is het lokaal bestuur dat de
regierol op zijn eigen grondgebied ten volle moet kunnen opnemen om de vele Vlaamse
sectorale tussenkomsten en ingrepen lokaal te coördineren. Deze regierol/coördinatieopdracht
geldt voor heel wat beleidsdomeinen: wonen, lokale economie, ouderenzorg, thuiszorg,
kinderopvang, afvalbeleid, vrijetijd, mobiliteit, flankerend onderwijsbeleid, sociaal beleid, lokale
werkgelegenheid, …
Gemeenten en OCMW’s hebben het recht een actieve actorrol op te nemen en eigen
initiatieven te nemen. Hiervoor moeten dezelfde regels gelden als voor private initiatiefnemers
(b.v. ouderensector, thuiszorg, kinderopvang, gemeentelijk onderwijs).
Erkenning van de lokale besturen als belangrijke werkgever (150.000 personeelsleden!) die
personeelsregels op maat nodig heeft. Vlaanderen schakelt over van louter toezicht naar het
stimuleren van een modern HRM-management bij lokale besturen. De pensioenproblematiek
van de lokale besturen (financiering van de ambtenarenpensioenen en de tweede
pensioenpijler voor contractanten) vraagt een dringend initiatief. Vlaanderen stimuleert de
algemene erkenning van de Elders Verworven Competenties (EVC) en de toepassing van
ervaringsbewijzen voor rekrutering in lokale besturen. Vlaanderen respecteert de afspraken die
de lokale werkgevers via de VVSG met de vakbonden maken en betrekt de lokale werkgevers
bij de VIA-akkoorden.
Erkenning van en aandacht voor het feit dat Vlaanderen ten aanzien van de lokale besturen niet
de enige regulerende overheid is. Ook het Belgische en Europese niveau bepalen immers de
institutionele context waarbinnen gemeenten en OCMW’s moeten werken. De Vlaamse
overheid moet als partner ook de belangen behartigen van lokale besturen bij andere
overheden in Europese of federale materies zoals auteursrecht, vrijwilligerswerk,
archiefbeheer, …
Ook moet Vlaanderen erover waken dat de federale overheid zich niet meer inhoudt met
Vlaamse geregionaliseerde materies (b.v. financiering van het grootstedenbeleid).
De lokale besturen zelf engageren zich om als betrouwbare partners, de doelstellingen die in onderling
overleg werden afgesproken, na te streven. De lokale besturen respecteren de bevoegdheid van de
Vlaamse overheid om algemeen geldende regelgeving uit te werken, op voorwaarde dat men zich niet
bezighoudt met de details en de uitvoeringsmodaliteiten.
10. Efficiënt Vlaanderen vraagt een interne staatshervorming
Burgers en bedrijven hebben recht op gemeenten en OCMW’s en een Vlaamse overheid die kwaliteit
leveren tegen een scherpe prijs. De lokale besturen zijn ervan overtuigd dat het lokale bestuursniveau en
de Vlaamse overheid samen kunnen zorgen voor een rationalisering van de werking van de overheid.
- Vlaanderen stapt af van de grote hoeveelheid plannen die gemeenten verplicht moeten
opmaken en kiest voor een versterking van de globale strategische en financiële planning
van gemeenten en OCMW’s. Alle plan- en rapporteringsverplichtingen voor de lokale
besturen kunnen worden gevat in één geïntegreerd kader en gereduceerd tot het beleids- en
beheersrelevante minimum, zoals bepaald in het gemeente- en OCMW-decreet.
- Vlaanderen neemt initiatieven ter versterking van de lokale bestuurskracht o.m. door ruimte te
geven voor meer structurele samenwerking tussen gemeente en OCMW; voor sterkere
intergemeentelijke samenwerking; voor een bonus voor vrijwillige fusie; voor het verminderen
van het aantal uitvoerende mandatarissen; …
- Het streekniveau en het stadsregionale niveau winnen steeds meer aan belang. Door de
veelheid aan vooral sectorale structuren ontstaan er problemen met bestuurskracht, efficiëntie
en democratische legitimatie. Een screening per regio moet leiden tot een vereenvoudiging van
de structuren en tot een hoger bestuurlijk rendement.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 13/88
-
Forse investeringen in e-government-toepassingen zijn nodig onder meer door de oprichting
van een Competentiecentrum e-government. Vlaanderen moet de dataverzameling en
verwerking op Vlaams niveau coördineren.
Het versterken van de competenties van het politieke en administratieve personeel in
gemeenten en OCMW’s. Verbeteren van het statuut van de mandatarissen (o.a.
uittredingsvergoeding voor uitvoerende mandatarissen).
De uitbouw van het uniek loket op lokaal niveau door een structurele samenwerking met alle
Vlaamse departementen en agentschappen (b.v. verdere uitbouw van het Sociaal Huis als
toegankelijkheidsconcept).
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 14/88
DEEL 2. CONCRETE BELEIDSVOORSTELLEN
1. Algemeen bestuurlijk
1.1
Radicale keuze voor planlastvermindering
Gemeenten en OCMW’s moeten, ten gevolge van de bepalingen in het gemeente- en OCMW-decreet,
werk maken van een inhoudelijke en financiële meerjarenplanning bij het begin van elke
bestuursperiode. Die plannen krijgen concreter vorm naar aanleiding van de jaarlijkse budgetopmaak,
met eveneens een beschrijvend en een financieel luik.
Tegelijkertijd blijft vooral de Vlaamse overheid allerlei planningsverplichtingen opleggen aan de lokale
besturen, vaak (maar niet altijd) in ruil voor subsidies. Die plannen volgen alle een verschillende
procedure, verschillende financiële afrekeningen, verschillende controlesystemen, enz. Lokale besturen
steken daardoor soms meer tijd in het opstellen van de plannen en de hele administratieve afhandeling
ervan, dan in de uitvoering ervan.
In het Vlaamse regeerakkoord van 2004 was er sprake van een planlastvermindering. Die is er echter
niet gekomen. Integendeel, het aantal plannen is nog gestegen. Het recente Vlaamse voorstel van
planlastendecreet is slechts een zeer beperkte oplossing die niet leidt tot echte planlastreductie. De
strategische keuzes kunnen voor de diverse sectoren in het OCMW-meerjarenplan en in het
gemeentelijk meerjarenplan worden vastgelegd. In jaarlijkse, operationele plannen kan dit verder
geconcretiseerd worden, naar aanleiding van de opmaak van de begroting en het budget. Een bestuur
dat niet meer gehinderd wordt door de veelheid van sectorale plannen met andere termijnen en
richtlijnen, kan de twee hierboven vermelde planningsinstrumenten op een kwalitatieve wijze aanwenden
(met voldoende politiek en ambtelijk draagvlak, met aandacht voor participatie van de burger en
betrokkenheid van actoren, gebaseerd op een grondige analyse, met aandacht voor opvolging en
evaluatie, voldoende operationeel…). Indien aan deze voorwaarden voldaan is en indien er een single
audit mogelijk wordt, verdwijnen ook de redenen voor de Vlaamse overheid om aparte, sectorale
planverplichtingen op te leggen.
De Vlaamse gemeenten willen dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een echte planlastvermindering,
waarbij:
 De planningsverplichtingen tegen uiterlijk 2012 volledig ingepast worden binnen de algemene
plannen die worden opgelegd het gemeente- en OCMW-decreet.
 De controle op de uitvoering van de plannen in eerste instantie een taak is van de gemeenteraad en
de OCMW-raad, aangevuld met de externe audit.
 Er geen nieuwe planningsverplichtingen aan de gemeenten en OCMW’s meer worden opgelegd.
Tegelijkertijd moet de Vlaamse overheid eindelijk zelf werk maken van een planning voor haar handelen
ten aanzien van de lokale besturen. Op die manier zouden gemeenten en OCMW’s beter kunnen
inschatten wat er op hen afkomt.
1.2
Tijd voor bestuurlijke rust, tenzij voor vermindering of verbetering van regels
Lokale besturen werden de voorbije jaren overspoeld door nieuwe regels (gemeentedecreet, OCMWdecreet, rechtspositieregeling, tientallen sectorale bepalingen, …), die soms zeer snel moesten worden
ingevoerd. Doordat veel regelgeving ook te snel tot stand komt, bevat ze vaak fouten, wat nadien dan
weer tot aanpassingen aanleiding geeft. Ook Vlaamse politieke inzichten lijken soms zeer snel te
veranderen (b.v. over de mogelijkheid dat een minister voorzitter is van de gemeenteraad of over de
samenstelling van het managementteam). Ter plaatse kan vaak niemand nog volgen. Besturen willen
ook gewoon niet meer volgen, en passen een regeling toe die hen het best geschikt lijkt voor de
plaatselijke situatie (cf. het onderzoek van prof. Ackaert (zomer 2008) waaruit bleek dat gemeenten heel
wat aspecten van het gemeentedecreet gewoon naast zich neergelegd hebben). Tot iemand natuurlijk
een klacht indient, omdat puur formeel de regels niet worden nageleefd.
Daarnaast wordt, ondanks de met woorden vaak beleden deregulering, de regelgeving op vele terreinen
steeds gedetailleerder. De oorzaak is dubbel. Ten eerste blijft er een zeer groot wantrouwen bestaan bij
de centrale overheid tegenover lokale besturen (‘als we het niet verplichten, zullen ze het niet doen’).
Ten tweede vindt veel regelgeving zijn oorsprong in zaken die ooit op één of enkele plaatsen fout zijn
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 15/88
gelopen, en door toedoen van het toezicht of kabinetsmedewerkers2 tot alweer nieuwe regelgeving
leiden. Weinigen zijn blijkbaar in staat om bij het ontwerpen van regelgeving abstractie te maken van
vaak heel particuliere gevallen. Uiteindelijk zijn alle besturen de dupe van deze regeldrift. Gemeenten en
OCMW’s krijgen vaak geen ruimte meer voor een lokale invulling. De zo geroemde subsidiariteit is vaak
verder weg dan ooit.
De Vlaamse gemeenten vragen voor de komende jaren een bestuurlijke rustperiode, zodat ze de tijd
krijgen de nieuwigheden toe te passen in de praktijk. Nieuwe regels zouden er in die periode alleen nog
mogen komen, wanneer ze duidelijk aangetoond leiden tot een vereenvoudiging, tot minder
administratieve rompslomp, enz. In elk geval moeten het gemeente- en OCMW-decreet herleid worden
tot de essentie, met weglating van alle overbodige details. Tegelijk moeten de fouten in de regelgeving
worden rechtgezet.
1.3
Bestuurlijk toezicht op hoofdlijnen, met eenvormigheid over heel Vlaanderen
Eigenlijk is het niet zo verwonderlijk dat vele lokale besturen nog steeds spreken over ‘de provincie’,
wanneer het eigenlijk gaat over de in hun provincie aanwezige gedecentraliseerde afdeling van het
Vlaamse Agentschap Binnenlands Bestuur. Het toezicht ‘in de provincie’ blijft immers vaak zeer
provinciaal handelen, met eigen nieuwsbrieven, eigen richtlijnen, eigen procedures3, eigen standpunten,
enz. Daardoor zijn soms zaken onmogelijk in de ene gemeente, terwijl die elders in Vlaanderen
probleemloos worden toegepast. Nochtans is er maar één Vlaamse toezichtsregeling.
Bijkomend probleem is het feit dat heel wat toezichtspersoneel nog steeds handelt zoals jaren terug, als
‘voogdij’ over de gemeenten en OCMW’s. Hoewel de regelgeving intussen sterk is versoepeld (cf. de
afschaffing van het goedkeuringstoezicht op de budgetten en de personeelsformaties), stellen lokale
besturen nog steeds een zeer sterk juridisch formalisme vast. Door de Vlaamse overheid aangereikte
voorbeelden, worden dan al snel verplicht te volgen modellen. Zijn de gedecentraliseerde
toezichtsdiensten niet met te veel personeel, waardoor velen zich met details moeten bezig houden? (cf.
ook 3.3.2)
De Vlaamse gemeenten vragen dat:
 Er beter gewaakt wordt over een totale eenvormigheid van het toezicht in heel Vlaanderen.
 Het toezicht de ingenomen standpunten beter verspreidt, zodat ze voor alle besturen kenbaar
kunnen worden gemaakt.
 Het toezicht zijn handelen zou afstemmen op de geest van de regelgeving, en niet op een of andere
detailinvulling.
 Vlaanderen eindelijk werk zou maken van de creatie van de externe audit en tegelijkertijd de vele
sectorale toezichtsmechanismen (vaak gekoppeld aan subsidies) zou afschaffen (single audit).
1.4
Organieke en sectorale regelgeving mogen elkaar niet tegenspreken
Uiteraard is Rome niet op een dag gebouwd. Dat geldt ook voor de vele Vlaamse organieke en sectorale
regelgeving, die vaak op verschillende momenten en dus op basis van verschillende maatschappelijke
inzichten tot stand zijn gekomen. Het gevolg is echter een bestuurlijke chaos, waarbij het gemeente- of
OCMW-decreet , het decreet op de intergemeentelijke samenwerking en de vele specifieke sectorale
regels elkaar tegenspreken. Niemand krijgt nog uitgelegd waarom het gemeentedecreet verzelfstandigde
structuren met een inbreng van de privésector toelaat, terwijl dat intergemeentelijk niet kan. Ook tussen
de organieke regels en de verplichtingen die gelden in de sectoren (b.v. als voorwaarde om subsidies te
krijgen of te behouden) gaapt vaak een diepe kloof.
Die vaak zelf ook een lokaal mandaat vervullen in een gemeente, en hun blik op het lokale bestuur vanuit de
meerderheid of de oppositie hier zeer sterk door laten bepalen.
3 Vaak voorkomend is de toezichtsambtenaar die een bestuur belt (geen mail of brief, want daarvan is er een
spoor…) met de vraag om een besluit dat niet helemaal strookt met de visie of de gewoonten van ‘de provincie’, in
te trekken en te wijzigen. Een formele schorsing komt er doorgaans niet, maar vele besturen plooien toch. Morgen
moet diezelfde ambtenaar immers een dossier van dezelfde gemeente behandelen dat veel delicater ligt, en het is
altijd goed om hem of haar niet voor het hoofd te stoten.
2
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 16/88
De Vlaamse gemeenten vragen een grondige screening van alle regelgeving die op lokale besturen is
gericht. Uiterlijk tegen 2012 moeten de tegenstellingen eruit worden verwijderd.
1.5
Meer mogelijkheden voor intergemeentelijke samenwerking
Het Vlaamse decreet Intergemeentelijke Samenwerking (DIS) van 2001 heeft zonder enige twijfel
belangrijke verbeteringen tot stand gebracht, zoals meer democratische inspraak, meer transparantie,
meer flexibiliteit in samenwerkingsvormen en het duidelijker formuleren van doelstellingen. Tegelijk blijkt
uit juridisch onderzoek dat het decreet tegemoet komt aan vragen van Europa omtrent mededinging.
Opdrachthoudende en dienstverlenende verenigingen zijn wel degelijk een vorm van verlengd lokaal
bestuur, waarop gemeenten een beroep kunnen doen zonder in conflict te komen met de wetgeving
overheidsopdrachten. Een aantal aanpassingen moeten het DIS nu verder verfijnen tot een ideaal
instrument om de lokale bestuurskracht te versterken. Daarnaast moet er in de vele sectorale
regelgeving meer respect zijn voor de mogelijkheden van intergemeentelijke samenwerking.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 Het opnieuw invoeren van mogelijkheden voor gemengde intergemeentelijke
samenwerkingsvormen (met de private sector), rekening houdende met de rechtspraak van het
Europees Hof en de toepassing van de wetgeving overheidsopdrachten.
 Het behoud van de mogelijkheid om binnen opdrachthoudende verenigingen met een ‘keuzemenu’
te werken, waarbij gemeenten aanduiden voor welke activiteiten ze beheersoverdracht doen.
 Dat in de sectorale regelgeving volgend basisprincipe gehanteerd wordt: wat een individuele
gemeente kan, moet ook mogelijk zijn voor een intergemeentelijk samenwerkingsverband (=
verlengd lokaal bestuur).
1.6
Gegevensverkeer lokale besturen - Vlaanderen: één adres
Gemeenten en OCMW’s moeten pakken gegevens leveren aan de Vlaamse overheid. Soms moeten die
naar een provinciale afdeling, soms naar Brussel, een andere keer naar beide4, en als het naar Brussel
moet verschilt de bestemmeling van procedure tot procedure. Dat alles zorgt voor verwarring, met soms
tot gevolg dat dossiers te laat worden ingediend.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 Een beperking van de papieren gegevensstroom tussen de lokale besturen en Vlaanderen en een
maximalisatie van de elektronische gegevensuitwisseling
 De invoering van één fysiek en elektronisch adres voor alle documentstromen tussen beide
overheden. De Vlaamse overheid moet zelf instaan voor de juiste verdeling van de documenten
binnen haar eigen diensten.
1.7
Bestuurskracht
Een aantal gemeenten en OCMW’s beschikt niet over de nodige bestuurskracht om een antwoord te
kunnen bieden op de maatschappelijke uitdagingen waarmee ze worden geconfronteerd. Dat gebrek aan
bestuurskracht heeft verschillende oorzaken: beperkte schaal, beperkte fiscale draagkracht, groot aantal
veranderingen die op de besturen afkomen, te kleine personeelsomkadering die men kan inzetten, enz.
Beperkte bestuurskracht vindt zijn oorsprong voor een deel binnen het bestuur zelf, maar ligt ook (en
vaak vooral) aan externe factoren.
Voor het verhogen van de bestuurskracht liggen de oplossingen niet zo maar voor het grijpen. Uiteraard
is het essentieel dat alle besturen over de noodzakelijke financiële middelen kunnen beschikken om
minimaal datgene te doen wat van hen wordt verwacht. Maar er zijn ook andere mogelijkheden, gaande
van lichte vormen van samenwerking gemeente-OCMW of van verschillende gemeenten onderling, over
Zo moet het budget naar de provinciale afdeling én naar Brussel, en moeten de erin voorkomende
belastingtarieven voor b.v. de opcentiemen op de onroerende voorheffing of de opcentiemen op de
leegstandsheffing naar nog eens andere diensten worden verstuurd. Er bestaan zelfs regels die zeggen dat een
gemeente jaarlijks haar opcentiemen moet melden, ook al heeft ze op een bepaald moment een
meerjarenbeslissing genomen.
4
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 17/88
grondige afspraken tussen besturen voor een herverdeling van de financiële effecten van bepaalde
keuzes die op streekniveau worden genomen tot en met een fusie.

Lichte vormen van interlokale samenwerking
Het Gemeentedecreet en het OCMW-decreet bevatten bepalingen dat gemeente en OCMW een
beheersovereenkomst kunnen afsluiten en een beroep kunnen doen op elkaars diensten. De
samenwerking tussen gemeenten en OCMW’s moet nog versterkt worden. Alle belemmeringen
moeten weggewerkt worden.
Daarnaast kunnen gemeenten onderling contracten sluiten5. Merkwaardig genoeg staat een
gelijkaardig artikel niet in het OCMW-decreet. Ondertussen ontstaan er overal in Vlaanderen vele
vormen van dergelijke kleinschalige samenwerking tussen besturen. Dat gaat van het delen van de
personeelsdienst van gemeente en OCMW, tot de gezamenlijke aankoop van één veegmachine die
wordt ingezet in twee gemeenten. Er blijven echter veel vragen op het vlak van personeelsbeheer,
overheidsopdrachten, btw-afrekening, enz.
De Vlaamse gemeenten vragen dat de Vlaamse overheid een actieve ondersteunende rol zou
spelen bij dergelijke kleinschalige vormen van samenwerking. Dat kan door de ontwikkeling van
voorbeeldovereenkomsten, het opnemen van frequent gestelde vragen op de webstek, het
subsidiëren van onderzoek dat duidelijkheid kan bieden voor een aantal juridische vragen, een
positieve en constructieve ingesteldheid van het toezicht, enz.

Financiële compensaties op initiatief van besturen zelf
Vandaag compenseert het Gemeentefonds de belangrijkste verschillen qua fiscale draagkracht,
open ruimte, enz. tussen gemeenten. Het Gemeentefonds is echter te algemeen om te worden
ingezet bij keuzes die op streekniveau plaats vinden. Daardoor stellen we vast dat die keuzes (b.v.
waar komt een bedrijventerrein, een uitbreiding van woonwijken, een windmolenpark, een stadsbos,
…) ofwel op een hoger (b.v. provinciaal) niveau moeten worden genomen, of dat men afwijkt van
wat vanuit ruimtelijk of mobiliteitsoogpunt het best zou zijn. In welke gemeente een bepaalde
ontwikkeling (niet) komt, heeft immers vaak belangrijke financiële gevolgen (KI’s, …). Wanneer er
mechanismen zouden bestaan waarbij de betrokken besturen de financiële effecten (kunnen laten)
becijferen en waarbij vervolgens de financiële winnaars eenmalig of gedurende een zekere tijd de
financiële verliezers zouden compenseren, dan kunnen gemeentegrensoverschrijdende
beslissingen mogelijk wel op een meer rationele manier worden genomen.
De Vlaamse gemeenten vragen de Vlaamse overheid (financiële) stimulansen te ontwikkelen voor
besturen die gemeentegrensoverschrijdende beslissingen samen nemen en overeenkomen om de
financiële gevolgen onderling te compenseren. De Vlaamse overheid kan ook optreden als
objectieve derde die de financiële gevolgen voor de betrokken besturen berekent.

Samenvoeging van gemeenten
Het Gemeentedecreet bevat de mogelijkheid dat gemeenten onderling afspreken om te fusioneren6.
Dat moet worden bekrachtigd door een Vlaams decreet. Fusies zijn zeker niet altijd een antwoord op
een gebrek aan bestuurskracht , maar ze kùnnen het wel zijn. Probleem is dat een fusie in eerste
instantie gepaard gaat met een pak extra kosten of dat de kosten van de beide aparte besturen niet
onmiddellijk kunnen worden teruggeschroefd.
De Vlaamse gemeenten vragen dat de Vlaamse overheid de vrijwillige fusie van twee of meer
gemeenten zou stimuleren met een eenmalige maar betekenisvolle subsidiebonus (boven op de
samenvoeging van de bedragen uit het Gemeentefonds).
1.8
Statuut mandatarissen
Het statuut van de lokale mandatarissen is de jongste jaren fel verbeterd (wedde, pensioenen, apart
uitvoeringsbesluit,…). Jammer genoeg blijft er op heel wat punten onduidelijkheid bestaan (een recent
5
6
Artikel 196 Gemeentedecreet.
Artikel 297 Gemeentedecreet
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 18/88
Hersteldecreet ten spijt) en is er nog al te vaak sprake van onredelijke situaties. Dit zorgt ervoor dat
(lokale) mandatarissen niet altijd even goed (juridisch) ondersteund worden bij de uitoefening van hun
mandaat. Bovendien haken heel wat mandatarissen af omdat de combinatie werk-gezin-mandaat vaak
niet langer mogelijk is. Ten dele liggen de oplossingen hiervoor op federaal niveau (bepaalde regels over
politiek verlof, uitkeringen, pensioenen,…), maar verschillende zaken worden (grotendeels) op Vlaams
niveau geregeld. Enkele van de meest in het oog springende knelpunten zijn:
1.8.1 De uittredingsvergoeding voor lokale mandatarissen
Burgemeesters, schepenen, OCMW-voorzitters en -ondervoorzitters zijn in België de enige uitvoerende
mandatarissen waarvoor tot op heden geen enkele vorm van uittredingsvergoeding bestaat (op
parlementair niveau bestaat deze regeling zelfs voor niet-uitvoerende mandatarissen). Er is geen enkele
reden waarom deze regeling aan lokale uitvoerende mandatarissen zou worden onthouden. Integendeel,
de voortzetting van hun uitvoerend mandaat en bijhorende wedde is afhankelijk van wisselende
omstandigheden, die vaak los staan van hun wil en inzet. Een uittredingsvergoeding moet de
onzekerheid op het einde van het uitvoerend mandaat enigszins milderen. Tevens kan het de noodzaak
tot cumul met andere mandaten wegnemen. Een VVSG-bevraging (maart/april 2008) bij ongeveer 1.000
lokale uitvoerende mandatarissen (burgemeester, schepen, OCMW-voorzitter) gaf bovendien als
resultaat dat bijna 90% van hen zich kan vinden in het principe van de uittredingsvergoeding op lokaal
niveau.
De Vlaamse gemeenten dringen aan op een spoedige regeling voor de uittredingsvergoeding, zodat
deze operationeel kan zijn vanaf de volgende lokale bestuursperiode (2013). De invoering van de
uittredingsvergoeding voor de gemeenten en OCMW’s moet daarbij budgettair neutraal blijven, vandaar
de volgende voorstellen7:
1. één maand uittredingsvergoeding per gepresteerd jaar (lokaal) i.p.v. twee maanden (bij
parlementsleden);
2. een vermindering van het maximum aantal mandatarissen in het college met één persoon
vanaf de legislatuur 2013-2018.
De regeling moet ingaan bij de start van de volgende legislatuur, waardoor zij van toepassing wordt op
de mandatarissen die uittredend zijn bij de beëindiging van de lopende legislatuur en die geen nieuw
uitvoerend mandaat hebben bij de start van de nieuwe legislatuur.
1.8.2 Statuut OCMW-voorzitter/schepen
Sinds 2007 is het mogelijk dat de OCMW-voorzitter wordt opgenomen in het college van burgemeester
en schepenen. Vanaf de volgende legislatuur is dit verplicht. Toch is het statuut van de OCMW-voorzitter
niet afgestemd op deze verzwaarde takenlast. Zo heeft een OCMW-voorzitter die ook gemeenteraadslid
maar geen schepen is recht op een presentiegeld als raadslid, terwijl een OCMW-voorzitter die schepen
is én gemeenteraadslid géén recht heeft op presentiegeld én geen recht op een bijkomende wedde als
schepen (oefent nochtans één functie meer uit dan in het eerste geval en twee meer dan er gedekt
worden door zijn wedde als OCMW-voorzitter).
De Vlaamse gemeenten vragen een betere verloning van de OCMW-voorzitter, al dan niet in combinatie
met een gunstiger sociaal statuut. Dit is niet meer dan een logisch gevolg van de (nu facultatieve,
binnenkort verplichte) combinatie van meerdere functies.
1.8.3 Opwaardering rol voorzitter gemeenteraad
De burgemeester neemt niet langer automatisch het voorzitterschap van de gemeenteraad waar. Deze
positieve evolutie zorgt voor een onafhankelijkere invulling van het mandaat van voorzitter. Toch komt dit
op veel plaatsen in het Gemeentedecreet nog niet tot uiting. De vergoeding (maximum (en dus
facultatief) dubbel presentiegeld, geen verplichte indexering) staat niet in verhouding tot de inhoud van
de functie, het politiek verlof (dat van een raadslid) volstaat niet, de “aankleding” van het mandaat is
onvoldoende (b.v. duidelijke protocollaire rol, eigen sjerp, enz.) en ook regelingen m.b.t. vervanging,
VVSG heeft een uitgewerkt voorstel m.b.t. de uittredingsvergoeding voor lokale uitvoerende mandatarissen ter
beschikking.
7
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 19/88
eretitels, bevoegdheden, … zijn onvoldoende afgestemd op onafhankelijke voorzitters (nog te vaak
gelijkgeschakeld met de andere gemeenteraadsleden).
De Vlaamse gemeenten pleiten voor een specifiek eigen statuut voor gemeenteraadsvoorzitters, zodat
het voorzitterschap van de gemeenteraad meer zichtbaar tot uiting komt. Er moet vooral duidelijk een
onderscheid worden gemaakt tussen het mandaat van raadslid en dat van voorzitter, zowel qua
taakinvulling als op het vlak van sociaal (en financieel) statuut.
1.8.4 Klassenverheffing en weddebepaling
De VVSG heeft zich uitdrukkelijk akkoord verklaard met de afschaffing van het systeem van
klassenverheffing omwille van het zeer arbitraire karakter ervan, waardoor bijna één vierde van de
Vlaamse gemeenten in een hogere klasse werd ingedeeld. Wij blijven achter dit standpunt staan, maar
moeten wel vaststellen dat voor een aantal specifieke gemeenten het inwonersaantal als basis zou
moeten gecorrigeerd worden.
In het besluit over het statuut van de mandataris moet een correctiefactor worden opgenomen op het
inwonersaantal dat de mandatariswedde bepaalt. Een objectieve parameter om dit te doen, is het
effectief aantal (belaste) tweede verblijven in de gemeente. Het is duidelijk dat dit gegeven het aantal
inwoners in de gemeente reëel verhoogt. Met een dergelijke correctiefactor blijven we in
overeenstemming met de bepaling van artikel 70, § 1 Gemeentedecreet en kunnen we toch het reële
aantal ‘permanente’ inwoners in een gemeente in rekening brengen.
1.8.5 Aanpassing technische regels (Gemeentedecreet en BVR 19 januari 2007)
De Vlaamse regeling van het statuut van de lokale mandataris loopt op vele vlakken nog behoorlijk
mank, recente aanpassingen ten spijt. De problemen met de weddeberekening en de indexering van
weddes en presentiegelden zijn bekend. De meest recente wijziging van het Gemeentedecreet lijkt daar
slechts ten dele aan tegemoet te komen. Ook op het vlak van de cumulbeperking is er nood aan een
duidelijkere regeling, b.v. door centralisatie van alle controle bij één instantie (b.v. het Rekenhof). Nu is
de controle hierop een administratieve mallemolen zonder weerga, die bovendien tot niets leidt. Daarbij
aansluitend is ook de compensatieregeling bij inkomensverlies van mandatarissen moeilijk werkbaar en
zit de filosofie van de regeling fout (compensatie van verlies aan inkomsten door wettelijke beperkingen,
maar niet wanneer men volop voor zijn mandaat kiest): zo kan het voorvallen dat iemand de
cumulbeperkingen voor pensioenen, werkloosheidsuitkeringen e.d. omzeilt door compensatie aan te
vragen (terwijl dit voor een gewone burger niet kan), terwijl iemand die zijn job (tijdelijk) opgeeft (b.v. via
loopbaanonderbreking) geen recht heeft op een bijkomende vergoeding. Een en ander zou men best
afstemmen op de realiteit, o.a. door de opname van een politiek mandaat positief te stimuleren, eerder
dan door halfslachtige achterpoortjes open te laten.
Daarnaast zijn er problemen met de interpretatie van de regeling over kostenvergoedingen,
vervangingen, enz.
Elk van de aangehaalde regelingen is moeilijk werkbaar en/of onvolledig.
De Vlaamse gemeenten vragen een grondige (technische) herwerking van de bepalingen over het
statuut van de lokale mandataris, zodat de gebruiksvriendelijkheid en duidelijkheid ervan verbeterd
worden. Daarnaast moet nagedacht worden over de filosofie van enkele regelingen (compensatie
inkomensverlies, cumulbeperking, kostenvergoedingen,…).Concrete voorstellen hierover zijn afhankelijk
van de regeling in kwestie en van tussentijdse aanpassingen ingevolge het Hersteldecreet. De VVSG is
bereid hieraan haar volle medewerking te verlenen.
2. Financiën
2.1
Nood aan een grondige herfinanciering van de lokale besturen
Er is absoluut nood aan een grondige herfinanciering van de gemeenten, en dit ondanks de positieve
effecten van de schuldovername van 100 euro per inwoner in de loop van 2008 (Lokaal Pact). De
redenen hiervoor zijn:
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 20/88
Aan uitgavenzijde:
 De inflatie-opstoot in 2008 was enorm. De personeelskosten 2008 stijgen alleen al door de
indexaanpassingen met 3,54% tegenover die van 2007. In 20098 zou de stijging tegenover 2008
2,49% bedragen. Op twee jaar tijd (2007-2009) betekent dit een toename met 6,12%, zonder de
baremieke en andere verhogingen.
Ook de energie- en werkingskosten stegen sterk ten gevolge van de opgelopen inflatie. Bovendien
betalen gemeenten en OCMW’s sinds de vrijmaking van de energiemarkt in 2003 een pak meer
voor hun elektriciteit en aardgas. De vroegere voorkeurtarieven voor de aandeelhouders van de
netbeheerders zijn immers weggevallen. Voor openbare verlichting gaat het ca. om een
verdubbeling van de kostprijs.
De forse uitgavenstijgingen worden niet (onmiddellijk) gevolgd door een even grote toename van de
ontvangsten (zie verder).
 De structureel stijgende personeelskosten door:
o instroom van hoger gekwalificeerde medewerkers
o de lasten van de vergrijzing via stijgende pensioenbijdragen voor de statutairen
o de nood aan de uitbouw van een tweede pensioenpijler voor contractanten (2% extra
werkgeversbijdrage voor de contractanten vanaf 2010)
o de verhoging van de eindejaarspremie met ten minste vier keer 100 euro in de periode
2010-2013 (aan te vullen tot een volledige dertiende maand indien er ook extra financiering
komt)
o de blokkering in nominale termen van de subsidies voor gesubsidieerde contractuelen:
onder meer door de voortdurende aanpassingen van de lonen aan de index en de intussen
toegekende loonsverhogingen (en andere voordelen), wordt die tussenkomst financieel
steeds kleiner en dragen de besturen een groter deel van de loonkosten zelf9.
 De enorme investeringen die nog moeten gebeuren in de aanleg van rioleringen en kleinschalige
waterzuivering. Afhankelijk van de gehanteerde deadline (2015 of 2027) is er nog een gemeentelijke
investeringsbehoefte van 1,8 miljard, respectievelijk 1,1 miljard euro per jaar. Deze bedragen
dekken de noodzakelijke uitbreidingen, het onderhoud en de vervangingsinvesteringen (cf. 8.2.1)
 De enorme investeringen ten gevolge van de verouderende bevolking (nieuwe en aangepaste
vormen van wonen en verzorgen).
 Schuldfinanciering wordt mogelijk duurder. De financiële crisis en de liquiditeitskrapte zorgen ervoor
dat de door de banken aangerekende marges een stuk hoger liggen. Dat effect wordt nog versterkt
in de mate dat de concurrentie tussen de kredietverleners zou afnemen. Het is niet zeker of dit effect
wordt geneutraliseerd door de dalende langetermijnrente.
 De invoering van het gemeentedecreet heeft een prijs. Besturen moeten nieuw personeel
aantrekken, investeren in aangepaste informaticasystemen, kosten maken voor opleidingen, enz.
Door onvoldoende (beslagen en beschikbaar ) eigen personeel, moeten ze hiervoor ook steeds
meer dure consultants inzetten.
 De hogere verloning voor de uitvoerende mandatarissen ging bij de start in 2001, noch bij de
invoering van het gemeentedecreet in 2007 gepaard met een daling van het aantal bestuurders. De
hogere verloning heeft ook stilaan een invloed op de pensioenkosten voor de mandatarissen.
 In 2009 stijgen de federale dotaties voor de politiezones maar met 2,1% terwijl de loonkosten (die
goed zijn voor 85% van de politieuitgaven) veel sterker toenemen, alleen al door de inflatie. De
gemeenten zien hun dotatie aan de politie in 2009 dus bijzonder sterk stijgen.
 De geplande brandweerhervorming dreigt voor voornamelijk kleinere gemeenten fors hogere
uitgaven met zich mee te brengen, zowel door de herverdeling van de kosten binnen de toekomstige
brandweerzones alsook wanneer de federale overheid de strengere normering al invoert maar nog
geen werk maakt van de beloofde 50/50-verdeling van de totale kosten over federaal/lokaal.
 Wereldwijd wordt gewaarschuwd voor een stevige economische recessie de komende jaren. Dat zal
voor lokale besturen meteen voelbaar worden via de hogere bedragen die de OCMW’s zullen
moeten uittrekken voor leefloon en andere vormen van steun.
Op basis van de ramingen van het Planbureau van begin januari 2009.
Berekeningen van de VVSG wijzen uit dat tussen 1998 en 2008 de kostprijs van een gesco voor de lokale
besturen met 38 (niveau A) tot zelfs 77% (niveau E) gestegen is.
8
9
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 21/88
Aan ontvangstenzijde:
 Het feit dat de sterk gestegen inflatie niet, slechts deels of met vertraging ook de inkomsten doet
toenemen:
o ten gevolge van het Lokaal Pact mogen de belastingen in 2009 niet stijgen;
o de groei van het Gemeentefonds blijft beperkt tot 3,5% per jaar voor alle besturen samen10;
o belastingontvangsten zoals de opcentiemen op de onroerende voorheffing en de
aanvullende belasting op de personenbelasting reageren pas met één (OV, via de
indexering van de KI’s) tot twee (de APB komt pas twee jaar na het inkomstenjaar binnen)
jaar vertraging op de hogere inflatie;
 De nog steeds voelbare effecten van de daling van de dividenden door de vrijmaking van de
energiesector. Die daling werd slechts gedeeltelijk (eerst voor de helft, sinds 2008 nog slechts een
derde) gecompenseerd via de Eliaheffing en nadien de extra Vlaamse dotatie. Er blijft structureel
een niet gefinancierd deel van ca. 240 miljoen euro per jaar.
 De voortdurende impact van de vervennootschappelijking: door hun activiteiten onder te brengen in
een vennootschap, genieten zelfstandigen en uitoefenaars van een vrij beroep een fiscaal voordeel.
Dat komt vooral ten laste van de gemeente, via een dalende opbrengst van de aanvullende
personenbelasting.
 De daling van de personenbelasting op federaal niveau heeft de belastingbasis voor de aanvullende
personenbelasting in de periode 2004-2007 aangetast. Uit berekeningen van de VVSG blijkt dat de
gemeenten dat slechts gedeeltelijk hebben gecompenseerd via hogere aanslagvoeten voor de APB.
 De verwachte economische recessie dreigt vanaf 2010-2011 een hypotheek te leggen onder de
(stijging van de) opbrengsten van de aanvullende personenbelasting.
 De internationale kredietcrisis heeft als gevolg dat de dividenden van de Gemeentelijke Holding en
Dexia (in 2008 samen goed voor 52,7 miljoen euro voor de Vlaamse gemeenten) in 2009 en wellicht
ook in 2010 zullen wegvallen. Nadien zal het nog een hele tijd duren eer het niveau van 2008
opnieuw wordt bereikt.
Ondanks alles bleven de gemeenten de voorbije jaren rekeningen met een positief saldo afsluiten. Dat
heeft echter bijna uitsluitend te maken met een aantal eenmalige operaties, zoals:
 De hervorming van het Gemeentefonds, waardoor sinds 2003 het vroegere Investeringsfonds (ca.
100 miljoen euro groot) nu naar de gewone dienst in plaats van de buitengewone dienst vloeit en er
de indruk van een financieel positieve exploitatie versterkt.
 De verkoop van de aandelen Electrabel na de overname van het bedrijf door Suez (ca. 300 miljoen
euro in 2005; enkel gemeenten gemengde intercommunales).
 De verkoop van de meeste aandelen Suez die de gemeenten kregen ten gevolge van de overname
van Electrabel (ca. 200 miljoen euro, gespreid over 2005-2008).
 De beursgang van Telenet, de erop volgende bijna volledige uitstap van de gemeenten als
aandeelhouders en/of als eigenaars van het kabelnet (ca. 400 miljoen euro in de jaren 2006-2008).
Door de gemeentelijke boekhoudregels, worden deze opbrengsten geboekt als dividenden, waardoor het
vaak zeer moeilijk is om eenmalige feiten te onderscheiden van structurele gegevens. De jaarlijkse
analyses van Dexia geven echter aan dat de gemeentefinanciën de komende jaren structureel in
onevenwicht blijven.
Uiteraard is er daarnaast ook het positieve effect van de schuldovernameoperatie waardoor 612 miljoen
euro gemeentelijke schulden door de Vlaamse overheid werden overgenomen. Financieel en budgettair
was dit interessant, maar met een effect van ca. 1% op de uitgaven van de gewone dienst niet meteen
van aard om de lokale financiën structureel te saneren.
Maar voor individuele gemeenten kan dit meer, maar ook minder zijn. Berekeningen van de VVSG hebben
uitgewezen dat tussen 2002 (oud Gemeentefonds) en 2007 ruim één derde van de Vlaamse gemeenten hun
aandeel uit het Gemeentefonds reëel (dus na aftrek van de inflatie) zagen afnemen.
10
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 22/88
De jaarlijkse analyse van de financiële toestand door Dexia
Dexia heeft al enkele jaren de gewoonte om een simulatie te maken van de verwachte financiële
toestand van de Vlaamse gemeenten. Het voordeel van deze analyses is dat ze abstractie maken
van de eenmalige meevallers die we de voorbije jaren hebben gekend en die voornamelijk het
gevolg waren van de gedeeltelijke verkoop van een aantal participaties.
De meest recente simulatie gebeurde in het najaar van 2007 voor de periode 2008-2012.
Dexia zag op dat moment de gemeentelijke ontvangsten in de periode 2008-2012 structureel
stijgen met 2,8% per jaar. Tegelijkertijd zouden de uitgaven toenemen met 3,0% per jaar, wat
betekent dat het saldo structureel verslechtert tot een algemeen totaal voor alle Vlaamse
gemeenten samen van -563 miljoen euro in 2012.
De werkelijke toestand zal zeker een stuk slechter zijn door de gevolgen van de veel hoger dan
verwachte inflatie in 2008, de lagere dividenden uit de Gemeentelijke Holding en Dexia en de
gevolgen van de financieel-economische crisis die zich beginnen af te tekenen. Het feit dat de
Vlaamse overheid ca. 30 miljoen euro meer uittrekt dan Dexia had geraamd voor de compensatie
van de afgeschafte Eliaheffing zal deze negatieve trend slechts heel gedeeltelijk tenietdoen.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 Een stijging van het Gemeentefonds naar minimaal 2142 miljoen euro in 2009 (of 250 miljoen euro
meer dan vandaag) en naar minimaal 2467 miljoen euro in 2010 (het nieuwe bedrag van 2009
verhoogd met de decretale 3,5% stijging en met nog eens 250 miljoen euro)). Deze minimaal 500
miljoen euro extra kunnen als volgt worden verantwoord:
- Het structurele en niet gecompenseerde verlies van energiedividenden van 240 miljoen euro.
- Het nog steeds zeer lage economische gewicht van de lokale besturen in ons land, in
vergelijking met andere Europese landen.
- De noodzaak tot een herverdeling van het Gemeentefonds, die alleen mogelijk is met extra
middelen.
- De kostprijs van de opbouw van een tweede pensioenpijler voor contractanten vanaf 2010, die
ten minste 40 miljoen euro zal kosten.
- De verwachte stijging van de pensioenlasten voor de statutaire personeelsleden vanaf 2010.
Elke stijging met 1% van de werkgeversbijdrage is goed voor een meeruitgave van enkele
tientallen miljoen euro.
- De verhoging van de eindejaarspremie met vier keer 100 euro in de periode 2010-2013 (cf.
sectoraal akkoord 2008-2013), die bij voldoende extra financiering zelfs wordt verhoogd tot een
volledige dertiende maand.
- De absolute noodzaak om, in deze moeilijke economische tijden, het niveau van de
investeringen van de lokale sector (die goed zijn voor ruim de helft van de
overheidsinvesteringen in ons land) op peil te houden.
 Een automatische indexering van de gescopremies en een eenmalige injectie (van 50 miljoen euro)
om de verloren indexeringen van de gescopremies op te vangen, met nadien de integratie van de
gescopremies in een apart luik van het Gemeentefonds (cf. 2.2) met eigen verdeelsleutels.
2.2
Gemeentefonds: koopkrachtbescherming en herverdeling
Het Gemeentefonds is met ca. 1,9 miljard euro in 2009 de belangrijkste financiële stroom tussen
Vlaanderen en de lokale besturen. De samenvoeging van de verschillende fondsen sinds 2003 zorgde
voor een aanzienlijke administratieve verlichting. Tegelijkertijd hield de Vlaamse overheid zich aan de
beloofde decretale groei van het fonds met 3,5%. Toch zijn er ook problemen:
 De decretale groei van 3,5% beschermt het fonds niet tegen inflatie. Zo was er in 2008 door de hoge
inflatie slechts een zeer beperkte reële toename.
 Individuele gemeenten zijn in het Gemeentefonds helemaal niet beschermd tegen inflatie. De
garantieregeling slaat alleen op de som van de fondsen van 2002, waar geen enkel bestuur in
nominale termen onder kan zakken. Uit onderzoek van de VVSG blijkt dat ongeveer één derde van
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 23/88




