MORELE CULTUUR EN MOREEL GEDRAG VAN FINANCIËLE PROFESSIONALS Mei 2013 Inhoudsopgave 1. Inleiding........................................................................................................................ 3 1.1 Dataverzameling ........................................................................................................................................................ 4 1.2 Achtergrond respondenten ................................................................................................................................... 4 1.3 Representativiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek.................................................................... 6 1.4 Opbouw van het rapport ........................................................................................................................................ 7 2. Morele organisatiecultuur ............................................................................................. 7 2.1 Bespreekbaarheid ..................................................................................................................................................... 8 2.2 Betrokkenheid ............................................................................................................................................................ 9 2.3 Collegialiteit ............................................................................................................................................................... 10 2.4 Sanctioneerbaarheid .............................................................................................................................................. 11 2.5 Rechtvaardigheid..................................................................................................................................................... 12 2.6 Vertrouwen ................................................................................................................................................................ 13 2.7 Helderheid .................................................................................................................................................................. 14 2.8 Uitvoerbaarheid ....................................................................................................................................................... 15 2.9 Leidinggevenden en niet-leidinggevenden ................................................................................................... 16 2.10 Samenvatting van de morele cultuur............................................................................................................ 17 3. Morele moed en moreel leiderschap ........................................................................... 19 3.1 Morele moed .............................................................................................................................................................. 19 3.2 Moreel leiderschap.................................................................................................................................................. 20 4. Moreel gedrag ............................................................................................................ 21 4.1 Frequenties van verschillende typen integriteitsbreuken ..................................................................... 21 4.2 Verschillen tussen deelgroepen......................................................................................................................... 24 4.2.1 Verschillen tussen leidinggevenden en niet-leidinggevenden..............................................................24 4.2.2 Verschillen tussen finance en controlling......................................................................................................24 4.2.3 Sectorverschillen .......................................................................................................................................................25 4.3 Reacties op integriteitsinbreuken .................................................................................................................... 26 4.3.1 Reacties van leidinggevenden op integriteitsinbreuken ........................................................................28 4.3.2 Reacties van niet-leidinggevenden op integriteitsinbreuken ..............................................................29 4.3.3 Relatie tussen morele moed en de reacties op integriteitsinbreuken ..............................................30 5. Conclusies en aanbevelingen ....................................................................................... 32 6. Referenties ................................................................................................................. 34 7. Colofon ....................................................................................................................... 35 2 1. Inleiding Aan financiële professionals wordt wel de rol toebedeeld van het 'morele geweten’ van de organisatie te zijn. Dat is een gevaarlijke ontwikkeling, want uiteraard kan het niet zo zijn dat alle medewerkers hun morele verantwoordelijkheid voortaan overdragen aan de financiële man of vrouw, die er dan maar voor moet zorgen. Toch komt aan de financiële functie weldegelijk een belangrijke gewetensrol toe in de organisatie, om twee redenen. Ten eerste zitten er belangrijke morele kanten aan het finance-vak. Correcte financiële procedures en rapportages zijn ook in moreel opzicht een belangrijk houvast voor de organisatie. Degenen die in organisaties hiervoor verantwoordelijk zijn kunnen op allerlei manier onder druk worden gezet om van de correcte procedures af te wijken. Dan moet je een rechte rug houden: doen wat je moet doen, ook al is het verleidelijk om dat niet te doen. Maar soms kan een wat vrijere interpretatie van regels wel gerechtvaardigd zijn. Daarmee komen we bij de morele dilemma's van financials en de kern van hun beroepsethiek. Ten tweede hebben integriteitsvraagstukken in organisaties vaak een financiële component. Vaak gaan integriteitsproblemen over geld (declaraties, geschenken, inkoopfacturen, budgettering) en dan heeft de financiële afdeling er dus mee te maken. Had men dit niet kunnen weten? Waarom heeft men niet opgelet? Hadden de financieel medewerkers niet iets moeten melden van de jarenlange privédeclaraties van de wethouder, of van de astronomische derivatencontracten die de directie aangingen, op basis van erg eenzijdige renteverwachtingen? Om dan je mond open te doen vergt een flinke dosis 'morele moed’. Daar lijken we steeds meer behoefte aan te hebben, nu we merken dat organisaties niet vanzelf zorgen voor integriteit, maar dat het altijd mensenwerk is, en dus uiteindelijk steeds een kwestie van mens tot mens. In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van het onderzoek “Morele cultuur en moreel gedrag van financiële professionals”. Dit onderzoek is in opdracht van HighQ en NIVE Opleidingen uitgevoerd door onderzoekers van Nyenrode Business Universiteit. Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in percepties en attitudes ten aanzien van integriteitskwesties zoals deze beleefd worden bij financiële professionals. Het gaat 3 daarbij specifiek om het in kaart brengen van integriteitsinbreuken en factoren die de frequentie van integriteitsinbreuken kunnen beïnvloeden. In dit onderzoek zijn ook de morele attitudes van respondenten en hun reacties op integriteitsinbreuken onderzocht. De belangrijkste uitkomsten van het onderzoek zijn vermeld in het conclusie-hoofdstuk. 1.1 Dataverzameling Het onderzoek werd in de maanden maart en april van 2013 uitgevoerd onder personen die een functie in controlling of finance hebben. Op 18 maart werden ca. 2000 alumni en huidige studenten van een post-HBO opleiding van NIVE opleidingen evenals ca. 1200 potentiële en huidige klanten van High-Q, middels een e-mail uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek. Op basis van een internetvragenlijst werden data verzameld. In totaal zijn 385 vragenlijsten ontvangen. Van deze 385 vragenlijsten zijn 260 vragenlijsten volledig ingevuld. Deze volledig ingevulde vragenlijsten zijn gebruikt voor de analyses in dit rapport. 1.2 Achtergrond respondenten Van de respondenten is 54% werkzaam in controlling en 36% in finance. De resterende 10% van de respondenten is werkzaam in een variëteit aan functies zoals compliance en directie. De respondenten zijn afkomstig uit een breed scala van organisaties. Er is een onderverdeling te maken in drie hoofdgroepen: diensten, productie en non-profit. Het merendeel van de respondenten, 44%, werkt in de dienstensector. Goed vertegenwoordigde bedrijfstakken zijn verhuur en handel in onroerend goed en financiële dienstverlening. In de productiesector is 34% werkzaam. Respondenten uit deze groep zijn vooral te vinden in de industrie en de energiesector, bouwnijverheid en landbouw en visserij. 22% geeft te kennen in non-profit sectoren werkzaam te zijn. Daarvan zijn de meeste respondenten werkzaam in openbaar bestuur, overheidsdiensten en zorg en welzijn. Figuur 1.1 geeft een overzicht van de verschillende sectoren waarin de respondenten werkzaam zijn. Per sector wordt in deze figuur aangegeven welk percentage van de respondenten hierin werkzaam is. 4 Figuur 1.1 Verdeling respondenten over verschillende sectoren (%) De respondenten zijn over het algemeen ervaren werknemers. Bijna 28% van de respondenten heeft meer dan 10 jaar werkervaring binnen de huidige organisatie. Eenzelfde percentage werkt tussen de 5 en de 10 jaar voor de organisatie. 45% is minder dan 5 jaar werkzaam voor de huidige organisatie, waarvan 4% minder dan een jaar. Leidinggevende functie Van de respondenten heeft 65% een leidinggevende functie, terwijl 35% dat niet heeft. Van de respondenten met een managementpositie stuurt 48% tussen de 5 en 15 medewerkers aan, terwijl 39% geeft leiding aan minder dan 5 personen. Slechts 13% van de managers geeft leiding aan meer dan 15 medewerkers. Figuur 1.2 geeft dit weer. 5 Figuur 1.2 Respondenten met leidinggevende positie (%) en aantal medewerkers van leidinggevenden Organisatiegrootte De deelnemers aan het onderzoek werken in organisaties van verschillende omvang. Zoals onderstaande figuur 1.3 laat zien, gaat het over het algemeen om middelgrote tot grote organisaties: meer dan 80% van de respondenten is werkzaam in een organisatie met meer dan 50 medewerkers. Figuur 1.3 Omvang van de organisatie waarin respondenten werkzaam zijn (aantal medewerkers in Nederland) 1.3 Representativiteit en betrouwbaarheid van het onderzoek Ten aanzien van de representativiteit en betrouwbaarheid kent dit onderzoek enkele beperkingen, waardoor de resultaten met voorzichtigheid moeten worden gehanteerd. Ofschoon de respondenten vanuit een scala van verschillende sectoren komen, is de omvang van de steekproef beperkt en zijn niet alle sectoren evenredig vertegenwoordigd. Hoewel de resultaten van dit onderzoek een goed beeld geven van heersende percepties en attitudes ten aanzien van integriteitskwesties onder de respondenten, kan niet geconcludeerd worden dat dit ook het beeld is dat bestaat onder alle financiële professionals in Nederland. 6 Van de deelnemers aan het onderzoek heeft 65% een leidinggevende positie. Daaruit blijkt dat er relatief veel leidinggevenden hebben deelgenomen, waarschijnlijk is deze groep dan ook oververtegenwoordigd. Ofschoon uit de analyses is gebleken dat leidinggevenden voor enkele aspecten van het onderzoek een wat positiever beeld hebben, geldt dat niet in algemene zin. Derhalve kan geconcludeerd worden dat een eventuele oververtegenwoordiging van leidinggevenden de algemene resultaten van het onderzoek niet significant vertekent. Met inachtneming van deze opmerkingen blijven de uitkomsten echter onverminderd interessant, omdat ze een unieke kijk bieden op de mening van een groot aantal financiële professionals. Er mag vanuit worden gegaan dat de respondenten hun eerlijke mening hebben gegeven, omdat anonimiteit in het onderzoek gegarandeerd werd. Daarnaast werd van de respondenten niet verlangd om te rapporteren over hun eigen integriteitsgedrag. Er is met name gevraagd naar opvattingen over het integriteitsgedrag van anderen (gepercipieerde integriteit), bijvoorbeeld van de leiding, of van collega’s. Dat respondenten sociaal wenselijke antwoorden geven, wordt daarmee tegengegaan. 1.4 Opbouw van het rapport De opbouw van dit rapport is als volgt. Hoofdstuk 2 behandelt de uitkomsten voor wat betreft aspecten van de morele organisatiecultuur. In hoofdstuk 3 worden de resultaten ten aanzien van moreel leiderschap gepresenteerd. Hoofdstuk 4 rapporteert over verschillende aspecten van moreel (onethisch) gedrag. Ten slotte worden in hoofdstuk 5 conclusies en enige aanbevelingen gegeven. 2. Morele organisatiecultuur Een organisatiecultuur is het geheel van impliciete verwachtingen van medewerkers over elkaars gedrag. De cultuur geeft de stijl aan waarmee mensen hun werk doen en hoe medewerkers elkaar, en anderen, behandelen. De morele organisatiecultuur kan gezien worden als een onderdeel van de organisatiecultuur dat specifiek betrekking heeft op aspecten van moreel gedrag (Treviño & Weaver, 2003). In dit onderzoek zijn een aantal aspecten van de morele organisatiecultuur onderzocht. Daarmee krijgen we een inkijk in de morele omgeving waarin financials in Nederland werken. Werken zij in een omgeving waarin mensen elkaar vertrouwen? Zijn de normen helder? Is het mogelijk om als financial op een integere manier je werk te doen? En zijn morele kwesties bespreekbaar op het werk? Uit eerder wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat deze elementen van de morele organisatiecultuur verband houden met de frequentie waarmee integriteitsinbreuken zich voordoen in organisaties. (Kaptein, 2008; Zaal, 2012). 