Statenvoorstel 38/05 inzake Armoede in Brabant. Dilemma`s voor

advertisement
Statenvoorstel 38/05 A
Voorgestelde behandeling:
PS-vergadering
:
27 mei en 1 juli 2005
Statencommissie
:
BM, EMG, RM, ZWC, 10 juni 2005
Onderwerp
Armoede in Brabant. Dilemma's voor provinciaal beleid.
Aan Provinciale Staten van Noord-Brabant,
‘s-Hertogenbosch
Datum
12 mei 2005
DIS-nummer
Samenvatting
1098742
Op basis van een onderzoek naar armoede in Brabant leggen wij, Brigite van Haaften en
Joop van Hezik als rapporteurs van PS, een aantal dilemma’s aan u voor m.b.t. de rol die
de provincie mogelijk zou kunnen spelen op het terrein van de armoedebestrijding.
Vragen die wij in PS aan de orde willen stellen zijn: heeft de provincie een toegevoegde
waarde bij de bestrijding van armoede? Hoe kan de rol van de provincie eruit zien in
relatie tot de rol van de andere bestuurslagen? Hoe kan het provinciale armoedebeleid
worden vormgegeven?
Directie
Wij stellen u voor om op drie momenten te discussiëren over deze fundamentele
vragen:
- Op 27 mei 2005 tijdens een plenair debat over de vraag of de provincie iets
zou moeten doen aan armoedebestrijding en zo ja, hoe die rol er op hoofdlijnen
uit zou kunnen zien. Ook stellen wij u voor om de functionele commissies de
opdracht te geven om, op basis van een voorzet van onze kant, op 10 juni 2005
een discussie te voeren over mogelijke initiatieven van de provincie.
- Op 10 juni 2005 over mogelijke concrete initiatieven in het kader van het
armoedebeleid in de commissies BM, EMG, RM en ZWC.
- Op 1 juli 2005 tijdens een afsluitend plenair debat waarin u, op basis van de
conclusies van 27 mei 2005 en 10 juni 2005, een opdracht formuleert voor GS
om in het najaar een uitgewerkt voorstel over het provinciaal armoedebeleid
aan u voor te leggen.
Griffie
Bijlage(n)
3
1.
Voorwoord rapporteurs
Op 17 september 2004 hebben wij de opdracht van de commissie ZWC aanvaard om als
rapporteurs namens PS een onderzoek te doen naar armoede in Brabant en op basis
daarvan een aantal dilemma’s te formuleren voor een debat in PS over de mogelijke rol
van de provincie op dit terrein.
Nadat wij een planning hadden opgesteld en de ondersteuning vanuit de ambtelijke
organisatie en de griffie was geregeld, is het project van start gegaan.
Datum
12 mei 2005
DIS-nummer
10987421098742
Het project is opgedeeld in een aantal fasen:
- verzameling van feitenmateriaal via literatuurstudie en gesprekken met
deskundigen;
- de organisatie van vier werkconferenties met zelforganisaties, maatschappelijke
organisaties, gemeenten en allochtone vertegenwoordigers om de feiten te toetsen
en in te kleuren;
- gesprekken met de fracties, de Commissaris van de Koningin en twee
gedeputeerden (de heren Luijendijk en Augusteijn) om de politieke opvattingen
rondom dit onderwerp te inventariseren.
Het rapport Armoede in Brabant (bijlage 3) vormt de weerslag van de verzamelde
informatie. Dit rapport wordt kort samengevat in hoofdstuk 2 van dit statenvoorstel.
Wij zijn enthousiast over de gevolgde werkwijze die naar onze mening zeker navolging
verdient. Dit is mede te danken geweest aan de goede ondersteuning vanuit de
ambtelijke organisatie en de griffie. Wij hebben ons verheugd over het grote aantal
reacties dat de - beperkte - publiciteit rondom het project heeft opgeleverd. Hieruit
leiden wij af dat het gaat om een belangrijk maatschappelijk probleem, dat zeker
aandacht verdient.