de Vlaamse gemeenten er sinds de hervorming van het Gemeentefonds tussen 2002 en 2007 in
reële termen (dus na aftrek van de inflatie) op achteruit is gegaan11. Met de hoge inflatie in 2008,
zou dat dit jaar nog erger kunnen zijn.
Het gewicht van het criterium fiscale draagkracht is nog steeds relatief laag12, hoewel gemeenten
een kleine helft van hun middelen uit belastingen halen. Bovendien zijn er nog steeds grote
verschillen tussen de fiscale draagkracht van de Vlaamse gemeenten, waardoor gemeenten, zelfs
na de gedeeltelijke compensatie absoluut niet over gelijke middelen beschikken om beleid te
voeren.
Door het gewicht van de fiscale draagkracht bij de verdeling van het Gemeentefonds fors te
verhogen, kan men ook afstappen van het bestraffen van gemeenten met ‘te lage’ aanslagvoeten13.
Het is immers aan de gemeenten zelf om keuzes te maken qua belastingtarieven. Bovendien wordt
nergens aangetoond waar de in het decreet op het Gemeentefonds opgenomen grenzen van 5%
APB en 700 opcentiemen OV vandaan komen.Vlaanderen geeft ook tegenstrijdige signalen: het
Gemeentefonds stimuleert minimale tarieven, terwijl ten gevolge van het Lokaal Pact (2008) de
belastingen niet mochten stijgen. Ten slotte is het zo dat gemeenten met een lage APB soms een
veel hoger dan gemiddelde OV-tarief toepassen14. Het is dus niet zo dat het altijd gaat om ‘fiscale
paradijzen’.
Het criterium ‘geboorten in kansarme gezinnen’ (gewicht van 3%) leidt tot grote jaarlijkse
schommelingen van de bedragen per gemeente, en dat door de vaak kleine aantallen waarover het
gaat. Bovendien rijzen er vragen over de mate waarin deze geboorten op een gelijke manier over
heel Vlaanderen worden geregistreerd.
Voor de verdeling van het Gemeentefonds spelen heel wat criteria. Gemeenten die dat willen,
kunnen van de Vlaamse overheid uitleg krijgen over de gemeentelijke waarde voor elk van die
criteria. Een permanente en on line beschikbare gegevensverstrekking is er echter niet, zodat het
moeilijk is om de correctheid van de gegevens na te gaan.
Het huidige Gemeentefonds is door de opslorping van het Investeringsfonds en het Sociaal
Impulsfonds een voorbeeld van administratieve vereenvoudiging. In Vlaanderen bestaan tal van
andere financiële stromen richting gemeenten en/of OCMW’s (opdeciem verkeersbelasting,
gescopremies (cf. 3.6), …) die voor een opname in het Gemeentefonds (weliswaar met aangepaste
verdeelcriteria) in aanmerking komen. Hetzelfde geldt voor een reeks sectorale subsidies die
intussen eigenlijk regulier beleid financieren. Dat kan blijken uit het feit dat 90% of meer van de
gemeenten ze krijgen.
Daarom vragen de Vlaamse gemeenten:
 Een jaarlijkse groei van het Gemeentefonds van ten minste 3,5%, tenzij de inflatie hoger is, want
dan geldt de stijging van het indexcijfer van consumptieprijzen.
 Een jaarlijkse groei van het aandeel van elke individuele gemeente die minimaal de helft bedraagt
van de totale groei van het Gemeentefonds.
 Een hoger gewicht van het criterium ‘fiscale draagkracht’, indien nodig met een overgangsperiode
van enkele jaren.
 Het schrappen van de bestraffing van gemeenten met ‘te lage’ aanslagvoeten.
 Een aanpassing van het criterium ‘geboorten in kansarme gezinnen’, ofwel door het te schrappen en
onder te brengen bij de andere sociale maatstaven, ofwel door te werken met een glijdend
gemiddelde.
 Een initiatief om de gegevens op basis waarvan het Gemeentefonds jaarlijks wordt verdeeld, publiek
toegankelijk te maken zodat gemeenten de juistheid ervan kunnen nagaan.
Zie: LEROY J., ‘Vijf jaar nieuw Gemeentefonds’, in: Lokaal, nr. 6, 1 april 2008, 18-21.
De fiscale draagkracht telt mee voor de verdeling van 30,2% van het Gemeentefonds, met een aandeel van 19%
voor de personenbelasting en 11,2% voor de onroerende voorheffing.
13 Gemeenten die niet minimaal 5% aanvullende personenbelasting en 700 opcentiemen onroerende voorheffing
aanrekenen, krijgen minder uit het Gemeentefonds. Het gaat in Vlaanderen in 2008 om acht gemeenten, allemaal
omwille van een ‘te lage’ APB: Aartselaar, Beveren, De Panne, Herstappe, Knokke-Heist, Koksijde, Machelen en
Zwijndrecht.
14 Voorbeelden in de gemeenten met 0% APB (gegevens 2008): De Panne: 1950 opc., Knokke-Heist: 1900 opc.;
Koksijde: 1950 opc. Het gemiddelde tarief in Vlaanderen bedraagt in 2009 1333 opc.
11
12
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 24/88

2.3
Een onderzoek van de vraag hoe andere financiële stromen richting lokale besturen (opdeciem
verkeersbelasting (zie verder), gescopremies (zie verder), compensatie Eliaheffing, bepaalde
sectorale subsidies) bij het Gemeentefonds kunnen worden gevoegd als stap richting een verdere
administratieve vereenvoudiging. Uiteraard moet dit bekeken worden samen met de verdeling van
het huidige Gemeentefonds enerzijds en de andere subsidiestromen anderzijds.
Naast een Stedenfonds een Plattelandsfonds
Sinds 2003 krijgen de Vlaamse Gemeenschapscommissie in Brussel en de dertien Vlaamse grote
steden en centrumsteden een jaarlijks bedrag uit het Stedenfonds. Dat is in 2009 ruim 120 miljoen euro
groot. In ruil moeten de steden zesjarige beleidsovereenkomsten afsluiten met de Vlaamse regering.
Naast een Stedenfonds is er nood aan een Plattelandsfonds, gericht op de enkele tientallen
plattelandsgemeenten in het buitengebied (Westhoek, Vlaamse Ardennen, Meetjesland, Zuid-Limburg,
Kempen, Hageland, …). Het Plattelandsfonds moet ervoor zorgen dat deze gemeenten een minimum
aan bestuurskracht kunnen (blijven) ontwikkelen.
De Vlaamse gemeenten pleiten voor:
- Het behoud van het Stedenfonds zoals het vandaag bestaat.
- De creatie van een Plattelandsfonds voor de plattelandsgemeenten in het buitengebied. Het moet
gaan om een selecte groep van enkele tientallen gemeenten op basis van volgende criteria: een
relatief laag aantal inwoners, een lage bevolkingsdichtheid, een lage fiscale draagkracht op basis
van personenbelasting én kadastraal inkomen, doorgaans verschillende ver van elkaar gelegen
woonkernen, een uitgestrekt wegennet,en die geen economisch knooppunt zijn.
2.4
Vennootschapsbelasting: gemeentelijk aandeel
De gemeenten verliezen middelen ten gevolge van de vervennootschappelijking, de tendens waarbij
zelfstandigen en beoefenaars van een vrij beroep hun activiteit onderbrengen in een vennootschap.
Daarnaast komt er vanuit het bedrijfsleven regelmatig kritiek op het feit dat gemeentelijke
bedrijfsbelastingen niet resultaatgebonden zijn. Gemeenten mogen immers geen opcentiemen heffen op
de vennootschapsbelasting. Daardoor gaan gemeenten op zoek naar andere manieren om
vennootschappen te laten bijdragen in de kosten voor het gemeentelijke functioneren. Verschillende
(vaak tegengestelde) gerechtelijke uitspraken over de mogelijkheden van b.v. een gemeentelijke
rechtspersonenbelasting, brengen momenteel alleen maar juridische onzekerheid.
Vandaag is de vennootschapsbelasting een federale belasting.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 De mogelijkheid voor de gemeenten om een gemeentelijke aanvullende vennootschapsbelasting te
heffen, naar het voorbeeld van de Gewerbesteuer in Duitsland, ter vervanging van de bestaande
lokale belastingen op bedrijven en zonder verhoging van de bestaande belastingdruk.
 Steun van het Vlaamse gewest om dit bij de federale overheid te bepleiten.
2.5
Onroerende voorheffing: diverse aanpassingen
De onroerende voorheffing (OV) is met een opbrengst van ca. 1,5 miljard euro een zeer belangrijke
inkomstenbron voor de gemeenten. Tegelijk blijft het een zeer ‘botte’ gemeentelijke belasting, omdat
gemeenten verplicht worden om één tarief te hanteren dat dan geldt voor alle belastingplichtigen
(burgers en bedrijven, centrum en rand, …). De opcentiemen op de OV echt inzetten als
beleidsinstrument (b.v. om de renovatie van bepaalde buurten aan te moedigen), is dus moeilijk tot
onmogelijk.
Financieel is de OV voor Vlaanderen relatief onbelangrijk, zeker sinds rechtspersonen volledig van het
Vlaamse gedeelte van de OV werden vrijgesteld. Toch zijn er voortdurend voorstellen om fiscale
maatregelen te nemen door ingrepen in de OV-reglementering. De heffers van de opcentiemen, de
provincies en vooral de gemeenten, zien daardoor hun fiscale basis en meteen hun OV-inkomsten dalen.
Vlaanderen staat sinds 1999 in voor de inning van de onroerende voorheffing. De gemeenten krijgen hun
geld via zes maandelijkse voorschotten in de periode juli-december, met een afrekening in mei van het
jaar nadien. De voorschotten bedragen één zesde van 95% van de begrotingsraming. Voor de Vlaamse
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 25/88
thesaurie is dat een positieve situatie, want de inkomsten komen eerder binnen dan er voorschotten aan
de gemeenten moeten worden betaald.
Daarnaast kampen de gemeenten met het feit dat de statistische informatie over de OV die de Vlaamse
overheid aanlevert, ondermaats is. Zo krijgen ze niet of alleen na veel aandringen gegevens per
onderneming-belastingplichtige, terwijl dit zeer belangrijke gegevens zijn voor het voeren van een goed
beleid.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 Een ernstig onderzoek naar de mogelijkheden voor binnengemeentelijke tariefdifferentiatie voor de
OV, inclusief de informatorische voorwaarden die hieraan verbonden zijn, en een decreetswijziging
om dit toe te laten.
 Geen ingrepen te doen in de reglementering op de OV, tenzij met een volledige compensatie van
het gemeentelijke gedeelte.
 Een aanpassing van de voorschotten op de opcentiemen op de onroerende voorheffing, met:
o Een berekening van de voorschotten op basis van 100% van het gebudgetteerde bedrag.
o Een uitbetaling in drie keer, nl. in de maanden juli tot en met september.
 Performante, tijdige en elektronische aangeleverde informatie over wat de bedrijven op het
grondgebied van de gemeente aan OV betalen, direct of via de Vlaamse overheid als derdebetaler
(systeem ingevoerd voor materieel en outtilage vanaf 2009 in uitvoering van het Lokaal Pact).
2.6
Opdeciem verkeersbelasting: afschaffing
De Vlaamse gemeenten halen ongeveer 80 miljoen euro uit de opdeciem op de verkeersbelasting. Voor
de gemeenten gaat het niet echt om een belasting, want ze kunnen het tarief niet zelf bepalen. Welke
gemeente wat krijgt, hangt af van de plaats waar de voertuigen zijn ingeschreven. Door het stijgende
aantal leasingwagens, ontstaat er een scheeftrekking ten voordele van die gemeenten met
leasingbedrijven op het grondgebied. Nochtans zijn die voertuigen zelf overal in het land aanwezig15.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 Een afschaffing van de opdeciem op de verkeersbelasting zoals die vandaag bestaat.
 Een toevoeging van de middelen van 80 miljoen aan het Gemeentefonds als een compartiment dat
wordt verdeeld op basis van het aantal inwoners, met een overgangsperiode voor die gemeenten
die hieraan het meest verliezen.
2.7
Lokale fiscaliteit vrijwaren
Vlaamse gemeenten halen een kleine helft van hun middelen uit belastingen. De Grondwet waarborgt
gemeenten een ruime fiscale autonomie. Daar ligt ook de oorzaak van de grote diversiteit in het lokale
fiscale landschap.
Voortdurend zijn gemeentebelastingen echter het voorwerp van kritiek van de centrale overheden en
allerlei belangenorganisaties, en dat ondanks het feit dat het maar gaat om ongeveer 7% van alle
belastingen die er in ons land worden betaald. Mede daardoor ligt er een permanente politieke druk bij
b.v. ook de Vlaamse overheid om in te grijpen in die fiscaliteit. Dat gebeurde de voorbije jaren via
omzendbrieven, door er de hoogte van het Gemeentefonds aan te verbinden (minimumtarieven voor
APB en OV) en ook door er het Lokaal Pact afhankelijk van te maken (geen stijging in 2009, afschaffing
van de forfaitaire huisvuilbelasting, de belasting op tewerkgesteld personeel en de belasting op
kantoorruimten).
Ook het decreet grond- en pandenbeleid legt een link met het bestaan van een gemeentelijke
leegstandstaks.
Opmerkelijk is trouwens dat Vlaanderen wil ingrijpen in de lokale fiscaliteit, terwijl het zelf meer fiscale
autonomie wil van de federale overheid. Consequent is dit niet.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 Een fundamenteel respect voor de lokale fiscale autonomie.
Voor een uitgebreidere analyse, zie: LEROY J., ‘De vreemde kronkels van de verkeersbelasting’, in: Lokaal, nr.
13, 1 september 2008, 14-15.
15
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 26/88