7 De verschillende aspecten van de morele organisatiecultuur die in dit onderzoek aan de orde zijn gekomen, werden gemeten aan de hand van een zespuntsschaal, waarbij de respondenten konden kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden: 1: geheel mee oneens 2: mee oneens 3: enigszins mee oneens 4: enigszins mee eens 5: mee eens 6: geheel mee eens De schaalwaarden worden berekend als de gemiddelde score van de verschillende vragen die betrekking hebben op een cultuuraspect. Schaalwaarden lager dan 3 worden in dit onderzoek beschouwd als een negatieve of ontkennende houding t.a.v. de vraag. In evaluatieve zin worden dergelijke uitkomsten als ‘onvoldoende’ beschouwd. Schaalwaarden van 3 tot 4 worden beschouwd als een neutrale attitude, en in evaluatieve zin worden deze beschouwd als ‘matig’. Schaalwaarden van 4 tot 5 worden beschouwd als een positieve, bevestigende houding van de respondent, die in evaluatieve zin worden beschouwd als ‘goed’. Schaalwaarden van 5 en hoger worden beschouwd als een zeer positieve attitude, en in evaluatieve zin worden deze uitkomsten beschouwd als ‘zeer goed’. 2.1 Bespreekbaarheid De culturele dimensie van bespreekbaarheid is af te leiden uit de mate waarin medewerkers hun dilemma’s en ongewenst gedrag bespreekbaar kunnen maken binnen de organisatie. Een slecht voorbeeld vormen organisaties waar kritiek niet wordt gestimuleerd of zelfs niet wordt getolereerd. Medewerkers worden in dat geval niet ter verantwoording geroepen voor hun gedrag en worden gemotiveerd hun ogen en oren gesloten te houden. Dergelijke culturen worden gekenmerkt door een negatieve houding tegenover de boodschapper van ongewenst gedrag. Bespreekbaarheid wordt gemeten aan de hand van vier stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is. Een voorbeeld is: “In mijn directe werkomgeving is voldoende gelegenheid om onethisch gedrag te bespreken.” De gemiddelde score van respondenten op bespreekbaarheid is goed: 4,79. Uit de resultaten die in figuur 2.1 worden weergegeven, blijkt dat 93% van de respondenten het er (enigszins) mee eens is dat dilemma’s en ongewenst gedrag bespreekbaar gemaakt kunnen worden in de eigen organisatie. Slechts 2% van de respondenten is van mening dat dit niet het geval is. 8 Figuur 2.1 Bespreekbaarheid 2.2 Betrokkenheid De cultuurdimensie van de betrokkenheid verwijst naar de mate waarin medewerkers zich geroepen voelen op actieve wijze de belangen van de organisatie hoog te houden en de mate waarin zij steun ervaren van collega’s en de organisatie. Hoe meer de organisatie op een respectvolle manier omgaat met medewerkers, hoe meer medewerkers betrokken worden in beslissingsprocessen en hoe meer medewerkers zich positief identificeren met de organisatie, hoe groter hun betrokkenheid bij de organisatie is. De mate van betrokkenheid wordt gemeten aan de hand van vier stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is. Een voorbeeld is: “In mijn directe werkomgeving neemt iedereen de bestaande normen en richtlijnen serieus.” De gemiddelde score van respondenten op betrokkenheid is goed: 4,43. Uit de resultaten die in figuur 2.2 worden weergegeven, blijkt dat 91% van de respondenten het er (enigszins) mee eens is dat er in de organisatie sprake is van een cultuur van betrokkenheid. Slechts 2% van de respondenten is van mening dat dit niet het geval is. Dit is een belangrijke score, aangezien uit de resultaten blijkt dat betrokkenheid binnen de onderzochte groep van financiële professionals significant gerelateerd is aan de frequentie van integriteitsschendingen. 9 Figuur 2.2 Betrokkenheid 2.3 Collegialiteit Daar waar het bij betrokkenheid vooral gaat om betrokkenheid vanuit de organisatie naar medewerkers, gaat het bij de cultuurdimensie collegialiteit om de positieve houding die medewerkers kunnen aannemen t.a.v. collega’s en de organisatie. In een organisatie kunnen medewerkers activiteiten verrichten om anderen te helpen die buiten de directe verantwoordelijkheden en de functieomschrijving vallen. Wanneer medewerkers betrokken zijn bij de organisatie, wanneer ze elkaar helpen bij het werk en persoonlijk interesse in elkaar tonen, dan heeft dat een positief effect op de integriteit van de organisatie. Wanneer deze betrokkenheid er niet is, kan de integriteit in gevaar komen, omdat mensen onverschillig zijn over de toestand waarin collega’s en de organisatie zich bevindt. Collegialiteit wordt gemeten aan de hand van drie stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is. Een voorbeeld is: “In deze organisatie delen mensen kennis en informatie met elkaar.” Respondenten zijn positief over de collegialiteit die zij ervaren, dat blijkt uit de gemiddelde score van 4,42 op collegialiteit. Uit de resultaten die in figuur 2.3 worden weergegeven, blijkt dat slechts een fractie van de respondenten, minder dan 3%, niet van mening is dat medewerkers activiteiten verrichten om anderen te helpen die buiten de directe verantwoordelijkheden en de functieomschrijving vallen. 10 Figuur 2.3 Collegialiteit 2.4 Sanctioneerbaarheid Sanctioneerbaarheid of handhaving is de wijze waarop medewerkers kunnen worden gestraft voor niet-integer gedrag en worden beloond voor integer gedrag. Sancties bevatten belangrijke gedragsstimulansen en zijn hierdoor een relevante dimensie van de organisatiecontext. Het aanpakken van overtreders met disciplinaire maatregelen heeft een belangrijke symbolische rol binnen organisaties. Het houdt de normen op een hoog niveau en geeft medewerkers het gevoel dat hun organisatie een plek is waar ongewenst gedrag wordt bestraft. En niet wordt getolereerd of, erger nog, beloond. Sanctioneerbaarheid wordt gemeten aan de hand van vier stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is. Een voorbeeld is: “In de organisatie waar ik momenteel werkzaam ben, worden (straf-) maatregelen tegen onethisch gedrag consequent toegepast.” De gemiddelde score op sanctioneerbaarheid is beduidend lager dan op alle andere aspecten van de morele cultuur. Uit de resultaten die in figuur 2.4 worden weergegeven, blijkt weliswaar dat een grote meerderheid van de respondenten het er (enigszins) mee eens is dat medewerkers gesanctioneerd en beloond worden voor (niet) integer gedrag, maar dat de meningen hier duidelijk meer uiteenlopen dan bij de andere cultuurkenmerken. Tevens blijkt dat respondenten een significante relatie zien tussen sanctioneerbaarheid en de frequentie van integriteitsinbreuken: naarmate de sanctioneerbaarheid toeneemt, neemt de frequentie van integriteitsinbreuken af. 11 Figuur 2.4 Sanctioneerbaarheid 2.5 Rechtvaardigheid Medewerkers verwachten eerlijkheid van de organisatie waar zij voor werken. Als medewerkers dat niet ervaren en daardoor hun organisatie als onrechtvaardig beschouwen, is de kans groter dat zij op zoek gaan naar mogelijkheden om hun eigen positie te verbeteren ten koste van de organisatie. Wanneer daarentegen medewerkers het gevoel hebben dat de organisatie medewerkers eerlijk en rechtvaardig behandelt, zal de kans veel kleiner zijn dat de medewerkers gedrag vertonen dat schadelijk is voor de organisatie. Rechtvaardigheid wordt gemeten aan de hand van vier stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is. Een voorbeeld is: “Belangrijke beslissingen over medewerkers worden hier op een objectieve manier genomen.” Op rechtvaardigheid wordt een goede gemiddelde score van 4,47 gemeten. Uit de resultaten die in figuur 2.5 worden weergegeven, blijkt dat 93 % van de respondenten het er (enigszins) mee eens is dat de organisatie waarin zij werkzaam zijn rechtvaardig omgaat met haar medewerkers. 