Wij hebben veel medewerking en reacties gekregen van allerlei betrokkenen en dat heeft
veel goede informatie opgeleverd. Wat de kwantitatieve informatie betreft zijn wij
tijdens het onderzoek echter ook aangelopen tegen een aantal beperkingen, zoals een
gebrek aan (recente) gegevens over armoede in Brabant/Nederland: de meest recente
cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn van 2000. Recente
ontwikkelingen kunnen dus niet steeds onderbouwd worden met cijfers. Ook
ontbreken kwalitatieve (vergelijkbare) gegevens van gemeenten, m.n. voor wat betreft
het gevoerde beleid en de resultaten daarvan. Verder is duidelijk geworden dat het een
dynamisch dossier betreft, waarin zich continu nieuwe ontwikkelingen voordoen,
bijvoorbeeld op rijksniveau, maar ook op gemeentelijk niveau a.g.v. de recente
invoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB). Tenslotte maakt het taboe op armoede
enerzijds en de onbekendheid ermee anderzijds dit tot een moeilijk te bespreken
fenomeen. Nochtans is er volgens ons voldoende informatie beschikbaar om de discussie
te kunnen voeren.
Zoals afgesproken in de Bestuursagenda 2004-2005 wordt het experiment in het najaar
door u geëvalueerd op basis van een door ons bijgehouden logboek.
In dit statenvoorstel geven wij, na een samenvatting van de belangrijkste conclusies uit
het armoederapport, een voorzet voor de discussie in PS op 27 mei 2005 over de
hoofdlijnen van een mogelijke provinciale aanpak van het armoedevraagstuk. In de
bijlagen treft u aan een procesbeschrijving van het armoedeonderzoek (bijlage 1), een
2/11
voorzet voor de discussie in de functionele commissies (bijlage 2) en het armoederapport
(bijlage 3).
Datum
Op basis van de uitkomsten van de discussie in PS op 27 mei 2005 en in de commissies
van 10 juni 2005 leggen wij een voorstel aan u voor voor een opdracht aan GS. Dit
voorstel wordt door u besproken in de vergadering van 1 juli 2005.
10987421098742
12 mei 2005
DIS-nummer
3/11
2.
Armoede in Brabant (samenvatting armoederapport)
2.1. Definitie, feiten en beleving
Armoede wordt in het armoederapport gedefinieerd als: ‘huishoudens waarvan de
financiële middelen zo beperkt zijn dat zij materieel, cultureel en sociaal uitgesloten zijn
van de minimaal aanvaardbare levenspatronen in Nederland dan wel Brabant’.
Datum
12 mei 2005
DIS-nummer
10987421098742
In analyses over armoede worden twee grenzen gehanteerd: de ‘lage inkomensgrens’ en
het ‘sociaal minimum’.
In Brabant hebben in 2000 ruim 102.000 huishoudens een laag inkomen; dat is 11% van
de huishoudens. Daarvan moeten 45.000 huishoudens langdurig rondkomen met een
laag inkomen.
In 2000 leven in Brabant bijna 75.000 huishoudens op het sociaal minimum; dat is 8%
van het totale aantal huishoudens. Het percentage huishoudens dat langdurig (langer dan
4 jaar) moet rondkomen van een inkomen op of onder het sociaal minimum is 2,6%
(24.000 huishoudens).
Er zijn verschillende signalen dat de armoede in Nederland en ook in Brabant sinds
2003, na een jarenlange daling, weer toeneemt. Dat blijkt o.a. uit geluiden uit de
praktijk over een stijgend beroep dat sinds 2003 wordt gedaan op voorzieningen als
voedselbanken en schuldhulpverlening en uit het toenemend aantal schuldsaneringen.
Redenen hiervoor zijn: economische situatie/werkgelegenheid, loonmatiging, fiscale
maatregelen, stijgende kosten pensioenen en ziektekostenverzekeringen, stijgende vaste
lasten, versobering sociale zekerheid en de competenties van een deel van de mensen
(zelfredzaamheid e.a. vaardigheden).
Armoede treft verschillende typen huishoudens. Onderstaande indeling illustreert dit
brede spectrum:
- Erfelijke armoede: huishoudens waarin armoede van generatie op generatie
wordt doorgegeven. Bij deze huishoudens is vaak sprake van een langdurige
uitkeringsafhankelijkheid.
- Sappelaars/stille armen: huishoudens met lage en/of onregelmatige inkomens,
bijvoorbeeld alleenverdieners met een laag inkomen met kinderen, kleine
zelfstandigen (agrariërs en middenstanders) en (zorgbehoevende) ouderen.
Kleine zelfstandigen en ouderen hebben nogal eens last van de moeilijke
specifieke combinatie van enig vermogen (waardoor zij niet in aanmerking
komen voor inkomensondersteunende maatregelen) en een laag inkomen.
- Nieuwe armen: huishoudens die plotseling over veel minder inkomen
beschikken door bijvoorbeeld een faillissement, echtscheiding of werkloosheid.