2.8
Geen nieuwe ingrepen in de lokale fiscale autonomie.
Ondersteuning door de Vlaamse overheid bij het ontwikkelen van instrumenten om de lokale
fiscaliteit permanent toegankelijk te maken voor burgers en bedrijven
Schuldovername bis
In de loop van 2008 nam de Vlaamse overheid voor 611,7 miljoen euro gemeentelijke schulden over. Dat
creëerde een financiële marge voor de gemeenten van ongeveer 1%. De Vlaamse overheid zette
middelen in die ze, ten gevolge van afspraken met de andere centrale overheden, niet mocht gebruiken
voor puur budgettaire operaties16. In het verleden gingen die overschotten naar een versnelde Vlaamse
schuldaflossing. Nu de Vlaamse schulden tegen eind 2008 ongeveer verdwenen zijn, kwam er ruimte vrij
om de schulden van de lokale besturen deels vervroegd af te lossen.
De Vlaamse gemeenten vragen dat de Vlaamse overheid toekomstige budgettaire overschotten prioritair
zou aanwenden voor verdere schuldovernames van de lokale besturen. Het heeft immers geen zin dat
Vlaanderen schuldenvrij is, terwijl de lokale besturen ten gevolge van een pak investeringsnoden nieuwe
schulden moeten opbouwen.
2.9
Overzicht subsidiestromen
Al verschillende malen (Pact 1999, Bestuursakkoord 2003) heeft de Vlaamse regering zich ertoe
verbonden een overzicht te maken van alle Vlaamse subsidiestromen naar lokale besturen. Dat
overzicht bestaat vandaag nog altijd niet, en ook de memorie bij de Vlaamse begroting geeft hierover
onvoldoende informatie. Toch is er nood aan een dergelijk overzicht:
 als basis van de discussies over de financiële verhoudingen tussen bestuursniveaus;
 als basis voor discussie over de verdeling van subsidies tussen private en publieke sector (b.v. in de
welzijnssector);
 als basis van discussies over de verdeling van subsidies tussen verschillende types lokale besturen
(groot-klein, stedelijk-landelijk, residentieel, …);
 als hulpmiddel voor lokale besturen die willen onderzoeken of er voor een bepaald initiatief
subsidies beschikbaar zijn.
De Vlaamse gemeenten vragen een on-line en permanent bijgewerkt overzicht van alle Vlaamse
subsidies die beschikbaar zijn voor gemeenten en OCMW’s.
3. Inzetten op uitmuntend personeelsbeleid voor een betere dienstverlening
De Vlaamse lokale besturen voeren een professioneel en modern personeelsbeleid. Ze zijn vaak
trendsetter voor de andere overheden in België: carrièremogelijkheden contractuele personeelsleden,
invoering tweede pensioenpijler, aanwervingen op basis van competenties in plaats van op diploma, en
zo verder. Dat komt omdat de Vlaamse lokale besturen van nature erg pragmatisch en oplossingsgericht
zijn. Het is belangrijk dat Vlaanderen de eigenheid van de sector (die meer dan 150.000 personeelsleden
telt) erkent en respecteert.
3.1 Personeelsbeleid OCMW’s en AGB’s niet herleiden tot personeelsbeleid gemeenten
3.1.1 OCMW’s
Het OCMW-decreet legt de regels vast voor de rechtspositieregeling van het OCMW-personeel (art.
104). Voor de betrekkingen die ook bestaan binnen de gemeente geldt de gemeentelijke
rechtspositieregeling. Voor de betrekkingen die niet bestaan binnen de gemeente (de specifieke
betrekkingen) en voor de functies van secretaris en financieel beheerder stelt de OCMW-raad de
rechtspositieregeling vast. Voor het geldelijk statuut gebeurt dit op basis van en binnen het kader van de
De aflossing van leningen is op basis van ESR 1995, de regels die de bepalen hoe de budgettaire saldi worden
berekend, geen uitgave voor de Vlaamse overheid. Voor de gemeenten horen de aflossingen wel bij de uitgaven.
16
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 27/88
minimale voorwaarden die de Vlaamse regering vaststelt. Voor de andere personeelsaspecten moet de
OCMW-raad in beginsel de overeenkomstige bepalingen uit de gemeentelijke rechtspositieregeling
overnemen en omzetten, rekening houdend met de eventuele afwijkende minimale voorwaarden die de
Vlaamse regering vaststelt. Ten slotte kan de OCMW-raad gemotiveerd afwijken voor het personeel van
de verzorgende, verplegende en dienstverlenende voorzieningen en diensten, waarvan de werking
gebaseerd is op federale of gewestelijke financiering met bijbehorende werkings- en erkenningsregels en
voor het personeel dat hoofdzakelijk activiteiten verricht in mededinging met andere marktdeelnemers.
Eventuele afwijkingen mogen niet in strijd zijn met de minimale voorwaarden die de Vlaamse regering
bijkomend kan vaststellen voor dit personeel, noch met de minimale voorwaarden die de Vlaamse
regering vaststelt voor het personeel tewerkgesteld in specifieke betrekkingen.
Ook voor de personeelsformatie, het mandaatstelsel en de tucht moet de Vlaamse regering nog
voorwaarden en nadere regels bepalen.
De Vlaamse regering moet werk maken van de verschillende uitvoeringsbesluiten. Het is voor OCMW’s
bijzonder complex om een werkbare rechtspositieregeling vast te stellen, op maat van de OCMWdiensten, die rekening houdt met de vaak bijzondere subsidiëringsvoorwaarden waaraan OCMW’s
moeten voldoen. Daarom moet de Vlaamse overheid de OCMW’s concreet ondersteunen door een
algemeen uitvoeringsbesluit over de rechtspositieregeling van het OCMW-personeel op te stellen. Bij het
uitwerken van een rechtspositieregeling voor het personeel van de verzorgende, verplegende en
dienstverlenende voorzieningen en diensten, waarvan de werking gebaseerd is op federale of
gewestelijke financiering met bijbehorende werkings- en erkenningsregels en voor het personeel dat
hoofdzakelijk activiteiten verricht in mededinging met andere marktdeelnemers moet rekening gehouden
worden met de specificiteit van deze diensten en voorzieningen. Voor de continudiensten is een
personeelsbeleid op maat bijzonder noodzakelijk: zo hebben verloven en afwezigheden een totaal
andere draagwijdte in continudiensten dan in een gewone administratieve omgeving.
3.1.2 Autonome gemeentebedrijven
In beginsel geldt de rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel ook voor het personeel van het
autonoom gemeentebedrijf. Het autonoom gemeentebedrijf kan daarvan enkel afwijken, voor zover het
specifieke karakter van het autonoom gemeentebedrijf dat verantwoordt. Voor de betrekkingen die niet
bestaan binnen de gemeente, stelt het autonoom gemeentebedrijf zelf de rechtspositieregeling vast (art.
241 Gemeentedecreet).
De Vlaamse gemeenten zijn voorstander van ‘democratische aansturing door de gemeente en
operationele autonomie van het AGB’.
 Democratische aansturing door de gemeente: Niet het AGB (of andere gemeentelijke EVA’s)
maar de democratisch verkozen organen van de gemeente bepalen de strategische
beleidsdoelstellingen van het lokaal bestuur met al zijn geledingen.
 Operationele autonomie van het AGB: Het AGB moet een maximale autonomie krijgen om
deze beleidsdoelstellingen te realiseren met bedrijfsmatige middelen, aangepast aan de
(markt)omgeving waarin het actief is.
De Vlaamse lokale besturen vragen dat de autonome gemeentebedrijven de operationele autonomie
krijgen om een eigen rechtspositieregeling vast te stellen, los van die van het moederbestuur.
3.2 Alle hens aan dek in 2009 voor de pensioenen van het overheidspersoneel
Enerzijds is er de problematiek van de financiering van de pensioenen van het vastbenoemde personeel
van de lokale besturen. Het gemeenschappelijk omslagstelsel voor de pensioenen van dit personeel
(RSZPPO) dreigt te ontsporen: de pensioenen van vastbenoemde ambtenaren worden gefinancierd door
een bijdrage die wordt geheven op de loonmassa van de werkende statutairen. Het stijgend aantal
gepensioneerde statutairen, hun langere levensduur en een relatief dalend aantal in dienst zijnde
statutairen (dus ook een relatief dalende loonmassa), leiden er toe dat de bijdragevoeten de volgende
jaren spectaculair zullen stijgen.
Ook voor de niet bij het gemeenschappelijk pensioenstelsel aangesloten besturen wordt de situatie
onhoudbaar.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 28/88
Anderzijds moet dringend werk worden gemaakt van de opbouw van een tweede pensioenpijler voor het
contractueel personeel van de lokale besturen. Maatschappelijk bekeken is de grootste
onrechtvaardigheid de situatie van de vele contractanten in gemeenten en OCMW’s. Het gaat om 40 tot
60% van de personeelsleden (incl. de gesco’s). Voor een groot deel gaat het hier om laaggeschoolden
en/of personeelsleden uit de niveaus E, D en C. Zij krijgen nu een pensioen op basis van de
privéregeling (RVP-pensioen), dat zeker voor de lage salarissen erg laag is. De vervangingsratio bij
vastbenoemden is bijna 70%, bij contractanten 40% (dus de vergelijking tussen het salaris als actief
werknemer versus het uitgekeerde pensioen). Voor vele van deze werknemers betekent dit reële
armoede wanneer ze op pensioen gaan. Om hieraan tegemoet te komen, begint vanaf 1 januari 2010
een collectief systeem, met 2% extra bijdragen op de lonen van de contractanten (uitvoering sectoraal
akkoord 2008-2013).
Vlaanderen moet bij de federale overheid aandringen op een snelle aanpak op lange termijn voor het
financieringsvraagstuk van de lokale ambtenarenpensioenen. De lokale besturen vragen aanpassingen
in de pensioenreglementering tegen eenzijdige en disproportionele onttrekking aan de solidariteit (fusies,
laattijdige vaste benoeming contractanten, gemengd pensioen vastbenoemd/contractueel…) en een
concreet stappenplan voor de financiering van de lokale ambtenarenpensioenen. Dit moet gebeuren in
goed overleg met de lokale besturen-werkgevers.
De Vlaamse lokale besturen vragen de medewerking van de Vlaamse regering in het Vlaams
onderhandelingscomité C1 bij de uitbouw en concrete invoering van een tweede pensioenpijler voor de
contractanten in de lokale sector, in overleg met de lokale besturen-werkgevers en met de vakbonden.
3.3 Nog meer versoepeling van het personeelsbeleid
3.3.1 Elders verworven competenties in de sollicitatieprocedure
In het Rechtspositiebesluit Gemeente- en Provinciepersoneel van 7 december 2007 is de mogelijkheid
ingeschreven om uitzonderlijk af te wijken van diplomavereisten (art. 12).
Toch zou dit nog ruimer moeten en niet enkel bij wijze van uitzondering. In een tijd van krapte op de
arbeidsmarkt is het belangrijk dat besturen kandidaten kunnen aantrekken die niet over het vereiste
diploma beschikken, maar die wel erg competent zijn voor de vacante functie. Het bestuur en de
geselecteerde kandidaat zullen wel moeten kunnen bewijzen (motiveringsverplichting) dat hij effectief de
meest competente is (objectieve werving en selectie). Een belangrijke opening kan gecreëerd worden
door elders verworven competenties (EVC) te erkennen en toe te passen via ervaringsbewijzen. Ook
Europa, de SERV, de VDAB en de afscheidnemende Vlaamse regering steunen het werken met EVC,
maar tot nu toe is er niets concreets uit de bus gekomen.
De Vlaamse lokale besturen vragen de algemene erkenning van EVC en de toepassing van de
ervaringsbewijzen voor aanwervingen in de lokale besturen. Dit kan vrij snel door een Besluit van de
Vlaamse regering gerealiseerd worden.
3.3.2 Oplossingsgericht bestuurlijk toezicht
De toezichthoudende overheid handelt meestal vanuit een puur juridische reflex, zonder aandacht voor
HRM. We denken hier bijvoorbeeld aan de standpunten over de personeelsformatie, evaluatie,
anciënniteiten, overuren. De vernieuwingen die in het gemeentedecreet en het Rechtspositiebesluit van
7 december 2007 staan, worden in de praktijk vaak teruggeschroefd door een stugge en betuttelende
toezichthoudende overheid. (cf. 1.3)
De Vlaamse lokale besturen vragen dat het administratief toezicht in de toekomst meer handelt vanuit
een HR-denken en zich voldoende soepel en pragmatisch opstelt.
3.3.3 Verdere versoepeling van de Vlaamse regels zoals het Rechtspositiebesluit van 7 december
2007
De Vlaamse lokale besturen vragen een aanpassing van de overurenregeling, de regeling voor regulier
nacht- en weekendwerk en de valorisatie van vorige werkervaring in het Rechtspositiebesluit. Daarnaast
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 29/88
moeten ook contractuele personeelsleden kunnen deelnemen aan bevordering of aan interne
personeelsmobiliteit als het bestuur kan aantonen dat ze in de functie aangeworven werden na een
openbare bekendmaking en een of andere vorm van selectie voor die functie.
3.4
Functieweging secretaris en financieel beheerder
Met de invoering van het Gemeentedecreet werden de functie van secretaris en financieel beheerder
verzwaard. Bij de besprekingen over het Rechtspositiebesluit heeft de VVSG herhaaldelijk gevraagd om
de salarisschalen van de secretarissen en de financieel beheerders aan te passen op grond van een
grondige weging van deze functies. We hebben aangedrongen om het project functieweging (belofte uit
het sectoraal akkoord 2005-2007) toe te spitsen op de topfuncties. Maar de Vlaamse regering heeft de
discussie hierover uitgesteld tot de sectorale onderhandelingen 2008-2009.
Naar aanleiding van het sectoraal akkoord 2008-2013 heeft Vlaanderen beloofd om tegen 2010 een
project functieweging op te zetten, waarbij de zwaarte van de functies van secretaris en financieel
beheerder (gemeente en OCMW) aan de hand van vaststaande wegingscriteria aan een onderzoek
onderworpen wordt en op basis waarvan het toekomstige beloningsbeleid zal uitgestippeld worden. Het
wordt tijd dat de Vlaamse regering haar beloftes nakomt.
De Vlaamse lokale besturen vragen dat de belofte om de functies van de topmensen te wegen en de
salarisschalen op grond daarvan aan te passen, zo snel mogelijk gerealiseerd wordt.
3.5 Goede sociaaloverlegstructuren
3.5.1 Geen Vlaams sociaal overleg zonder werkgevers
De Vlaamse regering zit namens de lokale en regionale besturen samen met de representatieve
vakorganisaties rond de tafel van het Vlaamse Comité C1. Het Vlaams comité C1 is het
onderhandelings- en overlegcomité voor het personeel van de provinciale en plaatselijke besturen en
voor het personeel van het gesubsidieerd officieel onderwijs dat niet bezoldigd wordt met
weddentoelagen. Het is niet meer dan normaal dat de vertegenwoordigers van de lokale en provinciale
besturen als onderhandelingspartner mee aan tafel zitten, maar de federale wet verbiedt dat.
De Vlaamse overheid heeft al een eerste belangrijkste stap gezet met de samenwerkingsovereenkomst,
waardoor de VVSG betrokken werd bij de onderhandelingen in het Vlaamse Comité C1, maar we pleiten
voor een onderhandelingscomité waar de werkgeversorganisaties van de lokale en regionale besturen
als volwaardig partner mee aan tafel zitten.
De Vlaamse lokale besturen vragen dat Vlaanderen het Europees Sociaal Handvest toepast zodat
onderhandelingen daadwerkelijk en officieel plaatsvinden tussen vertegenwoordigers van werkgevers en
werknemers. Concreet moet de Vlaamse overheid in een decreet de samenstelling van het Vlaams
Comité C1 wijzigen, zoals ze dat overigens ook al voor de onderwijssector gedaan heeft (zie
Grondwettelijk Hof, 20 oktober 2005, nr; 154/2005). De Vlaamse overheid is wel degelijk bevoegd om de
wetgeving op het vakbondsstatuut te wijzigen in sectoren waarvoor ze een organieke bevoegdheid heeft.
3.5.2 Oprichting Vlaamse Gemeenschappelijke Sociale Dienst
Werkgevers en vakbonden maken samen werk van een Vlaamse Gemeenschappelijke Sociale Dienst
(GSD-V) voor de lokale besturen zodat via die weg:
- de huidige dienstverlening van de Gemeenschappelijke Sociale Dienst van de RSZPPO kan
voortgezet worden door de Vlaamse GSD;
- extra voordelen voor het personeel kunnen verworven worden (premies; andere ondersteuning;
vormingstoelagen; uitbouw van een sectoraal fonds; …);
- een gemeenschappelijk studiesecretariaat kan uitgebouwd worden (werkgevers/werknemers)
om de sectorale akkoorden grondig financieel en juridisch voor te bereiden en te onderbouwen.
Dit vergt geen extra kostprijs want deze Sociale Dienst kan gefinancierd worden door de huidige
werkgeversbijdrage van 0,15 % op de lonen van het personeel. Wel kan deze bijdrage veel gerichter en
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 30/88
op een modernere wijze ingezet worden voor het personeel van de lokale besturen. Uiteraard moet dit
gebeuren in een paritair beheer tussen werkgevers en werknemers.
De Vlaamse lokale besturen vragen de Vlaamse overheid om deze piste te steunen.
3.5.3 Vlaanderen mag federaal sociaal overleg zonder werkgevers niet langer dulden
Het comité A is het overkoepelend onderhandelingscomité voor alle overheidsdiensten, en dus ook voor
de lokale besturen. Maatregelen die in dit comité tot stand komen, zijn dus toepasbaar in de lokale
besturen. Voorbeelden hiervan zijn de jaarlijkse verlenging van de vervroegde uitdiensttreding en de
vrijwillige vierdagenweek en het federale gezondheidsakkoord voor het personeel van de openbare
rusthuizen. Zo zou de uitvoering van het federale gezondheidsakkoord veel vlotter verlopen zijn als de
VVSG betrokken was geweest bij de onderhandelingen.
Probleem bij deze onderhandelingen is dat de lokale besturen er op geen enkele wijze bij betrokken zijn.
Dit vloeit voort uit de wetgeving op het syndicale statuut, die een directe vertegenwoordiging van en voor
de lokale besturen uitsluit.
De Vlaamse lokale besturen vragen aan de Vlaamse regering om in eerste instantie een
vertegenwoordiger van de VVSG op te nemen in de delegatie van de Vlaamse regering.
Daarnaast is er steun nodig van de Vlaamse regering om de federale wetgeving te wijzigen, zodat de
feitelijke werkgevers-lokale besturen betrokken worden bij de onderhandelingen over de loon- en
arbeidsvoorwaarden voor het personeel van gemeenten, OCMW’s, openbare rusthuizen, politie,
brandweer in comité A en comité C.
3.5.4 Onderhandelingen social profit
Over het laatste VIA-akkoord (april 2005) voor de non-profit - en social-profitsector werd enkel
onderhandeld met de private sector. Voor de publieke VIA-sectoren werd uitsluitend bepaald dat ze
dezelfde financiële middelen zouden krijgen. De impact daarvan op de arbeidsvoorwaarden en –
omstandigheden in de publieke sector zal het voorwerp uitmaken van besprekingen in de bevoegde
onderhandelingscomités.
Voor de Vlaamse lokale besturen is dit laatste een absolute voorwaarde. Er kan gediscussieerd worden
over specifieke voordelen voor (een)bepaalde doelgroep(en), maar in een evenwichtig kader en
afgesproken binnen de gewone sociale onderhandelingen van het Vlaamse comité C1. Het uitsplitsen
van verschillende personeelsdossiers over verschillende onderhandelingsechelons moet in de toekomst
absoluut vermeden worden.
VIA-akkoorden moeten voor de lokale besturen resulteren in een enveloppefinanciering. De publieke
non-profit en de sociale profit moeten hierbij dezelfde financiering krijgen als hun private tegenhanger.
De onderhandelingen over de invulling van die enveloppe (b.v. extra voordelen voor het personeel)
moeten plaats vinden in het Vlaamse comité C1 en de resultaten daarvan moeten mee opgenomen
worden in de sectorale akkoorden.
3.6
Hervorming gescosubsidie
In de lokale publieke sector is het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen (gesco’s) ruim verspreid.
Waar dit stelsel oorspronkelijk startte als een tijdelijk werkgelegenheidsproject, moeten we na meer dan
twintig jaar vaststellen dat het geëvolueerd is naar een stelsel van langdurige gesubsidieerde banen.
Steeds meer gesco’s bekleden ook structurele functies bij lokale besturen (in totaal: 31.000 gescobanen).
De Vlaamse lokale besturen vragen om de gesco-programma’s om te zetten in reguliere jobs, ingebed in
het werkgelegenheids-, personeels- en subsidiëringsbeleid van de betrokken sector. De financiële
middelen, die momenteel worden uitgekeerd als gesco-premie en als vermindering op de verschuldigde
socialezekerheidsbijdragen, kunnen worden ingebracht in een personeelsfonds, dat nadien wordt
verdeeld over de verschillende lokale besturen. Dit moet bekeken worden samen met de hervorming van
het Gemeentefonds (cf 2.2). We vragen de Vlaamse regering om dit samen met de federale regering te
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 31/88
realiseren. De Vlaamse overheid financiert de meerkosten van de overheveling van het budget naar de
betrokken besturen en de federale overheid zorgt voor het behoud van het globale volume aan
trekkingsrechten en RSZ-vrijstellingen.
3.7 Databank personeelsbeleid
De VVSG wordt regelmatig geconfronteerd met het probleem van het ontbreken van accurate en
voldoende specifieke personeelsgegevens. Deze gegevens zijn nochtans zeer belangrijk, zowel om
bijvoorbeeld de kostprijs te kunnen berekenen van voorgestelde maatregelen binnen de sectorale
onderhandelingen, als voldoende Vlaamse of federale financiering te kunnen bekomen (b.v. VIA). Meten
is weten.
De Vlaamse lokale besturen vragen de oprichting van een databank personeelsbeleid lokale besturen op
Vlaams niveau, met accurate en voldoende specifieke personeelsgegevens (in samenspraak met de
VVSG) en een zo min mogelijke last voor de lokale besturen zelf.
4. ICT en e-government
4.1
Centrale verantwoordelijkheid Vlaams e-governmentbeleid
E-government is niet alleen interbestuurlijk, maar eerst en vooral ook intrabestuurlijk. Intern zijn immers
de verschillende beleidsdomeinen zowel aanbieder van informatie, data en kennis, als afnemer. De
bevoegdheid en opdracht voor verschillende e-governmentprojecten binnen de beleidsdomeinen blijven
uiteraard onder de bevoegdheid van de diverse ministers vallen. Alleen is er nood aan een centrale
coördinatie.
De Vlaamse gemeenten vragen dat de verantwoordelijkheid voor het aansturen en coördineren van het
Vlaamse e-governmentbeleid bij de Diensten Algemeen Regeringsbeleid van de Minister-president zou
liggen.
4.2
Snelle uitvoering e-governmentdecreet
Het decreet van 18.7.2008 betreffende het elektronisch bestuurlijk gegevensverkeer is een goed
raamdecreet. Het dreigt echter dode letter te blijven zonder de nodige uitvoeringsbesluiten en
vervolgdecreten.
De Vlaamse gemeenten vragen een snelle uitvoering van dit decreet, gekoppeld aan voldoende
personele omkadering en de nodige middelen.
4.3
Hef het onderscheid tussen backoffice en frontoffice op
De Vlaamse gemeenten vragen een doorgedreven afstemming en samenwerking tussen backoffice en
frontoffice om de borging van de verschillende initiatieven te kunnen realiseren. Duidelijke afspraken en
samenwerking over prioriteiten, projecten, eigenaarschap, aanspreekpunten e.d.m. zijn noodzakelijke
voorwaarden voor de opname van e-government-initiatieven door gebruikers (burgers, bedrijven,
verenigingen, andere overheden).
4.4
Nood aan uitvoering van strategische e-governmentprojecten
De strategische studie voor geïntegreerd e-government die de Coördinatiecel voor Vlaamse egovernment (CORVE) liet uitvoeren in samenwerking met VVSG, V-ICT-OR, VVP en de Hogeschool
Gent resulteerde in een aantal strategische projecten die ook voor de komende legislatuur prioritair
blijven en voorwaarden zijn voor het welslagen van een geïntegreerd e-governmentbeleid.
De Vlaamse gemeenten vragen dat de Vlaamse overheid het initiatief neemt én voldoende mensen en
middelen inzet zoals aangegeven in de studie. Concreet gaat het over volgende prioriteiten:
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 32/88
-
-
-
-
4.5
Interbestuurlijke producten- en dienstencatalogus:
Een gemeenschappelijk beheerde interbestuurlijke producten- en dienstencatalogus moet de
basis vormen voor de diensten die elk bestuur levert aan burgers, bedrijven en organisaties.
Door middel van een centraal aangeboden en decentraal beheerde producten- en
dienstencatalogus kunnen overheden hun klanten garanderen dat de aangeboden informatie
correct is. De catalogus zelf levert op zijn beurt beleidsinformatie voor een verdere
optimalisering van de dienstverlening door een geïntegreerde overheidsaanpak en de
bijhorende online e-governmentdiensten.
Normen en standaarden:
Een interbestuurlijke infrastructuur voor gegevensuitwisseling kan slechts functioneren als er
bindende afspraken zijn over normen en (open) standaarden voor het uitwisselen van data. De
Vlaamse overheid is bevoegd om deze normen en standaarden vast te leggen. Dit moet
gebeuren in samenwerking met alle betrokken partijen (andere overheden, leveranciers,
federale overheid). Lokale besturen zijn hiervoor expliciet vragende partij.
Authentieke bronnen:
Het decreet op het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer zet de Vlaamse administratie
aan tot het (her)gebruiken van gegevens uit authentieke gegevensbronnen . De Vlaamse
regering moet deze gegevensbronnen echter nog bepalen: de aard van de gegevens, de
beheerder van de gegevens en het ter beschikking stellen hiervan.
Identificatie, authenticatie en authorisatie
In het kader van interbestuurlijk elektronisch gegevensverkeer zijn identificatie, authenticatie en
authorisatie belangrijke componenten voor een veilig e-government. Dit is nodig voor het
vertrouwen van de burger. Een regelgevend en infrastructureel kader is hiervoor noodzakelijk.
Structureel overleg tussen alle betrokken partijen in dit verband is een essentiële voorwaarde.
Interactief e-governmentbeleid
De Vlaamse gemeenten vragen de Vlaamse overheid initiatieven voor een interactief egovernmentbeleid op volgende vlakken:
- MAGDA-samenwerkingsverband:
Voor een goed interbestuurlijk e-governementbeleid is een sturend orgaan nodig. De toelichting
bij het decreet interbestuurlijke elektronische gegevensverkeer kondigt een strategisch overlegen samenwerkingsverband aan naar het voorbeeld van GIS-Vlaanderen. Voorlopig is dit onder
de noemer van het MAGDA-overleg, waarbij MAGDA staat voor Maximale Gegevensdeling
tussen Administraties. Het overleg zou bestaan uit vertegenwoordigers van de entiteiten van de
Vlaamse administratie en van de lokale besturen en de provincies.
- Jaarlijkse e-idee:
Gebruik de jaarlijkse e-idee-ronde om de geformuleerde visie op interbestuurlijk e-government
te vertalen in concrete realisaties. Hiervoor is een voortdurende en substantiële investering
nodig. Op die manier wordt een betere en snellere gegevensdoorstroming gerealiseerd. Dit
zorgt voor een betere onderbouwing van beleidsbeslissingen en een efficiëntere en effectievere
beleidsuitvoering in het belang van burgers en bedrijven.
- Pilootprojecten lokale besturen:
Participeer als Vlaamse overheid in interessante pilootprojecten opgezet door lokale besturen
en bewaak de verspreiding naar andere besturen. Dit kan door een apart budget uit te trekken naast de e-idee oproep - om interessante projecten die vanuit de praktijk groeien te
ondersteunen en op langere termijn te consolideren.
4.6
Competentiecentrum e-government
De ervaringen uit het buitenland leren dat een e-government competentiecentrum met voldoende
mensen en middelen de kwaliteit van de e-governmentinitiatieven verhoogt én de verspreiding van
goede initiatieven versnelt. De e-capaciteit van vele lokale besturen en provincies om als elektronische
frontoffice te fungeren is immers nog te gering. Een dergelijk competentiecentrum kan volgende taken
hebben.
- Onderzoek laten uitvoeren en evalueren:
Alle Europese landen verhogen hun budgetten voor onderzoek naar de verschillende
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 33/88
-
-
componenten van hun e-governmentbeleid. Dit onderzoek moet naast de technologisch
aspecten (cf. de al bestaande middelen van IBBT en I-Cities) veel aandacht besteden aan de
opname door de betrokken actoren: burgers, bedrijven, verenigingen en de verschillende
overheden zelf. Een e-governmentbeleid en e-government-toepassingen die niet gedragen
worden door de beoogde doelgroepen zijn gedoemd om te mislukken. Onderzoek naar eusability, e-competentie, e-capaciteit en e-inclusie zijn belangrijke bronnen om een volwaardig
e-governmentbeleid te voeren. Bovendien wordt vaak nagelaten het beleid en de realisatie op
wetenschappelijk wijze te evalueren.
Onderzoek naar de praktijk vertalen:
Onderzoeksresultaten uit binnen- en buitenland blijven dode letter indien er geen middelen zijn
om dit onderzoek naar nieuwe praktijken te vertalen. Heel belangrijk is onderzoek naar de
opname van e-governmentinitiatieven door de betrokken doelgroepen bij burgers en bedrijven.
Lokale besturen begeleiden in e-government realisaties:
Op projectbasis mensen ter beschikking stellen aan lokale besturen, die b.v. in het kader van
pilootprojecten bereid zijn zelf in mensen en middelen te investeren, kan het hele proces van
uitrol versnellen én kwalitatief verbeteren. Hierdoor maakt het competentiecentrum zich de
knowhow eigen en kan de disseminatie van de projecten sneller en efficiënter verlopen.
De Vlaamse gemeenten vragen dat de Vlaamse Regering het initiatief neemt voor de oprichting van een
Vlaams e-government competentiecentrum.
5. Erediensten
Het decreet op de erediensten dateert van 2004. Ondertussen zijn er ook de (al gewijzigde)
uitvoeringsbesluiten die de financiële organisatie regelen. Het nieuwe decreet geeft in vergelijking met
vroeger de gemeenten meer mogelijkheden om hun financiële bijdrage te sturen, al blijven ze sterk
afhankelijk van de door de eredienstbesturen opgestelde meerjarenplannen en budgetten.
De Vlaamse gemeenten vragen de volgende Vlaamse regering een grondige evaluatie van deze nieuwe
regelgeving, met het oog op een maximale beheersbaarheid door de lokale besturen van de middelen
die ze aan de erediensten (willen of moeten) besteden. De VVSG wil bij deze bijsturing betrokken
worden.
6. Sociaal beleid
6.1
Armoedebestrijding
In de diverse Vlaamse armoedeplannen is het lokale beleidsniveau helemaal afwezig. De OCMW’s en
meer in het algemeen de lokale besturen moeten erkend worden als absoluut noodzakelijke partner in de
strijd tegen de armoede. Dit kan door de OCMW’s te betrekken bij de opmaak van armoedeplannen en
afspraken te maken over welke taken door de lokale besturen en door Vlaanderen worden opgenomen.
Armoedebestrijding kan pas effectief zijn als alle beleidsniveaus worden betrokken en er tegelijk ook oog
is voor de samenwerking tussen deze beleidsniveaus in het streven naar eenzelfde doel, namelijk de
bestrijding van de armoede in Vlaanderen.
De lokale besturen vragen dat de OCMW’s/gemeenten structureel betrokken worden bij het Vlaamse
armoedebeleid o.m. door de financiering van de OCMW-sociale diensten.
Vlaamse convenanten afsluiten met OCMW’s die op het vlak van armoedebestrijding, opvang van daken thuislozen (Vlaamse bevoegdheden) een actorrol opnemen. Via convenanten kunnen de OCMW’s
een gerichte financiële vergoeding krijgen in ruil voor het realiseren van een aantal doelstellingen.
6.2
Energiearmoede
Steeds meer mensen hebben moeite om hun energierekening te betalen. Er is nood aan structurele
oplossingen voor deze energieproblemen. In de strijd tegen energiearmoede is een doorgedreven
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 34/88
preventief beleid cruciaal. Het Vlaamse beleid kan inspelen op de kwaliteit van de woningen en het
energiegedrag van mensen. Zo moet Vlaanderen de inspanningen op vlak van gezonde sociale
woningen voort- zetten en projecten als klimaat op maat en de uitvoering van energiescans blijven
ondersteunen. Ook op vlak van informatie naar de burgers is er nog heel veel werk aan de winkel; nog
altijd begrijpen mensen de energiemarkt niet. Ook de mogelijkheden om met een budgetmeter te
werken, moeten worden uitgebreid.
De OCMW’s vragen meer ondersteuning voor de begeleiding van mensen die problemen krijgen met de
distributienetbeheerder. Dit aantal gaat in stijgende lijn. In de werking van het OCMW over energie,
speelt de Lokale Adviescommissie (LAC) een belangrijke rol. Dit is een door de Vlaamse overheid
opgericht instrument dat juridisch gezien oordeelt over het al dan niet afsluiten van energie, maar in de
praktijk vooral een probleemoplossend karakter heeft. Heel wat mensen die via de netbeheerder worden
doorgestuurd naar de LAC zijn echter niet gekend op het OCMW. De voorbereiding van deze dossiers
en de opvolging en nazorg vergt van de OCMW’s enorme inspanningen. De VVSG en de OCMW’s zijn
voorstander van meer proactieve LAC’s, waarbij de niet-betaling van een energiefactuur het signaal is
voor het OCMW om op te treden en na te gaan of hulpverlening nodig is. Dat betekent dat het OCMW op
een kwaliteitsvolle manier moet kunnen nagaan wat de sociale en financiële situatie van betrokkene is.
Op dit moment is zo’n kwaliteitsvolle behandeling door de beperkte financiële middelen niet in ieder
OCMW haalbaar.
6.3
Ondersteuning diensten schuldbemiddeling
De Vlaamse overheid legt erkenningsvoorwaarden op aan de diensten schuldbemiddeling maar zet hier
tot op heden geen enkele financiering tegenover. Nochtans neemt het aantal mensen dat met
schuldoverlast te kampen krijgt, almaar toe. Om deze mensen op een kwaliteitsvolle manier te helpen,
moeten de diensten over gekwalificeerd en gespecialiseerd personeel beschikken.
De Vlaamse overheid moet een financieringssysteem uitwerken voor de lokale diensten
schuldbemiddeling.
6.4
Volwaardige Vlaamse huursubsidie
De huidige Vlaamse huursubsidie is een verhuissubsidie, maar is geen volwaardige huurtoelage die
bijdraagt aan het verzekeren van het recht op wonen voor al die huurders die over een laag inkomen
beschikken maar voorlopig niet op de sociale huurmarkt terecht kunnen (wegens tekort aan aanbod) .
Zolang er onvoldoende aanbod is van sociale huurwoningen vragen de Vlaamse lokale besturen een
volwaardige maar tijdelijke Vlaamse huursubsidie voor mensen met een laag inkomen die langer dan de
gemiddelde termijn moeten wachten op een sociale huurwoning.
Het nieuwe sociale huurbesluit is een uniform besluit, van toepassing op alle actoren, maar is lang niet
altijd aangepast aan de eigenheid van die verschillende actoren, ook niet aan de eigenheid van de lokale
besturen.
De Vlaamse gemeenten en OCMW’s vragen een sociaal huurbesluit dat aangepast is aan de eigenheid
van de verschillende actoren (o.m. met toezichtsbesluit).
6.5
Lokaal etnisch-cultureel diversiteitsbeleid
Lokaal etnisch-cultureel diversiteitsbeleid is pas geslaagd als het gerealiseerd wordt in de verschillende
concrete lokale beleidssectoren (onderwijs, werk, huisvesting, welzijn, enz.). Daartoe moet het lokaal
politiek draagvlak voor dit beleidsthema versterkt worden. Een terecht aandachtspunt bij de keuze voor
visievorming en beleidsontwikkeling doorheen concrete initiatieven is het voorkomen van wildgroei. De
lokale besturen pleiten uitdrukkelijk voor een Vlaams kader gekoppeld aan het organiseren van een
systeem van zelfcontrole door interbestuurlijke intervisie en geslaagde formules zoals
visitatiecommissies (= zachte sturing). Voldoende ruimte voor lokaal maatwerk is en blijft evenwel de
kritische succesfactor voor een geslaagde synergie tussen lokaal en Vlaams etnisch-cultureel
diversiteitsbeleid.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 35/88
Daarom vragen de lokale besturen enerzijds een gericht Vlaams impulsbeleid d.w.z. rechtstreekse
financiële ondersteuning voor het nemen van concrete initiatieven gericht op etnisch-culturele
minderheden en anderzijds een Vlaams ondersteuningsbeleid d.w.z. een pool van mensen die de lokale
besturen kunnen ondersteunen bij het voeren van een lokaal etnisch-cultureel diversiteitsbeleid.
6.6
Inburgering
Lokale besturen werken actief mee aan het slagen van het Vlaamse inburgeringsbeleid. De toekomstige
uitdagingen zitten vooral in het uitwerken van de rol van de OCMW’s. Heel wat inburgeraars zijn immers
ook OCMW-cliënten.
De OCMW’s vragen ten eerste dat de federale OCMW-wetgeving en het Vlaamse inburgeringsdecreet
beter op elkaar afgestemd worden en ten tweede dat Vlaanderen de meerkost verbonden aan het
opnemen van hun rol binnen inburgering ten laste neemt.
7. Kinderopvang, thuiszorg en ouderenzorg
7.1
Respect voor de specificiteit van de lokale besturen als welzijnsactor
Lokale besturen investeren heel wat in ouderen- en thuiszorg en in kinderopvang, in de eerste plaats
omdat ze zelf een heel actieve actor zijn. Ze baten bijvoorbeeld bijna 40% van de
rusthuiswoongelegenheden uit, 18 % van de gezinszorg, ongeveer 50 % van de poetshulp , 90 % van de
Vlaamse lokale dienstencentra, bijna 70% van de initiatieven voor buitenschoolse opvang, 35% van de
diensten voor onthaalouders en kinderdagverblijven.
De lokale besturen maken hun actorrol waar vanuit hun specifieke – wettelijk opgelegde- opdracht. Dit
betekent dat er een prijzen- en opnamebeleid wordt toegepast, dat niet enkel met de economische
wetmatigheden rekening houdt, maar eerst en vooral de sociale functie als doelstelling heeft.
Daarenboven hebben de lokale besturen een aantal structurele eigenheden: het personeelsstatuut, de
procedures eigen aan de overheid zoals de wet op de overheidsopdrachten, de gesco-financiering enz.
De lokale besturen vragen daarom uitdrukkelijk respect van de Vlaamse overheid voor deze specificiteit.
De lokale besturen vragen dat de Vlaamse overheid niet meer praat over de ‘structurele meerkost’ van
door lokale besturen georganiseerde welzijnsvoorzieningen, aangezien deze meerkost in vele gevallen
door regels van diezelfde Vlaamse overheid wordt opgelegd.
De uitbouw van het sociaal huis is een tweede belangrijke opdracht. Het sociaal huis is een
toegankelijkheidsconcept dat moet garanderen dat de gebruiker zo snel en efficiënt mogelijk aan de
nodige hulpverlening raakt met zo weinig mogelijke tussenstappen. Het is niet de bedoeling om met het
sociaal huis een extra voorziening te creëren. Centraal in het concept sociaal huis staat de
samenwerking tussen de aanwezige spelers binnen de gemeente (gemeente, OCMW én alle andere
organisaties en verenigingen). Deze samenwerking heeft al geleid tot bijvoorbeeld één centraal 0800nummer, een centrale website waar de burger terecht kan met al zijn vragen, een website waar de
inwoners een zicht krijgen op alle beschikbare plaatsen kinderopvang in de gemeente. Via duidelijke
afspraken wordt er toegeleid naar de aanbieders die de vraag van de burger kunnen inlossen. Op
andere plaatsen organiseren verschillende aanbieders zitdagen in OCMW- of gemeentegebouwen om
zo de dienstverlening dichter bij de burger te brengen.
De lokale besturen zijn het best geplaatst om die lokale noden in te schatten. Het lokale bestuur moet
daarom zijn coördinerende (regie-)functie in het lokale zorgaanbod kunnen vervullen.
De OCMW’s vragen de erkenning van hun rol in de zorgcoördinatie zowel in de uitvoering van het
woonzorgdecreet als bij de uitvoering van de eerstelijnsgezondheidszorg.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 36/88
7.2
Toegang tot zorg garanderen via programmatie en betaalbaarheid
Zorgbehoevenden hebben het recht om toegang te krijgen tot de zorg die ze nodig hebben. Ouders
hebben het recht om voor hun kinderen de opvang te vinden die ze noodzakelijk achten. Voor twee
criteria is er steun nodig van de Vlaamse overheid nl. uitbreiding van het aanbod en de betaalbaarheid
ervan.Toegankelijkheid en vrije keuze zijn lege begrippen wanneer er onvoldoende betaalbaar aanbod
is.
De programmatie van de ouderen-en de thuiszorg moet dringend worden aangepast. De lokale besturen
vragen om het aanbod op te trekken en de programmatieregeling te herbekijken.
Naast demografische studies moet rekening worden gehouden met het al dan niet aanwezig zijn van
zorgalternatieven.
Bij een erkenning met opschorting moeten bij de aanvraag reële realisatieplannen worden aangetoond.
Wanneer dit niet gerealiseerd raakt, moet lokaal heroverwogen worden hoe het aanbod toch kan
gerealiseerd worden, eventueel door toewijzing van de erkenning aan een andere initiatiefnemer.
Een andere drempel tot de zorg is de betaalbaarheid ervan. In de rusthuizen wordt een deel van de
kostprijs doorgerekend naar de bewoner. Het gaat hier echter niet enkel om de woon- en hotelkost, maar
ook om een deel van de zorgkost. Dat is ontoelaatbaar.
De rusthuisinitiatiefnemers moeten dan ook kunnen rekenen op een kostendekkende tegemoetkoming,
zodat minder naar de bewoners moet worden doorgefactureerd.
Bij de gezinszorg is de gebruikersbijdrage afhankelijk van het inkomen. De openbare gezinszorgdiensten
hebben vaak te maken met cliënten met een beperkt inkomen. Dit heeft een weerslag op de kostprijs van
de dienst. Bovendien zijn deze hulpverleningssituaties vaak moeilijker en intensiever.
De organiserende besturen van welzijnsvoorzieningen worden geconfronteerd met steeds weer nieuwe
verplichtingen en voorwaarden, maar ook steeds stijgende personeels- en werkingskosten. (Soms
opgelegd in het kader van een Europese of federale maatregel, soms via Vlaamse wetgeving geregeld.)
Heel veel van die bijkomende verplichtingen en voorwaarden vragen de inzet van extra middelen en/of
personeel (b.v. legionella-preventiemaatregelen). Specifiek voor de kinderopvang zijn er de laatste jaren
tal van nieuwe zaken opgelegd: het maken van een crisisprocedure, nieuwe brandveiligheidsnormen,
nieuwe ouderbijdrageregels met bijkomende herberekingsmogelijkheden voor de ouders, fiscaal attest in
de buitenschoolse kinderopvang, sociaal statuut onthaalouders, kwaliteitshandboek, attest
levensreddend handelen enz.
Allemaal zorgen zij voor extra kosten ofwel de inzet van bijkomend personeel. Nochtans zijn de
subsidies nauwelijks gestegen.
De lokale besturen vragen de invoering van de organisatiebonus of een concrete en correcte berekening
van de kostprijs van elke nieuwe maatregel of regelgeving en de verhoging van de subsidie op basis van
die berekening. Een evaluatie van de huidige subsidie van de kinderopvangvoorzieningen dringt zich op.
Alle voorzieningen ervaren dat de evolutie van de subsidie niet samenspoort met de steeds stijgende
personeels- en werkingskosten.
Indien de financiering voor de bijkomende verplichting een federale bevoegdheid is, moet de Vlaamse
overheid vooraf afspraken maken met de federale overheid.
7.3
Deregulering
De lokale besturen strijden al jaren tegen de overregulering en voor planlastvermindering. Besturen
wensen tijd, middelen en energie te besteden aan de zorg voor inwoners/gebruikers, niet aan overmatige
plannen, bewijzen en 17 inspecties per jaar. Afstemming tussen de verschillende overheden en
administraties is hier meer dan nodig. De welzijnssector gaat gebukt onder zware administratieve lasten.
Regels moeten daarom op elkaar afgestemd worden, bewijsvoering moet eenvoudig en duidelijk zijn en
waar mogelijk gebeuren met gegevens die elders reeds ter beschikking zijn.
De lokale besturen vragen de integratie van het kwaliteitsdecreet in de erkenningsnormen van de
welzijnsvoorzieningen. Daarenboven is er nood aan een algemeen preventiebeleid in de
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 37/88
welzijnsvoorzieningen (inclusief MRSA, legionella, enz.; geen apart legionellabesluit): aanbevelingen
i.p.v. regels (de wetenschap varieert en de praktijk moet daarom de aanbevelingen kunnen volgen).
Een aanzienlijk deel van de ouderenzorg, eerstelijnsgezondheidszorg en buitenschoolse kinderopvang
wordt bepaald, dan wel gefinancierd door de federale overheid. Op het terrein wordt dit als problematisch
aangevoeld b.v. in de regelgeving over de zorgkundige, roken op het werk versus vrije keuze bewoner,
zorgvernieuwingsprojecten binnen protocol 3, de SIT’s (Samenwerking in de Thuiszorg)/SEL’s
(Samenwerkingsinitiatieven Eerstelijnsgezondheidszorg)/GDT’s (Geïntegreerde Diensten voor
Thuisverzorging), de administratieve en boekhoudkundige verplichtingen....
De lokale besturen vragen afspraken tussen de Vlaamse en federale overheid.
In het kader van deregulering vragen de lokale besturen dat de Vlaamse inspectie geen extra regels
oplegt via norminterpretaties zoals nu gebeurt voor de rusthuizen. De inspectie zorgt ervoor dat de
erkenningsnormen worden gerespecteerd, metanormering kan niet.
De lokale besturen vragen systematische en tijdige inspraak bij de aanpassing van norminterpretaties en
inspectie-instrumenten
De lokale besturen vragen dat de registraties nodig voor de verschillende overheden (of verschillende
administraties) op elkaar worden afgestemd: enkel de registratie van de nuttige gegevens. De verwerkte
en vergelijkbare gegevens moeten ter beschikking van de sector worden gesteld. Dit moet leiden tot een
gegevensbank waarin omgevingsgegevens actueel gehouden worden.
De lokale besturen vragen afstemming tussen het decreet lokaal sociaal beleid en het decreet
ouderenbeleidsparticipatie.In een volgende fase kan dan gewerkt worden aan een subsidiëring voor de
lokale besturen voor de uitvoering van het lokaal ouderenbeleid.
7.4
Aantrekkelijke werkgevers worden
Het lijkt steeds moeilijker op een krapper wordende arbeidsmarkt om voldoende, voldoende geschoold
en gemotiveerd personeel te vinden voor de welzijnsvoorzieningen. Verschillende functies zijn echte
knelpuntberoepen geworden. Op termijn lijkt de kwaliteit en de kwantiteit van het zorgaanbod bedreigd
door het tekort aan voldoende en geschoold personeel.
De lokale besturen vragen:
- naast een algemene sensibiliseringscampagne ook een grondig onderzoek naar de oorzaken
van dit personeelstekort.
- dat voorzieningen die moeten werken binnen een werkgelegenheidsproject met medewerkers
die moeten beantwoorden aan een bepaald profiel, dan een beroep kunnen doen op een door
de VDAB of andere organisaties aangelegde werfreserve.
- dat bij het opstarten van nieuwe banenprojecten (met zeer concrete werkgelegenheids- en
subsidiecriteria) er ook gezorgd wordt voor voldoende aanbod aan personeel.
- een aanpassing van het sociaal statuut van de bij diensten voor onthaalouders aangesloten
onthaalouders.
7.5
Volwaardige subsidiëring voor het Vlaams Fonds Infrastructuur
Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA)
De VIPA-subsidiëring is ruim onvoldoende om de feitelijke infrastructuurkosten van een
welzijnsvoorziening te vergoeden. Bovendien is er voor bepaalde sectoren geen of onvoldoende budget
voorhanden.
De lokale besturen vragen een volwaardige VIPA-financiering en bovendien een uitbreiding van het
budget zodat voorzieningen tijdig kunnen vernieuwd worden (of m.a.w.dat de infrastructuurwerken niet
afhankelijk worden van eventueel beschikbaar zijn van een VIPA-budget). De lokale besturen vragen ook
VIPA-middelen voor de assistentiewoningen, de initiatieven voor buitenschoolse opvang, de
“toegestemde” occasionele plaatsen enz. Voor de ouderenzorg moeten de VIPA-procedures grondig
hervormd worden. Een vereenvoudiging van de bestaande VIPA-procedure en integratie van deze
procedure in het proces van voorafgaande vergunning. De lokale besturen vragen dat wanneer een
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 38/88
lokaal bestuur tijdig alle stukken inbrengt en zich houdt aan de procedures, maar VIPA overschrijdt de
termijnen, er een kostendekkende vergoeding aan de besturen wordt uitbetaald.
7.6
Opvoedingsondersteuning
Op basis van het decreet van 13 juli 2007 houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning
krijgen de lokale besturen verschillende bijkomende opdrachten (opstellen beleidsplan, organiseren
lokaal overleg opvoedingsondersteuning, realiseren netwerk opvoedingsondersteuning, aanstellen lokale
coördinator opvoedingsondersteuning). Uitvoering geven aan deze nieuwe opdrachten en bovendien een
concreet beleid opvoedingsondersteuning realiseren kost geld.
De lokale besturen vragen:
middelen van de Vlaamse overheid om uitvoering te geven aan de verplichtingen die hen zijn
opgelegd in het kader van het decreet van 13 juli 2007 houdende de organisatie van
opvoedingsondersteuning en om een concreet lokaal beleid opvoedingsondersteuning vorm te
geven;
- een aanpassing van het decreet en besluit Vlaamse regering gericht op een administratieve
lastenverlaging voor de lokale besturen. De focus van een lokaal beleid
opvoedingsondersteuning moet liggen op daadwerkelijke ondersteuning van ouders en niet op
overleg en schrijven van plannen. Deze mogen geen doelstelling op zich worden, maar enkel
instrument in het realiseren van de doelstelling.
7.7
Kinderopvang
7.7.1 Immens tekort aan buitenschoolse opvang
Heel veel gemeenten ervaren een immens tekort aan buitenschoolse opvang, in het bijzonder ook aan
vakantieopvang. De initiatieven voor buitenschoolse opvang werken met wachtlijsten, sommigen
voorzieningen gaan in overbezetting. In nog andere gemeenten wordt de oplossing gezocht in de
organisatie van bijkomende – niet-gesubsidieerde – lokaties en opvangplaatsen. Reeds heel wat
organiserende besturen, maar vooral lokale besturen, organiseren erkende, maar niet-gesubsidieerde
IBO-plaatsen (Initiatieven Buitenschoolse Kinderopvang).
De lokale besturen vragen in het kader van de buitenschoolse kinderopvang de regie-overdracht van de
Vlaamse overheid naar de lokale besturen. Buitenschoolse kinderopvang zal altijd een samengaan
moeten zijn van specifiek daartoe opgerichte initiatieven (o.a. IBO’s), jeugdwerkinitiatieven,
onderwijsvoorzieningen enz. Net daarom is het logisch en aangewezen dat de coördinatie van het
aanbod bij voorkeur op lokaal vlak komt te liggen. Uiteraard vragen de lokale besturen dan ook de
overdracht van de middelen.
Kinderopvang in alle scholen organiseren als “sociaal voordeel” is vandaag onbetaalbaar voor de
gemeente en dus niet haalbaar. De lokale besturen moeten voldoende middelen en mogelijkheden
krijgen van de Vlaamse overheid om een buitenschoolse opvang op maat van het lokaal bestuur te
organiseren.
7.7.2 Gelijke subsidie voor gelijk werk
Naar aanleiding van de actie van VVSG enkele jaren geleden krijgen de lokale besturen als
organiserend bestuur van een dienst of kinderdagverblijf voor elke erkende kindplaats na mei 2006 een
evenwaardige subsidie als de vzw’s. De Vlaamse overheid erkent op die manier dat een verschil in
subsidie niet langer gerechtvaardigd is. Toch blijven de plaatsen die zijn erkend voor mei 2006
verschillend gesubsidieerd, in het nadeel van de lokale besturen.
De lokale besturen vragen:
- een gelijke subsidie van de kinderdagopvangvoorzieningen (kinderdagverblijven en diensten voor
onthaalouders) ongeacht het organiserend bestuur of m.a.w. een opheffing van de verschillen in
personeelssubsidie van de door lokale besturen georganiseerde kinderdagopvangvoorzieningen in
vergelijking met vzw’s;
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 39/88
- de subsidiëring van IBO-plaatsen die zijn opgestart vóór 1994;
- een recht op een omkaderingspremie voor de door lokale besturen georganiseerde IBO’s die
weerwerkgesco’s tewerkstellen en begeleiden.
7.7.3 Duidelijke programmatie in de kinderopvang
Elk jaar is het weer afwachten of de Vlaamse overheid middelen zal reserveren voor de uitbreiding van
het aanbod kinderdagopvang en buitenschoolse opvang. Nochtans kreunen de voorzieningen onder de
druk van de vraag, met als gevolg wachtlijsten en/of overbezetting. Een al jaren stijgend geboortecijfer,
de stijgende werkgelegenheid van vrouwen en grootouders bovendien zorgen voor de verhoogde druk
op zowel de dagopvang als de buitenschoolse opvang.
De lokale besturen vragen meer middelen voor de uitbreiding van het aanbod kinderdag- en
buitenschoolse opvang. Een uitbreiding van het kinderopvangaanbod moet gekoppeld zijn aan de
stijging van het geboortecijfer (de zogenaamde geboortebonus). De uitbreiding moet een gelijkwaardige