12 Figuur 2.5 Rechtvaardigheid 2.6 Vertrouwen Vertrouwen wordt gezien als een belangrijke voorspeller van integriteitsinbreuken. In een organisatie waar mensen het gevoel hebben op elkaar te kunnen rekenen en waar gemaakte fouten openlijk besproken kunnen worden, zal het risico van heimelijk gedrag afnemen en daarmee de kans op integriteitsschendingen. Vertrouwen wordt gemeten aan de hand van vijf stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is. Een voorbeeld is: “In deze organisatie kunnen mensen op elkaar rekenen.” De gemiddelde score op vertrouwen is 4,14. Uit de resultaten die in figuur 2.6 worden weergegeven, blijkt dat hoewel de overgrote meerderheid van de respondenten het er (enigszins) mee eens is dat medewerkers in de organisatie het gevoel hebben op elkaar te kunnen rekenen en dat gemaakte fouten openlijk besproken kunnen worden, er weinig respondenten zijn die een uitgesproken positieve of negatieve mening daar over hebben. Hoewel de score van de cultuurdimensie vertrouwen goed is, blijkt deze dimensie lager te scoren dan de andere cultuurdimensies. Blijkbaar signaleert men relatief minder vertrouwen. We konden vaststellen dat dit ook geldt voor de cultuurdimensie sanctioneerbaarheid. Wellicht gaan financiële professionals minder snel uit van de betrouwbaarheid van medewerkers en zien zij meer noodzaak tot sanctioneerbaarheid van ongewenst gedrag. 13 Figuur 2.6 Vertrouwen 2.7 Helderheid De cultuurdimensie helderheid refereert aan de accuraatheid, concreetheid en volledigheid van de verwachtingen van de organisatie omtrent het integer gedrag van medewerkers. Hoe concreter de normen, hoe meer effect daarvan te verwachten is. Het is daarom niet alleen belangrijk om normen en waarden vast te stellen, maar ook om deze te communiceren met de medewerkers. Wanneer richtlijnen als referentiekader ontbreken, zal het risico op ongewenst gedrag toenemen. Helderheid wordt gemeten aan de hand van vijf stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is. Een voorbeeld is: “De organisatie maakt mij voldoende duidelijk hoe ik op een verantwoorde manier moet omgaan met geld en andere financiële middelen.” De gemiddelde score op helderheid is 4,69. Uit de resultaten die in figuur 2.7 worden weergegeven, blijkt dat 94% van de respondenten het er (enigszins) mee eens is dat de organisatie op een goede manier duidelijk maakt wat de verwachtingen omtrent het integer gedrag van medewerkers zijn. Dit is een belangrijke score, aangezien uit de resultaten blijkt dat helderheid binnen de onderzochte groep van financiële professionals significant gerelateerd is aan de frequentie van integriteitsschendingen. 14 Figuur 2.7 Helderheid 2.8 Uitvoerbaarheid Door voldoende helderheid en door goed voorbeeldgedrag kan het medewerkers duidelijk worden welk gewenst gedrag vertoond moet worden. Het gaat er echter niet alleen om dat mensen weten wat ze moeten doen. Het gaat er ook om dat mensen in staat worden gesteld om dat gedrag te vertonen. Uitvoerbaarheid heeft betrekking op de manier waarop de organisatie de medewerkers de mogelijkheid biedt om integer gedrag te vertonen. Uitvoerbaarheid wordt gemeten aan de hand van vier stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is. Een voorbeeld is: “Ik heb voldoende tijd tot mijn beschikking om mijn taken op een verantwoorde manier uit te voeren.” De gemiddelde score op uitvoerbaarheid is 4,61, een goede score. Uit de resultaten die in figuur 2.8 worden weergegeven, blijkt dat slechts 2% van de respondenten het er mee oneens is dat medewerkers in staat worden gesteld om gewenst gedrag te vertonen. Ook de uitvoerbaarheid blijkt in dit onderzoek significant gerelateerd te zijn aan de frequentie van integriteitsinbreuken: naarmate men meer in staat wordt gesteld om gewenst gedrag te vertonen, zal de frequentie van ongewenst gedrag afnemen. 15 Figuur 2.8 Uitvoerbaarheid 2.9 Leidinggevenden en niet-leidinggevenden In veel gevallen hebben leidinggevenden een ander perspectief op de cultuuraspecten van de organisatie dan niet-leidinggevenden (Treviño, Weaver & Brown, 2008). Dat heeft vooral te maken met het feit dat leidinggevenden voor een belangrijk deel verantwoordelijk zijn voor het in stand houden en verbeteren van deze cultuuraspecten. Uit het onderzoek blijkt dat managers over het algemeen een wat positiever beeld hebben van de morele cultuur in hun organisatie. Dat is verschil is in dit onderzoek echter alleen significant ten aanzien van betrokkenheid en rechtvaardigheid. Dit zijn cultuurelementen waar managers met name verantwoordelijk voor zijn. Tabel 2.1 geeft de gemiddelde scores van de verschillende aspecten van de morele cultuur. Morele cultuuraspect Score Significant Totaal Managers Niet-managers verschil Bespreekbaarheid 4,79 4,85 4,69 nee Betrokkenheid 4,43 4,51 4,28 ja Sanctioneerbaarheid 4,06 4,10 3,98 nee Rechtvaardigheid 4,47 4,54 4,33 ja Collegialiteit 4,42 4,39 4,47 nee Vertrouwen 4,14 4,17 4,10 nee Helderheid 4,69 4,70 4,68 nee Uitvoerbaarheid 4,61 4,61 4,61 nee Schaal: 1 = geheel mee oneens; 2 = mee oneens; 3 = enigszins mee oneens; 4 = enigszins mee eens; 5 = mee eens; 6 = geheel mee eens. Tabel 2.1 Scores leidinggevenden en niet-leidinggevenden t.a.v. morele cultuuraspecten 16 Ook wanneer gekeken wordt andere mogelijke verschillen tussen de respondenten, blijkt dat de financiële professionals een homogene beroepsgroep zijn. De branche waarin men werkzaam is of de specifieke aard van de werkzaamheden heeft in het algemeen weinig effect op de beleving van de morele organisatiecultuur. Uitzonderingen zijn de morele cultuuraspecten betrokkenheid, vertrouwen en helderheid. Deze cultuuraspecten scoren lager bij financiële professionals uit de non-profit sector dan bij respondenten uit de productiesector en de dienstensector. 