Belangrijk is op te merken dat het percentage armen onder niet-westerse allochtone
huishoudens met 33% drie keer zo hoog is als onder autochtone huishoudens (11%).
Verklaring hiervoor is dat allochtonen over het algemeen laag zijn opgeleid en
laagbetaald werk hebben, dat er weinig allochtone tweeverdieners zijn en dat veel
oudere allochtonen geen volledig opgebouwde AOW hebben.
Armoede kan leiden tot sociale uitsluiting, waarbij oorzaak en gevolg overigens niet
altijd van elkaar te onderscheiden zijn. Sociale uitsluiting is niet alleen een gevolg van
een laag inkomen, maar vaak ook van een gebrek aan competenties: gewone vermogens
van mensen om het leven aan te kunnen en te kunnen organiseren zonder in de
problemen te raken. Hierbij kan gedacht worden aan vaardigheden om met geld om te
gaan, om contacten met andere mensen te leggen, om de weg te vinden in
4/11
bureaucratische procedures en om dergelijke vaardigheden in de opvoeding aan kinderen
over te dragen.
Datum
Sociale uitsluiting heeft betrekking op verschillende aspecten, te weten materiële
deprivatie, onvoldoende sociale en maatschappelijke participatie, onvoldoende
culturele/normatieve integratie en onvoldoende toegang tot sociale rechten. Sociale
uitsluiting heeft tevens een component van wederkerigheid: men wil of kan zelf geen
aansluiting vinden én men wordt buitengesloten door anderen.
10987421098742
12 mei 2005
DIS-nummer
Gevolgen van armoede en sociale uitsluiting kunnen worden onderverdeeld in:
- Gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer: voortdurende stress en zorgen over
het aan elkaar knopen van de eindjes, schuldgevoelens en het gevoel
wantrouwend bejegend te worden.
- Maatschappelijke gevolgen: onderbenutting van maatschappelijk kapitaal,
doordat arme mensen aan de zijlijn staan. Sommige van hen willen geen
bijdrage leveren aan de maatschappij en anderen kunnen het niet. Ook kunnen
armoede en sociale uitsluiting een bedreiging vormen voor de maatschappelijke
verbondenheid. Een van de aspecten die door allochtone vertegenwoordigers
wordt aangegeven is dat de radicaliseringtendens onder m.n. hoogopgeleide
jonge allochtonen, waarbij zij zich afkeren van de Nederlandse samenleving,
voortvloeit uit het gevoel dat zij geen volwaardig onderdeel uitmaken van de
Nederlandse samenleving en niet geaccepteerd worden. Hetzelfde gevoel komt
ook voor bij andere, autochtone, groepen arme mensen.
Niet alle huishoudens met een laag inkomen komen in een problematische
armoedesituatie terecht. De volgende groepen lopen een risico op armoede:
- Eenoudergezinnen en alleenverdieners met een laag inkomen met minderjarige
kinderen.
- Uitkeringsgerechtigden.
- Chronisch zieken en mensen (psychiatrische patiënten en andere bewoners) in
(AWBZ-gefinancierde) woonvoorzieningen die alleen zakgeld ontvangen.
- (Zorgbehoevende) ouderen met een laag inkomen.
- Niet-westerse allochtonen.
- Kleine zelfstandigen met een laag inkomen.
5/11
2.2. Rollen, taken, verantwoordelijkheden
Datum
Wat zijn de rollen, taken en verantwoordelijkheden van de verschillende overheden op
het terrein van de armoedebestrijding en hoe geven zij hier invulling aan?
12 mei 2005
DIS-nummer
De EU heeft een Europees Actieprogramma 2002-2006 (EAP) opgesteld dat is gericht
op de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede.
10987421098742
Het rijk is verantwoordelijk voor het Nederlandse inkomensbeleid. Op dit terrein heeft
de regering Balkenende een aantal belangrijke ontwikkelingen ingezet. Hiertoe behoren
o.a. het streven naar fiscalisering van inkomensondersteunende maatregelen en de
privatisering van de sociale zekerheid. Daarnaast heeft het rijk in navolging van de EU
een Nationaal Actieplan ter bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (NAP)
opgesteld dat is gericht op het wegwerken van leerachterstanden, het tegengaan van
analfabetisme, het in kaart brengen van schuldenproblematiek, het verstevigen van de
combinatie van reïntegratie en zorg, het vergroten van de capaciteit van de
maatschappelijke opvang en het toekennen van langdurigheidstoeslagen.