spreiding over de gemeenten nastreven van het aanbod gesubsidieerde opvang. Duidelijke
programmatiecijfers moeten de rechten open voor organiserende besturen, om zolang er op basis van
de programmatiecijfers een behoefte is, een aanbod te realiseren.
7.7.4 Kwalitatieve kinderopvang via kwalitatieve jobs en voldoende tewerkstelling
Het realiseren van kwalitatieve kinderopvang kan maar wanneer er voldoende personeel kan
tewerkgesteld worden en wanneer dit personeel bovendien over voldoende competenties beschikt om
kinderopvang te realiseren. De lokale besturen ervaren dat de laatste jaren steeds meer de klemtoon is
komen te liggen op het realiseren van tewerkstelling van specifieke doelgroepen i.p.v. op het realiseren
van kwalitatieve en veilige kinderopvang.
De lokale besturen vragen:
- realisatie van kwalitatieve opvang via kwalitatieve banen. De kinderopvang krijgt steeds meer een
werkgelegenheidsdoelstelling. Zolang deze doelstelling losgekoppeld wordt van bijkomende kindplaatsen
is er geen probleem. Maar meer aanbod realiseren met niet-gekwalificeerde personeelsleden of
personeelsleden zonder bewezen competenties kan niet.
- de installatie van een vervangingsfonds voor personeel in de door lokale besturen georganiseerde
kinderopvang
-een uitbreiding van het gesubsidieerde personeelsbestand, in het bijzonder in de initiatieven voor
buitenschoolse kinderopvang en de diensten voor onthaalouders.
7.7.5 Vereenvoudiging kinderopvanglandschap
Het kinderopvanglandschap is in Vlaanderen zeer divers, maar daarbij ook zeer complex. Voor ouders is
het bijna onbegonnen werk om de verschillen te kennen en te doorgronden.
De lokale besturen vragen:
- een herdenken van het kinderopvanglandschap in Vlaanderen en het vertalen van de
basisregels in een decreet. Een dergelijk decreet moet vermijden dat om de haverklap een
nieuw type voorziening het levenslicht ziet en er voor zorgen dat samenwerkingsverbanden
zoals het centrum voor kinderopvang (CKO’s) een duidelijke opdracht en meerwaarde krijgen.
- een administratieve vereenvoudiging, zeker voor die organiserende besturen die
geconfronteerd worden met verschillende subsidiërende administraties (zoals FCUD, Vlaams
Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie, Kind en Gezin).
- er is vandaag een ongezond onderscheid in eisen en normen tussen de erkende, zelfstandige
en vooral enkel gemelde opvang kinderopvang. Er zijn meer inspanningen van Vlaanderen
nodig ter begeleiding van niet-erkende initiatieven en toeleiding ervan naar kwaliteit die ze tot
erkende initiatieven kan maken.
7.8
Thuiszorg
Inzake thuiszorg vragen de lokale besturen:
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 40/88
- Subsidiëring van de gezinszorg die rekening houdt met de specificiteiten van de overheidsdienst, zoals
meer kansarme gezinnen, gebruikers met psychiatrische problematieken,meer zwaarzorgbehoevenden
enz. maar ook met de schaalgrootte van de dienst.
- Herbekijken van de programmatie van de diensten voor gezinszorg aangezien er nu openbare diensten
zijn die geen uren bij krijgen terwijl de nood er wel is.
-Subsidiëring voor de openbare logistieke hulp (inclusief karweihulp). In tegenstelling tot de private
diensten zijn de openbare diensten voor logistieke hulp sterk ondergefinancierd. Dit heeft te maken met
de regularisatie van de gesco’s die hoogst noodzakelijk is. Een verbetering van de gesco-subsidiëring,
zodat het verschil in financiering tussen openbare en private diensten sterker wordt (gelijke subsidie voor
gelijk werk).
- Door de zware onderfinanciering van de lokale logistieke hulp zijn veel lokale besturen overgeschakeld
naar het dienstenchequesysteem. Dit heeft tot gevolg dat ruim 11.000 gezinnen met een zorgnood (dus
geen comfortvraag) worden verder geholpen via de dienstencheques. Aangezien het hier in feite gaat
om logistieke hulp binnen de zorgcontext zal het lokaal bestuur dit moeten melden aan de Vlaamse
overheid (n.a.v. het nieuwe woonzorgdecreet).
Lokale besturen vragen een gestructureerde oplossing voor de zorgpoetsdiensten.
- Verhoging van de subsidie voor de lokale dienstencentra. Lokale dienstencentra zijn een bijzonder
waardevolle voorziening. Hun laagdrempeligheid en het vraaggestuurd werken zorgen voor een hulp- en
dienstverlening die dicht bij de mensen staat. Naar subsidiëring toe zijn de lokale dienstencentra echter
zwaar ondergewaardeerd.
De lokale besturen vragen dan ook een sterke verhoging van de subsidiëring aangezien deze
voorzieningen echt het verschil kunnen maken voor de zorgbehoevende en zijn familie.
7.9
Ouderenzorg
Het uitbaten van een ouderenzorgvoorziening moet financieel haalbaar zijn voor de lokale besturen die
deze voorzieningen uitbaten. Wanneer de uitbating financieel moeilijk wordt, zal de last immers worden
afgewenteld op de oudere en – wanneer de oudere deze last niet kan dragen- op de OCMW’s via hun rol
in de maatschappelijke dienstverlening.
7.9.1 Een Vlaams Investeringsprogramma Ouderenzorg
Daarom vragen de lokale besturen dat Vlaanderen een Vlaams Investeringsprogramma Ouderenzorg
opzet. Dit programma moet ondermeer werken aan de financiering van de normen en
kwaliteitsmanagement via:
- de omvorming subsidie animatiewerking tot subsidie animatiefunctie
- een subsidie van directeur, maatschappelijk werker en kwaliteitscoördinator in de rusthuizen
- de subsidie van de woonassistent in de assistentiewoningen
- financiering van de opgelegde vorming voor het personeel
- financiering van de palliatieve functie in de rusthuizen
- stimulansen voor een energiezuinig patrimonium
- stimulansen voor de ontwikkeling van een aangepaste infrastructuur voor ouderenzorg.
7.9.2 Lokale coördinatie zorgaanbod
Om de zorgbehoevenden bij te staan in hun persoonlijke noden moet men lokaal een geïntegreerd
aanbod van rusthuizen, kortverblijf en dagverzorging kunnen verwezenlijken. Een lokaal bestuur moet
hier ondersteuning krijgen om zijn coördinerende rol waar te maken.
7.9.3 Alternatieve zorgvormen
De lokale besturen dringen aan tot de ontwikkeling van alternatieve woonvormen voor ouderen (o.a.
vormen van beschermd wonen voor die ouderen die nood hebben aan een of andere vorm van structuur
en toezicht, onder meer door een vereenzamingsproblematiek, afhankelijkheidsproblematieken of
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 41/88
kansarmoedecarrières). Daarom vragen de lokale besturen middelen voor lokale projectwerking om deze
projecten van de grond te krijgen.
8. Naar een lokaler arbeidsmarktbeleid en economisch beleid
8.1
Meer bevoegdheden voor lokale besturen over arbeidsmarktbeleid en economisch
beleid
Lokale besturen moeten meer bevoegdheden en autonomie krijgen om het arbeidsmarktbeleid aan te
passen aan de lokale noden. Door het beleid op het vlak van werkgelegenheid en economische
ontwikkeling te decentraliseren en te coördineren op het lokale niveau kan een antwoord worden
geboden op de kansen en bedreigingen in de kenniseconomie én zorgeconomie (nl. toenemende
behoeften aan zorg en individuele dienstverlening). De transformatie naar een postindustriële
arbeidsmarkt en de effecten van de globalisering gaan gepaard met een toename van de sociale
ongelijkheid en aldus dreigt het doembeeld van een duale samenleving.
De gemeenten moeten de nodige ruimte krijgen om te kunnen inspelen op enerzijds de noden van een
kennis- en zorgeconomie en anderzijds tegelijkertijd tegemoet te komen aan de noden van vooral de
lagere sociaal-economische groepen. Voor de gemeenten is een vergroting van deze beleidsruimte dan
ook een conditio sine qua non om hen in staat te stellen maatwerk te leveren bij oplossingen voor lokale
problemen. Beleidsruimte betekent dan ook dat zij, in een nevengeschikte relatie met de centrale
overheden, beschikken over mogelijkheden om eigen beslissingen te nemen over de richting en
inrichting van het beleid (zowel financieel als formeel) in ruil voor resultaatsverbintenissen.
8.2
Werkgelegenheid
8.2.1 Decentralisatie van het werkgelegenheidsbeleid naar het lokale niveau
Inspelen op de sociaal economische noden en dynamiek van vandaag en morgen vereist een hoge
responsiviteit in het beleid van de lokale overheid. Immers, veranderingen in de economische structuur
en dus ook in de arbeidsmarkt laten zich vaak het eerst voelen op het lokale niveau. Een coördinerende
rol van de lokale overheid hierbij is nodig: instrumenten voor additionele werkgelegenheidscreatie (b.v.
lokale diensteneconomie) coördineren met de andere overheidsinstellingen (VDAB en PWA/RVA:
politieke regie) en de NGO’s (derden) is dan ook essentieel.
8.2.2 Participatie van de lokale overheid in de beheersorganen van de VDAB i.f.v. lokaal maatwerk
Vertrekkend van de premisse dat de Vlaams arbeidsmarkt de som is van lokale arbeidsmarkten is het de
logica zelf dat de lokale overheid vertegenwoordigd is in de VDAB: het Vlaams instrument bij uitstek
verantwoordelijk is voor het Vlaams doelgroepen- en loopbaanbeleid. De Vlaamse regering moet ruimte
en autonomie geven aan het lokale niveau, in samenspraak met de sociale partners, voor de lokale
invulling en concretisering van de VDAB-beheersovereenkomst.
Een vertegenwoordiging van het lokale overheidsniveau in de beheersorganen van de VDAB op
hetzelfde niveau als de sociale partners is dan ook primordiaal.
8.2.3 Versterking van de samenwerking OCMW’s- VDAB voor doelgroepenbeleid.
Er is nood aan verdere ondersteuning van de samenwerking tussen OCMW’s en VDAB op de werkvloer
ten voordele van de zogenaamde ‘restgroep’. Door een meervoudige problematiek van medische,
sociale, psychische en andere problemen is voor deze doelgroep een integrale aanpak nodig. Daarbij
spelen niet alleen arbeidsmarktinstanties maar ook welzijnsinstanties een sleutelrol. Uiteindelijk moet er
wel een instantie zijn die de verbindingen maakt, de zogenaamde regisseur. De welzijnsregie ligt bij de
lokale overheid, in casu de OCMW’s. De in 2008 opgestarte proeftuinen tussen VDAB-OCMW, waarbij
beide partners hun werkgelegenheidsopdrachten proberen te herdefiniëren en te herverkavelen, beogen
concrete werkafspraken tussen de VDAB en de OCMW’s voor een geïntegreerde dienstverlening.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 42/88
8.2.4 Verhoogde toegankelijkheid van OCMW-cliënten in Vlaamse werkgelegenheidsmaatregelen
Naast de functie van welzijnregisseur hebben de OCMW’s ook een actorrol op het vlak van activering.
Om de kansen op ‘plaatsing’ te vergroten wordt naast de eigen (federale) OCMW-maatregelen maximaal
ingespeeld op het Vlaamse werkgelegenheidsbeleid. De laatste jaren wordt de toegang tot deze
maatregelen steeds bemoeilijkt en/of vertraagd.
De Vlaamse OCMW’s vragen de toegankelijkheid van OCMW- cliënten tot alle Vlaamse
werkgelegenheidsmaatregelen vanaf de eerste dag leefloon of steun en de erkenning van de
inschakelingstrajecten van de OCMW’s als een opleiding.
8.2.5 Verder investeren in ’lokale diensteneconomie’
Door de maatschappelijke evolutie (o.a. vergrijzing, aandacht voor ecologie) is er nood aan bijkomende
dienstverlening in o.a. de zorgeconomie en de groene economie. Een stijgende vraag naar persoonlijke
en collectieve dienstverlening genereert een groeiende vraag naar arbeidsplaatsen. Het is deze
koppeling die blijvend onder de aandacht moet staan. De koppeling tussen de bijzondere doelgroepen
zoals laaggeschoolden en vrouwen én kwalitatieve dienstverlening moet verder uitgebouwd worden. Om
te kunnen inspelen op de lokale vraag naar degelijke diensten is ook een grotere autonomie van het
lokale niveau vereist (cf. PWA’s). In het bijzonder is er voor het decreet Lokale Diensteneconomie een
blijvende inspanning nodig van Vlaanderen voor de klaverbladfinanciering, o.a. in de ‘belendende
beleidsdomeinen’. De bevoegde sectorministers moeten ‘vooraf’ middelen vrijmaken voor de verdere
ontwikkeling van initiatieven lokale diensteneconomie.
8.2.6 Lokale besturen vragen een kader voor arbeidszorg
Sinds jaren doen de OCMW’s met vaak zeer beperkte middelen inspanningen om een activeringsbeleid
op poten te zetten voor de groep ‘niet-toeleidbare werkzoekenden’. Door een gebrek aan wettelijk kader
en zonder beschikbare middelen investeren steeds meer OCMW’s ook in vormen van arbeidszorg. Er is
nood aan een conceptueel kader over arbeidszorg in nauw overleg met de OCMW’s omwille van het
beleidsdomeinoverschrijdende karakter van arbeidszorg en arbeidsmatige activiteiten in de zorg.
8.3
Lokaal economisch beleid
De laatste jaren zijn zowel Vlaanderen als de lokale besturen steeds meer overtuigd dat het lokale
niveau een belangrijke impact heeft op een ondernemingsvriendelijk klimaat. Vanuit Vlaanderen werden
een aantal impulsen gegeven in de richting van de ontwikkeling en uitbouw van een ‘gemeentelijke
economisch beleid’. Ook wordt vandaag het belang om economie ook op gemeentelijk vlak te laten
uitgroeien tot een volwaardig beleidsdomein door steeds meer gemeenten erkend. Maar het ontbreekt
nog steeds aan hefbomen en know how om deze rol beter te kunnen opnemen. Het is dan ook belangrijk
dat de Vlaamse overheid verder ondersteuning biedt.
8.3.1 Bundelen van de krachten voor een lokaal economisch beleid
De Vlaamse overheid moet streven naar meer interbestuurlijke samenwerking in de vorm van een
akkoord waardoor er meer afstemming en bundeling mogelijk is tussen de inspanningen van diverse
overheden (federale en Vlaamse overheid, VLAO, POM en lokale besturen) als sleutel tot succes voor
een ondernemingsvriendelijker klimaat.
8.3.2 De oprichting van een financiële hefboom voor een gemeentelijk economisch beleid
Als ondersteuning van een gemeentelijk economisch beleid zou Vlaanderen ook een financiële hefboom,
zoals bijvoorbeeld een vervolg op het Mercuriusfonds, moeten creëren die flexibel inzetbaar is voor
concrete lokale realisaties, zoals voor de opwaardering van binnenstedelijke commerciële centra, het
stimuleren van handelsactiviteiten in de binnensteden en de dorpscentra.
8.3.3 Valoriseren van het lokale beleidsniveau bij de uitbouw van het uniek loket
De Europese Dienstenrichtlijn 2006/123/EG legt de uitbouw van een éénloketfunctie op. Omwille van de
cruciale rol van steden en gemeenten in contacten met ondernemers is het belangrijk dat hun stem ook
gehoord en gevaloriseerd wordt bij de uitwerking van dit concept.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 43/88
8.3.4 Betrokkenheid van de gemeenten bij de hervorming van de IKEA-wet
De wet van 13 augustus 2004 betreffende de sociaal-economische vergunning is aan verandering toe.
Enerzijds is er de mogelijke regionalisering en anderzijds is er de impact van de hoger vernoemde
Europese Dienstenrichtlijn. Gezien de centrale rol die lokale besturen momenteel spelen bij het
toekennen van sociaal-economische vergunningen, is het van belang de lokale besturen te betrekken bij
besprekingen over deze hervormingen.
8.4
Streekoverleg (RESOC/SERR)
8.4.1 De Vlaamse gemeenten onderschrijven ten volle de meerwaarde van het streekoverleg
Het streekoverleg verhoogt de betrokkenheid van de gemeenten, de provincies en de sociale partners uit
de regio bij het sociaal-economisch streekbeleid. De draagkracht van de streekwerking kan verhoogd
worden indien de streek zelf het lidmaatschap en de verhouding van de decretale partners kan bepalen.
De streek moet tevens kunnen bepalen welke andere maatschappelijke groepen lid kunnen zijn.
Mogelijkheden: de toevoeging van deskundige leden zoals OCMW’s met hun ervaring op het vlak van
arbeidsmarktbeleid en de sociale economie; operationele leden zoals de (streek)intercommunales en de
provinciale ontwikkelingsmaatschappijen omwille van hun opgebouwde expertise op het vlak van
sociaal-economische ontwikkeling.
Er is nood aan een stabiliteit in de structuren. De RESOC’s hebben een belangrijke startfase afgerond.
De streekpacten voor de legislatuurperiode 2007-2012 zijn recent tot stand gekomen en werden
besproken en bekrachtigd door de gemeentebesturen uit de regio en door de provinciebesturen. De
RESOC’s hebben zich op een zeer verdienstelijke wijze van deze taak gekwijt.
Nu komt echter de fase van de projectuitvoering. Deze blijft de exclusieve bevoegdheid van de
gemeenten en de provinciebesturen die met de (streek)intercommunales, de provinciale
ontwikkelingsmaatschappijen/of andere uitvoerende actoren de instrumenten in handen hebben om het
sociaal-economisch beleid uit te voeren.
8.4.2 De Vlaamse gemeenten erkennen dat de participatie en het engagement van de lokale
besturen gevoelig kan/moet verhoogd worden
Het welslagen van de Streekpacten is een gedeelde verantwoordelijkheid. Alle betrokken
bestuursniveaus moeten hun schouders mee onder dit gigantische werk zetten.
De Vlaamse gemeenten willen graag mee(r) werk maken van :
*Goed werkende intergemeentelijke politieke overlegfora als terugkoppelingsstructuur. Het belangrijkste
instrument daarvoor is het ‘burgemeestersoverleg’ (sectoroverschrijdend). Andere mogelijkheden zijn
een forum van collega-schepenen bevoegd voor economie en /of tewerkstelling of schepenen bevoegd
voor ‘streekontwikkeling’ samenbrengen.
* Een actieve(re) betrokkenheid van de lokale besturen – via werkgroepen – om daadwerkelijk mee te
werken aan de realisatie van de Streekpacten. Dit kan zeker voor de lokale bevoegdheden zoals het
versterken van de lokale economie, het ontwikkelen van het woonbeleid, het bevorderen van een
duurzaam energieverbruik, de uitbouw van sociale economie en sociale tewerkstelling.
* Het versterken van transparante en flexibele intergemeentelijke samenwerking voor de uitvoering van
concrete acties.
* Het versterken van de competenties van het politiek en administratief personeel in gemeenten en
OCMW’s zodat zij professioneler voor de dag komen, zowel bij de beleidvoorbereiding als bij de
beleidsuitvoering van de Streekpacten (gerichte opleidingsinitiatieven).
8.4.3 De Vlaamse gemeenten willen dat Vlaanderen structureel werk maakt van de realisatie van de
Streekpacten
De Vlaamse overheid moet de bottom up inspanning van de streken erkennen en de uitvoering van de
streekpacten daadwerkelijk ondersteunen. De realisatie van vele doelstellingen uit de streekpacten ligt
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 44/88
nu nog te veel alleen in Vlaamse handen (bijvoorbeeld : ruimte voor economie, verkeersinfrastructuur,
logistieke uitbouw, onderwijs en opleiding, uitbouw zorgsector,…). Meer bevoegdheden en middelen
moeten overgeheveld worden naar de lokale besturen.
De Vlaamse gemeenten zien in de opgestarte dialoogprocedure tussen de Vlaamse overheid en de
diverse RESOC’s een goede aanzet
De VVSG hoopt dat deze dialoog een permanent karakter krijgt zodat een nauwe(re) samenwerking
tussen de Vlaamse overheid en de gemeenten/provincies om de prioriteiten uit de streekpacten waar te
maken, vorm krijgt.
9. Milieu en Omgeving
9.1
Afval: huishoudelijk afval is een grondstof
9.1.1 Afvalbeheer is grondstoffenbeheer
Net zoals de voorgaande jaren blijft Vlaanderen koploper in Europa wat het beleid op het vlak van
huishoudelijk afval betreft. De Vlaamse bevolking slaagde er in 2007 in om, samen met de Vlaamse
lokale besturen, meer dan 71% van zijn afval te laten hergebruiken als grondstof of compost. Dat is
uniek. Om dat resultaat te bereiken zijn er de voorbije decennia in Vlaanderen belangrijke investeringen
gebeurd. Dat houdt kansen in: de vraag naar grondstoffen blijft wereldwijd stijgen. De materialen die we
kunnen vasthouden, zijn daarom van grote waarde. Tegelijk houden de gedane investeringen een zeker
risico in. Als afvalstoffen worden weggezogen uit Vlaanderen, om ze in andere regio’s bijvoorbeeld te
gebruiken als brandstof, verliezen we niet alleen kostbare grondstoffen maar dreigen eigen installaties
onbenut te raken.
De Vlaamse gemeenten en afvalintercommunales pleiten daarom voor een ambitieus Vlaams
afvalbeleid, dat goed zicht houdt op de evoluties rondom ons en daar proactief en offensief op inspeelt.
9.1.2 Huishoudelijk afvalbeleid lokaal uitvoeren
De Vlaamse gemeenten en afvalintercommunales blijven een betrouwbare en consequente actor,
bevoegd voor de uitvoering van het Vlaams beleid op het vlak van huishoudelijk afval. De lokale
besturen hebben een cruciale rol te spelen. De gemeenten zetten wat betreft het afval van de
huishoudens het beleid elke dag weer in de praktijk om. Dit gebeurt veelal via intergemeentelijke
samenwerking. Onderzoek toonde aan dat 77 procent van de Vlamingen vertrouwen hebben in de
huisvuilophaling. De goede resultaten en de tevredenheid kunnen enkel maar omdat gemeenten precies
zo dicht bij de bevolking staan en snel kunnen inspelen op lokale behoeften, een lokaal afvalbeleid op
maat van de bevolking dus. Daarbij staat de centrale rol van de lokale besturen garant voor een gezonde
marktwerking met een evenwicht tussen overheid en privé, opbouw van kennis en transparantie in
aanpak en financiering.
Vlaanderen moet blijven kiezen voor een lokale uitvoering van het afvalbeleid. De regie van de hele
afvalbeheersketen (van preventie tot en met verwerking) moet in gemeentelijke handen blijven:
gemeenten dragen daarbij de politieke, juridische en financiële verantwoordelijkheid.
9.1.3 Illegale inzameling door private bedrijven niet tolereren
Sommige privé-afvalophalers dwarsbomen de gemeenten soms bij de organisatie van het afvalbeleid. Zo
bieden ze ondermeer aan appartementsgebouwen diensten aan, waarbij ze het huishoudelijk afval
illegaal inzamelen. De bestaande sorteerregels treedt men daarbij met de voeten. Bedrijven die zich
hieraan bezondigen ondergraven een zorgvuldig opgebouwd maatschappelijk draagvlak. Want als de
buren niet sorteren, waarom zouden wij het dan nog doen?
De Vlaamse gemeenten en intercommunales vragen dat bedrijven, die bewust de wettelijke bevoegdheid
van de gemeenten ontkennen en ondergraven, stevig worden aangepakt.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 45/88
9.1.4 Administratieve vereenvoudiging voor met huishoudelijk afval vergelijkbaar bedrijfsafval
De wettelijke taak van de lokale besturen beperkt zich vandaag tot het huishoudelijk afval. Zelfstandigen,
KMO’s en bedrijven moeten zelf instaan voor de afvoer en verwerking van hun afval. In de praktijk
produceren ze echter een grote hoeveelheid afval dat visueel niet te onderscheiden is van het
huishoudelijk afval. Gezinnen en bedrijven zijn daarenboven sterk verweven met elkaar. Het organiseren
van een geïntegreerde ronde voor huishoudelijk en bedrijfsafval, kan daarom een meerwaarde
hebben op het vlak van mobiliteit en milieu, en kostenverlagend werken. Het bedrijfsafval dat naar aard,
samenstelling en hoeveelheid vergelijkbaar is met huisvuil duikt vandaag de facto op in de gewone
inzamelrondes van gemeenten. De wetgeving gaat voorbij aan deze feitelijkheid, en zorgt voor oeverloze
discussies over de vraag of gemeenten dit afval al dan niet mogen inzamelen, binnen welke
voorwaarden dat moet gebeuren en aan welke juridische spelregels ze dan bijkomend moeten voldoen.
De Vlaamse gemeenten en intercommunales stellen voor de wetgeving te stoelen op de realiteit. Een
gelijkstelling tussen huishoudelijk afval en met huishoudelijk vergelijkbaar bedrijfsafval afval is de
eenvoudigste optie. Dat vereist een aanpassing van de Vlaamse afvaldoelstellingen. Deze moeten dan
verhoogd worden met de hoeveelheden vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen die vandaag in Vlaanderen
vrijkomen.
9.1.5 Verstandig gekozen prioriteiten in het beleid
Opvallend is de disproportionele aandacht van de Vlaamse overheid voor het huishoudelijke afval. De
regels hiervoor zijn in een grote mate van detail uitgewerkt. Gemeenten en intercommunales registreren
elke gram afval, met inbegrip van de bestemming er van. Binnen de Vlaamse overheid voert men
ellenlange discussies over bijvoorbeeld de sorteerregels van houtafval afkomstig van huishoudens.
Tegelijk circuleert er een veelvoud aan bedrijfsmatige afvalstoffen, die slechts beperkt wettelijk zijn
geregeld. De hoeveelheden kent men niet exact, men beschikt louter over een inschatting. Sorteerregels
past men in de praktijk onvoldoende toe. Wat er uiteindelijk met het bedrijfsafval gebeurt, weet OVAM
slechts in beperkte mate.
De Vlaamse overheid moet in de komende jaren meer aandacht besteden aan het beter in kaart
brengen van de bedrijfsafvalstromen in Vlaanderen. Daar valt immers zonder enige twijfel nog
belangrijke milieuwinst te rapen. Meer algemeen moet OVAM, als krachtige Vlaamse overheidsstructuur,
gerichter nagaan welke elementen van het Vlaamse afvalbeleid haar aandacht verdienen.
9.1.6 Subsidiëring blijft een belangrijk instrument in het afvalbeleid
Vlaanderen kent een traditie van subsidiëring van bepaalde milieuinvesteringen door gemeenten en
intercommunales op het vlak van afvalbeleid. De Vlaamse lokale besturen onderstepen het belang van
deze subsidiëring. In het verleden is al gebleken dat dit instrument een belangrijke impact heeft en voor
het afvalbeleid mee helpt zorgen voor de adequate uitvoering van het beleid. Het succes ervan is recent
overduidelijk geïllustreerd: de vastgelegde kredieten voor de subsidies moeten vaak substantieel worden
verhoogd om aan de vraag te kunnen voldoen. Het vastleggen van voldoende middelen en personeel is
in het verleden niet altijd in voldoende mate gebeurd, waardoor dossiers soms veel te lang zijn blijven
liggen. Al heeft dat laatste ook te maken met een te omslachtige procedure.
Vlaanderen moet de terechte keuze voor subsidiëring consequent doortrekken naar het ondersteunend
personeel bij de Vlaamse overheid en de financiële middelen die ze hiervoor reserveert. Wat de vast te
leggen kredieten betreft, mogen gemeenten op zijn minst verwachten dat ze globaal evenveel subsidies
terugkrijgen als het bedrag aan heffingen dat ze jaarlijks betalen. Het huidige systeem kan het best
worden bijgestuurd door de procedures te vereenvoudigen en sterker te mikken op grotere
investeringen. Daarom zou de aandacht vooral moeten gaan naar subsidiëring van de lokale
optimalisatie van sortering, opslag, overslag en nuttige toepassing van afval (onder meer vergisting).
Investeringen die leiden tot een verhoging van de kwaliteit van secundaire producten, een verbetering
van het comfort voor de gebruikers van gemeentelijke inzamelinfrastructuur, een versterking van
energierecuperatie bij afvalverwerking of een vermindering van de overlast voor de omgeving (zoals
beperking van geurhinder), kunnen daarbij prioriteit krijgen. Deze bijsturing kan tegelijk de huidige
scheve situatie rechttrekken: zo kunnen landbouwbedrijven vandaag fikse steun krijgen voor de
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 46/88
verwerking van organisch afval, waardoor ze op oneigenlijke manier concurreren met de lokale besturen.
Deze laatste vragen daarom een gelijke behandeling ter zake.
9.1.7 Een beleid met sturende heffingen
Verstandig gekozen milieuheffingen kunnen helpen voor het optimaal benutten van de Vlaamse
afvalverwerkingscapaciteit.
De Vlaamse gemeenten en afvalintercommunales menen dat de Vlaamse regering acties moet
organiseren voor nog meer sturende heffingen die het storten van afval ontmoedigen. De heffing op
verbranden kan het best evolueren naar een algemene emissieheffing die voor alle sectoren van
toepassing is, zodat alle vervuilers navenant betalen. Afwijkingen op het stortverbod moet men beperkt
en op basis van korte tijdsintervallen verlenen in relatie tot de beschikbare capaciteit en de geplande
stilstanden in de installaties.
9.1.8 Energierecuperatie bij afvalverwerking versterken
Stijgende energiekosten zorgen voor meer aandacht voor de productie van warmte en elektriciteit uit
afval. Knelpunt blijft, ondanks de goede voornemens van de voorbije jaren, dat er nog altijd geen enkele
ondersteuning is voor de recuperatie van warmte bij de afvalverwerking. De afgelopen regeerperiode
zijn belangrijke investeringen gebeurd om de energieprestaties van de Vlaamse
afvalverwerkingsinstallaties te verbeteren. Wetgevende en financiële instrumenten hebben dit in de hand
gewerkt. Deze financiële instrumenten – met name de groenestroomcertificaten voor de productie van
elektriciteit bij de eindverwerking – spelen een cruciale rol. De hoeveelheid energie die nu als
hernieuwbaar beschouwd wordt, is gebaseerd op Vlaams onderzoek en onderling overleg. Deze
discussies verliepen niet altijd naar wens. Voorspelbaarheid en continuïteit is nu van belang.
De Vlaamse gemeenten en intercommunales vragen een duidelijk engagement van de Vlaamse
overheid, dat binnen een redelijke termijn een systeem wordt ontwikkeld voor ondersteuning van
warmterecuperatie bij afvalverwerking. Dit systeem sluit bij voorkeur aan op dat van de
warmtekrachtcertificaten. De Vlaamse gemeenten en intercommunales vragen met aandrang dat
wijzigingen in de bepaling van het ‘aandeel hernieuwbaar’ in het restafval enkel gebeuren na grondig
overleg met alle betrokkenen en op basis van onomstootbare gegevens, geaccepteerd door alle partijen
alvorens dit toe te passen in de berekening van het aantal groenestroomcertificaten waarop installaties
recht hebben.
9.1.9 Alternatief afvaltransport is één element in een streven naar een betere globale mobiliteit
De Vlaamse wegen slibben langzaam dicht. Transport van afval heeft een bescheiden aandeel in het
wegverkeer. Niettemin engageert de sector er zich toe om mee te werken aan maatregelen die vlot
verkeer in de toekomst helpen bestendigen of de milieu-impact van de mobiliteit beperken. Daarom
staan we achter initiatieven die optimalisatie van de logistiek in de hand werken of het gebruik van
alternatieve transportmodi ondersteunen.
De Vlaamse gemeenten en afvalintercommunales vragen betrokken te worden in besprekingen
daaromtrent en willen op een gelijke manier als andere sectoren kunnen genieten van ondersteunende
maatregelen die een betere mobiliteit of verlaagde milieu-impact daarvan nastreven.
9.1.10 Naar een correcte verantwoordelijkheid van de producenten
Aanvaardings- en terugnameplichten hebben als grote verdienste dat ze de betrokkenheid van de
producenten verhogen bij het afval van hun producten. Niettemin is het zo dat het meest courante
instrument om deze aanvaardingsplichten in te vullen nl. de milieubeleidsovereenkomst vele vragen
opwerpt. Een van de belangrijkste probleempunten is het feit dat de overheid voor het afsluiten van een
milieubeleidsovereenkomst afhankelijk is van de goede wil van de producenten. Binnen de huidige
wetgeving beschikt de overheid over geen enkel instrument waarmee een dergelijke vrijwillige
overeenkomst kan afgedwongen worden. Dit leidt er vaak toe dat er wel een wettelijke verplichte
aanvaardingsplicht is, maar dat deze plicht in de praktijk te laat of onvolledig uitgevoerd wordt. Of is het
normaal te noemen dat Recupel de discussies jarenlang kan laten aanslepen, dat de MBO’s voor papier
nauwelijks preventieve doelstellingen die naam waardig bevatten…?
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 47/88
Om de overheid de kans te geven meer sturend op te treden, pleiten de Vlaamse gemeenten en
intercommunales voor het opnemen in Vlarea van een te volgen procedure (3-trapssysteem) om te
garanderen dat er een goed werkend en correct systeem wordt opgericht binnen een aanvaardbare
termijn:
- Na de invoering van een aanvaardingsplicht is er een periode (drie maanden) waarbinnen de
sector met de overheid tot een vrijwillig akkoord kan komen over een systeem (logistiek en
niveau van dienstverlening) met dekkende vergoedingen (financieel). Op basis hiervan wordt
een milieubeleidsovereenkomst afgesloten;
- Komt men binnen die termijn niet tot een overeenkomst, dan wordt een bepaalde periode
bepaald (drie maanden) waarin de sector een erkenningaanvraag kan indienen. De overheid
beslist eenzijdig over de inhoud van deze erkenning en de bijbehorende voorwaarden voor de
uitvoering;
- Indien ook dit niet gebeurt, treedt de overheid in de plaats en legt een eigen systeem en een
“milieubijdrage” op.
Hiernaast biedt het combineren van een aanvaardingsplicht met andere instrumenten zoals een
milieutaks de overheid een stok achter de deur bij het niet (goed) uitvoeren van de aanvaardingsplicht.
De Vlaamse overheid onderzoekt daarom het best of ze hiervoor een interregionaal akkoord kan
afsluiten met de andere gewesten en de federale overheid om dergelijke ‘stok achter de deur’ in de
toekomst mogelijk te maken.
Bij producentenverantwoordelijkheid blijft de gemeente wel wettelijk verantwoordelijk voor het
garanderen van een toegankelijk en kwalitatief inzamelsysteem. Daarom moeten lokale besturen actief
betrokken worden bij het vastleggen van de minimale criteria hiervoor.
9.1.11 Vlaams afvalbeleid als voorbeeld voor Europa
Vlaanderen moet alert blijven voor wat om ons heen gebeurt. We blijven uiteindelijk een kleine regio
binnen Europa, met een beperkt impact op de Europese besluitvorming.
Het is zeer belangrijk dat Vlaanderen zijn positieve ervaringen exporteert, vooral naar de nieuwe
lidstaten. Hoe meer landen onze beleidsideeën overnemen, des te makkelijker wordt het om onze visie
op Europees niveau te laten weerklinken. Een essentieel onderdeel van een ambitieus beleid, is namelijk
dat men dat ook uitdraagt.
9.2
Water
De Vlaamse regering heeft diverse initiatieven genomen die het waterbeleid op een versterkt spoor
zetten. Met de inkomsten uit de gemeentelijke saneringsbijdrage op de drinkwaterfactuur en de aftrek
van btw op de rioolinvesteringen is er een eerste aanzet om de gemeentelijke investeringen in riolen te
versnellen. De aanpassing van Vlarem II maakt de wetgeving over gescheiden stelsels duidelijker en
praktisch beter hanteerbaar. De zoneringsplannen en (hopelijk zo vlug mogelijk) ook de
uitvoeringsplannen geven een duidelijk beeld van de taak die de gemeenten nog wacht.
Niettemin is er nog steeds méér nodig:
9.2.1 Financiering afvalwaterinfrastructuur
Niet alleen het bovengemeentelijk collectorennet is belangrijk, het grote knelpunt ligt bij de uitbouw van
het gemeentelijk rioolnet. Zelfs als Vlaanderen van Europa toch tweemaal 6 jaar uitstel zou krijgen, dringt
de tijd. En ook vervangingsinvesteringen blijven nodig. De gemeenten staan maw nog steeds voor een
kolossale investeringsopgave: enerzijds de vervangingsinvesteringen en exploitatie van het bestaande
rioolnet, anderzijds de uitbouw van de afvalwaterinfrastructuur tot een gewenste rioleringsgraad en
aansluitingsgraad.
De keuze is aan de gemeenten om de maximale gemeentelijke saneringsbijdrage op de
drinkwaterfactuur te innen. Maar zelfs met een maximaal ingestelde gemeentelijke saneringsbijdrage zijn
de inkomsten niet toereikend. Daarom is er dringend nood aan een algemene visie over de totale
financiering van de afvalwaterzuiveringsinfrastructuur. Er is nog steeds een grote inhaaloperatie nodig
voor de aanleg van ontbrekende infrastructuur en we moeten zo vlug mogelijk naar een normaal
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 48/88
basisbudget voor het bouwkundig beheer (onderhoud en afschrijving) van de infrastructuur (minimum 2%
van de nieuwwaarde van het ontworpen net).
Het blijft daarom nodig om de middelen van het Vlaams Gewest (Riosubsidiebesluit) voor de
gemeentelijke afvalwaterinfrastructuur te verhogen. VVSG vraagt om het Rio-subsidiebesluit te
optimaliseren tot een systeem met trekkingsrechten. Hierdoor krijgen de gemeenten zekerheid over de
middelen en zullen ze beter kunnen plannen. Het is evident dat VMM dan nog steeds toezicht kan
houden op de projecten waarvoor ze trekkingsrechten verschaft. Het al dan niet verkrijgen van de
subsidies kan gekoppeld worden aan het realiseren van de doelstellingen die afgesproken worden in de
uitvoeringsplannen.
Trekkingsrechten en duidelijke milieudoelstellingen die de prioriteiten toch gedeeltelijk sturen (koppeling
met GUP) moeten elkaar daarbij niet per se uitsluiten. De gemeenten pleiten voor een subsidiesysteem
dat hen zekerheid geeft over de gewestelijke middelen als voldaan wordt aan de milieudoelstellingen die
afgesproken worden met de Vlaamse overheid. Die milieudoelstellingen moeten ook nog voldoende
vrijheidsgraden bevatten voor de gemeentelijke keuzes en noden in rioolprojecten.
De lokale besturen rekenen er op dat het plafond op de gemeentelijke saneringsbijdrage op de
drinkwaterfactuur in de nabije toekomst verhoogd wordt of zelfs afgeschaft wordt. Gelet op het gegeven
dat van de totale investeringsinspanningen het overgrote deel betrekking hebben op de gemeentelijke
infrastructuur en nog slechts beperkt op de bovengemeentelijke infrastructuur vragen de lokale besturen
een herverdeling van de financieringsmiddelen. Een sterke verhoging van de gemeentelijke
saneringsbijdrage kan voor de inwoners en bedrijven gecompenseerd worden door een verlaging van de
bovengemeentelijke saneringsbijdrage.
Overal de maximale saneringbijdrage invoeren, aangevuld met de huidige subsidies vanuit het gewest
volstaan nog steeds niet om de uitbreiding van de infrastructuur en een degelijk beheer te financieren.
De saneringsbijdrage op de drinkwaterfactuur kan nog wat stijgen, maar er is een sociale grens aan
deze stijging. Daarom moeten gemeenten en het Vlaams gewest de volgende legislatuur rond de tafel
zitten om het financiële plaatje eindelijk sluitend te maken (extra algemene middelen, internalisering van
de kosten, wegbeheerders voor de afwatering van de weg, tarieven grootverbruikers…).
Bij de financiering van het gemeentelijk rioolbeleid en de ondersteuning daarvan door de Vlaamse
overheid is een evenwicht tussen investeringen in het bestaande rioolnet en investeringen in de
uitbreiding van het net belangrijk. Onderzoek, onderhoud, renovatie, optimalisatie en tijdige vervanging
van het bestaande rioolnet verlengt de levensduur van deze infrastructuur, vermindert de kans op
wegverzakkingen en wateroverlast en is een meerwaarde voor het milieu.
9.2.2 Afkoppelen regenwater van het privéterrein
De meest efficiënte riool is deze waarvan zoveel mogelijk regenwater afgekoppeld is door hergebruik en
infiltratie op het eigen terrein. De verplichting tot de aanleg van een gescheiden stelsel en de optimale
afkoppeling van regenwater afkomstig van het privéterrein staan duidelijk in Vlarem II. Afkoppelen is niet
alleen scheiden van regenwater en afvalwater, maar ook het regenwater maximaal vasthouden door
hergebruik en infiltratie.
Ondertussen worden tientallen rioolprojecten uitgevoerd met afkoppeling van regenwater afkomstig van
bestaande woningen. Er ontstaat hiervoor een hele rits methodes. Met het oog op een systematische
uitvoering van deze projecten moeten vier elementen aangepakt worden:
* De gewestelijke stedenbouwkundige verordening over hemelwater moet nog afgestemd worden op de
aanpassing van Vlarem II en op het maximaal vasthouden van regenwater aan de bron door hergebruik
en infiltratie. Waar mogelijk moet een aansluiting op de riool vermeden worden (niet op de afvalwaterriool
en niet op de regenwaterriool).
* De Vlaamse gemeenten vragen een uitgebreide communicatie van de Vlaamse overheid naar de
inwoners over het afkoppelen van regenwater.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 49/88
* Wie moet deze afkoppeling bij bestaande gebouwen financieren? Vele gemeenten investeren alvast in
de begeleiding bij afkoppelingsprojecten. Subsidies zullen nodig zijn voor de economisch zwakkere
groepen. Vermits afkoppeling ook de Vlaamse afvalwaterinfrastructuur ten goede komt, pleit VVSG voor
een Vlaamse subsidie voor afkoppelingswerken bij bestaande gebouwen. Als het Vlaams gewest
subsidies geeft voor de afkoppeling op privéterrein moet het budget hiervoor wel toereikend zijn. Anders
bestaat opnieuw het risico dat rioolprojecten blokkeren omdat men wacht op subsidies. Een belasting op
verhardingen die nog afwateren naar de riool is een belangrijke structurele stap om overal de
afkoppeling te realiseren. Die taks kan men vermijden als men afkoppelt. De opbrengsten van zo’n taks
zijn in principe uitdovend en kunnen aangewend worden om de economisch zwakste groepen te
ondersteunen met afkoppeling. Tegelijk kan het Vlaams gewest door sterk te investeren in de
afkoppeling en het inhalen van de achterstand in rioolaanleg in deze economisch moeilijke tijd extra werk
scheppen voor de bouwsector.
* Er is dringend nood aan een efficiënt handhavingsysteem voor de afkoppeling van het regenwater
van de riool en voor de correcte aansluiting van afvalwater op de riool.Vandaag kan dit enkel via een
gerechtelijke procedure. Kan de gemeente een (her)aansluiting op de riool weigeren indien niet
voldoende is afgekoppeld? Is het wenselijk de controle van alle waterstromen op privéterrein door een
erkende instantie of door de (drinkwater)intercommunales te laten verrichten? Gaat de Vlaamse overheid
onder het komende Milieuhandhavingsdecreet dit soort zaken voldoende prioriteit geven? Vele vragen
en voorstellen leven maar er is nood aan een duidelijk standpunt en een juridisch kader vanuit
Vlaanderen.
9.2.3 Uitvoeringsplannen: resultaatsverbintenis en verdeling bevoegdheden
In de uitvoeringsplannen zal de VMM een timing vooropstellen voor de gemeentelijke rioolprojecten en
ook de bevoegdheid gemeente/gewest verder afbakenen.
De Vlaamse gemeenten vragen dat de uitvoeringsplannen een realistische maar ook uitdagende
resultaatsverbintenis worden waaraan de nodige financiële middelen gekoppeld worden. O.a. het
huidige rioolsubsidiesysteem moet afgestemd worden op de uitvoeringsplannen.
De resultaatsverbintenis moet rekening houden met de investeringsbehoefte in het bestaande rioolnet
(bouwkundig beheer). De resultaatsverbintenis geeft ecologische doelstellingen (reduceren van de niet
aangesloten vuilvracht tegen een bepaalde datum), maar moet in ruime mate flexibiliteit laten wat de
prioriteiten van de individuele projecten onderling betreft. Een realistische resultaatsverbintenis geeft ook
duidelijkheid over de sancties indien de resultaten niet gehaald worden.
De duidelijke afbakening van de gemeentelijke bevoegdheid en de gewestelijke bevoegdheid in het
rioolbeheer blijft een belangrijk punt. De plaats waar de gemeentelijke riool eindigt en de gewestelijke
collector begint, werd door de vorige Vlaamse regering in theorie afgebakend, maar moet in de praktijk
vastgelegd worden in de uitvoeringsplannen. Deze bevoegdheidsafbakening moet ook gebeuren in het
centraal gebied. Zo moeten oude ‘gemeentelijke collectoren’ overgedragen worden aan Aquafin.
De Vlaamse gemeenten vragen dat de scheiding tussen bovengemeentelijke en de gemeentelijke taak in
het landelijk gebied overal op dezelfde manier wordt bepaald, ook in de landelijke delen van de steden.
9.2.4 Toezicht door de Vlaamse overheid op de gemeentelijke saneringsverplichting
VMM kreeg decretaal de taak toegewezen toezicht te houden op de uitvoering van de gemeentelijke
saneringsverplichting of het gemeentelijk rioolbeheer. VMM ontwikkelt hiervoor een rapportageformat.
De doelstelling en frequentie van deze rapportage moet duidelijk geformuleerd worden. Er is nood aan
duidelijkheid over de consequenties/maatregelen/sancties die de Vlaamse overheid aan het toezicht wil
koppelen. Toezicht op het gebruik van de saneringsbijdrage voor de gemeentelijke saneringsopdracht is
aannemelijk. Dit kan de hoofddoelstelling van deze rapportage zijn. Voor het toezicht op de uitbouw en
het beheer van de gemeentelijke rioleringsinfrastructuur is de opmaak van de uitvoeringsplannen in
samenspraak met de gemeenten en VMM afdeling ecologisch toezicht noodzakelijk. Aan de hand van
deze rapportage kan de VMM de voortgang van de projecten die passen binnen de uitvoeringsplannen
controleren.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 50/88
De Vlaamse gemeenten vragen dubbele rapporteringen te vermijden (b.v. rapportage binnen toezicht en
rapportage voor de rioolsubsidies).
Algemeen vragen de Vlaamse gemeenten rapportering tot een minimum te beperken. Vermijd controle
op papier, stimuleer controle op het terrein. Een slecht voorbeeld is het plan van aanpak dat nu gevraagd
wordt als garantie voor afkoppeling op privéterrein bij gesubsidieerde projecten. Geen plannetje van
iedere woning, maar steekproefsgewijze controles van de afkoppelingen op het terrein. Misschien
kunnen de waterschappen hierin een rol spelen.
Door een plaatsbezoek bij gemeenten en rioolbeheerders, inzicht in de boekhouding, vergelijking van de
investeringsprojecten kan de Vlaamse overheid de prestaties van rioolbeheerders onderling en
gemeenten die het rioolbeheer in eigen beheer verder blijven zetten vergelijken. Zo’n regelmatige
benchmark (bijvoorbeeld een keer per legislatuur) met vrijblijvende resultaten, maar wel een duidelijke
communicatie hierover (sunshine benchmark) heeft verschillende voordelen. De sector blijft alert en
wordt gestimuleerd om de overheidsmiddelen efficiënt aan te wenden. Gemeenten die hun rioolbeheer
hebben uitbesteed, kunnen de rioolbeheerder aanspreken op de resultaten. Gemeenten die hun
rioolbeheer nog niet hebben uitbesteed kunnen vergelijken met hun eigen resultaten en kunnen beter
afwegen of het nuttig is hun rioolbeheer vooralsnog uit te besteden.
9.2.5 Stem Europese normen af op een goed beschermingsniveau van het milieu in de praktijk
Europese normen moeten afgestemd zijn op een goed beschermingsniveau van het milieu in de praktijk.
Dit is niet altijd het geval. Zo is de Europese norm voor individuele behandelingsinstallaties voor
huishoudelijk afvalwater niet voldoende streng. Zo’n zuiveringssysteem moet immers tientallen jaren
ondergronds functioneren. Lekdichtheid van zulke systemen kan daardoor bijvoorbeeld niet meer
gecontroleerd worden.
9.3
Milieu
9.3.1 Samenwerkingsovereenkomst (milieuconvenant)
Het was een goede keuze om een overeenkomst af te sluiten voor de hele gemeentelijke legislatuur (met
één jaar overgang voor nieuwe gemeentebesturen: 2008-2013) De gemeenten pleiten daarom voor
het ongewijzigd voortzetten van de samenwerkingsovereenkomst 2008-2013.
Bij de verdere uitvoering van de overeenkomst moeten beide partijen maximaal inzetten op het
potentieel van het projectenfonds. Alleen door de subsidiëring van concrete ideeën die op lokaal
vlak werden uitgewerkt, kan van de samenwerkingsovereenkomst opnieuw een wervende kracht
uitgaan. In het verleden werd de overeenkomst gezien als een convenant vol technische regeltjes
("checklist"), het is een verhaal van en voor ambtenaren geworden. Met het projectenfonds kan ook de
aandacht van mandatarissen en geïnteresseerde burgers worden gewekt voor de overeenkomst.
Het is echter nog koffiedik kijken hoe het zal lopen met de beoordeling (in 2009) van wat de gemeenten
in het eerste jaar (2008) hebben uitgevoerd. Niettemin kan er nog meer gebruik gemaakt worden van de
reguliere begrotingsdocumenten i.p.v. een sectoraal rapporteringsinstrumentarium uit te werken (zie
ook de algemene vraag om de externe audit te realiseren). Ook kan er werk gemaakt worden van de
opstart van plaatsbezoeken of een visitatiecommissie die steekproefsgewijze ter plaatse zou gaan om
in dialoog de concrete uitvoering te beoordelen. Zo'n manier van beoordelen zou veel meer
ondersteunend en enthousiasmerend werken en kan nodeloze over-en-weer discussies kortsluiten.
9.3.2 Opstart van een onderzoek naar de optimale bestaffing van een gemeentelijke milieudienst
Verscheidene jaren hebben VVSG en GEMPA (de Vereniging van gemeentelijke milieuambtenaren van
de provincie Antwerpen) gevraagd om de optimale bestaffing van gemeentelijke milieudiensten te
onderzoeken. Het onderzoek werd jarenlang ‘in reserve gehouden’ in het Programma Toegepast
Wetenschappelijk Onderzoek Leefmilieu (TWOL). Het door VVSG voorgestelde onderzoek heeft als
kernvraag: ‘Hoe kan de te verwachten werklast van de gemeentelijke milieudienst op objectieve
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 51/88
wijze worden benaderd en hoe kunnen daaruit richtlijnen worden opgesteld over een optimale
personeelsbezetting van de milieudienst?’
Deze bestaffingsaanbevelingen zijn in de eerste plaats bedoeld als instrument voor de
gemeentebesturen zodat zij ertoe gebracht worden de personeelsbezetting van de milieudienst te
heroverwegen aan de hand van deze referentie en de grootste scheeftrekkingen objectief kunnen
worden gedetecteerd. Ze kunnen ook dienen voor een correcter financiering van de aan de gemeenten
opgedragen milieutaken. Zo stelt het milieuhandhavingsdecreet een gewestelijke subsidie voor de
toezichthoudende ambtenaar in het vooruitzicht. De resultaten van het gevraagde onderzoek kunnen
mee dienen om deze handhavingstaak van de milieudienst correct te financieren. De subsidie
wordt immers idealiter gerelateerd aan de werklast, en daarover zijn momenteel geen bruikbare
gegevens.
Om te komen tot bestaffingsaanbevelingen zouden volgende stappen moeten worden gezet: (1) een
taakomschrijving van de milieudienst, bestaande uit een lijst met de taken die in de praktijk aan de
gemeentelijke milieudienst worden opgedragen en (2) het kwantificeren van elke taak: hoeveel tijd een
personeelslid nodig heeft om dit soort dossiers af te handelen. Het totaal van de tijdsbestedingen zou
een idee moeten geven van de werklast van de gemeentelijke milieudienst, met aanbevelingen hoe een
‘optimale’ gemeentelijke milieudienst er zou kunnen uitzien.
9.3.3 Milieuhandhaving - uitbreiding en uitdieping
In de afgelopen legislatuur zag het zgn. milieuhandhavingsdecreet het licht. Het stroomlijnde de
toezichts- en strafbepalingen van de belangrijkste milieudecreten. Die codificatie is op zich al een
goede zaak, en voor de gemeenten is het ook een verbetering dat gemeentelijke administratieve
sancties (GAS) mogelijk werden voor zgn. "kleine zaken van openbare overlast" en dat
toezichthouders ook intergemeentelijk kunnen aangeworven worden. Eerder dan een evaluatie is
er daarom nood aan een uitbreiding en uitdieping van het milieuhandhavingsdecreet:
(1) Een uitbreiding? Ook andere milieudecreten die nu nog niet zijn opgenomen, moeten gevat
worden in het ééngemaakte handhavingsinstrumentarium. Het drinkwaterdecreet en het mestdecreet
werden in de eerste fase niet opgenomen en voor alle decreten over natuur ("milieubeheersrecht") was
een tweede fase gepland. De gemeenten vragen dat de handhaving van àlle milieuregels wordt
gestroomlijnd.
(2) Een uitdieping? Wetten uitvaardigen alleen garandeert nog niet dat ze correct worden uitgevoerd.
Handhaving is bij uitstek een onderwerp waarbij de overheid tegenstrijdige verwachtingen creëert (bij
potentiële overtreders en slachtoffers) die ze niet kan waarmaken. Een uitgewerkte visie op de
handhaving (administratief en strafrechtelijk) ontbreekt momenteel. De gemeenten vragen dat ze als
evenwaardige partner mogen meebeslissen over die visie en de neerlegging ervan in zgn.
handhavingsprotocollen. De gemeenten vragen ook dat elk overheidsniveau zijn verantwoordelijkheid
opneemt: de bevoegdheidsverdeling is ook een verdeling van eindverantwoordelijkheid voor het
oplossen van overtredingen. De gemeenten vragen ook dat in concrete gevallen de verschillende
toezichthouders vlot met elkaar samenwerken (b.v. milieu-inspectie bij ingewikkelde klasse 2-bedrijven).
9.3.4 Milieuhandhaving - ook administratieve sancties mogelijk houden
Niet zonder slag of stoot werd in het milieuhandhavingsdecreet een opening gelaten dat gemeenten