2.10 Samenvatting van de morele cultuur De verschillende aspecten van de morele cultuur kunnen worden gecombineerd tot een diagram, weergegeven in figuur 2.9. De percentages die in deze figuur worden weergegeven vertegenwoordigen de mate waarin alle respondenten gemiddeld positief hebben geantwoord op de betreffende aspecten van de morele cultuur. Figuur 2.9 Profiel van morele cultuurdimensies 17 De gemiddelde scores van de verschillende dimensies van de morele cultuur zijn vergeleken met die van een algemene benchmark (voor zover overeenkomstige gegevens ter beschikking staan). Deze algemene benchmark is gebaseerd op gegevens van een brede dwarsdoorsnede van werknemers van een groot aantal verschillende organisaties in Nederland. In tabel 2.2 worden de scores van de respondenten van het onderzoek vergeleken met die uit de benchmark. Morele cultuurdimensie Benchmark Deelnemers onderzoek Bespreekbaarheid 4,56 4,79 Helderheid 4,44 4,69 Rechtvaardigheid 4,36 4,47 Collegialiteit 4,30 4,42 Vertrouwen 4,16 4,14 Sanctioneerbaarheid 3,75 4,06 Tabel 2.2 Scores benchmark en deelnemers onderzoek t.a.v. morele cultuuraspecten Uit deze vergelijking blijkt dat de deelnemers aan het onderzoek in het algemeen hoger scoren dan de benchmark. Dit bevestigt het eerder geschetste positieve beeld dat financiële professionals hebben van de morele cultuur binnen de ondernemingen waarin zij werkzaam zijn. Net als in de benchmark, scoort bespreekbaarheid het hoogst en sanctioneerbaarheid het laagst bij de financials. 18 3. Morele moed en moreel leiderschap Naast de morele organisatiecultuur, die betrekking heeft op de organisatie als geheel, zijn ook specifieke kenmerken van medewerkers en leidinggevenden belangrijke factoren die de integriteit van een organisatie bepalen. Voor de medewerkers is vooral de morele moed van belang, voor managers is vooral hun moreel leiderschap relevant. 3.1 Morele moed Morele moed is de moed om te doen wat je moreel juist acht, ondanks de aanwezigheid van gevaar. Moreel nadenken is niet goed genoeg, je moet je oordeel ook in handelen omzetten. Morele moed slaat de brug tussen denken en doen (Kidder, 2005; Karssing & Zweegers, 2012). Morele moed wordt gemeten aan de hand van drie stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt aan te geven in hoeverre men het daarmee eens is (Sekerka, ). Een voorbeeld is: “Ik handel ethisch, zelfs al brengt het me in een ongemakkelijke positie bij mijn leidinggevenden.” De antwoordmogelijkheden komen overeen met die van de variabelen in het vorige hoofdstuk: 1 = geheel mee oneens; 2 = mee oneens; 3 = enigszins mee oneens; 4 = enigszins mee eens; 5 = mee eens; 6 = geheel mee eens. De overgrote meerderheid van de respondenten heeft met betrekking tot morele moed een positief zelfbeeld, wat blijkt uit de gemiddelde score van 4,85. Slechts een klein deel van de respondenten, minder dan 3%, twijfelt aan de eigen standvastigheid inzake ethische kwesties. Figuur 3.1 maakt dit duidelijk. Figuur 3.1 Morele moed 19 De gemiddelde score van leidinggevenden (4,91) blijkt significant1 hoger te zijn dan die van niet-leidinggevenden (4,75). Daaruit blijkt dat leidinggevende respondenten een positiever zelfbeeld over hun eigen morele moed hebben dan respondenten zonder leidinggevende functie. 3.2 Moreel leiderschap Het moreel leiderschap in een organisatie betreft de wijze waarop het management leiding geeft aan het integer handelen van de medewerkers. Dat wordt gerealiseerd door zowel het eigen voorbeeldgedrag (‘integriteit van het management’), als door concrete stimulerende maatregelen om de integriteit in de organisatie te bevorderen (‘management van integriteit’). Moreel leiderschap is een heel bepalende factor voor de integriteit van de medewerkers. De ‘tone at the top’ bepaalt in sterke mate hoe integer de medewerkers handelen. Moreel leiderschap wordt gemeten aan de hand van 5 stellingen waarbij de respondenten gevraagd wordt weer te geven in hoeverre men het eens is met deze stellingen. Een voorbeeld is: “Mijn leidinggevende geeft het goede voorbeeld hoe moreel juist te handelen.” Het onderzoek laat zien dat de respondenten een positief beeld hebben van het moreel leiderschap van hun leidinggevenden. Slechts een gering percentage van de respondenten geeft aan dat het management op niet adequate wijze leiding geeft aan het integer handelen van medewerkers. Figuur 3.2 laat dat zien. Figuur 3.2 Moreel leiderschap 1 5% significantieniveau 20 4. Moreel gedrag Wat men verstaat onder ‘moreel gedrag’ is uiteraard subjectief en afhankelijk van de maatstaven die men daarvoor aanlegt. Gesteld dat men het al eens wordt over de definitie ervan, dan is een volgende hindernis dat met name immoreel gedrag moeilijk te meten is, omdat mensen geneigd zijn tot heimelijkheid hierover, ook tegenover onderzoekers. In dit onderzoek is dan ook geen poging gedaan om het moreel gedrag van de respondenten direct te meten. In plaats daarvan is naar de percepties ten aanzien van het gedrag van anderen in de directe werkomgeving gevraagd. Door ieders oordeel over de anderen te vragen, kan via een omweg toch tot een beeld worden gekomen van integriteitsinbreuken, dat bovendien minder gevoelig is voor sociaal wenselijke antwoorden. In dit onderzoek lag de focus op twee aspecten van moreel gedrag. In de eerste plaats is dat de frequentie van een aantal vormen van immoreel handelen. Deze worden ook wel integriteitsinbreuken of integriteitsschendingen genoemd. Vervolgens is gekeken naar een aantal mogelijke reacties van respondenten op deze integriteitsinbreuken. Doen ze iets met de informatie die ze hebben, en zo ja: wat? 4.1 Frequenties van verschillende typen integriteitsbreuken In dit onderzoek zijn veertien verschillende typen integriteitsinbreuken in kaart gebracht. Respondenten werd gevraagd naar de frequentie waarmee zij in de voorafgaande twaalf maanden persoonlijk hadden waargenomen, of uit de eerste hand hadden vernomen, dat medewerkers of managers in hun organisatie bepaalde vormen van onethisch gedrag vertoonden. Daarbij zijn integriteitsinbreuken onderzocht van: a) medewerkers tegenover de organisatie (bijvoorbeeld: onjuiste financiële informatie verstrekken, onjuiste onkostendeclaraties en/of tijdregistraties indienen, of management dat zich niet houdt aan de regels die ze zelf voorschrijven); b) de organisatie tegenover medewerkers (bijvoorbeeld contractuele afspraken met medewerkers schenden); c) de organisatie tegenover derden (bijvoorbeeld: handelen op basis van voorkennis, voor eigen gewin of contractuele afspraken met klanten schenden). De gehanteerde schaalwaarden zijn: 1 = nooit, 2 = zelden, 3 = soms, 4 =vaak, 5 = (bijna) altijd. De drie meest voorkomende integriteitsinbreuken zijn: 1. Overeenkomsten afsluiten die niet volgens de geldende procedures zijn (1,96). 2. Het management houdt zich niet aan de regels die ze zelf voorschrijven (1,95). 3. Onjuiste financiële informatie verstrekken of financiële rapportages manipuleren (1,68). 21 De drie minst voorkomende integriteitsinbreuken zijn: 1. Leveranciers betalen zonder correcte facturen of documenten (1,29). 2. Handelen op basis van voorkennis, voor eigen gewin (1,30). 