“we schrappen NIETS!” (over het werken met Godfried Beumers als regisseur) Louise Broekhuysen Iets schrijven over hoe ik jouw werkwijze heb ervaren – minder eenvoudig dan je zou denken, een ordelijk verhaal wilde het niet worden dus daarom deze serie gedachtesprongen. De eerste tijd bij Echo; we kwamen er bijna op hetzelfde moment. Ik herinner me dat je een “rondje” maakte - iedere speler mocht zichzelf introduceren - en dat het voor mij heel eenvoudig was in een paar zinnen te vertellen over de drie rampzalige toneelschooljaren in Arnhem en de frustrerende tijd op de regieopleiding in Amsterdam. Je stelde enkele voorzichtige vragen, besteedde er niet meer tijd aan dan nodig was en ik zag je dit ergens “opslaan” om het als uitgangspunt te gebruiken om met me aan het werk te gaan. Waarbij het wonderlijke is: je hebt me nooit een opdracht gegeven of op een manier bekritiseerd die ik gevoelsmatig terugkoppelde naar die traumatische tijd. Integendeel; het was of ik door jouw aanpak teruggevoerd werd naar het punt van waaruit ik het vak ooit gekozen had: de wens om in een wereld te stappen waarbij alles wat je doet of zegt van het hoogste belang is – mezelf tot instrument maken om daaraan deel te kunnen nemen – om het vervolgens in een wisselwerking met de toeschouwers opnieuw te laten ontstaan. Het eerste deel van deze wens vond in jouw aanpak een bonte verscheidenheid aan raakvlakken en met grote omzichtigheid nodigde je me uit om steeds iets verder te gaan. Het tweede aspect: de voorstelling geven, de toeschouwers in de ogen kijken, was een grotere stap. Je hebt dit in die eerste maanden van secundair belang gelaten en het – met een kwinkslag, een grap, met lichte spot – gerespecteerd. Zonder te forceren heb je me tenslotte duidelijk kunnen maken dat theater niet mag blijven steken in de repetitieruimte en me er bijna onmerkbaar dus met zachte hand heen geleid. (Hoewel het vanaf het begin duidelijk was: ik zou er niet aan kunnen ontsnappen!) Het maakte dat ik de voorstellingen heb ervaren als kronen op het werk. Een salto in de ruimte met het rotsvaste vertrouwen dat je een vangnet gereed zou houden voor als ik naar beneden zou tuimelen – dus viel ik niet. Die “wereld waarin alles van het hoogste belang is” heb ik niet alleen ervaren bij Echo, maar evenzeer bij “Oidipus” en onlangs tijdens de Commedia dell’ Arte workshop, waar het werken met toneelmaskers centraal stond. Het bijzondere van de maskeravonden was het op verkenning gaan in een gebied waar jouw hartstocht ligt, terwijl met name bij Echo jij je – naar ik geloof – op jouw beurt weer liet inspireren door onze fascinatie voor taal. In “Zog” van Peer Wittenbols – een “taalstuk” bij uitstek dat jij voor ons had gevonden - vielen deze elementen samen. Maar niet voordat je mij – toen ik terugdeinsde voor de gruwelen - had laten weten: “we schrappen NIETS.” Je altijd weer terugkerende raad/opdracht te gebruiken wat er op DAT moment aan frustratie, verdriet, woede in je opwelt, is van grote waarde geweest. Theater en leven in elkaar laten opgaan, elkaar laten versterken. Zodat ik bijvoorbeeld in “Wachten op Godot” tijdens de voorstelling kon afrekenen met het vermogen tot intimideren van één van mijn tegenspelers – iets wat ik tijdens de repetities nog niet had kunnen afschudden. Hoe daagde je me uit? Met zijden handschoenen verleidde je me steeds aan de uiteinden te blijven morrelen, niet rustend voor ik de hobbel die jij al had zien aankomen, genomen had. Was het gelukt, dan deelden we de blijdschap. Gouden momenten! Kenmerkend voor jouw aanpak is dat je de opdrachten “op maat” gaf voor iedere speler, met de bijbehorende strengheid als dat nodig was. Zelden heb ik je ongeduldig gezien. Bij de laatste aanvaring in de Commedia dell’ Arte Groep was het eigenlijk voor het eerst dat ik zag dat de grens van je geduld was overschreden. Als ik een negatief punt mag noemen: dat moet je niet te vaak laten gebeuren; voor jou slecht en als speler dacht ik “Blij dat