eigen administratieve sancties (GAS) kunnen opleggen bij zgn. "kleine vormen van openbare overlast".
Het zou jammer zijn, mochten die mogelijkheden wegvallen doordat Europese regels opleggen dat alle
milieuovertredingen strafrechtelijk moeten worden aangepakt. Wanneer een richtlijn strafrechtelijke
sanctionering zou verplichten, kan het een goede piste zijn om een ondergrens te bepalen, waaronder
een overtreding niet noodzakelijk naar de strafrechter moet, maar ook administratief mag afgehandeld
worden (de minimis non curat praetor). Zo bepaalt het voorstel van de Europese Commissie voor een
Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (nr. COM (2001) 139 of nr.
2001/0076/COD) dat niet elke overtreding strafbaar is, maar enkel wanneer bijvoorbeeld " de dood van of
ernstig letsel aan personen dan wel aanzienlijke schade aan de kwaliteit van lucht, grond of water of aan
dieren of planten wordt veroorzaakt dan wel dreigt te worden veroorzaakt"
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 52/88
9.3.5 Energie
De sterkste hefbomen in het energiebeleid moeten komen van de centrale overheden (Vlaanderen,
België, Europa). Maar ook de lokale besturen willen meewerken aan een energie-omslag. Vlaanderen
kan de lokale besturen daarin bijstaan door:
- Het heroriënteren van sectorale (‘geoormerkte’) subsidiekanalen voor lokale infrastructuur naar
hoge energiezuinigheid. Bij de financiering voor stadsvernieuwing, voor zorgvoorzieningen, voor
sociale huisvesting, scholen, culturele centra en bibliotheken, sporthallen en zwembaden,
sportinfrastructuur, brownfieldontwikkeling, e.d.m. mikken op hoge eisen van energie- en
waterzuinigheid - mits daarbij rekening te houden met de hogere investeringskosten.
- Het verwijderen van obstakels in de Vlaamse regelgeving die een belemmering kunnen vormen
voor duurzaam bouwen en hernieuwbare energiesystemen.
- Gemeenten die dat willen moeten voor delen van hun grondgebied (wijk, ontwikkelingsproject,
verkaveling, …) vooruitstrevender energiepeilen kunnen voorschrijven dan de algemeen
Vlaamse.
- Er is een veelheid aan maatregelen die ons moeten aanzetten om minder energie te verbruiken
en minder energie uit niet-hernieuwbare bronnen te verbruiken: belastingkorting (federaal),
energieprestatienormen, energieprestatiecertificaten, energieaudits, energiescans,
energiesnoeiers, sociaal energiefonds (federaal), Fonds voor de Reductie van de Globale
Energiekost (federaal), energierenovatielening, subsidies op elk niveau, samenaankoop van
stookolie en zonnepanelen,… Het is goed dat er maatregelen zijn, maar wie ziet - ook in de
gemeenten - door de bomen het bos nog? Enige algemene evaluatie zou zinvol zijn, onder
meer ook in het licht van de prioriteitenvolgorde die luidt: op de eerste plaats energie besparen
en in tweede orde energie uit hernieuwbare bronnen produceren.
- Het nemen van maatregelen opdat het net de capaciteit zou blijven hebben om decentrale
energieproductie op te nemen, zodat elke hernieuwbare, decentrale productie volwaardige
aansluiting gegarandeerd is. Daarbij dient erover gewaakt dat de kost hiervan niet terecht komt
op de lokale besturen.
9.4
Mobiliteit
9.4.1 Verdergaande ontvoogding lokaal mobiliteitsbeleid
15 jaar mobiliteitsplanning en mobiliteitsconvenant hebben mee gezorgd voor een professionalisering
van het lokale mobiliteitsbeleid. Er moet nagegaan worden hoe dit kan vertaald worden in een
verdergaande ‘ontvoogding’ van de gemeenten. Zo heeft een grote stad of een initiatiefrijke kleine
gemeente al gauw enkele module- en fietsfondsprojecten lopen, wat te veel geformaliseerde
administratie, documenten en overleg vereist.
Deze bekommernis geldt zeer zeker ook voor het besluitvormingsproces: in de Gemeentelijke
Begeleidingscommissie (GBC) werken alle partners op lokaal niveau een door iedereen aanvaard,
duurzaam, soms moeizaam bereikt compromis uit. Al te dikwijls wordt dit doorkruist en/of te sterk in
vraag gesteld door de Provinciale Auditcommissie (PAC) en de auditor. De lokale (politieke)
besluitvorming moet een zwaarder gewicht krijgen in de convenantsprocedures.
Bovendien blijft het hemeltergend dat de beslissingen en prioriteiten die opgenomen zijn in de
actieplannen van de gemeentelijke mobiliteitsplannen, en mee gedragen en goedgekeurd zijn door de
Vlaamse overheid, door diezelfde Vlaamse overheid op geen enkele manier in overweging genomen
worden in haar eigen instrumenten om haar prioriteiten vast te leggen (zo steekt er geen enkele
wegingscoëfficiënt in de objectieve behoeftenanalyse voor de projecten van de Vlaamse overheid die
verband houdt met de prioriteiten die voortspruiten uit de gemeentelijke mobiliteitsplannen).
De Vlaamse gemeenten vragen om na te gaan hoe de – in overleg met alle relevante partners tot stand
gekomen en – in consensus ingenomen plannen en standpunten van de GBC’s sterker te honoreren in
de mobiliteitsconvenant- en belendende procedures.
9.4.2 Structurele inspraak netmanagement De Lijn
Gemeenten worden nu pas op het einde van de rit betrokken na de voorstudie van De Lijn. Maar dan
kunnen enkel nog punten en komma’s aangepast worden. Verschillende steden en gemeenten wensen
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 53/88
reeds bij de voorstudie explicieter betrokken te worden (niet onrechtstreeks via de screening door De Lijn
van het gemeentelijk mobiliteitsplan). Deze vraag wordt in sommige steden en gemeenten nog versterkt
door de (zeer) geringe invulling van de basismobiliteit op hun grondgebied. Daardoor worden de mazen
in het openbaarvervoernetwerk soms zo groot (750m in vogelvlucht tot aan een halte, en dit kan nog
meer zijn in die gebieden waar de basismobiliteit niet of slechts gedeeltelijk werd ingevuld) dat sommige
inwoners er de facto geen toegang toe hebben en het openbaar vervoer er zijn sociale rol dus niet
vervult.
Er wordt een groot engagement van de gemeenten verwacht (doorstroming, derdebetalersysteem,
parkeren, halte-accommodatie, veiligheid,…): de gemeenten verwachten dan ook een grotere
betrokkenheid bij de initiatieven van De Lijn. Sommige steden en gemeenten ervaren ook dat De Lijn
geen rekening houdt met de opmerkingen van de auditor tijdens de openbaarvervoercommissie.
De Vlaamse gemeenten vragen een meer structurele en effectieve inspraak in het netmanagement van
De Lijn.
9.4.3 Intergemeentelijke samenwerking
In het huidige mobiliteitsconvenant wordt samenwerking tussen gemeenten niet gestimuleerd. Zijn
hiervoor geen (financiële) steunmaatregelen mogelijk? Er bestaan al verschillende voorbeelden in
sommige grootstedelijke gebieden, in de Rupelstreek (6 gemeenten), Klein-Brabant,…
De Vlaamse gemeenten vragen sterkere stimuli voor intergemeentelijke samenwerking, planning en
overleg over mobiliteit.
9.4.4 Meer eigen initiatief van Vlaams gewest voor fietspaden langs gewestwegen
De Vlaamse overheid maakte er een – terechte – prioriteit van om veilige, dus liefst gescheiden,
fietspaden aan te leggen langs haar gewestwegen. Er werden daartoe heel wat financiële middelen
vrijgemaakt. De Vlaamse administratie kon niet van de ene op de andere dag al deze middelen
verzilveren door overal meteen nieuwe fietspaden aan te leggen. Daarom creëerde de toenmalige
minister van Mobiliteit en Openbare Werken de mogelijkheid voor gemeenten om een overeenkomst af
te sluiten met het Vlaams gewest (module 13 in het kader van het mobiliteitsconvenant), zodat die
gemeenten die het budgettair (= financieel voorschieten) en organisatorisch aankunnen, het gewest
kunnen bijspringen. Daartoe krijgen ze, naargelang de prioriteit van het fietspad volgens het Vlaams
gewest, 80 of 100% subsidie. Dit is voor de werken zelf, dus niet voor de coördinerende en
projectvoorbereidende energie die het gemeentebestuur er zelf in stopt.
Maar momenteel is de slinger helemaal naar de andere kant doorgeslagen en verwacht het Vlaams
gewest per definitie dat een fietspad langs een gewestweg door de stad of gemeente aangelegd wordt,
weliswaar met subsidies. Maar het kan absoluut niet de bedoeling zijn deze taak volledig op de
schouders van de lokale overheden te laten rusten. Wat de voorgaande jaren duidelijk het geval was: in
2006 en 2007 werden slechts 1 (een!) respectievelijk 2 (twee!) modules 11 afgesloten (tegenover 24
resp. 19 modules 13) (module 11 = aanleg of verbetering van fietspaden langs gewestwegen door het
gewest; module 13 = aanleg of verbetering van fietspaden langs gewestwegen door de lokale overheid ).
Zeggen dat het Vlaams gewest daarnaast helemaal geen fietspaden aanlegt is evenwel de waarheid
geweld aandoen: die zitten ook mee vervat in de aanleg van doortochten of ringwegen. De gemeente
zorgt er dan weer voor bij de herinrichting van schoolomgevingen langs gewestwegen.
Sommige steden en gemeenten willen en/of kunnen die fietspaden zelf aanleggen, andere niet. En zeker
bij die laatste moet het Vlaams gewest terug haar verantwoordelijkheid opnemen. Het Vlaams gewest
blijft verantwoordelijk voor de fietspaden langs haar wegen. Net zoals de gemeenten verantwoordelijk
zijn voor de fietsvoorzieningen langs gemeentelijke wegen en daar al hun handen mee vol hebben.
Let wel, we willen module 13 niet afgeschaft zien, want dat zijn de gemeenten die het wel willen en
kunnen elk initiatiefrecht kwijt, maar momenteel is het evenwicht zoek.
De Vlaamse gemeenten vragen uitdrukkelijk dat het Vlaams gewest terug meer zelf het initiatief en de
uitvoering op zich neemt om fietspaden aan te leggen langs gewestwegen.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 54/88
9.4.5 Handhaving buitenlandse parkeerovertreders
Het handhaven van gedepenaliseerde parkeerovertredingen begaan door buitenlanders is
problematisch, zowel in België als in heel wat andere Europese lidstaten. Grosso modo zijn de twee
voornaamste problemen:
- het achterhalen van de kentekengegevens en
- vervolgens het effectief afdwingen van de betaling.
Deze problematiek zal ook de Vlaamse overheid raken naar aanleiding van de invoering van de
kilometerheffing.
Er zijn diverse verdragen en richtlijnen die rakelings langs deze problematiek scheren, maar ze
inhoudelijk niet blijken te raken en dus ook geen oplossing vormen. Mogelijke oplossingspistes zijn te
vinden op onze website, en op www.sparksproject.org (waar ook VVSG deel van uitmaakt. Sparks is een
netwerk van verschillende Europese steden en verenigingen van steden en gemeenten die streven naar
een Europese oplossing via juridisch onderzoek en contacten met relevante Europese ‘stakeholders’).
De Vlaamse gemeenten dringen er bij de Europese verkozenen op aan mee hun schouders te zetten
onder deze en/of nieuwe Europese initiatieven.
De Vlaamse gemeenten dringen er op aan dat ook de Vlaamse overheid via haar vertegenwoordiging op
relevante Europese fora aandringt op een oplossing. En er bij relevante overlegmomenten bij de federale
overheid op aan te dringen dit ook te doen.
9.5
Ruimtelijke ordening
9.5.1 Lange termijn herziening Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (2020-2050) aangrijpen om
methodiek te herzien
De opmaak van structuurplannen betekende een belangrijke trendbreuk met het verleden. De steden en
gemeenten zien de meerwaarde van het op de diverse schaalniveaus opmaken van plannen dan ook
zeker in. Toch moeten we constateren dat de wijze waarop de structuurplanning in de praktijk wordt
gebracht problematisch is. De goedkeurende en adviserende overheid vraagt om allerlei aspecten die
dichtbij of veraf van de ruimtelijke ordening staan op te nemen in het gemeentelijk ruimtelijk
structuurplan. Daardoor verwordt het gemeentelijk structuurplan tot een log instrument. De Vlaamse
regering moet de herziening van het structuurplan Vlaanderen aangrijpen om de methodiek errond aan
te scherpen, dat wil zeggen dat de diverse overheidsniveaus in de gelegenheid worden gesteld om meer
visionaire en dynamische structuurplannen op te stellen.
9.5.2 Stimuleren van zelfstandige vergunningverlening zal de ruimtelijke kwaliteit doen toenemen
Sinds het begin van dit decennium werken gemeenten aan de voorwaarden om zelfstandig de
stedenbouwkundige vergunningen te kunnen verlenen. Een beperkt aantal gemeenten slaagde erin om
dit al te realiseren, terwijl de meeste andere gemeenten nog volop bezig zijn. De situatie waarin een deel
van de gemeenten is ontvoogd en een ander deel niet, zou best maar tijdelijk zijn. Eén
vergunningssysteem biedt immers de meeste duidelijkheid voor de burger en de overheid. De Vlaamse
regering moet daarom initiatieven nemen die de verdere ‘ontvoogding’ van de lokale besturen stimuleert
en bij elke wijziging van de regelgeving van de ruimtelijke ordening na te gaan of de verdere ontvoogding
hierdoor niet wordt gefrustreerd.
9.5.3 Goede coördinatie tussen diverse regelgeving voor een vlotte planning en vergunningverlening
De afgelopen jaren is er nogal wat regelgeving bijgekomen die een belangrijke invloed heeft op het
beleidsdomein ruimtelijke ordening (watertoets, energieprestatieregelgeving, milieueffectenrapportage,
veiligheidsrapportage, rookmelders, toegankelijkheid). Die invloed uit zich doordat bij de planning en
vergunningverlening sommige van die aspecten aan bod moeten komen. De gemeenten stellen het nut
van die bijkomende regelgeving niet in vraag, maar vinden wel dat de verschillende regelgeving
onderling beter op elkaar moet worden afgestemd, zodat tegenstrijdigheden, overlappingen of hiaten
worden weggewerkt en de planning of vergunningverlening zo min mogelijk vertraging oploopt.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 55/88
9.5.4 Begeleiding en evaluatie van gewijzigde regelgeving Decreet RO en nieuw Decreet Grond- en
Pandenbeleid
Kort voor de Vlaamse verkiezingen werd een omvangrijke wijziging van het Decreet ruimtelijke ordening
goedgekeurd en kort na de Vlaamse verkiezingen zullen grote delen ervan in werking treden. Deze
nieuwe regelgeving heeft een drastische impact op de organisatie van de gemeentelijke diensten op het
vlak van ruimtelijke ordening. De nieuwe Vlaamse regering dient vanaf haar aantreden het maximale te
doen om lokale besturen te begeleiden in het goed uitvoering geven aan het decreet en, indien daar
aanleiding toe is, in overleg met de lokale besturen de regelgeving errond bijstellen, mede vanuit het
gezichtspunt ‘wetsmatiging’.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 Een herziening van de structuurplanning zodat het meer dan nu een visionair en dynamisch
instrument wordt;
 Dat bij elke Vlaamse beslissing met een impact op de ruimtelijke ordening wordt nagegaan wat
de gevolgen zijn voor de ‘vlotheid’ van ontvoogding van de steden en gemeenten en indien die
impact negatief is, compenserende maatregelen te nemen;
 Dat de Vlaamse regering de bestaande en nieuwe regelgeving met een impact naar ruimtelijke
ordening maximaal afstemt op de bestaande procedures om de planning en
vergunningverlening zo min mogelijk te vertragen;
 Een begeleiding bij en evaluatie van het zopas gewijzigde Decreet ruimtelijke ordening.
9.6
Wonen
9.6.1 Coördinerende rol verder versterken
De gemeenten hebben op basis van de Vlaamse wooncode een coördinerende rol op het vlak van
wonen. Tot voor kort was echter weinig concreet waar die coördinerende rol uit kon bestaan. Met de
gemeentelijke opdracht in de opmaak van het lokaal toewijzingsreglement is daarin verandering
gekomen. De Vlaamse regering moet voortaan systematisch nieuwe of bestaande regelgeving over
wonen screenen of de regierol van de gemeente erdoor wordt versterkt. Bovendien moet worden
nagegaan hoe de mogelijkheden van de gemeenten om de sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM)
en de private partijen aan te sturen kunnen worden vergroot.
9.6.2 Begeleiding en evaluatie van gewijzigde regelgeving
Kort voor de Vlaamse verkiezingen werd een omvangrijke wijziging van het Decreet Grond- en
Pandenbeleid goedgekeurd. De nieuwe regelgeving heeft een drastische impact op het eigendomsbezit
en het streven naar meer sociale huur- en koopwoningen en sociale kavels. De nieuwe Vlaamse
regering dient vanaf haar aantreden het maximale te doen om lokale besturen te begeleiden in het goed
uitvoering geven aan het decreet en, indien daar aanleiding toe is en in overleg met de lokale besturen,
de regelgeving bij te stellen.
9.6.3 Vlaams actieplan om doorlooptijd voor sociale woningbouwprojecten drastisch te verkorten
Tussen een idee voor de bouw van een sociale woning en de oplevering ervan gaan heel wat jaren
verloren. Verschillende oorzaken liggen daaraan ten grondslag: de trage vergunningsprocedures, de
hoge eisen die aan sociale woningbouwprojecten worden gesteld, het groot aantal actoren dat betrokken
is bij een project. De nieuwe Vlaamse regering moet nagaan hoe de doorlooptijd substantieel kan
worden verkort. Gemeenten die dat wensen, moeten de mogelijkheid krijgen om zélf een grotere vinger
in de pap te hebben in de bouw van sociale woningen via een ‘enveloppefinanciering’. Op die manier
komt de gemeentelijke regierol ook beter tot haar recht.
9.6.4 Verlaagd btw-tarief uitbreiden
Sommige delen van de woningvoorraad zijn dermate slecht dat sloop de beste optie is, omdat grondige
renovatie te duur uitvalt. Onderhandel met de federale overheid voor een verlaagd btw-tarief voor de
afbraak en vervanging van woningen in alle gebieden die worden gekenmerkt door bepaalde
kwaliteitsproblemen (dus niet enkel in bepaalde centrumsteden).
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 56/88
9.6.5 Tijdelijke opvang in elke gemeente
Het niet vinden van geschikte huisvesting is één van de belangrijkste knelpunten om niet tot een
onbewoonbaarverklaring over te gaan. Dit is een ernstige belemmering in een krachtdadig gemeentelijk
beleid voor kwaliteitshandhaving van de woningvoorraad. Tijdelijke opvang kan een oplossing bieden,
doordat vaak na een aantal maanden wél een geschikte woning beschikbaar is. Een Vlaamse subsidie of
andere stimulans voor de bouw van tijdelijke opvang is dus aangewezen.
9.6.6 Stimuleer de private huurmarkt
Ondanks de grote inspanningen die de komende jaren geleverd zullen worden om het aanbod aan
sociale huurwoningen te verhogen, blijft het noodzakelijk dat de private huurmarkt wordt ondersteund,
zodat het mogelijk wordt om op die markt een betaalbare woning van goede kwaliteit te vinden. Dit kan
door de sociale verhuurkantoren verder te versterken en/of de Vlaamse huursubsidie tijdelijk te
verhogen en uit te breiden.
9.6.7 Wijziging Vlaamse Wooncode
Heel wat lokale besturen hebben slechts enkele sociale huurwoningen in hun bezit en moeten voor deze
enkele woningen het hele sociale huurbesluit toepassen. Op zich is dat niet onlogisch, maar als je maar
enkele sociale huurwoningen in eigendom hebt, is het gekkenwerk om bijv. de bepalingen i.v.m. het
bijhouden van een inschrijvingsregister strikt na te volgen, daartoe de nodige informatica aan te schaffen
enz…terwijl er een paar straten verder een SHM is die wel voldoende is uitgerust om het
inschrijvingsregister reglementair bij te houden en er gemakkelijk het beheer van de
inschrijvingsregisters voor het lokaal bestuur zou kunnen bijnemen. Lokale besturen zoeken naar
vormen van uitbesteding van enkele beheersopdrachten aan een SHM. Probleem is echter dat dit
wettelijk niet mogelijk is. De opdrachten van een SHM zijn limitatief opgesomd in art. 41 van de Vlaamse
Wooncode en het beheer van sociale huurwoningen die behoren tot een andere sociale huisvester kan
daar niet onder begrepen worden. Gevolg is dat lokale besturen ofwel alles toch maar zelf doen, ofwel
overwegen om te verkopen aan de SHM. Dit laatste hoeft niet slecht te zijn, maar er zouden toch andere
vormen van samenwerking moeten mogelijk gemaakt worden.
Wijziging van de Vlaamse Wooncode zodat de Sociale Huisvestingsmaatschappijen de mogelijkheid
krijgen om, binnen een samenwerkingsovereenkomst met een lokaal bestuur, het beheer van sociale
huurwoningen die eigendom zijn van het lokaal bestuur (deels) over te nemen.
De Vlaamse gemeenten vragen:
- Een verdere versterking van de gemeentelijke coördinerende rol
- Een begeleiding bij en evaluatie van het Decreet Grond- en Pandenbeleid;
- Een Vlaams actieplan om de doorlooptijd van de bouw van sociale huurwoningen te verkorten,
met de mogelijkheid om via een enveloppefinanciering naar gemeenten sneller te werken;
- Te onderhandelen met de federale overheid om een verlaagd BTW-tarief voor de sloop en
vervanging in alle achterstandsgebieden;
- De mogelijkheden voor tijdelijke opvang uit te breiden;
- De private huurmarkt te stimuleren;
- Beheer van sociale huurwoningen van lokale besturen door een samenwerkingsovereenkomst
toe te vertrouwen aan een Sociale Huisvestingsmaatschappij.
9.7
GIS
In de loop van de legislatuur van de nieuwe Vlaamse regering zullen alle gemeenten een grootschalig
referentiebestand (GRB) aangeleverd krijgen via de Vlaamse overheid. Dit bestand is een georefereerde
kaart waarop de gebouwen en diverse andere objecten staan. Dit is en blijft een belangrijke opdracht,
maar met grote risico’s.
De Vlaamse regering dient werk van te maken om de doorlooptijd van het opmaken sneller te laten
verlopen, maar bovendien nauwkeuriger af te leveren. Fouten in het bestand zijn immers funest voor het
daadwerkelijk gebruik ervan in de dagelijkse gemeentelijke werking. Daardoor ligt in de meeste
gemeenten die al over het GRB beschikken dit ongebruikt in de kast en wordt er expliciet teruggegrepen
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 57/88
naar b.v. kadasterkaarten van de federale overheid. Deze laatsten zijn tot nader order de enige
authentieke data, ondanks hun eigen gebreken.
Eenmaal een gemeente over een GRB beschikt is het belangrijk dat deze informatie up tot date is. Hier
wringt nu het schoentje, omdat ook de bijhouding traag verloopt. Daarom heeft een gemeente niet de
beschikking over een bestand dat de actuele werkelijkheid weergeeft. Om een zo actueel mogelijke
kaart te hebben met zo min mogelijk fouten is het aangewezen dat in de komende legislatuur zo snel
mogelijk de bijhoudingsprocedure wordt herzien. Vertrouwen in de competenties van de gemeenten
dient daarbij het uitgangspunt te zijn. Dat wil zeggen dat GRB-conforme bijhoudingen die door de
gemeenten worden ingediend onmiddellijk worden verwerkt en - tot het tegendeel is bewezen- als
authentiek worden gewaarmerkt. Dit kan in convenants met de lokale besturen overeengekomen
worden. De heropmeting door AGIV zou dan enkel ter controle zijn én steekproefsgewijs gebeuren.
Hierdoor vermijden we de dure dubbele opmetingen. Als uit de steekproeven blijkt dat bepaalde besturen
regelmatig niet correcte bijhoudingen opleveren kan hier een verbetertraject opgestart worden.
De Vlaamse gemeenten vragen:
 Een snellere oplevering van het GRB in nauwere samenwerking met de betrokken besturen;
 Een herziening van de bijhoudingsprocedure.
10. Vrijetijdsbeleid
10.1 Vrijetijdsbeleid
Vrijetijdsbeleid omvat in de VVSG-context het lokaal cultuurbeleid met erfgoed en kunsten als bijzondere
aandachtspunten, het gemeentelijk jeugd(werk)beleid, het lokaal sportbeleid en het lokaal
toerismebeleid.
Algemeen bleek de Vlaamse regelgeving het voorbije decennium een succesvolle hefboom voor het
planmatig, kwalitatief en integraal werken in de vrijetijdsdomeinen. De implementatie van het planmatig
werken in een context van interactief bestuur en gedeelde verantwoordelijkheid werkt dynamisch en
levert een rijk palmares aan lokale en Vlaamse beleidsacties. Strategische planning en lange
termijnvisie resulteren ook in betere reguliere werking in cultuur, erfgoed, jeugd en sport.
Dat vrijetijdsbesteding belangrijk is en vrijetijdsvoorzieningen zoals een museum of sportcomplex vaak
uithangbord en sleutel zijn van een dynamisch lokaal en Vlaams behoeft geen betoog. Het belang en
gewicht van de onderscheiden vrijetijdsdomeinen op de beleidsagenda namen zeker toe maar blijven
anderzijds relatief klein in effectieve zeggingsmacht en budget.
Een voorzichtige beweging naar een grotere integratie en professionalisering van elk beleidsdomein
afzonderlijk en van het globale vrijetijdsbeleid lijkt ingezet. Respect voor de historische identiteit en
toekomstgerichte ontwikkeling van de onderscheiden beleidsdomeinen gelden daarbij als leidmotief en
blijft gevoelig. Dat intersectorale of transversale synergie, partnerships, netwerking en bundeling van
middelen niet noodzakelijk bedreigend zijn maar ook kansen biedt, wordt behoedzaam onderschreven
door meer en meer actoren.
Dankzij de prioriteit die de Vlaamse overheid samen met de gemeenten geven aan maatwerk dat de
regelgeving verzoent met goede praktijk is er meer afstemming bereikt in de administratieve procedures.
Toch blijft administratieve ballast goede lokale praktijk bezwaren. Vlaamse middelen die lokaal kansen
zouden moeten creëren voor een kwalitatief integraal lokaal beleid, bereiken soms het
tegenovergestelde door versnipperde financieringskanalen en een amalgaam aan subsidievoorwaarden.
Die versnippering bedreigt nog te vaak de kwalitatieve invulling van een integraal lokaal beleid in de
onderscheiden domeinen.
De Vlaamse gemeenten vragen een gedifferentieerd, geen versnipperd, Vlaams beleid en aangepaste
regelgeving ter ondersteuning van een lokaal vrijetijdsbeleid waarin elk beleidsdomein zich afzonderlijk
en in partnership voluit kan ontwikkelen.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 58/88
De toepassing van het subsidiariteitsprincipe wees de beleidsverantwoordelijkheid en middelen voor het
lokale vrijetijdsbeleid consequent toe aan de gemeenten. Zij benutten die beleidsruimte met
bijbehorende middelen voor de ontwikkeling van hun lokaal beleid, doorgaans met veel
verantwoordelijkheidszin. De balans van het voorbije decennium is globaal positief voor de gemeenten
maar houdt natuurlijk onvervulde of nieuwe noden en wensen in. In de ene sector zijn gemeenten vooral
toe aan stabilisatie (cultuur, jeugd), in een andere aan bundeling (sport) of vernieuwing (toerisme). De
fase waarin een sector zich bevindt, verschilt immers: bij de ene (cultuur, jeugd, sport) overheerst het
verlangen naar verankering, bij de andere (toerisme) de vraag naar extra Vlaamse stimuli om een
inhaalbeweging te kunnen realiseren. Elk beleidsdomein vraagt echter groeikansen in de diepte en/of in
de breedte.
Een item dat in alle vrijetijdsdomeinen meer aandacht kreeg, aangemoedigd door de recente Vlaamse
regelgeving, is het gelijke kansenprincipe in participatie (deelnemen en deelhebben) aan cultuur, jeugd,
sport, toerisme. Actief burgerschap, interactief besturen, gemeenschapsvorming zijn als vakterminologie
helemaal ingeburgerd en vrijetijdsbesteding als grondrecht geniet een breed draagvlak. Het
instrumentarium om dat beleid aan te moedigen en te realiseren is echter pril en schaars; volgehouden
beleidsaandacht en middelen zijn nodig om de vruchten later te oogsten.
Meer beleidsruimte voor een kwalitatief jeugd-, sport- en cultuurbeleid en grotere budgetten zijn
verworven in tijden van economische hoogconjunctuur. De verworvenheden handhaven en nieuwe
ontwikkelingskansen creëren, is dé uitdaging voor de volgende Vlaamse regering en meer dan een
erezaak in de actuele financieel-economische context.
De Vlaamse gemeenten vragen minimaal het behoud van de middelen en maximale
ontwikkelingskansen voor het lokaal cultuur-, jeugd-, sport- en toerismebeleid. Vertrouwen in de
betrokkenheid van lokale besturen moet gelden als leidmotief voor de toepassing en uitvoering van het
subsidiariteitsprincipe.
De Vlaamse gemeenten vragen dat Vlaanderen consequent investeert in het instrumentarium dat
samengaat met de implementatie van specifieke beleidsaccenten en regelgeving in elk van de
onderscheiden vrijetijdsdomeinen.
Verschillen tussen gemeenten en tussen intergemeentelijke samenwerkingsverbanden moeten daarbij
gedifferentieerd in rekening worden gebracht. De Vlaamse regelgeving blijft te veel geënt op het profiel
van een fictieve doorsnee gemeente. Bijna elke sectorale regelgeving is daardoor als hefboom goed
hanteerbaar voor een kleine groep (centrum)gemeenten maar in mindere mate voor de meerderheid van
(niet-centrum)gemeenten en nog minder voor intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De
aanmoediging die het decreet houdende Intergemeentelijke Samenwerking in combinatie met de
sectordecreten geeft, blijkt vaak onvoldoende krachtig om de motor snel te laten aanslaan en succesvol
te laten draaien. De huidige subsidievoorwaarden zijn onvoldoende afgestemd op de specifieke eisen
van intergemeentelijke samenwerking en geïntegreerde werking, zeker voor kleine gemeenten in
regionaal verband. Het nieuwe cultureel erfgoeddecreet dat de (inter)gemeentelijke erfgoedconvenant
als uniek beleidsinstrument voor gemeenten hanteert, illustreert dit. De Vlaamse overheid moet de
opportuniteit van intergemeentelijke samenwerking die ze in haar regelgeving principieel inschrijft,
daadkrachtiger faciliteren en ondersteunen. Naast de verbetering van de regelgeving vergt de
omkadering van het intergemeentelijke samenwerkingsproces extra middelen. Provinciebesturen moeten
daarin geen plaatsvervangend beleid maar een complementair ondersteuningsbeleid ontwikkelen, vraag
-gestuurd en bottom-up. Dat Vlaanderen nadrukkelijk kiest voor intergemeentelijke samenwerking als
instrument, zoals in erfgoed en toerisme, juichen we toe maar het moet sporen met andere decreten en
samengaan met voldoende middelen voor de bestuurlijke omkadering van de opdrachten.
De Vlaamse gemeenten willen dat intergemeentelijke samenwerking en de omkadering als
gedifferentieerde subsidievoorwaarde in de respectieve regelgeving voor erfgoed en toerisme wordt
ingeschreven.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 59/88
Naast de knelpunten van intergemeentelijk of interbestuurlijke samenwerking waarvoor we bijzondere
aandacht vragen zijn er een aantal nieuwe of terugkerende vragen te signaleren die om reflectie en
oplossing vragen:
- De idee van de enveloppenfinanciering vond ingang in alle vrijetijdssectoren, weliswaar variabel
toegepast. De term dekt ook niet altijd de lading zoals de splitsing van beleids- en impulssubsidie
aantoont in lokaal sportbeleid. Bovendien is de loonindexering niet of onvoldoende verrekend als
recurrente kost voor de gemeenten. Een verdoken inlevering door gemeenten is zo structureel ingebed
in de huidige basisfinanciering van het lokaal cultuur-, jeugd- en sportbeleid. Die structurele
onderfinanciering zal op termijn zijn weerslag hebben op de concrete initiatieven en beleidsacties.
Particuliere initiatieven georganiseerd door het middenveld in de social profit sector lopen daarbij ook
indirect risico. De Vlaamse overheid wijst de lokale overheid aan als beleidsverantwoordelijke en
bespaart tegelijkertijd op de middelen. De vraag of het subsidiariteitprincipe niet gebruikt wordt om een
zekere vaandelvlucht te dekken, mag gesteld en moet Vlaanderen mee beantwoorden.
De Vlaamse gemeenten vragen een correcte toepassing van de enveloppefinanciering.
- Een andere bezorgdheid is de nood aan kwaliteitszorg via een dynamisch personeelsbeleid in de
vrijetijdssectoren. De erkenning van elders verworven competenties maar ook de mobiliteit in en tussen
gemeenten zijn instrumenten die weinig benut worden. Goede zichtbaarheid en een aantrekkelijk imago
van cultuur, erfgoed, jeugd, sport, toerisme biedt een reële meerwaarde zowel voor inwoners, bezoekers
als bedrijven. Het is een opdracht waar breed aan gewerkt kan worden in de context van economie en
publieke dienstverlening.
Vlaamse gemeenten vragen om hefbomen aan te reiken voor professionalisering. Een goede coördinatie
van de data (verzameling en –verwerking) ten dienste van lokaal beleid is daarvoor aangewezen.
- De Vlaamse overheid draagt medeverantwoordelijkheid voor de regelgeving die een Europese of
federale overheid wel of niet uitvaardigt in materies zoals auteursrechten, vrijwilligerswerk of
archiefbeheer.
De Vlaamse gemeenten vragen de belangen van de gemeenten bij andere overheden consequent te
behartigen.
10.2 Cultuurbeleid
In de meeste gemeenten won het cultuurbeleid en de verbreding naar erfgoedbeleid terrein én
dynamiek. De verplichting tot integraal denken via het cultuurbeleidsplan voor de lokale
cultuurinstellingen zoals cultuurcentra, musea en bibliotheken betekent een breuklijn met het verleden.
Het gedachtegoed lijkt verworven maar de verankering er van vergt nog veel zorg en bevestiging op het
werkterrein.
Extra middelen voor erfgoed, kinderen en jongeren, vrijwilligers en kansengroepen brachten veel
dynamiek teweeg in het lokaal cultuur- en erfgoedbeleid. Stimuli om intersectoraal te netwerken en het
beleid voor te bereiden zijn zelfs decretaal ingeschreven: cultuurbeleid moet rekening houden met
erfgoed en jeugd, jeugd(werk)beleid is transversaal actief , lokaal sportbeleid focust op jeugd en
toegankelijkheid.
Het decreet lokaal cultuurbeleid is een succes: 214 gemeenten onderschreven de Vlaamse voorwaarden
voor een kwalitatief integraal cultuurbeleid en verwerven in ruil een interessant subsidiepakket.
Onderzoek waarom gemeenten niet instappen gebeurde echter niet en blijft een onderzoeksvraag voor
de Vlaamse overheid om de regelgeving kwaliteitsvol bij te sturen.
Het lokaal cultuurbeleid kreeg dankzij dit decreet een uitzonderlijke injectie. Dat uit zich in het
cultuurbeleidsplan, de beleidsacties, het organigram maar ook in bestuurlijke instrumenten zoals de
verzelfstandiging en het managementteam. Een belangrijke hefboom voor het succes en de dynamiek is
ongetwijfeld de gesubsidieerde (nieuwe) functie van de cultuurbeleidcoördinator. De
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 60/88
beleidsvoorbereiding en -opvolging door de cultuurbeleidcoördinator versterkt de positie van het College
en van de schepen voor cultuur in het bijzonder. Maar ze haalt ook de band tussen politiek en
middenveld terug aan.
De verdieping en verbreding van het werkterrein is interessant maar de oefening is pas begonnen, niet
voltooid. Zo is er in het lokaal cultuurbeleid werk aan de winkel om te investeren in kwaliteitszorg op
allerlei gebieden. Op personeelsvlak biedt de verwachtte uitstroom in de bibliotheeksector wegens
vergrijzing de mogelijkheid om de professionalisering in het lokaal cultuurbeleid te verbreden. Inhoudelijk
is er ondermeer werk aan de winkel voor het participatiedecreet. De doelstelling van dit decreet kan
rekenen op brede steun zowel van beleid als praktijk, de invulling en verankering van de lokale
netwerken baren echter zorgen. Engagement, inbedding en integratie, ruimte voor diversificatie en
nuancering zijn begrippen die zorgzame reflectie en omgang vergen om cultuurparticipatie voor alle
mensen effectief waar te maken.
Betere afstemming omwille van de snijvlakken tussen en impact van diverse decreten op het
gemeentelijk cultuurbeleid is nog zo’n punt dat op de werkagenda blijft staan. In 2004 zoomden we
hierop al in. We stellen wel enige vooruitgang vast in sommige decreten en in het denken van de
Vlaamse overheid maar onvoldoende om te spreken van een trendbreuk. Die trendbreuk is een
verzuchting die rechtstreeks voortkomt uit een consequente integrale aanpak in lokaal cultuurbeleid. Het
onvermogen om een ideale afstemming te realiseren tussen de kunstenpodia, kunstenaars en lokaal
cultuurbeleid blijft immers deels te wijten aan het ontbreken van adequate geïntegreerde Vlaamse
regelgeving. De Vlaamse overheid moet zich hier evenzeer in engageren als de lokale besturen.
De almaar toenemende globalisering legitimeert tenslotte de grotere aandacht van de Vlaamse overheid
voor internationaal beleid. Maar dit verengen tot een internationaal kunstenbeleid is te kortzichtig. Dat
internationale podia net zo relevant zijn voor inspirerende uitwisseling in erfgoed, sociaal-cultureel werk
en lokaal cultuurbeleid zullen de meeste beleidsmakers onmiddellijk beamen maar het mag niet bij
lippendienst blijven.
Dat lokaal cultuurbeleid en bij uitbreiding het cultureel erfgoedbeleid zo doordrongen is van aandacht
voor de lokale context en actoren is een omwenteling die bijzonder te koesteren valt. Deze nieuwe
dynamiek is pril en moet voldoende tijd krijgen om zich te settelen en te ontplooien: dat is de meest
gehoorde wens van de gemeenten die deze decreten onderschrijven en van degene die klaarstaan om
dat te doen.
De Vlaamse gemeenten vragen een volgehouden investering in een kwaliteitsvol lokaal cultuurbeleid.
Zorg voor professionalisering,verdieping van inhouden en methodieken en betere afstemming tussen
deelsectoren en betrokken actoren zijn concrete speerpunten . Effectieve dataverwerking, reflectie- en
evaluatiemomenten¸ internationale uitwisseling en andere hulpinstrumenten zijn daarbij aangewezen.
10.3 Jeugdbeleid
De voorbije jaren is de beleidsaandacht voor kinderen en jongeren onmiskenbaar toegenomen. Het
begrip ‘breed jeugdbeleid’ kreeg steeds meer gestalte en inhoud door de verruiming van het decreet
lokaal jeugdwerkbeleid tot het decreet lokaal jeugdbeleid, initiatieven rond opvoedingsondersteuning,
flankerend onderwijs, buiten spelen, jeugdverblijfscentra…
Het belang en het aandeel van de lokale besturen in de uitbouw van dat breed jeugdbeleid is zeker niet
gering. Steden en gemeenten zijn in heel veel gevallen bereid om vanuit een positieve invalshoek de
uitdaging aan te gaan. Opvallend is echter dat hen al te vaak nieuwe taken toegeschoven worden,
zonder dat nagedacht wordt over de broodnodige mensen en middelen die deze opdrachten moeten
realiseren. Heel wat gemeentebesturen zien zich plots met nieuwe regelgeving of initiatieven
geconfronteerd en vragen zich af aan welke vaak al overbevraagde medewerker ze bijvoorbeeld de
coördinatie van het lokaal flankerend onderwijs of de initiatieven rond opvoedingsondersteuning moeten
toevertrouwen. Het is ook méér dan wenselijk dat de Vlaamse Overheid nieuwe initiatieven integreert
met bestaande (sectorale) regelgeving.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 61/88
De evolutie naar een breed jeugdbeleid is een tendens die VVSG ten volle ondersteunt. Toch blijkt dat in
de lokale realiteit de vrije tijd van kinderen en jongeren in heel veel gevallen de invalshoek en het
referentiekader van dit lokaal breed jeugdbeleid is. Jeugdruimte, fuifbeleid, de ondersteuning van jonge
muziekbands, speelstraten, informatie over vrijetijds- en vakantie-initiatieven… zijn hier enkele
voorbeelden van.
Voor de lokale betrokkenen is het niet evident om – naast de reguliere werking en de terugkerende
initiatieven – ook de verschillende andere domeinen waar belangen van kinderen en jongeren een rol
spelen, op te volgen en te beïnvloeden. Al te vaak worden in dit kader ook de moeilijkheden die de
kleinere gemeentebesturen en de combinatie-ambtenaren ervaren, uit het oog verloren.
De diverse jeugddiensten en bij uitbreiding dus ook de gemeentebesturen zijn de eerste
aanspreekpunten en de échte, lokale steunpunten voor jongeren, jeugdraden en jeugd(werk)initiatieven.
Een aantal – vaak goed bedoelde - Vlaamse initiatieven zorgen op lokaal vlak voor nogal wat
onduidelijkheid en/of extra administratie. Eén en ander komt in realiteit vaak op het bord van de
jeugdconsulent of jeugdschepen terecht. De fiscale attesten in het kader van de fiscale aftrekbaarheid
van het jeugdwerk, de problemen rond SABAM en billijke vergoeding, het statuut van de vrijwilliger… zijn
enkele treffende voorbeelden
Het lokale jeugdbeleidsplan blijft een belangrijk instrument om op lokaal vlak aan de slag te gaan en
kinderen & jongeren en andere actoren te betrekken bij het uitstippelen van het beleid. VVSG pleit er
voor om gemeentebesturen de keuzevrijheid te geven om - in samenspraak met de verschillende
betrokkenen - zelf te bepalen waar de accenten moeten liggen. De Vlaamse regering dient enkel te
zorgen voor een kader en een keuzemogelijkheid tussen een aantal prioriteiten(bvb. brandveiligheid of
toegankelijkheid jeugdwerkinfrastructuur, coördinatie van het jeugdbeleid, jeugdinformatie…) . Vanuit de
concrete lokale situatie moet het daarnaast ook mogelijk zijn om eigen, onderbouwde prioriteiten naar
voor te schuiven en hiervoor middelen te ontvangen. Dit zou ook de dynamiek en de interactie bij de
opmaak van het jeugdbeleidsplan ten goede komen.
Wat de inspraak en participatie van kinderen en jongeren betreft, zijn er heel wat jeugdraden die op het
vlak van betrokkenheid en dynamiek een voorbeeld zijn voor andere adviesraden. Het kan echter ook
niet ontkend worden dat sommige jeugdraden er nauwelijks in slagen om de invalshoek van het
jeugdwerk te overstijgen of om een echte spreekbuis van alle kinderen en jongeren in een gemeente te
zijn. Voor de Vlaamse overheid ligt hier dan ook een rol weggelegd in het aanmoedigen en ondersteunen
van nieuwe methodieken en (wetenschappelijk) onderzoek rond kinderen- en jongerenparticipatie.
De Vlaamse gemeenten investeren jaarlijks een veelvoud van de middelen die ze van de Vlaamse
Overheid ontvangen in het lokaal jeugdbeleid. De ondersteuning van de lokale jeugdwerkinfrastructuur is
hier een treffend voorbeeld van. Dat de vraag naar meer middelen voor vereniginginfrastructuur
opgevangen werd door een Vlaams reglement en budget zonder enige afstemming met de lokale
initiatieven, druist in tegen het subsidiariteitsprincipe, toch de filosofie van het Vlaamse beleid van de
voorbije jaren. Dergelijk ad hoc subsidiesysteem wordt dan ook beter zo vlug mogelijk stopgezet waarna
de beschikbare middelen kunnen toegevoegd worden aan de middelen binnen het decreet lokaal
jeugdbeleid.
Het lokale jeugdbeleid wacht de essentiële uitdaging om een afstemming te realiseren met andere
(sectorale) beleidsdomeinen en het strategische meerjarenplan van de gemeentebesturen. Er lijkt in
steeds meer steden en gemeenten een tendens te zijn naar clustering van gemeentelijke diensten – en
soms ook van beleidsplannen - om deze afstemming ook effectief te bewerkstelligen. Binnen de
jeugdsector wordt deze evolutie met argwaan gevolgd. Nochtans zitten hier ook kansen om de belangen
van kinderen en jongeren te dienen en tot een echt breed, sterk en geïnspireerd jeugdbeleid te komen.
Van de Vlaamse overheid mag verwacht worden dat ze zelf het goede voorbeeld geeft inzake
geïntegreerd werken, dat ze de lokale evoluties niet afremt en integendeel via het ondersteunen en
aanleveren van goede praktijkvoorbeelden een pro-actieve en positieve bijdrage levert.
Tenslotte zal de komende jaren ook het thema ‘verzelfstandiging’ op de lokale jeugdbeleidsagenda
staan. Niet alleen omtrent de interne gemeentelijke organisatie maar ook rond de verhouding tussen
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 62/88
gemeentebesturen en (particuliere) vzw’s blijft momenteel heel wat onduidelijkheid bestaan. O.a. de
datum waarop de omvorming van vzw’s moet gerealiseerd zijn, de invulling van het (weerlegbaar)
vermoeden van gemeentelijk belang, het medebeheer door de gebruikers van verzelfstandigde
jeugdinfrastructuur… blijven vragen oproepen.
De Vlaamse gemeenten vragen:
-
-
-
Voldoende financiële middelen om de lokale uitdagingen op een degelijke manier te kunnen
invullen : Geen nieuwe taken en opdrachten zonder extra centen!
Integratie van nieuwe initiatieven en regelgeving binnen het bestaande decreet lokaal
jeugdbeleid.
Lokale keuzemogelijkheden bij de invulling van de prioriteiten in het kader van de
jeugdbeleidsplannen.
Afschaffen van het Vlaamse reglement en budget voor lokale vereniginginfrastructuur en
overheveling van de middelen naar de steden en gemeenten.
Ondersteuning bij de afstemming tussen het lokale jeugdbeleid en de strategische
meerjarenplanning van de gemeenten alsook rond het ontwikkelen van nieuwe
participatiemethodieken.
Snelle duidelijkheid omtrent de diverse vragen en onduidelijkheden in het kader van
verzelfstandiging.
10.4 Sportbeleid
De krachtlijnen van 2004 voor een lokaal sportbeleid zijn grotendeels gerealiseerd in de voorbije
Vlaamse legislatuur. De gedeelde verantwoordelijkheid voor sportbeleid is door een nieuw decreet voor
het sport voor allen-beleid onderschreven (2007) waarin de regie voor lokaal sportbeleid toegewezen is
aan de gemeente. Het succes van dit decreet blijkt uit het feit dat 280 gemeenten instapten. Het
sportbeleidsplan is een hulpinstrument en houdt via het subsidiesysteem tevens een
resultaatsverbintenis in. Ondanks de korte implementatietijd heeft het decreet nu al de verdienste als
hefboom te functioneren voor het lokaal sportbeleid. Hopelijk brengt het -zoals in cultuur- ook blijvende
verandering teweeg in de omgangscultuur tussen de Vlaamse en lokale overheid. De inhaalbeweging die
het lokaal sportbeleid kon maken dankzij dit decreet wordt versterkt door het al even recente decreet op
de alternatieve financiering voor sportinfrastructuur. Zorgzame omgang en opvolging is daar absoluut
gewenst voor de geselecteerde gemeenten. De omslag en uitbouw naar een rollend infrastructuurfonds
op lange termijn, dat zowel nieuwbouw als renovatie honoreert, is een absolute behoefte van meer en
meer gemeenten om aan de stijgende vraag van inwoners, sportclubs en verenigingen te kunnen
voldoen.
De twee decreten samen zorgen zowel beleidsmatig als financieel voor een spectaculaire vooruitgang.
De instrumenten waarmee gemeenten moeten werken binnen de Vlaamse krijtlijnen zijn echter niet
optimaal voor een integraal lokaal sportbeleid. Bijsturing is aan de orde. Zo vragen de gemeenten
opnieuw met aandrang naar een minder stringent geoormerkte beleidssubsidie en meer beleidsruimte
om lokale beleidsaccenten te kunnen leggen en subsidiereglementen efficiënt in te zetten.
De Vlaamse gemeenten vragen de Vlaamse regering en de minister voor sport in het bijzonder
- de stimuli voor lokaal sportbeleid te versterken door méér beleidsruimte voor lokaal sportbeleid
decretaal te verankeren
- de diverse subsidies voor lokaal sportbeleid te bundelen en toe te wijzen aan de gemeente zodat de
beleidsruimte voor een integraal sportbeleid groeit en de administratieve lasten verminderen
- de lokale context van het gemeentelijk sportbeleid als vertrek- en ijkpunt te valoriseren via de
ontwikkeling van gedifferentieerde regelgeving en ondersteuningsmaatregelen
- partnerships met andere beleidsdomeinen zoals jeugdbeleid, onderwijsbeleid en sociaal beleid aan te
moedigen
- de aandacht voor sportparticipatie te versterken via buurtsport en flankerende onderwijsinitiatieven
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 63/88
- werk te helpen maken van een betere globale regelgeving en een hogere kostenvergoeding voor
vrijwilligers
- directe en indirecte steun te voorzien voor kwaliteitsvolle sportinfrastructuur via een lager BTW-tarief,
stimuli voor duurzame renovatie en investeringen, het huidige decreet voor alternatieve financiering uit
te bouwen tot een rollend sport infrastructuurfonds …
10.5 Toerismebeleid
Toerisme biedt tal van mogelijkheden voor de lokale economische, sociale en culturele ontwikkeling.
Koopkracht wordt van buiten de gemeente aangetrokken en genereert opbrengsten voor de logiessector,
toeristische bedrijven, horeca, detailhandel, onderhoud en toelevering. De toeristische bestedingen
zorgen voor jobs in toeristische bedrijven, maar (vooral) ook daarbuiten. De toeristische sector is
dienstverlenend en creëert dus voornamelijk mensenwerk. Een belangrijk aandeel van de door toerisme
gegenereerde banen worden uitgeoefend door kortgeschoolde arbeidskrachten. Bovendien is het werk
niet delokaliseerbaar. Dit zorgt voor 'werk in eigen streek'. Zowel commerciële als publieke
voorzieningen renderen als gevolg van het aanvullende toeristisch gebruik. De eigen inwoners profiteren
mee van het extra draagvlak voor de voorzieningen, waardoor een groter en kwalitatief hoogstaander
aanbod haalbaar is. De plattelandseconomie en vitaliteit van kleine dorpskernen diversifieert en wordt
versterkt. Stadscentra kunnen een groter en completer pakket aan voorzieningen aanbieden. In het
hedendaagse ‘belevingstoerisme’ spelen lokale identiteit en cultuur een belangrijke rol. Streekproducten
zijn hiervan een actueel voorbeeld. Het behoud en herstel van het cultureel erfgoed en toerisme kunnen
elkaar dus wederzijds versterken. Ook de aandacht voor de openbare ruimte (groen, netheid, veiligheid,
…) groeit door toenemend toeristisch gebruik. Een aantrekkelijke omgeving is bovendien een criterium
voor wonen, werken en investeringen. Naast welvaartsverhoging voor de bewoners van een
bestemming, heeft toerisme ook een maatschappelijk belang: vakantieparticipatie verhoogt het welzijn.
Vele Vlaamse steden en gemeenten beschikken over een toeristisch potentieel, al dan niet in regionaal
verband. Het politieke belang is de laatste jaren fel gegroeid: méér en meer gemeenten zetten dan ook
in op toerisme. De toeristische taken voor het lokale niveau, zoals gedefinieerd in het bestuursakkoord
ter afronding van het kerntakendebat, worden daarbij door veel gemeenten overstegen: naast
kwalitatieve dienstverlening en de toeristische onthaalfunctie, wordt er ook gewerkt aan marketing en
toeristisch-recreatieve productontwikkeling. Daarom pleiten de Vlaamse gemeenten voor een
actualisering van de rol en taken die het lokale bestuur uitoefent op vlak van toerisme. Een duidelijke
afbakening van taken en bevoegdheden zorgt voor een optimale samenwerking tussen de verschillende
bestuursniveaus en is de beste garantie voor een geïntegreerd toerismebeleid.
In Vlaanderen zijn drie types bestemmingen te onderscheiden: de Vlaamse kust, de kunststeden en de
Vlaamse Regio’s. Het Vlaams ondersteuningsbeleid voor het binnenlands toerisme volgt in grote mate
deze opdeling. Het huidige Vlaamse toeristische beleid biedt impulsen op het vlak van strategische
planning, toeristisch-recreatieve projecten, toeristische tewerkstellingsprojecten, specifieke actieplannen
(bvb Kunststedenactieplan, Kustactieplan) en toeristische vorming. Zowel in internationale uitstraling als
in economische gewicht, spannen de Vlaamse kunststeden de kroon. We pleiten ervoor dat het
impulsbeleid voor de Vlaamse kunststeden onverminderd wordt verder gezet. Ook de ondersteuning van
de kust(gemeenten) als specifieke regio dient minimaal gecontinueerd te worden. De toeristische troeven
in het macroproduct ‘Vlaamse regio’s’ zijn echter breder en diverser dan de opdeling in één categorie
laat vermoeden. De ondersteuning van dit macroproduct is daarenboven erg versnipperd, onduidelijk en
minimaal. Deze Vlaamse gemeenten vragen dat er een bredere en financiële ondersteuning komt voor
gemeenten (of clusters van gemeenten) die over voldoende schaalgrootte, toeristisch potentieel en
ambitieniveau beschikken om een kritische massa aan toeristen aan te spreken teneinde het lokaal
toerismebeleid (verder) te professionaliseren.
Om bovenstaande ambities te realiseren, zal een substantiële verhoging van de Vlaamse middelen ter
ondersteuning van het lokaal toerismebeleid absoluut noodzakelijk zijn. Hoe deze middelen dienen
ingezet te worden (personeel, infrastructuur, werking, productontwikkeling, marketing, etc) is een
beslissing die op lokaal niveau dient genomen te worden.
De Vlaamse gemeenten vragen:
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 64/88