3. Misbruik maken van vertrouwelijke of eigendomsrechtelijke informatie van de organisatie (1,32). Onderstaande tabel 4.1 laat voor de verschillende integriteitsinbreuken de gemiddelde scores zien, alsmede de standaarddeviatie. Voor een gedetailleerde weergave van de respons, wordt verwezen naar de tabel op pagina 27. Integriteitsinbreuk Score gemiddeld sd 1,96 0,90 Overeenkomsten afsluiten die niet volgens de geldende procedures zijn Het management houdt zich niet aan de regels die ze zelf 1,95 voorschrijven Onjuiste financiële informatie verstrekken of financiële 1,68 rapportages manipuleren Onjuiste onkostendeclaraties en/of tijdregistraties indienen 1,66 Betrokken zijn bij activiteiten die een belangenconflict 1,63 veroorzaken (bijvoorbeeld: conflicterende nevenactiviteiten verrichten, bevoordelen van familie of vrienden, privé activiteiten tijdens werktijd verrichten, conflicterende taken uitvoeren) Contractuele afspraken met leveranciers schenden 1,59 Onjuiste onkostendeclaraties en/of tijdsregistraties goedkeuren 1,53 Contractuele afspraken met medewerkers schenden 1,52 Contractuele afspraken met klanten schenden 1,51 Druk op finance om inkooporders goed te keuren terwijl er geen 1,40 budget beschikbaar is of niet duidelijk is waar goederen of diensten voor worden ingekocht Collega’s die invitaties of giften accepteren die tegen de regels zijn. 1,35 Misbruik maken van vertrouwelijke of eigendomsrechtelijke 1,32 informatie van de organisatie Handelen op basis van voorkennis, voor eigen gewin 1,30 Leveranciers betalen zonder correcte facturen of documenten 1,29 Schaalwaarden: 1 = nooit; 2 = zelden; 3 = soms; 4 = vaak; 5 = (bijna) altijd Tabel 4.1 Frequenties van integriteitsinbreuken 0,86 0,80 0,77 0,80 0,74 0,73 0,71 0,64 0,72 0,59 0,59 0,60 0,58 22 23 4.2 Verschillen tussen deelgroepen In de voorgaande paragraaf werd een beeld geschetst van de frequenties van de waargenomen integriteitsschendingen. Er zijn tevens analyses gemaakt van verschillen in deze frequenties tussen deelgroepen. Met name het onderscheid tussen leidinggevenden en niet-leidinggevenden, respondenten die werkzaam zijn in finance en die werkzaam zijn in controlling, en verschillen tussen respondenten uit verschillende sectoren, zijn geanalyseerd. De resultaten daarvan worden in de volgende paragrafen besproken. 4.2.1 Verschillen tussen leidinggevenden en niet-leidinggevenden Vaak hebben leidinggevenden een ander perspectief op de organisatie en op de mate waarin integriteitsinbreuken voorkomen. In sommige gevallen staan managers wat verder af van de werkvloer en zijn zij geneigd om een rooskleuriger beeld te hebben dan anderen. In dat geval zullen managers lagere frequenties van integriteitsinbreuken rapporteren. In andere gevallen hebben leidinggevenden juist meer inzicht in hetgeen zich in verschillende delen van de organisatie afspeelt dan de overige medewerkers en rapporteren zij hogere frequenties van integriteitsschendingen. Uit de analyses blijkt dat leidinggevenden weliswaar de neiging hebben voor de meeste integriteitsinbreuken iets hogere frequenties te rapporteren dan niet-leidinggevenden, maar deze verschillen zijn slechts bij uitzondering significant. Alleen het afsluiten van overeenkomsten die niet volgens de geldende procedures zijn, wordt door leidinggevenden significant vaker waargenomen: zij rapporteren een gemiddelde van 2,05, terwijl niet leidinggevenden een gemiddelde scoren van 1,80. De schaalwaarden die hierbij horen zijn: 1 = nooit; 2 = zelden; 3 = soms; 4 = vaak; 5 = (bijna) altijd. 4.2.2 Verschillen tussen finance en controlling Overeenkomstig de analyse in de vorige paragraaf, is ook gekeken of er verschillen bestaan tussen respondenten die in finance werkzaam zijn en zij die in controlling werken. De uitkomsten wekken de indruk dat finance medewerkers iets hogere frequenties van integriteitsschendingen rapporteren dan respondenten die in controlling werkzaam zijn. Dit zou veroorzaakt kunnen worden doordat medewerkers in finance zich meer richten op regels dan hun collega’s in controlling. Deze verschillen zijn echter klein en alleen significant voor de in tabel 4.3 genoemde integriteitsschendingen. 24 Integriteitsinbreuk Score (gemiddeld) Totaal Controlling Finance Contractuele afspraken met medewerkers 1,52 1,45 1,61 schenden Invitaties of giften accepteren die tegen de regels 1,35 1,30 1,46 zijn. Schaalwaarden: 1 = nooit; 2 = zelden; 3 = soms; 4 = vaak; 5 = (bijna) altijd Tabel 4.3 Verschillen in frequenties van integriteitsinbreuken tussen finance en controlling professionals 4.2.3 Sectorverschillen Ten slotte is een verschilanalyse verricht tussen respondenten uit de drie verschillende sectoren: diensten, productie en non-profit. Algemeen kan gesteld worden dat er tussen deze drie sectoren nauwelijks verschillen in frequenties van integriteitsinbreuken zijn. In sommige gevallen rapporteren respondenten uit de non-profit sector echter wel significant hogere frequenties. Tabel 4.4 laat zien dat het hier om integriteitsinbreuken gaat waarbij procedures, facturen, orders en overeenkomsten aan de orde zijn. Kennelijk is in de non-profit sector de procedurele ‘mores’ minder ontwikkeld en is het makkelijker om procedures en regels te overtreden of zijn in de non-profit sector procedures complexer. Integriteitsinbreuk Overeenkomsten afsluiten die niet volgens de geldende procedures zijn Leveranciers betalen zonder correcte facturen of documenten Druk op fiancé uitoefenen om inkooporders uit te voeren terwijl er geen budget beschikbaar is Totaal Score (gemiddeld) Productie Diensten Non-profit 1,96 2,06 1,80 2,14 1,29 1,21 1,21 1,59 1,40 1,39 1,29 1,66 Schaalwaarden: 1 = nooit; 2 = zelden; 3 = soms; 4 = vaak; 5 = (bijna) altijd Tabel 4.4 Verschillen in frequenties van integriteitsinbreuken tussen sectoren productie, diensten en non-profit 25 4.3 Reacties op integriteitsinbreuken Behalve de vraag hoe vaak met verschillende integriteitsbreuken heeft waargenomen, werd respondenten de vraag voorgelegd op welke manier zij in eerste instantie zouden reageren bij het vaststellen van de verschillende integriteitsinbreuken die in de vorige paragraaf werden besproken. Men kon kiezen uit de volgende antwoordmogelijkheden: o o o o o Ik zou de betrokkene(n) erop aanspreken Ik zou mijn leidinggevende inlichten Ik zou het meldpunt integriteit of de compliance officer bellen Ik zou mij er niet mee bemoeien Ik zou niet weten wat te doen De meeste respondenten geven aan de betrokkene of de leidinggevende aan te spreken als er integriteitsinbreuken worden vastgesteld. Bij de meeste schendingen blijkt dat ongeveer een even groot deel van de respondenten aangeeft dat zij de betrokkene(n) zouden aanspreken als de leidinggevende te zullen inlichten. Bij enkele schendingen kiezen de meeste respondenten er echter voor om de leidinggevende in te lichten: misbruik maken van vertrouwelijke of eigendomsrechtelijke informatie van de organisatie en handelen op basis van voorkennis, voor eigen gewin. Over het algemeen nemen respondenten in eerste instantie geen contact op met het meldpunt integriteit of met de compliance officer. Slechts een zeer beperkt percentage geeft aan zich er niet mee te bemoeien of niet weten wat te doen. Hieruit blijkt dat financiële professionals zich over het algemeen proactief opstellen wanneer integriteitsinbreuken worden waargenomen. Figuur 4.1 geeft in detail aan op welke manier financiële professionals in eerste instantie omgaan met verschillende integriteitsinbreuken. 