ik niet in haar schoenen sta” - wat me buiten de groep plaatste waardoor ik geen verantwoordelijkheid voor de situatie meer durfde te nemen. Bij die aanpak “op maat” hoort een bijna geniaal te noemen vermogen om te onthouden wat je ooit hebt gevraagd/geëist en hoe aan die opdracht al of niet werd voldaan. Op dingen van jaren geleden kon je opnieuw aanhaken en dit gaf me als speler het gevoel dat iedere voorstelling een schakel was in een nog veel groter geheel waarvan jij het overzicht had (of dit nu waar was of niet: het werkte). Daarbij hoorde de vanzelfsprekendheid om als speler tot het uiterste te gaan. (Bij “Passie” van Arnoul Gréban schrok ik van deze gedachte terug, besloot om niet mee te doen en weet nog steeds niet of het een juiste beslissing was.) Vóór alles ben jij een regisseur die zijn spelers de ruimte laat. Terwijl je zelf ideeën te over hebt en ons daarin meesleept, houd je altijd rekening met de mogelijkheid dat je samen op een volkomen andere plek belandt, waar het zelfs nog beter toeven is… als je het nu hebt over “leerzaam”: DAT. Waar jij als regisseur naartoe werkte heb ik al even aangestipt: het morrelen aan de uiteinden. Ik heb altijd het idee gehad dat het totaalbeeld dat jij in je hoofd had weinig te maken had met wat wij als spelers op dat moment bij elkaar konden verzinnen. Wij waren gevangen in een verzameling clichés en wat we min of meer voor ons zagen was dat deze zo intelligent mogelijk aan elkaar gemonteerd zouden worden tot een lopend verhaal. Verder kwamen we niet. Aan jou de taak om te zorgen dat wij het voor-de-hand-liggende gebied zo snel mogelijk zouden verlaten en op weg gingen naar “gevaarlijk spel”. Uiterste concentratie die tot zodanige interactie leidde dat de toeschouwer op het puntje van zijn stoel zou zitten: ”Wat hebben deze mensen met elkaar? Wat gaat er gebeuren?” Je werkte fysiek met ons, met klank, met ritme in taal en handeling, gaf oefeningen en heel langzaam - want we moesten allemaal de veiligheid van de bekende weg verlaten - ontstond bij iedereen een gevoel voor deze kwaliteiten. Antennes waarvan we niet wisten dat we ze bezaten werden middelen om in te zetten en je trainde ons zodanig dat we deze ook in de voorstelling zouden kunnen oproepen en niet in de paniek van het ongewone (“LICHT! KLEDING! PUBLIEK!!”) in ons oude spoor zouden vervallen. Zoals ik al eerder schreef betekende dit niet dat alles vast stond: je had bij ieder idee de ruimte ingebouwd voor een beter, wanneer het de mogelijkheid zou geven om als spelers NOG meer op het scherp van de snede te opereren. Het had tot gevolg dat zelfs iedere voorstelling anders kon worden dan de vorige. Hoewel het duidelijk was dat er een “oerversie” bestond waar we ons aan te houden hadden (ik herinner me jou BRIESEND na een voorstelling van “Oidipus”!) – die hadden we immers gezamenlijk gebeeldhouwd. Ik denk dat jouw aanpak het beste tot z’n recht kwam in een (kleine) serie voorstellingen. Met het materiaal dat we hadden onderzocht viel door middel van het publiek als tegenspeler nog genoeg uit te zoeken – wat dat betreft heb ik in de “Oidipus”-reeks mezelf per avond voelen groeien. Dat neemt niet weg dat ook twee of drie voorstellingen tot momenten leidden waarop je als speler voelt dat ALLES samenvalt: tijd samengebald tot een eindeloos moment waarin alle zintuigen optimaal gescherpt zijn - alsof je er een dimensie bij gekregen hebt - precies, PRECIES datgene waarvoor je het hele proces van werken aanging. “Wat doe je wanneer waarom aan op een toneel” zou ik nog wel een keer van je willen leren. Het dragen van een kostuum en de mogelijkheden die het je als speler geeft is een onderdeel van het vak waar pas bij de generales aandacht aan geschonken kon worden. Voor wie “kleding” altijd al een belangrijke rol speelt, is dat geen probleem maar voor mij (het desolate gezicht waarmee je bij “Oidipus” mompelde: “ze heeft niks met kleren”…) bleven het attributen die voornamelijk in de weg zaten. Volgend leven?