een actualisering van de rol en taken die het lokale bestuur uitoefent op vlak van toerisme
dat het impulsbeleid voor de Vlaamse kunststeden en de Kust(gemeenten)onverminderd wordt
verder gezet
een bredere en financiële ondersteuning voor gemeenten (of clusters van gemeenten) in de
Vlaamse Regio’s die over voldoende schaalgrootte, toeristisch potentieel en ambitieniveau
beschikken om een kritische massa aan toeristen aan te spreken teneinde het lokaal
toerismebeleid (verder) te professionaliseren
enkele flankerende en ondersteunende maatregelen die noodzakelijk zijn om de ontwikkeling
van het toerisme in Vlaanderen in goede banen te leiden:
o afstemming (van regelgeving en subsidielijnen) tussen toerisme en gerelateerde
beleidsdomeinen op Vlaams niveau, helpt ook lokale besturen verder in deze richting
te evolueren
o onderzoek en vorming op maat van de gemeente moet gestimuleerd worden alsook
afstemming tussen toeristische vorming en opleiding
o de werking van Toerisme Vlaanderen versterken in functie van een optimale
samenwerking (afstemming en terugkoppeling) met de partners (lokale besturen en de
toeristische sector)
o het decreet op de toeristische samenwerkingsverbanden niet als een
uitzonderingsdecreet beschouwen bij de implementatie, maar als een opportuniteit om
stil te staan bij en na te denken over de beste samenwerkingsformules tussen
gemeenten, provincie(s) en de private sector
o de koppeling van financiële middelen aan de uitvoering van het beleidsplan ‘toeristisch
onthaal’ dat de creatie van een hernieuwd overkoepelend Vlaams netwerk op het vlak
van toeristisch onthaal beoogd.
11. Flankerend onderwijsbeleid
Sinds 1 januari 2008 kregen de steden en gemeenten door het Decreet betreffende het flankerend
onderwijsbeleid op lokaal niveau (30-11-2007) de facto de regierol toebedeeld inzake het
netoverschrijdend flankerend onderwijsbeleid. De minimale opdracht is om kleuterparticipatie te
bevorderen, een spijbelbeleid te ontwikkelen en de leerplichtcontrole uit te voeren. Verscheidene lokale
besturen engageren zich daarnaast ook voor taalstimulering en programmas’s voor ouderbetrokkenheid,
de inzet van brugfiguren, de financiering van time-outprojecten of een sociaal onderwijsfonds,
bredeschoolinitiatieven, e.d.m. Zij geven het flankerend onderwijsbeleid een sterk sociaal accent en
wensen het in te zetten als hefboom om de sociale breuklijn aan te pakken in synergie met het
gelijkekansenbeleid binnen het onderwijs en met het algemene kansarmoedebeleid. Helaas temperen
twee structurele problemen het enthousiasme.
Ten eerste zorgt het tegelijk inzetten van twee zeer verschillende beleidsinstrumenten in het decreet
voor grote onduidelijkheid. De stimulans tot echte beleidsvoering met visie, doelstellingen, een budget
en een onderwijsplan, voorwaarden voor het verkrijgen van Vlaamse projectsubsidies wordt uitgehold
door het instrument “andere voordelen”, dat aanstuurt op het louter beschikbaar stellen van extra
werkingsbudgetten voor de scholen. Scholen kiezen daardoor voor de makkelijke weg en trachten
onderwijsgebonden kosten (infrastructuur, onderhoud, uitstappen) rechtstreeks af te schuiven op het
lokale bestuur. Ze gedragen zich als consument en minder als partner in het beleid. Hetzelfde bezwaar
betreft de “sociale voordelen”. De Vlaamse gemeenten roepen de Vlaamse decreetgever dan ook op om
zo snel mogelijk komaf te maken met het achterhaalde beleidsinstrument van de “voordelen” en
resoluut te kiezen voor ‘ondersteuning’ in het kader van overleg en beleidsplanning.
Tweede punt is de financiering van het lokaal flankerend onderwijsbeleid. Een regisseur die het overleg
op gang brengt, de ontwikkeling van beleid stimuleert en dit beleid uitvoert, moet worden aangesteld.
Hiervoor voorziet Vlaanderen principieel geen middelen. Hoe de steden en gemeenten hun decretale
opdracht zullen waarmaken is daardoor onduidelijk. Steden en gemeenten kunnen wel een beroep doen
op projectsubsidies, waarbij ze minstens 20% van de projectkosten zelf dienen te financieren. De
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 65/88
ervaring leert dat een budget van 500.000 euro goed is voor welgeteld 14 projecten. Vlaanderen telt
evenwel 295 niet-centrumsteden. De Vlaamse gemeenten vragen een subsidiebedrag dat voldoende
groot is om goede projecten in alle geïnteresseerde gemeenten een reële kans op subsidie te geven en
om dit bedrag in het decreet op te nemen, zoals voor de centrumsteden is gebeurd. Daarmee zou een
aanmoedigingsbeleid op maat van zowel centrumsteden als niet-centrumsteden tot stand komen.
Het uitbouwen van de regiefunctie moet bovendien voorwerp van subsidie kunnen zijn.
Inzake cultuureducatie stellen de Vlaamse gemeenten een volwaardig partnerschap voor met de
scholen. Een goed uitgewerkte leerlijn kunst- en cultuureducatie moet alle kinderen en jongeren, en in
het bijzonder de kansarme leerlingen, de impulsen en de culturele bagage bieden die ze anders mogelijk
ontberen. Samenwerking met het lokale sport- en cultuurbeleid is daarbij evident.
Daarnaast kan de gemeente overwegen om mee te gaan in de bredeschoolgedachte en ook buiten de
school - in de wijk bijvoorbeeld - een stimulerende leeromgeving tot stand brengen samen met diverse
partners in de wijk. De gemeente is als regisseur uitstekend geplaatst om deze samenwerking van de
grond te krijgen en te ondersteunen.
De gemeente is ook de aangewezen partner om een sociaal onderwijsbeleid uit te werken op lokaal
niveau, aanvullend aan het kostenbeheersend beleid van de scholen.
Op het terrein van het leerlingenvervoer zijn de Vlaamse gemeenten zeer te spreken over de ombuiging
van het Vlaamse beleid in de richting van een duurzaam mobiliteitsbeleid. Zij vragen om dit nieuwe
beleid alle kansen te geven.
De vraag naar voor- en naschoolse kinderopvang is groot. Belangrijk daarbij is te voorkomen dat
kinderopvang wordt gehanteerd als concurrentiemiddel tussen de lokale scholen. Kinderopvang in alle
scholen als “sociaal voordeel” organiseren is evenwel onbetaalbaar voor de gemeente en dus niet
haalbaar. De buitenschoolse opvang zal daarom in de praktijk altijd een samengaan moeten zijn van
specifiek daartoe opgerichte initiatieven (o.a. IBO’s en BOKDV’s), jeugdinitiatieven,
onderwijsvoorzieningen enz.. Voor de Vlaamse gemeenten is het logisch dat de coördinatie van het
aanbod bij voorkeur op lokaal vlak komt te liggen. Uiteraard vragen de Vlaamse gemeenten dan ook de
overdracht van voldoende middelen van de Vlaamse overheid om een buitenschoolse opvang op maat
van het lokaal bestuur te organiseren.
De Vlaamse gemeenten stellen voor:
- Om komaf te maken met het verouderde beleidsinstrument van de ‘voordelen’.
- Om een evenwichtig en decretaal gegarandeerd aanmoedigingsbeleid op maat van centrum- en nietcentrumsteden te voorzien, met mogelijkheid om de regiefunctie te honoreren.
- Om in het kader van het gelijkekansenbeleid samen met de scholen een basisaanbod aan sport- en
culturele uitstappen en activiteiten voor alle kinderen uit te bouwen en bovendien te werken aan een
sociaal onderwijsbeleid. Inzake cultuureducatie pleiten zij voor een volwaardig partnerschap met het
lokale onderwijsveld. De Vlaamse gemeenten onderschrijven bovendien de bredeschoolgedachte en zijn
bereid om actief bij te dragen aan bredeschoolprojecten.
- Om het duurzame mobiliteitsbeleid inzake leerlingenvervoer alle kansen te geven.
- Om de coördinatie van het aanbod buitenschoolse opvang op lokaal niveau te leggen. Uiteraard
veronderstelt dit een verschuiving van middelen van de centrale overheden naar de lokale overheden.
12. Buitenlands beleid
12.1 Europees / internationaal :