26 Figuur 4.1 Reacties op integriteitsinbreuken 27 Leidinggevenden hebben een andere rol in organisaties en vanuit die rol zijn er andere verwachtingen aan het gedrag van leidinggevenden. Dat geldt in algemene zin voor wat betreft het moreel leiderschap, dat werd toegelicht in paragraaf 3.2. Maar ook als er integriteitsschendingen voorkomen, wordt van leidinggevenden een andere attitude verwacht dan van niet leidinggevenden. Aan de hand van de reacties op integriteitsbreuken wordt in de volgende twee paragrafen besproken hoe deze rol ingevuld wordt. 4.3.1 Reacties van leidinggevenden op integriteitsinbreuken De respondenten met een leidinggevende functie, zijn over het algemeen assertief. Het percentage leidinggevende dat aangeeft zich niet te bemoeien met de waargenomen integriteitsinbreuken is voor de meeste integriteitsinbreuken minder dan 3%, en in veel gevallen 0%. Voor twee integriteitsinbreuken geeft een iets hoger percentage van de leidinggevenden (4,2%) aan zich er niet mee te bemoeien: Contractuele afspraken met leveranciers schenden en giften en invitaties accepteren die tegen de regels zijn. Met “Handelen op basis van voorkennis” hebben leidinggevenden kennelijk wat meer moeite: 5,4% van de leidinggevende respondenten weet niet wat te doen als een dergelijke integriteitsschending zich voordoet. Bij alle voorgelegde integriteitsinbreuken, antwoordt de meerderheid van de leidinggevende respondenten dat zij de betrokkene(n) aan zouden spreken. De drie integriteitsinbreuken waarbij leidinggevenden er het meest frequent voor kiezen om betrokkene(n) daarop aan te spreken zijn: 1. Onjuiste financiële informatie verstrekken of financiële rapportages manipuleren (82% spreekt de betrokkene(n) aan). 2. Onjuiste onkostendeclaraties en/of tijdsregistraties indienen (77% spreekt de betrokkene(n) aan). 3. Onjuiste onkostendeclaraties en/of tijdsregistraties goedkeuren (70% spreekt de betrokkene(n) aan). Een aantal integriteitsinbreuken is voor een significant percentage van de leidinggevenden daarentegen aanleiding om in eerste instantie contact op te nemen met het meldpunt integriteit of de compliance officer. Wanneer er sprake is van handelen met voorkennis, voor eigen gewin stelt 16,7% van de leidinggevenden zich in verbinding met het meldpunt integriteit of de compliance officer. Voor het accepteren van invitaties en giften die tegen de regels zijn, is dat 15,5%. 28 Bij het vaststellen van activiteiten die een belangenconflict veroorzaken (bijvoorbeeld: conflicterende nevenactiviteiten verrichten, bevoordelen van familie of vrienden, privé activiteiten tijdens werktijd verrichten, conflicterende taken uitvoeren) is dat 14,3%. En voor management houdt zich niet aan de regels die ze zelf voorschrijven, is dat 13,7%. 4.3.2 Reacties van niet-leidinggevenden op integriteitsinbreuken Voor wat betreft de meeste van de schendingen, zal de meerderheid van de respondenten zonder leidinggevende positie, zijn of haar leidinggevende inlichten. Er zijn echter ook twee integriteitsinbreuken waarbij een groter deel van de respondenten aangeeft de betrokkene(n) erop aan te spreken. Het gaat om: 1. Onjuiste financiële informatie verstrekken of financiële rapportages manipuleren (60% spreekt de betrokkene(n) aan); 2. Onjuiste onkostendeclaraties en/of tijdregistraties indienen (50% spreekt de betrokkene(n) aan) Kennelijk zijn deze vormen van gedrag voor financiële professionals zonder de tussenkomst van leidinggevenden aan te pakken. Bij de volgende drie integriteitsinbreuken is het voor niet-leidinggevenden lastiger om in actie te komen. Dat blijkt uit hogere percentages respondenten (tussen de 6,5% en 7,6%) die aangeven zich er niet mee te bemoeien: activiteiten die een belangenconflict veroorzaken (7,6%), contractuele afspraken met leveranciers schenden (6,5%) en invitaties en giften accepteren die tegen de regels zijn (6,5%). Het blijkt voor nietleidinggevenden bij twee typen integriteitsinbreuken extra moeilijk om in actie te komen: wanneer het gaat om waarnemingen van handelen met voorkennis, voor eigen gewin en wanneer het management zich niet houdt aan de regels die ze zelf voorschrijven. In beide gevallen geeft ongeveer 10% aan niet te weten wat te doen, of er zich niet mee te bemoeien. Respondenten zonder leidinggevende functie zijn in vergelijking met leidinggevenden wat minder geneigd om contact op te nemen met het meldpunt integriteit of de compliance officer. Hoewel voor niet-leidinggevenden de mogelijkheid bestaat om zijn of haar leidinggevende in te lichten, blijkt toch dat men regelmatig aangeeft niet te weten wat te doen. Kennelijk werpt de compliance functionaris voor sommige groepen medewerkers een drempel op. Dat wordt duidelijk in onderstaande tabel 4.5. 29 Integriteitsinbreuk Respondenten die contact opnemen met het meldpunt integriteit of de compliance officer (%) Leidinggevenden Nietleidinggevenden 16,7 14,1 13,7 12,0 Handelen met voorkennis, voor eigen gewin Management houdt zich niet aan de regels die ze zelf voorschrijven Misbruik maken van vertrouwelijke of 10,9 7,7 eigendomsrechtelijke informatie van de organisatie Invitaties of giften accepteren die tegen de 15,5 8,7 regels zijn Betrokken zijn bij activiteiten die een 14,3 8,7 belangenconflict veroorzaken Tabel 4.5 Verschillen in reacties op integriteitsinbreuken tussen leidinggevenden en nietleidinggevenden 4.3.3 Relatie tussen morele moed en de reacties op integriteitsinbreuken In paragraaf 3.1 werd duidelijk dat een deel van de respondenten relatief laag scoort op morele moed, dat er een grote middengroep te onderscheiden is en dat er ook een groep respondenten is die relatief hoog scoort op morele moed. De groep die relatief laag (hoewel niet onvoldoende) scoort, wordt moreel neutraal genoemd en de groep die relatief hoog scoort duiden we aan als moreel moedig. Er blijken duidelijke verschillen te bestaan in de attitudes tussen de respondenten die relatief hoog scoren en zij die relatief laag scoren op morele moed. Deze verschillen zijn bij alle integriteitsinbreuken vast te stellen, met uitzondering van onjuiste onkostendeclaraties en/of tijdregistraties indienen. Bij deze integriteitsinbreuk ontlopen de reacties tussen de verschillende groepen elkaar niet veel. De moreel moedigen blijken er veel vaker voor te kiezen om de betrokkene(n) aan te spreken op hun gedrag of het meldpunt integriteit of de compliance officer in te lichten. De moreel neutralen kiezen er daarentegen vaker voor om hun leidinggevende in te lichten, of om zich er niet mee te bemoeien. Er is dus een significant onderscheid tussen de moedigen en de moreel neutralen. Dat onderscheid blijkt ook wanneer gekeken wordt naar de relatie tussen morele moed en de waargenomen frequentie van integriteitsinbreuken, zoals weergegeven in onderstaande tabel 4.6. De moreel moedige respondenten blijken op een aantal integriteitsinbreuken significant hogere