Europees beleid = binnenlands beleid
Europees beleid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de Europese Unie, de lidstaten, de
regionale én lokale overheden. Europees beleid = binnenlands beleid. Daarom is het belangrijk om
hiervoor een gezamenlijke strategie met alle overheden uit te bouwen. Hierdoor zal ook het
draagvlak voor Europa bij de burger vergroten.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 66/88

Vlaanderen internationaler, mét de gemeenten
Uitdrukkelijk betrekken van de lokale besturen in de inspanningen die Vlaanderen levert om te
internationaliseren, dit als een strategische keuze om de knowhow en expertise van het eigen
binnenlands bestuur mee op de Europese / internationale kaart te zetten.

Een Europa voor onze lokale besturen: een gezamenlijke inspanning
Structureel overleg met de VVSG als vertegenwoordiger van lokale besturen voor prioritaire thema’s
die voortvloeien uit het werkprogramma van de Europese Commissie (2009-2013) en die een grote
impact hebben op lokale besturen, zowel financieel als beleidsmatig.

Lokale besturen betrekken bij de bilaterale akkoorden
Een luik ‘lokale besturen’ als medeoverheden opnemen in de bilaterale akkoorden die Vlaanderen
heeft met 30 landen en regio’s en hiervoor de nodige financiële middelen uittrekken (reis- en
verblijfkosten).

Vlaanderen investeert in gemeenten die Europaproof zijn
In samenspraak met de VVSG een kenniscentrum naar het Nederlandse model van
Europadecentraal oprichten waar de lokale besturen terecht kunnen voor vragen over de impact van
Europese regelgeving en dit met het vooruitzicht om de lokale besturen ‘Europaproof’ te maken.
Hierdoor zal de toepassing van Europese regelgeving op alle niveaus correcter verlopen en kan
Vlaanderen mee een inhaalbeweging maken op dit vlak.

Lokale besturen als dienstverlener
Openbare diensten van voornamelijk niet-commerciële of sociale aard zijn diensten van algemeen
niet-economisch belang, en mogen derhalve niet onderworpen worden aan de Europese regels voor
de interne markt. De financiering van dergelijke diensten is geen staatsteun. Lokale besturen
wensen dit in de toekomst verder vrij te kunnen organiseren, onder meer via het opdragen van deze
dienstverlening aan structuren die onder hun controle staan, zoals autonome gemeentebedrijven of
intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. In dergelijk geval is de wetgeving
overheidsopdrachten niet van toepassing.

Lokale besturen vertegenwoordigt in het Comité van de Regio’s
België (en Vlaanderen) is het enige land dat in zijn afvaardiging naar het Comité van de Regio’s
geen lokale politieke mandatarissen (b.v. burgemeesters) opneemt. Dit euvel moet zo snel als
mogelijk opgelost worden.

Vlaanderen in het buitenland upgraden
De lokale besturen vragen dat het imago van Vlaanderen en de Vlaamse lokale besturen door een
gerichte strategie verbeterd wordt (n.a.v. de diverse media-berichten over lokale maatregelen).
12.2 Noord-Zuid / Ontwikkelingssamenwerking

Financiële ademruimte voor het convenantenbeleid
Verhoging van het budget gemeentelijk convenantenbeleid ontwikkelingssamenwerking in het
geheel van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking vanaf de toetreding van nieuwe gemeenten
vanaf januari 2010.

Minder planlast voor de gemeentelijk ontwikkelingssamenwerking
Betrokkenheid van de VVSG bij de voorbereiding van aanpassingen aan het decreet en
uitvoeringsbesluit Gemeentelijke Convenantenbeleid ontwikkelingssamenwerking om tot
planlastvermindering te komen.

Vlaanderen promoot zijn gemeenten in Europa
Actieve steun van de Vlaamse regering voor de erkenning van de rol van Vlaamse gemeenten in
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 67/88
ontwikkelingssamenwerking ten overstaan van Europese en internationale instanties.

De verklaring van Parijs start in België/Vlaanderen
Overleg tussen de Vlaamse en federale regeringen over de afstemming van elkaars beleid rond
gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking, in overeenstemming met de Verklaring van Parijs voor
de doeltreffendheid van hulp.
13. Stedenbeleid en Plattelandsbeleid
De voorbije tien jaar heeft Vlaanderen een intensief Stedenbeleid gevoerd. Diverse instrumenten werden
ontwikkeld: Stedenfonds (100 miljoen euro), Stadsvernieuwingsfonds, Stadsmonitor, visitatiecommissies,
Prijs Thuis in de Stad, Stadscontracten, …
De voorbije vijf jaar werden ook aarzelende stappen gezet inzake een specifiek beleid naar
plattelandsgemeenten: een specifieke beleidscel bij de Vlaamse Landmaatschappij (VLM), het
Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO), inzet van beperkte Europese plattelandsontwikkeling (PDPO),
…
Het is goed dat de Vlaamse overheid een meer gedifferentieerd beleid inzake binnenlands bestuur voert.
De verscheidenheid tussen de gemeenten onderling is zeer groot.
Het is essentieel dat het Stedenbeleid wordt voortgezet en dat het plattelandsbeleid meer intensief wordt
uitgewerkt.
13.1 Plattelandsbeleid (zie de uitgebreidere tekst in bijlage 1)
a) De VVSG meent dat, als de Vlaamse regering het plattelandsbeleid en de rol van de gemeenten echt
ernstig neemt, op de eerste plaats de bestuurskracht van de plattelandsgemeenten zelf moet
versterkt worden. De VVSG heeft daar de afgelopen jaren al te schoorvoetende aanzetten toe gezien,
zonder veel doorslaggevende initiatieven.
De gemeenten zijn een essentiële schakel in het plattelandsbeleid. Vlaanderen geeft een kader en
stimulansen, maar de gemeenten moeten het mee waarmaken op het terrein. Plattelandsbeleid is
immers beleid dat zich uitstrekt over vele beleidsdomeinen zoals ruimtelijke ordening, onderwijs en
vorming, welzijn, cultuur, economie, werkgelegenheid, toerisme, mobiliteit, wonen, leefmilieu, erfgoed, …
Zeker gelet op de vaak sterke verkokering van de Vlaamse overheid en Vlaams beleid, zijn het vooral de
gemeenten die op het terrein het integraal beleid waarmaken.
b) Financiering van plattelandsgemeenten
Vele buitengebiedgemeenten worden gekenmerkt door een relatief lage bevolkingsdichtheid en ook
centraal (Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, enz.) opgelegde beperkingen qua grotere
bedrijfsactiviteiten (geringe belastbare basis). Tegelijk zijn ze vaak gekenmerkt door een hoog aanbod
aan landbouw- wegen (die door steeds zwaardere landbouwmachines worden stukgereden) en een
hoge vraag naar recreatieve infrastructuur (b.v. wandel- en fietswegen, fietsknooppunten). Een knelpunt
op dit vlak zijn ook de trage wegen die niet worden onderhouden ondanks de wettelijk vastgelegde
beheersbevoegdheid van de gemeente die de wegbeheerder is van deze wegeninfrastructuur.
Landschapsonderhoud als beleidskeuze komt vaak in de verdrukking, zowel het uitvoeren van de
werken als het voorzien in voldoende deskundig personeel. Gemeenten uit het buitengebied hebben
vaak klachten omdat zij de landschappelijke onderhoudswerken budgettair en/of organisatorisch niet
aankunnen. Vooral minder bestuurskrachtige plattelandsgemeenten hebben nood aan bijkomende
structurele financiering.
De huidige financiering van de gemeenten werkt onvoldoende corrigerend voor gemeenten die
beschikken over veel open ruimte. De financiële stimuli die de gemeenten vandaag ontvangen,
moedigen juist aan om de open ruimte niet te vrijwaren. Onder meer het inwonersaantal bepaalt mee de
financiële draagkracht en niet of nauwelijks de open-ruimte-kwaliteiten die de gemeente heeft.
Een voorbeeld daarvan zijn de stijgende inkomsten van de gemeenten bij het realiseren van bijkomende
oppervlakten bedrijventerrein. Een ander voorbeeld is de druk tot het aansnijden van
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 68/88
woonuitbreidingsgebieden, gevoed door het streven naar meer inwoners waardoor vervolgens de
gemeente meer belastingen int en zicht krijgt op hogere financiële stimuli.
Deze voorbeelden illustreren hoe de huidige financieringsmechanismen de verdere aantasting en
versnippering van de open ruimte in de hand werken. Daartegenover staan geen effectieve
financieringsinstrumenten die gemeentebesturen stimuleren en belonen voor het behoud en het
dagelijkse onderhoud van de open ruimten en de landschappelijke infrastructuren die daar deel van uit
maken.
De VVSG vraagt aan de Vlaamse overheid om de mechanismen van de gemeentelijke financiering te
herzien, zodanig dat landelijke gemeenten meer worden aangemoedigd en financieel worden
gestimuleerd om de open ruimte goed te onderhouden hetgeen ook het behoud ervan ten goede komt.
Gemeenten met veel buitengebiedkwaliteiten (oppervlakte aan ankerplaatsen, bossen, natuurgebieden,
etc.) moeten voor het behoeden van deze open ruimte en voor het onderhoud ervan, beloond worden,
onder meer door een financieel mechanisme dat wordt gekoppeld aan de structurele gemeentelijke
financiering.
Hiervoor moeten twee mechanismen zorgen:
- parameters in het Gemeentefonds moeten hier meer rekening mee houden (zie punt 2.2)
- een apart Plattelandsfonds voor een beperkte groep van gemeenten (20 à 30) die geconfronteerd
worden met extreme nadelen (zeer grote open ruimte; zeer laag fiscaal draagvlak; geen economische
groeipool; zeer veel landbouwwegen; zeer veel onderhoud voor landschappelijke infrastructuur; …).
c) Differentiatie in de sectorale regelgeving m.b.t. opgelegde administratieve of organisationele
verplichtingen
Eerste stap is de selectie van een aantal sectorale regelgevingen die vervolgens gescreend worden op
het vlak van administratieve lasten voor de dunbevolkte plattelandsgemeenten, en de mogelijkheden tot
differentiatie tussen gemeenten. Bij wijze van voorbeeld: de planverplichtingen om zich te kunnen
inschrijven in beleid ‘betaalbaar wonen’ i.k.v. vernieuwing decreet R.O., of de opgelegde
organisatiestructuren binnen het Gemeentedecreet, enz.
d) Bestuurskrachtmonitor
Ontwikkelen van een ‘Bestuurskrachtmeting’ waarbij de methode van visitatie wordt toegepast: collega’s
van andere gemeenten (aangevuld met enkele deskundigen) maken een visitatierapport op basis van
een vooraf opgestelde criterialijst en vooral op basis van gesprekken met het gemeentebestuur en lokale
actoren zelf (zelfanalyse!).
Vier rollen van de gemeenten worden bekeken:
a) De gemeente als bestuur van de lokale gemeenschap
Hierbij gaat het om aandachtspunten als betrokkenheid en participatie van burgers bij het
bestuur, de relatie burger en bestuur en de transparantie van bestuur.
b) De gemeente als publieke dienstverlener
De meting richt zich hier op kwetsbaarheid en strategisch vermogen van de organisatie en op
professionaliteit en samenspel van bestuur, politiek en apparaat. Ook de mate van
klantgerichtheid komt hierbij aan bod.
c) De gemeente als onderdeel van het bestuurlijk bestel
Hier wordt het karakter van de intergemeentelijke samenwerking in kaart gebracht, de positie
ten opzichte andere bestuurslagen en de externe oriëntatie.
d) De gemeente als organisatorische eenheid
Hierbij wordt gelet op vernieuwingsgezindheid, op de gemeente als werkgever en op de
financiële positie.
Dit alles onder het motto “Het is goed als een gemeente haar sterke en zwakke punten kent” en op basis
hiervan zelf verbetertrajecten opzet.
e) Ondersteuning van het VVSG-Steunpunt Landelijke Gemeenten
De plattelandsgemeenten vragen dat de Vlaamse overheid het VVSG-Steunpunt Landelijke Gemeenten
ondersteunt (zoals dat ook gebeurt voor het Kenniscentrum Steden).
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 69/88
13.2 Stedenbeleid (zie de uitgebreidere tekst in bijlage 2)
Vlaanderen heeft altijd geworsteld met zijn steden, de algemene Vlaamse cultuur was tot voor kort
weinig stedelijk. Het laatste decennium was een kentering merkbaar en is het beeld minstens ambigu
geworden. Vlaanderen heeft pril en aarzelend een stedenbeleid ontworpen. De huidige en vorige
regering hebben de rol en de problemen van de steden (h)erkend en daar ook beleid aan gekoppeld.
Het gevaar vandaag is dat de aandacht verslapt, dat de illusie veld wint dat men nu stilaan voldoende
gedaan heeft en nieuwe beleidsaccenten kan leggen, de aandacht kan verleggen. Niets is minder waar.
Buitenlandse voorbeelden leren ons dat alleen een lang volgehouden aandacht tot structurele
verankering leidt. Zover zijn we vandaag in Vlaanderen niet.
Er is hard gewerkt de voorbije jaren door en in de steden én door de Vlaamse overheid voor steden, er is
veel geprobeerd, er is op een aantal terreinen winst geboekt. Maar dat proces heeft nieuwe
opportuniteiten, vragen, behoeften en knelpunten, ook de nood aan andere werkwijzen en
samenwerkingsvormen blootgelegd.
De VVSG vindt de versterking van het Vlaams Stedenbeleid belangrijk, dat mag blijken uit haar
medewerking bij de oprichting van het Kenniscentrum en haar nauwe samenwerking ermee.
Het Kenniscentrum Vlaamse Steden zal in samenspraak met de centrumsteden een specifiek
memorandum ‘steden’ opstellen. In dat memorandum worden de verwachtingen die vandaag leven in de
centrumsteden en suggesties aan de volgende Vlaamse regering opgelijst. De VVSG ondersteunt dat
memorandum en neemt dit als bijlage op in haar algemeen memorandum.
14. Onderwijs (memorandum van OVSG)17
14.1 De gemeente als inrichter van onderwijs
Twee op drie gemeentebesturen in Vlaanderen zijn inrichter van onderwijs. Zij nemen dagelijks de
verantwoordelijkheid op om een kwaliteitsvol onderwijsaanbod uit te bouwen in het basisonderwijs,
secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs, volwassenenonderwijs en/of centra voor
leerlingenbegeleiding.
Democratisch schoolbestuur dicht bij de inwoners
De kracht van het stedelijk en gemeentelijk onderwijs bestaat erin dat het aangestuurd wordt door een
democratisch verkozen schoolbestuur. De gemeenteraad en het college van burgemeester en
schepenen zijn eindverantwoordelijk voor de inhoud en de kwaliteit van het onderwijs. De gemeente zet
ook eigen middelen in, bv. voor de infrastructuur. Het schoolbestuur moet om de zes jaar verantwoording
afleggen aan de burgers. Dat onderscheidt het gemeentelijk onderwijs van alle andere
onderwijsverstrekkers. Voor de burgers van de gemeente is het schoolbestuur herkenbaar en
aanspreekbaar. De gemeente voert op haar beurt een participatief en geïntegreerd beleid voor de
burgers. Wonen, onderwijs en samenleven zijn hierin onlosmakelijk verbonden. Vanuit het onderwijs kan
de gemeente een beleid voeren voor alle kinderen, jongeren en volwassenen op haar grondgebied.
OVSG, de gemeente maakt school
Sinds 1990 hebben de schoolbesturen/inrichtende machten van het stedelijk en gemeentelijk onderwijs
zich verenigd in OVSG, het Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse
Gemeenschap. Als zusterorganisatie van de VVSG verdedigt OVSG de belangen van het gemeentelijk
onderwijs. OVSG biedt een uitgebreide waaier aan juridische en pedagogische dienstverlening aan om
de steden en gemeenten te ondersteunen bij het organiseren van democratisch, kwaliteitsvol en
zorgzaam onderwijs met respect voor diversiteit. Samen met de VVSG komt OVSG op voor een sterk
gemeentelijk onderwijsbeleid.
Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap vzw, Ravensteingalereij 3
bus 7, 1000 Brussel
17
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 70/88
14.2 Kerntakendebat en subsidiariteit
Subsidiariteit betekent dat bevoegdheden worden toegewezen aan het beleidsniveau dat hiervoor het
meest geschikt is. Net als de VVSG zijn wij ervan overtuigd dat veel overheidstaken efficiënter kunnen
worden uitgeoefend op het gemeentelijke niveau. Wij onderschrijven de oproep van de VVSG over de
noodzaak aan een ‘interne staatshervorming’ in Vlaanderen. Voor wat het onderwijs betreft, verwijzen we
graag naar de Scandinavische landen; daar ligt de verantwoordelijkheid voor het organiseren van
openbaar onderwijs in grote mate bij de steden en gemeenten.
Het kerntakendebat18 bracht de discussie op gang over welk niveau de aangewezen inrichter is van het
officieel basisonderwijs. Men kwam tot de afspraak dat de gemeente hiervoor het meest geschikt is:
“Openbaar onderwijs met een open karakter (=open voor alle leerlingen, ongeacht de ideologische,
filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders) is noodzakelijk. Rekening houdend met de
leefwereld en de geringe mobiliteit van kinderen tot 12 jaar is de gemeente het aangewezen
organisatieniveau voor openbaar basisonderwijs met open karakter en het gemeentebestuur de
aangewezen inrichter. De gemeente is het best geplaatst om voor kinderen tot twaalf jaar buurtgebonden
openbaar onderwijs aan te bieden.”
Ook voor het deeltijds kunstonderwijs (DKO) wensen steden en gemeenten deze discussie aan te
gaan. Welke overheid is het meest geschikt om deeltijds kunstonderwijs te organiseren? Gezien onze
grote historische verantwoordelijkheid hierin en de kracht van het aanbod dat steden en gemeenten
hebben uitgebouwd, is dat voor ons zonder twijfel de gemeente. Het deeltijds kunstonderwijs moet een
uitsluitend gemeentelijke opdracht worden. De gemeente organiseert zelf DKO of gaat een
intergemeentelijke samenwerking aan. De academies werken nauw samen met de basisscholen zodat
een synergie tussen beide onderwijsvormen ontstaat. Het DKO vormt overigens een ideale hefboom om
in de gemeente een breed beleid van cultuureducatie voor alle bewoners te voeren.
In het buitengewoon en secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs en in de centra voor
leerlingenbegeleiding in haar regio, moet de gemeente een complementaire en meesturende rol
kunnen spelen. De gemeente neemt deze verantwoordelijkheid op in een netwerk van andere diensten
en sectoren die instaan voor regionale sociaal-economische ontwikkeling en welzijnszorg. Waar dat
nodig is, richt ze deze onderwijsvormen in.
14.3 Autonomie en vrijheid van pedagogisch project
De gemeente bepaalt zelf het pedagogisch of artistiek project dat de basis vormt voor de werking van
haar scholen, centra en academies. Ze kan ervoor opteren dat de scholen werken volgens een bepaald
profiel, en dat in overeenstemming met de vragen of de noden van de bewoners (bv. een
sportbasisschool, een muzische basisschool, een methodeschool …). Autonomie betekent dat de school
zich lokaal kan profileren en ontwikkelen binnen de krijtlijnen van centrale financierings- en
erkenningsregels. Autonomie betekent ook dat de gemeente als werkgever een efficiënt
personeelsbeleid kan voeren in het gemeentelijk onderwijs.
Op dit moment ervaren de gemeenten dat de autonomie van het schoolbestuur steeds meer wordt
beknot door de Vlaamse overheid doordat die in haar regelgeving alle details oplegt. De Vlaamse
decreten zijn strak en breedvoerig en ze worden vergezeld van enorm gedetailleerde
uitvoeringsbesluiten. Wij pleiten dan ook voor een Vlaamse regelgeving die kaders aanreikt, maar die de
gemeente de vrijheid laat om zelf haar onderwijs vorm te geven op maat van de lokale situatie.
18
www.binnenland.vlaanderen.be/kerntakendebat/onderwijs.pdf
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 71/88
Bijlage 1
PLATTELANDSGEMEENTEN VRAGEN MEER
AANDACHT VAN NIEUWE VLAAMSE REGERING
De VVSG vraagt in zijn memorandum dat de nieuwe Vlaamse overheid meer oog heeft voor een
gedifferentieerd beleid voor de lokale besturen. De vereniging vraagt dat Vlaanderen fors investeert in de
plattelandsgemeenten.
Vlaanderen moet de bestuurskracht van de lokale besturen in kaart brengen. Ook het stimuleren en
vergemakkelijken van de samenwerking tussen naburige gemeenten is een belangrijke opdracht voor
Vlaanderen. De VVSG pleit eveneens voor een screening van de sectorale regelgeving op het vlak van
administratieve lasten voor de dunbevolkte plattelandsgemeenten en voor de mogelijkheid tot
differentiatie tussen gemeenten.
Tot slot: de VVSG vraagt de Vlaamse overheid om de mechanismen van de gemeentelijke financiering
te herzien, zodanig dat landelijke gemeenten meer worden aangemoedigd en financieel worden
gestimuleerd om de open ruimte goed te onderhouden, wat ook het behoud ervan ten goede komt.
De Vlaamse overheid moet een veel meer gedifferentieerd beleid op het vlak van binnenlandse
aangelegenheden voeren.
De verscheidenheid tussen de gemeenten onderling is zeer groot:
- twee (relatief) grotere steden
- elf centrumsteden
- tientallen gemeenten in de rand van de steden
- een veertigtal kleinstedelijke gebieden (op provinciaal niveau)
- tientallen gemeenten in het echte buitengebied (echte plattelandsgemeenten).
Een gedifferentieerd Vlaams beleid betekent niet alleen dat er een stedenbeleid moet gevoerd worden,
maar even intensief aandacht moet gaan naar de plattelandsgemeenten in het buitengebied.
De voorbije vijf jaar werden aarzelende stappen gezet inzake een specifiek beleid naar
plattelandsgemeenten: een specifieke beleidscel bij de Vlaamse Landmaatschappij (VLM), het
Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO), inzet van beperkte middelen voor Europese
plattelandsontwikkeling (PDPO), …
De VVSG meent dat, als de Vlaamse regering het plattelandsbeleid en de rol van de gemeenten echt
ernstig neemt, op de eerste plaats de bestuurskracht van de plattelandsgemeenten zelf moet
versterkt worden. De VVSG heeft daar de afgelopen jaren al te schoorvoetende aanzetten toe gezien,
zonder veel doorslaggevende initiatieven.
Vele buitengebiedgemeenten worden gekenmerkt door een relatief lage bevolkingsdichtheid, gekoppeld
aan centraal opgelegde beperkingen qua grotere bedrijfsactiviteiten (Ruimtelijk Structuurplan
Vlaanderen, b.v. niet-economisch knooppunt) of uitbreiding inwoners (beperking wooncontingenten). Dit
leidt tot een lagere belastbare basis en de onmogelijkheid om die belastbare basis te laten toenemen.
Tegelijk zijn die gemeenten vaak gekenmerkt door een grote aanwezigheid aan landbouwwegen (die
door steeds zwaardere landbouwmachines worden stukgereden) en een hoge vraag naar recreatieve
infrastructuur (b.v. wandel- en fietswegen, fietsknooppunten). Een knelpunt op dit vlak zijn ook de
landelijke en trage wegen die onvoldoende kunnen worden onderhouden ondanks de wettelijk
vastgelegde beheersbevoegdheid van de gemeente die de wegbeheerder is van deze
wegeninfrastructuur. Landschapsonderhoud als beleidskeuze komt vaak in de verdrukking, zowel op het
vlak van het uitvoeren van de werken als het aantrekken van voldoende deskundig personeel.
Gemeenten uit het buitengebied geven vaak aan dat zij de landschappelijke onderhoudswerken
budgettair en/of organisatorisch niet aankunnen.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 72/88
Reeds meerdere malen werd de jongste jaren gewezen op de bijkomende taken en opdrachten die
lokale besturen te verteren krijgen. De planlast maar ook het steeds stijgend aantal regels vervat in
wetten, decreten en besluiten valt nog moeilijk te volgen. De plattelandsgemeenten beschikken over een
minder uitgebreide bestaffing. Voor hen hebben deze overdreven planningsverplichtingen vaak een nog
grotere impact.
Een typisch voorbeeld is de invoering van het Gemeentedecreet. Op zich omvat het decreet een aantal
goede maatregelen maar een aantal onderdelen zoals de beleidsinstrumenten zijn niet op maat gemaakt
van kleinere besturen. Het invoeren van een internecontrolesysteem of een gedetailleerd strategisch
meerjarenplan (dat trouwens vooralsnog niet in de plaats van de vele sectorale plannen kwam, maar
erbovenop) is niet steeds een garantie dat de papierberg ook omgezet wordt in daden. Een formeel
managementteam is in de kleinste besturen vaak gewoon overbodig of moeilijk kwalitatief hoogstaand te
organiseren.
De subsidies voor milieu, sport, cultuur,… hangen niet samen met de grootte van het bestuur maar met
het opmaken van plannen en met het in dienst nemen van gespecialiseerde personeelsleden zoals
sportfunctionarissen en duurzaamheidsambtenaren. Voor kleine besturen is dit niet steeds een voordeel.
Versterken van de bestuurskracht van plattelandsgemeenten
De VVSG vraagt in zijn memorandum dat Vlaanderen, naast een stedenbeleid, evenzeer fors investeert
in de versterking van de bestuurskracht van de gemeenten in het buitengebied.
1. Bestuurskracht meten en eruit leren
De bestuurskracht van een gemeente is het vermogen om effectieve antwoorden te geven op concrete
vragen en problemen. Dit vermogen is afhankelijk van
1) omgevingsfactoren zoals de bevolking en de grootte van het grondgebied
2) financiële mogelijkheden en beperkingen
3) personeel
4) de organisatie en bedrijfscultuur binnen de gemeenten
5) de communicatie binnen de gemeente.
Een aantal van deze factoren speelt duidelijk in het nadeel van kleine plattelandsgemeenten, die
daardoor ook lager scoren qua bestuurskracht. Op deze factoren ingrijpen is een verantwoordelijkheid
van de gemeente zelf, maar ook van de Vlaamse overheid.
We stellen voor om een ‘Bestuurskrachtmeting’ te ontwikkelen waarbij de methode van visitatie wordt
toegepast: collega’s van andere gemeenten (aangevuld met enkele deskundigen) maken een
visitatierapport op basis van een vooraf opgestelde criterialijst en vooral op basis van gesprekken met
het gemeentebestuur en lokale actoren zelf (zelfanalyse!).
2. Meer samenwerking stimuleren
Samenwerking tussen naburige besturen is een belangrijke optie. Hierbij wordt het best uitgegaan van
een beheersbaar aantal besturen van 5 à 10 binnen een gemeenschappelijk kader. Hierdoor kan men
zowel de nodige schaalvoordelen behalen als een efficiëntieverhoging.
Om efficiëntieverhoging te bereiken, moet de samenwerking zich richten op taken en opdrachten die
voornamelijk servicegericht (zoals ICT beleid, kwaliteitsbeleid of personeelsbeleid) of
beleidsondersteunend (zoals ruimtelijke planning, mobiliteitsplanning of andere domeinen) zijn.
Ook voor aspecten zoals het afleveren van milieuvergunningen, stedenbouwkundige vergunningen, e.a.
kan een verregaande samenwerking uitgebouwd worden. Dit zijn dossiers die steeds hoger
gekwalificeerde personeelsleden vergen. Samenwerking betekent hier efficiëntieverhoging en betere
dienstverlening voor de burger, zonder dat de beslissingsbevoegdheid wordt weggenomen bij het
gemeentebestuur.
We moeten er wel rekening mee houden dat deze samenwerking slechts een deel van de problemen
verhelpt: de te kleine schaal om zelf voldoende kwaliteit in huis te halen. Aan de ontvangstenzijde
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 73/88
verandert de samenwerking niet noodzakelijk iets: twee gemeenten met een lage fiscale draagkracht
hebben ook als ze samenwerken te weinig inkomsten, tenzij er eerder aansluiting wordt gezocht met
‘rijkere’ gemeenten.
Vlaanderen moet diverse maatregelen nemen:
- samenwerking tussen besturen stimuleren en vergemakkelijken (b.v. gezamenlijk met enkele besturen
een personeelslid rekruteren, botst op de rigide regels en toezicht van de Vlaamse overheid);
- Vlaamse kaders en stimulansen voor intergemeentelijk samenwerken moeten onderling afgestemd zijn,
zodat integraal samenwerken wordt mogelijk gemaakt (in plaats van bemoeilijken of tegenwerken door
aparte, uiteenlopende sectorale procedures, e.d.);
- investeren in de kleine regionale steden in de plattelandsstreken zodat deze de samenwerking met de
buurgemeenten kunnen versterken;
- meer mogelijkheden (financieel, bevoegdheden, …) voor kleinschalige streekverbanden van een tiental
gemeenten (meer transparantie door de vele sectorale bestuursvormen samen te voegen);
- op basis van het Gemeentedecreet kunnen gemeenten ook beslissen tot een vrijwillige samenvoeging.
In sommige gevallen kan dit de bestuurskracht versterken. Die gemeenten moeten dan tijdelijk een extra
bonus krijgen uit het Gemeentefonds om de samenvoegingskosten te financieren.
3. Differentiatie in de (sectorale) regelgeving
De vraag rijst of alle gemeenten voor alle beleidssectoren wel hetzelfde takenpakket moeten realiseren.
We pleiten voor een screening van een aantal sectorale regelgevingen op het vlak van administratieve
lasten voor de plattelandsgemeenten en de mogelijkheden tot differentiatie tussen gemeenten. Bij wijze
van voorbeeld: de planverplichtingen om zich te kunnen inschrijven in het beleid ‘betaalbaar wonen’
(vernieuwing decreet ruimtelijke ordening), of de opgelegde administratieve en financiële aanpassingen
binnen het Gemeentedecreet, enz. Waarom niet denken voor kleinere gemeenten aan een basisdotatie
indien een gemeente een vrijetijdsbeleid voert i.p.v. een sport-, jeugd-, een senioren- en een
cultuurbeleidsplan?
4. Financiering
De huidige financiering van de gemeenten werkt onvoldoende corrigerend voor gemeenten die
beschikken over veel open ruimte die niets of nauwelijks opbrengt voor de gemeentekas. De structuur
van de huidige financiering van de gemeenten betekent integendeel eerder een stimulans om de open
ruimte niet te vrijwaren. Onder meer het inwonersaantal bepaalt vooral de financiële draagkracht van een
gemeente, terwijl haar open-ruimte-kwaliteiten daarin niet of nauwelijks meespelen. Zelfs integendeel
eerder kostencreërend werkt (onderhoud trage wegen, …).
Een voorbeeld vinden we bij de inkomsten die gemeenten realiseren bij het ontwikkelen van bijkomende
bedrijventerreinen. Een ander voorbeeld is de druk tot het aansnijden van woonuitbreidingsgebieden,
gevoed door het streven naar meer inwoners waardoor vervolgens de gemeente meer belastingen int
(personenbelasting en onroerende voorheffing).
Deze voorbeelden illustreren hoe de huidige financieringsmechanismen de verdere aantasting en
versnippering van de open ruimte in de hand werken. Daartegenover staan onvoldoende
financieringsinstrumenten die gemeentebesturen stimuleren en belonen voor het behoud en het
dagelijkse onderhoud van de open ruimten en de landschappelijke infrastructuren die daar deel van uit
maken. De hervorming van het Gemeentefonds van 2002 was een goede aanzet om het anders te doen,
maar de bijkomende middelen die op basis van deze criteria richting plattelandsgemeenten vloeiden,
blijken manifest ontoereikend om er bestuurskrachtige besturen van te maken.
De VVSG vraagt aan de Vlaamse overheid om de mechanismen van de gemeentelijke financiering te
herzien, zodanig dat landelijke gemeenten meer worden aangemoedigd en financieel worden
gestimuleerd om de open ruimte goed te onderhouden, wat ook het behoud ervan ten goede komt.
Gemeenten met veel buitengebiedkwaliteiten (oppervlakte aan ankerplaatsen, bossen, natuurgebieden,
enz.) moeten voor het behoeden van deze open ruimte en voor het onderhoud ervan, beloond worden,
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 74/88
onder meer door een financieel mechanisme dat wordt gekoppeld aan de structurele gemeentelijke
financiering.
Hiervoor moeten twee mechanismen zorgen:
- de parameters (fiscale draagkracht, lage bevolkingsdichtheid, open ruimte, geen economische
groeipool) in het Gemeentefonds moeten hier veel meer rekening mee houden
- een apart Plattelandsfonds voor een beperkte groep van gemeenten (een veertigtal) die geconfronteerd
worden met extreme nadelen (zeer grote open ruimte; lage bevolkingsdichtheid; zeer laag fiscaal
draagvlak; zeer veel landbouwwegen; zeer veel onderhoud voor landschappelijke infrastructuur; …).
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 75/88
Bijlage 2
Memorandum van de Vlaamse centrumsteden aan
de Vlaamse politieke partijen voor de verkiezingen
van 7 juni 2009
Innovatieve en aantrekkelijk steden
motor van Vlaamse welvaart
De steden zijn zeker niet langer plekken vol kommer en kwel, zoals ze in het verleden wel eens werden
afgeschilderd. De steden zijn voor Vlaanderen een wissel op de toekomst.
Eén op vier Vlamingen woont in één van de dertien centrumsteden. Een kwart van de nieuw opgerichte
ondernemingen is er gevestigd. Liefst de helft van alle jobs in de kennisintensieve en creatieve sector
bevindt zich in de centrumsteden.
Vlaanderen wil tegen 2020 aansluiten bij de topregio's van Europa, die ambitie staat geformuleerd in
‘Vlaanderen in actie’. Delors zei al: ‘Als de steden falen, faalt Europa’. We kunnen dat zonder meer
toepassen op Vlaanderen ‘Als de steden falen, faalt Vlaanderen’.
Daarom is het voor de Vlaamse overheid essentieel om te investeren in haar steden en ze tegemoet te
treden als partners en medestanders. Dat resulteert in een win-win-situatie voor beide partijen. Als de
steden er in slagen met meer slagkracht de maatschappelijke uitdagingen aan te pakken, kan
Vlaanderen in één beweging ook haar ambitie waarmaken om aansluiting te vinden bij de topregio’s.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 76/88
Voor de ontwikkeling van een volwaardig Vlaams stedenbeleid vragen de centrumsteden
de nieuwe Vlaamse Regering en het nieuwe Vlaamse Parlement:
1. Een resolute keuze van Vlaanderen voor zijn steden door het voeren van een ‘Vlaams
Stedenbeleid’
 de verdere uitvoering van de stadscontracten 2007 – 2012 (addendum collectief
stadscontract en individuele stadscontracten)
 een volwaardig ‘stedenbeleid’ van de integrale nieuwe regering
 het stimuleren en financieel belonen van actieve samenwerking en interbestuurlijke
samenwerking in Brussel
2. Een interne Vlaamse staatshervorming
 de erkenning van de centrumsteden als autonome politieke besturen door overheveling
van Vlaamse bevoegdheidspakketten en de daarbij horende financiële middelen
 het opteren voor maatwerk en gedifferentieerd beleid
 het vatten van alle plan- en rapporteringsverplichtingen voor de steden in één
geïntegreerd kader en gereduceerd tot het beleids- en beheersrelevante minimum
zoals bepaald in het Gemeente- en OCMW-decreet (afschaffen van sectorale plannen)
 de éénmalige aanlevering van beleidsmatige en financiële verantwoordingsinformatie
aan de Vlaamse overheid
 betere samenwerking en afstemming met de centrumsteden: betere planning van
projecten, meer gestructureerde afspraken, gemengde projectteams, gezamenlijke
afspraken voor communicatie…
 de ontkokering van beleid, de bundeling van budgetten en echte administratieve
vereenvoudiging
 de ontwikkeling van structurele overlegplatformen rond prioritaire beleidsthema’s
 het respecteren van de uitkomst van lokale participatieve processen
 het stimuleren van stadsregionale samenwerking, het onderzoeken op welke
beleidsterreinen een geregionaliseerd beleidskader noodzakelijk is en dit te
bevorderen tot een regionale ‘kop’ op het stedenbeleid en een financiële bonus op
stadsregionaal beleid
3. Een grondige herfinanciering van de centrumsteden
 het bundelen van sectorale middelen in het Gemeentefonds of Stedenfonds waar het
lokale strategische meerjarenplan de basis wordt voor onderhandelingen met de
Vlaamse overheid
 initiatieven op het vlak van fiscaliteit als beleidsinstrument voor versterking van de
steden
 een stijging van het Gemeentefonds met ten minste 10 % bovenop de normale
jaarlijkse groei
 het omvormen van het Stadsvernieuwingsfonds van een ad hoc fonds naar een
recurrent fonds waarbij de hoge investeringsinspanningen van steden gekoppeld
worden aan een inzet op economische relance
4. Het versterken van de regiefunctie van de steden op vlak van wonen en werken
 kindvriendelijkheid verhogen wordt een grote uitdaging voor een derde legislatuur
Stedenbeleid
 een positieve benadering en aanpak van de private huurmarkt
 versterken van de regierol van steden in het woonbeleid conform de Wooncode
 aandacht schenken aan instrumenten die de steden toelaten om een sterk
pandenbeleid te voeren
 een integrale aanpak voor welzijnsgroepen in het woonbeleid waarbij de
problematische relatie tussen de beleidsdomeinen wonen en welzijn opgelost wordt
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 77/88
 een versterking van een eigenstandig arbeidsmarktbeleid in de steden waarbij
Vlaanderen tegelijkertijd haar investeringen in opleiding voor de beroepsbevolking in
en rond de steden opvoert
5. Maatregelen voor een sterkere positionering van de centrumsteden in Europa.
 het opzetten van een kenniscentrum voor Europese wetgeving (Cf Europa decentraal
in Nederland),
 het installeren van één Vlaams aanspreekpunt voor Europese materies
 het creëren van een fonds voor voorbereidende kosten verbonden aan deelname van
steden als (lead-)partners in Europese projecten
 middelen vrijmaken voor het ontwikkelen van de specifieke deskundigheid om
Europese projecten uit te werken, uit te voeren en op te volgen
 actieve ondersteuning van de steden bij het participeren in Europese netwerken, het
zoeken van interessante benchmarks en het uitbouwen van duurzame
samenwerkingsverbanden met Europese topsteden.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 78/88
De centrumsteden vragen een ‘Vlaams stedenbeleid’
1. De verdere uitvoering van de stadscontracten 2007 – 2012
De centrumsteden vragen van de nieuwe regering een uitdrukkelijk engagement om de afspraken in de
stadscontracten 2007 – 2012 (addendum collectief stadscontract en individuele stadscontracten)
verder uit te voeren
2. De centrumsteden vragen een ‘stedenbeleid’ van de integrale nieuwe regering .
De voorbije jaren is door de achtereenvolgende bevoegde ministers gestaag aan een stedenbeleid
getimmerd. Maar er is geen sprake van een regeringsbreed Vlaams stedenbeleid. De verschillende
ministers handelen wat de steden betreft ad hoc en gebaseerd op goodwill. In nieuwe regelgeving,
initiatieven, procedures wordt geen echte keuze voor een stedelijk Vlaanderen gemaakt (bv. het decreet
Grond- en Pandenbeleid).
3. Stimuleer interbestuurlijke samenwerking in Brussel
In het rijtje van de Vlaamse steden neemt Brussel een aparte positie in. Vlaanderen is bevoegd ‘voor’ en
‘in’ Brussel voor gemeenschapsaangelegenheden maar heeft, inzake stedelijke ontwikkelingen, geen
greep op de harde sectoren en op de gewestelijke en gemeentelijke instrumenten. De Vlaamse overheid
beschouwt de Vlaamse Gemeenschapscommissie als een partner voor het realiseren van haar
doelstellingen in Brussel (o.a. via Stedenfonds). Het ontwikkelen van een Vlaams stedenbeleid moet ook
in Brussel een implementatie krijgen waarbij de Vlaamse Gemeenschapscommissie het aanspreekpunt
blijft. In termen van effectiviteit en efficiëntie is het echter aangewezen met andere relevante partners en
actoren in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de respectievelijke gemeenten en OCMW’s actief
benaderd worden voor het diagnosticeren van ontwikkelingen en het uittekenen van toekomstig beleid.
Voor het realiseren van beleidsopties is het aangewezen pistes tot actieve samenwerking te stimuleren
en interbestuurlijke samenwerking financieel te belonen.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 79/88
De centrumsteden vragen dat de Vlaamse overheid dringend werk maakt van een intern
Vlaamse staatshervorming
In het kader van de federalisering van de Belgische staat heeft de Vlaamse overheid, op basis van het
subsidiariteitsbeginsel, steeds voor meer eigen bevoegdheden geijverd. De centrumsteden stellen vast
dat diezelfde Vlaamse overheid het subsidiariteitsbeginsel echter niet consequent toepast in haar eigen
binnenlandse organisatie.
1.
Erken de centrumsteden als autonome politieke besturen door overheveling van
Vlaamse bevoegdheidspakketten en de daarbij horende financiële middelen
De centrumsteden worden op dit ogenblik niet behandeld als autonome politieke besturen, maar als
uitvoeringsinstanties van de Vlaamse overheid. De voorbije vijftien jaar heeft de Vlaamse overheid haar
bevoegdheden omgezet in tientallen decreten, uitvoeringsbesluiten en richtlijnen waardoor de
handelingsvrijheid van de lokale besturen ten gronde werd beperkt. Dit belemmert de oplossing van
complexe maatschappelijke vraagstukken die een geïntegreerde, sectoroverschrijdende regie vragen
van het lokale niveau.
De centrumsteden vragen de overheveling van Vlaamse bevoegdheidspakketten en de daarbijhorende
financiële middelen naar de steden (bv. kinderopvang, sociale economie, huisvestingsbeleid,
mobiliteitsbeleid en flankerend onderwijsbeleid) zodat een echt stedelijke en stadsregionale aanpak
mogelijk wordt. De centrumsteden willen na het aantreden van de regering in een overhedenoverleg het
gesprek openen over welke bevoegdheidspakketten prioritair aan de orde zijn voor een overheveling
naar het lokale niveau. Dit overhedenoverleg dient zich ook uit te spreken over de wijze waarop taken en
bevoegdheden optimaal tussen verschillende niveaus kunnen worden verdeeld.
2.
Opteer voor maatwerk en gedifferentieerd beleid
Lokale besturen kennen vele schalen en profielen.
Plattelandsgemeenten, regionale stadjes, de centrumsteden, grootsteden, de residentiële gemeenten in
de stadsrand kennen elk hun specifieke opgaven, opportuniteiten en problemen.
Het is ondenkbaar dat Vlaamse blauwdrukken van een uniform beleid in zo een kader werken. De
Vlaamse overheid zou zich moeten beperken tot de hoofdlijnen, en moet ruimte laten aan de
centrumsteden (en andere lokale besturen) om maatwerk te realiseren op het lokale niveau dat
aangepast is aan hun specifieke omstandigheden en behoeften en met inspraak van burgers,
bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.Voldoende lokaal maatwerk is immers een kritische
succesfactor voor een effectief en efficiënt beleid.
3.
Verminder de sectorale plannings- en rapporteringverplichtingen
De Vlaamse regelgeving kenmerkt zich door een overdreven detailregelgeving op sectoraal niveau. Aan
de lokale besturen worden tientallen planningsverplichtingen opgelegd, telkens met eigen
rapporteringregels en specifieke sectorale toezichtregels. Hiermee legt de Vlaamse overheid de lokale
besturen een te grote verantwoordingsbureaucratie op.
De centrumsteden pleiten voor een radicale planlastenvermindering. Vlaanderen stapt beter af van de
grote hoeveelheid sectorale plannen. Alle plan- en rapporteringverplichtingen voor de centrumsteden zijn
te vatten in één geïntegreerd kader. Het algemeen zesjarig strategisch meerjarenplan en de externe
audit, zoals bepaald in het Gemeente- en OCMW-decreet volstaan hiervoor ruimschoots.
Het zogenaamde SISA-systeem (Single Information – Single Audit) vermindert aanzienlijk de
rapporteringslast- en controlelast van de steden aan de hogere overheid en lijkt een interessante
aanpak.
4.
Meer overleg en afstemming met de centrumsteden door opzetten van structurele
overlegplatformen
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 80/88
Een aantal dwingende beleidsvraagstukken vragen een interbestuurlijke en intersectorale aanpak. De
recente hervorming van de Vlaamse administratie heeft echter niet voor een ontkokering van het
Vlaamse beleid gezorgd. Daarom vragen de centrumsteden de installatie van structurele
overlegplatformen waarin de Vlaamse regering en de centrumsteden zich engageren om een
gemeenschappelijk beleid te voeren rond een aantal prioritaire thema’s. Deze overlegplatformen moeten
leiden tot het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie, maar ook tot een betere afstemming bij de
implementatie. De centrumsteden menen dat, onder meer, de volgende thema’s in aanmerking komen
voor een structureel overleg: de profilering van de steden in functie van de internationale profilering van
Vlaanderen, Europa (o.a. integratie van de burgers uit de recent toegetreden EU-landen), diversiteit,
toenemende armoede en dualisering.
Naast de thematische interbestuurlijke overlegplatformen beklemtonen de centrumsteden ook het belang
van een sterker overleg en afstemming bij het ontstaan van nieuwe regelgeving en de uitvoering van
Vlaamse projecten die een impact hebben op de centrumsteden. De Vlaamse overheid neemt nog al te
vaak initiatieven die het beleid van de centrumsteden doorkruisen, zonder de centrumsteden hierin te
kennen. Zowel de Vlaamse overheid als de centrumsteden hebben er alle belang bij om samen te
werken en hun werk op elkaar af te stemmen.
5.
Respecteer lokale participatieve processen
De centrumsteden zijn rijk aan allerhande bewonersinitiatieven en participatieve processen, zo leren we
uit de stadsmonitor 2008. Niet minder dan 60% van de inwoners van de centrumsteden brengen nu al
zelf problemen onder de aandacht of steken de handen uit de mouwen. Stedelingen zijn bijzonder
gevoelig voor de mogelijkheden van participatie en voor wat het bestuur effectief doet met hun vragen en
opmerkingen.
De centrumsteden willen dan ook het belang beklemtonen van goede afspraken tussen de Vlaamse
overheid en de centrumsteden over participatietrajecten in projecten. Het is belangrijk dat de Vlaamse
overheid zich aansluit bij lokale processen en de resultaten ook laat doorwerken in de eigen
beslissingen. De centrumsteden verwijzen naar het werk van de kerngroep Participatie, die het voorbije
jaar zocht naar participatiepraktijken die aansluiten bij veranderingen in de stedelijke samenleving. De
kerngroep formuleert onder meer beleidsaanbevelingen over de rol van de Vlaamse overheid in het
stedelijk participatiebeleid.19
6.
Stimuleer stadsregionale samenwerking
Stadsregionale samenwerking, tussen centrumsteden en de randgemeenten, windt steeds meer aan
belang, zo blijkt uit het discussieplatform Stadsregionale samenwerking dat het voorbije half jaar de
stadsregionale realiteit in kaart heeft gebracht.20 Heel wat problemen laten zich immers niet vatten
binnen de bestaande bestuursgrenzen (bv. mobiliteit, ruimtelijke ordening, huisvesting,…).
Waar de kenmerken van het beleidsterrein het vereisen, moet er een stadsregionaal beleidskader
kunnen komen. Centrumsteden en hun omliggende gemeenten kunnen hiervoor
samenwerkingsverbanden zoeken. De centrumsteden vragen de Vlaamse regering om vrijwillige
stadsregionale samenwerkingsverbanden te bevorderen door middel van een financiële bonus voor
stadsregionaal beleid.
Hoofdstuk 7 ‘De rol van de Vlaamse overheid in het stedelijk participatiebeleid’ in: De Rynck, F. &
Dezeure, K. (2009). Burgerparticipatie in Vlaamse steden. Brugge: Vanden Broele.
20
Cabus, P., e.a. (2009). Een sterke stad en een sterke stadsregio. Een verslag van stadsregionale
gesprekken.
19
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 81/88
Een grondige herfinanciering van de Vlaamse centrumsteden
1. Bundelen van middelen in Stedenfonds
De werkwijze en verworvenheden van het Stedenfonds moet de referentie worden voor de nieuwe
samenwerking en verhoudingen. We moeten doorgaan op de weg van de bestuurlijke vernieuwing die
het stedenbeleid heeft blootgelegd. Maar dat kan alleen als de Vlaamse overheid breekt met oude
gewoonten , vormen en gedachten.
1.1. Bundelen van sectorale middelen in Stedenfonds
In Nederland brengt de Commissie Brinkman 133 sectorale geldstromen terug tot vier 21
Onze Noorderburen gaven alvast het goede voorbeeld. In het rapport ‘Anders gestuurd, beter bestuurd’
adviseerde de Commissie Brinkman de Nederlandse Rijksoverheid het aantal specifieke geldstromen
naar decentrale overheden drastisch te verminderen22. Ze raadde het Nederlandse Kabinet aan om
specifieke subsidiestromen ofwel op te heffen omdat ze aan hun natuurlijke beleidseinde zijn gekomen,
ofwel over te hevelen naar algemene middelen om vrijere beleidskeuzen mogelijk te maken, ofwel af te
kopen omdat hun administratieve verwerking te veel energie kost, ofwel te laten bestaan omdat ze nog
zeer onderscheidende betekenis hebben.
Een deel van de subsidiestromen werden overgeheveld naar het Gemeentefonds, een deel van de
middelen wordt gebundeld in Brededoelstromen (stedenfondslike). Deze fondsen zijn een tussenvorm
tussen een specifieke sectorale geldstroom en het Gemeentefonds. Brededoelstromen hebben
betrekking op een meestal substantieel bedrag. Ze beslaan een complex (interdepartementaal)
beleidsterrein. Ze gaan zo verkokering binnen de rijksdienst tegen.
Verder werd de verantwoordingssystematiek vereenvoudigd. Er werd meer ruimte gecreëerd voor
maatwerk voor steden. Ministers en departementen werden gevraagd los te komen van het afzonderlijk
belang en meer te investeren in het geheel.
Een analoge oefening zou ook voor Vlaanderen een oplossing zijn. Subsidies zouden daarvoor
toegevoegd kunnen worden aan het Gemeentefonds of aan het Stedenfonds.
In het laatste geval worden de middelen op het huidige peil gehouden en aangevuld met sectorale
middelen. Ook de middelen van het federale grootstedenbeleid zouden kunnen toegevoegd worden aan
de trekkingsrechten van de betrokken steden in het Stedenfonds.
Sturingsprincipes daarbij zouden kunnen zijn:







integrale karakter van het gemeentelijk beleid
sturing op hoofdlijnen vanwege Vlaanderen
ontkokering van het beleid op Vlaams niveau
bundeling en ontschotting van geldstromen: verschuiving van specifieke, sectorgericht subsidies
en toelagen naar Stedenfonds of Gemeentefonds.
maatwerk
lokale regie door steden
legislatuurbreed
21
Gemeentefonds en 3 Brededoelenstromen (Economie – Fysiek en Sociale Integratie).
Het was zelfs wenselijk om het aantal subsidiestromen van 155 naar 22 terug te brengen, zo stelde de
Commissie Brinkman in haar rapport. Ondertussen werden al 133 sectorale geldstromen gebundeld in
het Gemeentefonds en de drie Brededoelstromen. Vandaag zijn 3 reductiegolven achter de rug en staat
de teller op nog 38 resterende subsidiestromen.
22
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 82/88


een onderhandelde overeenkomst met duidelijke, bindende resultaatafspraken en evaluatie. De
lokale overheden leggen verantwoording af over de gerealiseerde resultaten en zijn hierop
afrekenbaar
geïntegreerde programma’s en projecten
1.2. Lokale strategische meerjarenplan basis voor de afspraken
Basis voor de onderhandelingen zijn het legislatuurbreed lokaal strategisch meerjarenplan. De keuzes
die daarin gemaakt worden vormen de basis voor een overeenkomst tussen steden en de Vlaamse
overheid: waarvoor worden de beschikbare middelen ingezet en welke resultaten staan ertegenover.
2.
Fiscaliteit als beleidsinstrument voor versterking van de steden
De stadsvlucht heeft de stedelijke fiscaliteit in het verleden onder druk gezet. De Aanvullende
Personenbelasting (APB) en de opcentiemen op de onroerende voorheffing (OOV) vormen zowat 80%
van de fiscale inkomsten van de steden. De recente ommekeer in de stadsvlucht kan een oplossingen
bieden en het fiscale draagvlak van de steden helpen vergroten. Toch blijft vandaag het aandeel van de
hogere inkomenscategorieën in hun fiscale inkomsten structureel te laag.
Voor de centrumsteden is het van belang om iets te doen aan de scheefgetrokken verhouding tussen de
OV en de OOV, ten gevolge van het uitblijven van de perequatie van het KI. Deze scheeftrekking zet een
rem op de aankoop en renovatie van panden in de stedelijke centra. De steden dringen er bij de
Vlaamse overheid op aan om hiervoor een oplossing te zoeken. Er zijn verschillende alternatieven,
onder andere een nieuwe perequatie door de federale overheid, een nieuwe Vlaamse grondslag voor de
OV, de mogelijkheid tot binnengemeentelijke differentiatie of kortingen op de registratierechten.
3.
Stijging van het Gemeentefonds met ten minste 10% bovenop de normale jaarlijkse
groei
Structureel zijn de financiën van de meeste Vlaamse gemeenten niet in evenwicht. Diverse studies van
Dexia wezen al uit dat de uitgaven sneller stijgen dan de ontvangsten. Toch blijven de meeste besturen
voorlopig nog (net) uit de rode cijfers, vooral ten gevolge van een aantal (eenmalige) meevallers door de
gedeeltelijke verkoop van financiële activa (Dexia, Electrabel en Suez, Telenet, …), de herstructurering
van het Gemeentefonds vanaf 2003 en de schuldovernameoperatie a rato van 100 euro/inwoner in 2008.
Door een aantal nieuwe uitdagingen staan de lokale financiën er echter niet goed voor.
Aan uitgavenzijde:
 De substantiële stijging van de personeelskosten. Dat heeft te maken met:
 De verwachte sterke toename van de werkgeversbijdragen voor pensioenen voor de
statutairen van 20 tot 27% vandaag naar 50% en meer de komende jaren;
 De opbouw van een tweede pensioenpijler voor contractanten door een
werkgeversbijdrage van minimaal 2% vanaf 2010;
 Andere onderdelen van diverse sectorale akkoorden (volwaardig vakantiegeld, opstap
richting volledige eindejaarspremie, …);
 De niet-indexering van de gescopremies, waardoor de besturen zelf een steeds groter
deel moeten financieren.
 De enorme investeringen waar lokale besturen nog voor staan op diverse terreinen:
 Waterzuivering (Europese richtlijn oppervlaktewater)
 Infrastructuur voor ouderen
 De hogere kosten voor schuldfinanciering door de fors gestegen bancaire marges.
 De impact van de economische recessie op de mate waarin mensen een beroep doen op het
OCMW.
Aan ontvangstenzijde:
 De zware terugval van de dividenden:
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 83/88


 Een verlies van 350 miljoen aan energiedividenden door de liberalisering werd door
Vlaanderen slechts voor ca. 110 miljoen euro gecompenseerd
 Het verlies in 2009 en mogelijk ook in 2010 en later van de dividenden Gemeentelijke
Holding en Dexia (ruim 50 miljoen euro/jaar)
De blijvende vervennootschappelijking waardoor gemeentelijke belastingontvangsten
Verdwijnen
De impact van de economische recessie op de inkomsten uit de aanvullende personenbelasting
en de opcentiemen onroerende voorheffing
Een grondige herfinanciering van de lokale besturen door een stijging van het Gemeentefonds met ten
minste 10% bovenop de normale jaarlijkse groei is nodig om de steden noodzakelijke financiële
ademruimte te geven.
4. Relance
De lokale sector is in ons land goed voor ca. 50% van de overheidsinvesteringen. Met andere
woorden, maatregelen voor economische relance verlopen het best ook via de lokale sector. Maar
wanneer een gemeente of OCMW onvoldoende zekerheid heeft over haar toekomstige financiële
toestand, sneuvelen die investeringen ook het eerst (of worden ze uitgesteld). Ze spelen op zeker.
De Zweedse regering maakt bijvoorbeeld de komende drie jaar 17 miljard kronen (2,2 miljard euro)
vrij voor steun aan de lokale besturen, die net als in Vlaanderen een cruciale rol spelen in de
Zweedse economie.
Specifieke maatregelen met het oog op hogere investeringsinspanningen van lokale besturen (cf. de
nood aan economische relance op zeer korte termijn):
 Een tweede schuldovername
 specifiek voor de steden een recurrent stadsvernieuwingsfonds als rechtstreeks relanceinstrument. In de meeste Vlaamse steden lopen vandaag stadsprojecten. De Vlaamse
Regering had met drie (ad hoc) projectoproepen voor stadsprojecten in de voorbije 10 jaar een
dubbelslag voor ogen: enerzijds stadskankers aanpakken en projecten opwaarderen tot heuse
stadsvernieuwingsprojecten, anderzijds de privésector aanzetten tot meer investeringen in de
stad. Omdat het onzeker bleef of de Vlaamse overheid een nieuwe oproep zou lanceren,
dienden de steden beperkte hetzij nog onrijpe projecten in ‘om de boot niet te missen’. Een
jaarlijks terugkerende mogelijkheid om projecten in te dienen, zou daaraan verhelpen. Het zou
meteen ook meer investeringen meebrengen, goed voor de economische relance
 Een verhoging van de middelen die Vlaanderen vandaag al uittrekt voor investeringen van
lokale besturen (rioleringen, scholenbouw, …), gekoppeld aan een snellere uitbetaling en een
vereenvoudiging van de procedures
 Een grondige sanering en integratie van de vele procedures (aanvragen, vergunningen,
overleg, beslissingen op andere niveaus, …) waardoor investeringen van lokale besturen vaak
op de lange baan geschoven worden. Alle overheden moeten mee streven naar snellere
procedures door vereenvoudiging.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 84/88
De stad als aangename woon- en werkomgeving
1.
Kindvriendelijkheid verhogen een grote uitdaging voor een derde legislatuur
stedenbeleid
Eerdere stadsmonitors wezen uit dat de stadsvlucht van de jaren 90 is gestopt. Het aantal inwoners
neemt toe, vooral dankzij een positief migratiesaldo en een geboorteoverschot. Jonge, vooral sociaaleconomisch sterkere gezinnen, trekken echter nog altijd uit de stad weg. De stadsmonitor geeft aan dat
er nog iets schort aan de kindvriendelijkheid van onze steden. Slechts de helft van de stadsbewoners is
tevreden over de voorzieningen voor kinderen en jongeren in de buurt. Ook de tevredenheid over
kinderopvang in de buurt scoort laag: slechts 1 op 2 inwoners vindt dat er voldoende is. (Wel zijn er grote
verschillen tussen de centrumsteden).
Het aansporen van jonge gezinnen om zich te vestigen in de stad of er te blijven wonen, moet een
stedelijke beleidsprioriteit blijven. Maart het volstaat niet om de woningen betaalbaarder te maken. Ook
de woonomgeving moet verbeterd worden, en daarbij de kind- en gezinsvriendelijkheid. Er moet in de
toekomst daarom ook fors geïnvesteerd worden in meer kinderopvang, betere verkeersveiligheid, meer
groen en een betere toegang tot sport- speel- en vrijetijdsactiviteiten (niet alleen kwantitatief, maar vooral
kwalitatief. Er bestaat immers een grote kloof tussen het objectief gemeten aanbod aan voorzieningen
voor kinderen en jongeren en de graad van tevredenheid erover).
2.
Een gediversifieerd en kwalitatief stedelijk woonaanbod
In hun inspanning om de stadsvlucht te keren, hebben de centrumsteden het woonbeleid hoog op
de beleidsagenda geplaatst. Een sterk woonbeleid is een cruciaal om een goede (socioeconomische) mix van inwoners te kunnen trekken. De centrumsteden hebben de afgelopen jaren
veel geïnvesteerd in hun woonbeleid, maar botsen nog op een aantal grenzen.
2.1. Een positieve benadering en aanpak van de private huurmarkt
Vlaanderen is vandaag terecht trots op zijn hoge percentage eigenaars, meer dan 75%. De steden
vertonen op dit vlak een atypisch beeld: in de grote steden Gent en Antwerpen huurt maar liefst 50% van
de inwoners. Ook in de andere centrumsteden ligt het aantal huurders boven het Vlaamse gemiddelde.
De private huurwoningen vormen in de centrumsteden maar liefst 31% van het woonaanbod.
Daarom pleiten de centrumsteden voor een positieve benadering en aanpak van de private huurmarkt.
De problemen op de huurmarkt zijn complex, zowel aan de aanbodzijde (ondermeer het relatief laag
rendement, de grote versnippering met veel (kleine) verhuurders, de afname van het aanbod) als aan de
vraagzijde (ondermeer de zwakkere sociaal-economische positie van huurders tegenover eigenaars). Dit
heeft op zijn beurt een weerslag op de kwaliteit van de huurwoningen. Daarom vragen de centrumsteden
van de Vlaamse overheid een gecombineerde aanpak, zowel aan de vraagzijde als aan de aanbodzijde.
Aan de vraagzijde pleiten de centrumsteden voor een hervorming van het bestaande systeem van
huursubsidies. Een huursubsidie heeft een groter potentieel dan de ‘verhuissubsidie’ van vandaag. Een
hervorming van het systeem kan ertoe kan bijdragen dat meer mensen een kwalitatief goede huurwoning
vinden.
Aan de aanbodzijde vragen de centrumsteden een mix van instrumenten, waaronder concreet een
schaalvergroting van de SVK’s, de uitbreiding van een aantal premies (bv. renovatiepremie) naar
verhuurders en nieuwe financieringsmechanismen die het aanbod kunnen vergroten.
Er zijn volgens de centrumsteden belangrijke randvoorwaarden: de opbouw van (beleids)informatie over
de private huurmarkt en bewaking van de kwaliteit van de huurwoningen.
2.2. Steden als regisseur van het woonbeleid
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 85/88
De lokale besturen worden in de Wooncode wel aangeduid als regisseur van het woonbeleid, maar in
praktijk hebben ze hier weinig instrumenten voor. Zeker op het vlak van sociale huisvesting is dat het
geval. De centrumsteden vragen duidelijke middelen en verantwoordelijkheden om daadwerkelijk te
kunnen optreden als regisseur van het (sociale) woonbeleid. Een interessante testcase zijn de
proefprojecten voor enveloppefinanciering uit het stadscontract. De centrumsteden vragen het
uitdrukkelijk engagement van de nieuwe Vlaamse regering om deze proefprojecten maximaal te
ondersteunen en uit te voeren.
2.3. Een stedelijk grond- en pandenbeleid
De centrumsteden kijken met gemengde gevoelens naar het decreet Grond- en Pandenbeleid. Enerzijds
biedt het decreet de mogelijkheid om in grote woonprojecten een voldoende aantal sociale en
bescheiden woningen te realiseren. De gemeenten uit het buitengebied moeten hun
verantwoordelijkheid opnemen inzake sociale woningbouw. Anderzijds stellen de centrumsteden vast dat
het decreet vooral een grondenbeleid betreft, een stimulans om de woonuitbreidingsgebieden in de
buitengebieden aan te snijden. Het bevat het gevaar dat de steden de doelgroep mislopen die net
interessant is om in de stad een gunstige sociale mix te creëren.
Daarom dringen de steden er op aan om in de nieuwe legislatuur voldoende aandacht te schenken aan
instrumenten die de steden toelaten om een sterk pandenbeleid te voeren.
2.4. Een integrale aanpak voor welzijnsdoelgroepen in het woonbeleid
De centrumsteden ervaren moeilijkheden bij de financiering van woongelegenheid voor
welzijnsdoelgroepen. De verkokering op het niveau van de Vlaamse overheid verhindert een integrale
aanpak op het lokale niveau. De centrumsteden vragen van de Vlaamse overheid om de problematische
relatie tussen de beleidsdomeinen wonen en welzijn effectief aan te pakken.
3.
Steden als duurzame, creatieve en ondernemende polen
Vlaanderen handhaaft zich op de ladder van Europese topregio 's, maar maakt niet echt vooruitgang, zo
blijkt uit de benchmark ‘Vlaanderen vergeleken 2008’ van de studiedienst van de Vlaamse regering.
Algemeen wordt aangenomen dat creativiteit, innovatie en ondernemerschap nog meer economisch
centraal moeten komen te staan. In de verdere evolutie naar een mondiale (policentrische)
netwerkeconomie die draait rond kennis, is voor de steden een belangrijke rol weggelegd. Als duurzame,
creatieve en ondernemende polen moeten zij de motor vormen van de Vlaamse welvaart.
1.1. Steden vormen een positief klimaat voor creatieve en kennisintensieve sectoren
Het aandeel werknemers en ondernemers in de kennisintensieve en creatieve sector is een belangrijke
graadmeter. Het weerspiegelt het innovatief vermogen van een economie, de mate waarin die nieuwe
producten en diensten creëert en investeert in zijn toekomstige groei. De laatste jaren groeiden de
kennisintensieve en creatieve sectoren reeds het sterkst, in het bijzonder in de steden. Ongeveer de helft
van de Vlaamse jobs in kennisintensieve en creatieve sectoren situeert zich in de dertien centrumsteden.
Steden vormen een gunstige omgeving waarin (jong) creatief talent gedijt en onderneemt. In de steden
kiemt en groeit de Vlaamse economie van de toekomst. Daarom is het van belang om te blijven
investeren in de steden als aantrekkingspolen voor de creatieve economie.
1.2. De steden bieden opportuniteiten voor duurzame ontwikkeling
De Vlaamse centrumsteden worden geconfronteerd met een aantal uitdagingen. Ondermeer vervuiling,
verkeerscongestie en schaarste aan ruimte zijn kenmerkend voor verstedelijkte gebieden. Toch bezitten
net de steden de komende jaren het grootste potentieel voor duurzame ontwikkeling. Denk hierbij aan
concepten als ‘smart cities’, waarbij het potentieel aan grote dakoppvervlakte bijvoorbeeld ten volle benut
wordt om zonenergie te creëren en‘energieonafhankelijke zones’ te worden. Ook op het vlak van
duurzame mobiliteit vormen de steden interessante proeftuinen. Om hun bereikbaarheid te verzekeren
zullen ze in de toekomst nog meer op multimodaal vervoer moeten inzetten (combinaties van openbaar
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 86/88
en privé-vervoer). Als Vlaanderen wil inzetten op duurzaamheid, zal het vooral moeten inzetten op de
steden.
1.3. De steden herbergen een groot aanbod aan arbeidsplaatsen, maar de allocatie is een
uitdaging
De centrumsteden bieden unieke kansen op het vlak van tewerkstelling. De banengroei overtreft in
zowat elke centrumstad ruimschoots de toename van het aantal werkende inwoners. De steden creëren
door hun centrumfunctie niet enkel werkgelegenheid voor de eigen bevolking, maar ook voor de
inwoners uit de omliggende gemeenten. Toch blijven ze kampen met een hoge werkloosheid. Het
probleem is niet het gebrek aan banen, maar de toeleiding van werknemers naar de gecreëerde banen
en het gebrek aan geschikte banen. In het bijzonder in de steden moet de integratie van kansengroepen
op de arbeidsmarkt aandacht krijgen. Laaggeschoolden en migranten zijn er namelijk sterker
vertegenwoordigd dan elders.
Een interessante mogelijkheid ligt in de verdere uitbouw van de zorgeconomie. Kansengroepen kunnen
zo immers beter geactiveerd worden. Bovendien kunnen de centrumsteden op die manier een
belangrijke rol spelen in de opvang van de vergrijzing die de komende jaren doorzet.
De initiatieven van de laatste jaren bleven vaak te projectmatig en geïsoleerd, ze raakten niet verankerd
in de globale beleidsdoelstellingen van de steden. We pleiten daarom voor de versterking van een
eigenstandig arbeidsmarktbeleid in de steden. Vlaanderen moet tegelijk haar investeringen opvoeren in
opleiding voor beroepsbevolking in en rond de steden.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 87/88
Samen met de centrumsteden sterker in Europa
Wil Vlaanderen samen met haar lokale besturen sterker staan in Europa, dan is er nood aan drastische
maatregelen om de Vlaamse centrumsteden sterker te positioneren in Europa De Vlaamse
centrumsteden fungeren hierbij als piloten voor álle Vlaamse steden en gemeenten.
1.
Verbeteren van afstemming stedelijk beleid - Vlaams beleid - Europees Beleid
Net als Vlaanderen worden de centrumsteden dagelijks geconfronteerd met de invloed van het Europese
beleid. Eerst en vooral beschikken de centrumsteden over onvoldoende capaciteit om maximaal te
anticiperen op de Europese regelgeving. Vlaanderen moet werk maken van een kenniscentrum voor
Europese wetgeving naar het model van het Nederlandse agentschap ‘Europa decentraal’ waar (alle)
lokale besturen terecht kunnen voor vragen over de impact van Europese regelgeving. Daarnaast vragen
de centrumsteden ook één Vlaams aanspreekpunt voor Europese materies, bvb. bij Europese projecten
en programma’s. Alle contactpunten voor Europese programma's zijn vandaag verspreid over de
Vlaamse ministeries. Dat maakt het voor de steden moeilijk om de juiste informatie en programma’s te
vinden. Daardoor gaan er opportuniteiten verloren.
2.
Ondersteunen van de centrumsteden om Europese opportuniteiten te benutten
Europa beklemtoont via haar projecten en programma’s het belang van lokale overheden, in het
bijzonder steden.
De Vlaamse steden daarentegen missen de capaciteit en de middelen om deze opportuniteiten optimaal
te benutten. In andere Europese landen (NL, UK) springen nationale en regionale overheden hun lokale
besturen bij. Ze zijn ervan overtuigd dat ze er zelf sterker van worden.
De Vlaamse overheid moet werk maken van een fonds om de voorbereidende kosten van deelname van
steden als (lead-)partners aan Europese projecten te helpen dekken. Daarnaast moet de Vlaamse
overheid middelen vrijmaken om de specifieke Europese deskundigheid op te bouwen, nodig om
Europese projecten uit te werken, uit te voeren en op te volgen (bvb. naar model van het ‘Service Bureau
Europa’ in Nederland).
3.
Versterken van kennisuitwisseling met andere Europese topsteden
Vlaanderen wil zich tegen 2020 opnieuw kunnen meten met de Europese topregio’s. Dit impliceert dat de
Vlaamse centrumsteden zich moeten kunnen meten met vergelijkbare Europese topsteden. Vlaanderen
heeft baat bij sterke steden die leren van Europese topsteden. De Vlaamse overheid heeft de voorbije
jaren voorzichtige eerste stappen gezet in het bevorderen van kennisuitwisseling tussen Europese
steden (via het European Urban Knowledge Network (EUKN)). Maar deze initiatieven bleven eerder
passief. De centrumsteden hebben nood aan actieve ondersteuning bij hun participatie aan Europese
netwerken, bij het zoeken naar interessante benchmarks, bij het uitbouwen van duurzame
samenwerkingsverbanden met Europese topsteden.
317498680 - LABP - 15 juli 2009 - 88/88
Download