frequenties te signaleren. Dit lijkt er op te duiden dat moreel moedigen een sterker ontwikkeld bewustzijn van 30 integriteitsschendingen hebben. Dat kan worden verklaard uit de behoefte van de menselijke geest aan 'cognitieve congruentie'. Naarmate mensen van zichzelf denken dat zij handelend zullen durven optreden bij een waargenomen integriteitsschending, zullen zij dergelijke situaties in de praktijk ook eerder als integriteitsschendingen benoemen. Integriteitsinbreuk Totaal Score (gemiddeld) Morele Morele moed laag moed hoog (neutraal) (moedig) Misbruik maken van vertrouwelijke of 1,32 1,20 1,53 eigendomsrechtelijke informatie van de organisatie Handelen met voorkennis, voor eigen 1,30 1,11 1,44 gewin Betrokken zijn bij activiteiten die een 1,63 1,49 1,83 belangenconflict veroorzaken Contractuele afspraken met 1,52 1,43 1,81 medewerkers schenden Contractuele afspraken met leveranciers 1,59 1,31 1,72 schenden Schaalwaarden: 1 = nooit; 2 = zelden; 3 = soms; 4 = vaak; 5 = (bijna) altijd Tabel 4.6 Verschillen in frequenties van gepercipieerde integriteitsinbreuken tussen respondenten met verschillende sores op morele moed 31 5. Conclusies en aanbevelingen Uit het onderzoek komt naar voren dat financiële professionals in Nederland in het algemeen werken binnen een positieve morele organisatiecultuur. Ook zijn de financials over het algemeen tevreden over de morele kwaliteiten van het leiderschap waar zij mee te maken hebben. De financials scoren daarbij licht hoger dan de landelijke benchmark waarmee zij zijn vergeleken. Dat is goed nieuws voor de integriteit van financials, want de morele organisatiecultuur en het moreel leiderschap hebben een positieve relatie met de integriteit van het handelen. Daar waar de morele organisatiecultuur en het moreel leiderschap goed zijn, komen integriteitsinbreuken meestal minder vaak voor. Uitzonderingen worden echter gevormd door de cultuurelementen sanctioneerbaarheid en vertrouwen. Gebleken is, dat de financials het sanctioneren van onethisch gedrag en het gevoel op elkaar te kunnen rekenen binnen de organisaties waarin men werkzaam is, gemiddeld genomen als de minst sterke kanten van de organisatiecultuur beschouwen. Volgens de respondenten zou het handhaven en navolgen van de regels nog wel wat beter mogen. Ook het vertrouwen binnen de organisatie wordt door de geïnterviewde financials als een zwakker ontwikkeld punt van de organisatiecultuur beschouwd. Wellicht gaan financiële professionals wat minder uit van de betrouwbaarheid van medewerkers en zien zij meer noodzaak tot het sanctioneren van ongewenst gedrag. Daarentegen scoren bespreekbaarheid en helderheid relatief hoog. We kunnen dit alles samenvatten in een zin over de manier waarop financials de integriteit in hun organisatie beleven: Integriteit is bespreekbaar in de organisatie en de normen zijn helder, maar in de praktijk is het onderling vertrouwen in de organisatie niet zo groot en worden de normen niet altijd goed nageleefd en gehandhaafd. Met andere woorden, er is bij de integriteit van de finacials nog wel een verschil tussen woorden en daden. Het verschil tussen woorden en daden is ook wel zichtbaar als we naar de integriteitsinbreuken kijken. Daar is het beeld over het algemeen niet alarmerend, maar het is ook niet geheel geruststellend. Enkele vormen van integriteitsinbreuken zijn het afgelopen jaar door meer dan een kwart van de ondervraagde financials gezien in hun eigen organisatie (soms of vaak). Uit het onderzoek blijkt dat financiële professionals relatief veel integriteitsinbreuken signaleren waarbij regels en procedures binnen de organisatie overtreden worden. Ook het verstrekken van onjuiste financiële informatie komt relatief gezien vaak voor in de ogen van de financials. Ofschoon het bewaken van 32 regels, procedures en de financiële integriteit als een onderdeel van hun functie gezien kan worden, wijst het er ook op dat het financiële geweten van financiële professionals alert is. Wanneer verschillende sectoren met elkaar vergeleken worden, blijkt er over het algemeen een overeenkomend beeld te zijn van integriteitsinbreuken. Een uitzondering vormen zijn transacties en/of overeenkomsten die worden afgehandeld zonder de juiste procedures, facturen en budgetten. Deze worden in de non-profit sector het vaakst gesignaleerd door financials. Financiële professionals blijken in het algemeen alert en assertief te zijn als het om integriteitsinbreuken gaat. De leidinggevenden onder hen zijn dat nog meer dan nietleidinggevenden. Zij ondernemen actie wanneer integriteitsinbreuken vastgesteld worden. Binnen de groep niet-leidinggevenden die aan het onderzoek heeft deelgenomen, bestaat hier ruimte voor verbetering. Respondenten verschillen in morele moed. Dat verschil komt niet alleen tot uiting in de capaciteit om integriteitsinbreuken te signaleren, maar ook in het gedrag. Moreel moedigen zijn vaker geneigd zelf actie te ondernemen door betrokkene(n) aan te spreken of de compliance officer in te lichten. Dit in tegenstelling tot de moreel neutralen die problemen vaker voorleggen aan leidinggevenden of de andere kant opkijken. Morele moed is niet een aangeboren karaktereigenschap, het is een vaardigheid die mensen kunnen ontwikkelen (Karssing & Zweegers, 2012). Iets meer morele moed kan financials helpen om het geconstateerde verschil tussen woorden en daden in hun beroepsethiek een stukje kleiner te maken. 33 6. Referenties Kaptein, M. (2008). Developing and testing a measure for the ethical culture of organizations: The corporate ethical virtues model. Journal of Organizational Behavior, 29, 923-947. Karssing, E., M. Zweegers (2012). Durf moedig te zijn: Enkele be-moed-igende oefeningen. Jaarboek Integriteit 2012, Den Haag, BIOS. Kidder, R. (2005). Moral courage, New York, Harper Collins. Sekerka, L., R. Bagozzi, R. Charnigo (2009), Facing Ethical Challenges in the Workplace: Conceptualizing and Measuring Professional Moral Courage. Journal of Business Ethics, 89, 565–579. Treviño, L. K., & Weaver, G. R. (2003). Managing ethics in business organizations: Social scientific perspectives. Stanford, CA: Stanford University Press. Treviño, L.K., Weaver, G.R. & Brown, M.E. (2008). It’s lovely at the top: Hierachical Levels, Identities, and Perceptions of Organizational Ethics. Business Ethics Quarterly, 18(2): 233-252. Zaal, R.O.S. (2012). Organizational determinants of unethical behavior in commercial banking. Breukelen: Nyenrode University Press. 34 7. Colofon Dit onderzoek is uitgevoerd door het European Institute for Business Ethics, van Nyenrode Business Universiteit, in het voorjaar van 2013. Onderzoekers waren Prof. dr. Ronald Jeurissen, Drs. Sacha Spoor en Dr. Raymond Zaal. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van HighQ financieel interim en NIVE Opleidingen. Voor vragen over het onderzoek kunt u zich richten tot: Prof. dr. Ronald Jeurissen Nyenrode Business Universiteit Postbus130 3620 AC Breukelen tel 0346-291235 [email protected] 35