Gemeenten hebben in het kader van de WWB een belangrijke taak gekregen op het
terrein van de reïntegratie van en inkomensondersteuning voor uitkeringsgerechtigden.
Daarnaast houden zij zich o.a. bezig met zaken als schuldhulpverlening,
kwijtscheldingen, individuele ondersteuning van mensen met lage inkomens via de
Bijzondere Bijstand (aanvullende verzekeringen, witgoedregelingen,
participatieregelingen, schoolkostenfonds, e.d.), het aanbod van welzijnsvoorzieningen
(welzijnswerk zoals ouderen-, jongeren- en buurtwerk, maatschappelijk werk,
maatschappelijke en vrouwenopvang, verslavingszorg, preventief jeugdbeleid,
gezondheidsbeleid) en de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG). Volgens planning
per 1 juli 2006 moeten de gemeenten uitvoering gaan geven aan de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Hoewel er geen uitgebreid inzicht bestaat in het beleid dat de gemeenten op al deze
terreinen voeren, kan in algemene zin in ieder geval geconcludeerd worden dat er
sprake is van aanzienlijke verschillen tussen gemeenten en van een groot niet-gebruik
van individuele regelingen, zoals de Bijzondere Bijstand.
De provincie heeft geen wettelijke taken op het terrein van armoede en sociale
uitsluiting. Wel geven de visie en de missie van de provincie Noord-Brabant aanleiding
voor acties op dit terrein.
De provinciale visie luidt als volgt:
“Brabant gaat zuinig om met haar ruimte; is de ideale woonprovincie; heeft een
bloeiende en schone economie; is een veilige thuishaven; biedt vele en gelijke kansen
voor iedereen en leidt het verkeer in goede banen”.
En de missie:
“De provincie werkt aan een veelbelovende toekomst voor Brabant als geheel en voor
alle Brabanders, waar economische, ecologische, sociale en culturele kwaliteiten met
elkaar in balans zijn en waar iedereen prettig woont, werkt en recreëert”.
Op basis hiervan voert de provincie Noord-Brabant een beleid gericht op het voorkomen
van sociale uitsluiting. In de programmabegroting zijn doelstellingen geformuleerd die
6/11
raakvlakken hebben met het thema armoede. Dit betreft m.n. de doelstelling die is
opgenomen in het programma Sociaal Beleid, Zorg en Cultuur: “Binnen 10 jaar wil de
provincie de kwaliteit van leven duurzaam versterken middels gelijke kansen,
participatie, leefomgeving en sociale en culturele infrastructuur”.
In het armoederapport wordt ook ingegaan op andere onderdelen van de
programmabegroting met mogelijke raakvlakken met armoede. De discussie in de
commissies op 10 juni 2005 heeft als doel om na te gaan welke acties vanuit onderdelen
van de programmabegroting kunnen bijdragen aan armoedebestrijding in Brabant.
Datum
12 mei 2005
DIS-nummer
10987421098742
2.3. Suggesties m.b.t. een mogelijke provinciale rol
Het armoederapport sluit af met een overzicht van suggesties die zijn gedaan tijdens het
sociaal debat, de werkconferenties, de gesprekken met de statenfracties e.d. over de
mogelijke rollen/taken van de provincie. Samengevat werden door onze
gesprekspartners de volgende maatregelen voorgesteld:
- materiële armoedebestrijding;
- acties richting rijk: signaleren problemen en belangenbehartiging Brabantse
gemeenten;
- toezicht houden op uitvoering door gemeenten (armoedetoets gemeentelijke
begrotingen);
- nader onderzoek naar armoede in Brabant, m.n. de situatie van specifieke
doelgroepen;
- bijdragen aan het doorbreken van het taboe op armoede;
- ondersteunen gemeenten d.m.v. benchmarking t.a.v. het gevoerde
armoedebeleid en de effecten daarvan, organiseren platform voor infouitwisseling, ondersteuning kleine gemeenten bij beleidsontwikkeling;
- kwijtschelding gemeenten, Waterschappen en sociaal beleid Essent stimuleren;
- ondersteunen particuliere initiatieven (zelforganisaties);
- in bestaand beleid (volkshuisvesting, openbaar vervoer, ruimtelijke ordening,
arbeidsmarkt- en economisch beleid, reconstructie, cultuur, sport,
jeugdbeleid, ouderenbeleid, minderhedenbeleid, leefbaarheid kleine kernen)
rekening houden met armoede;
- versterking sociaal beleid gericht op voorkomen sociale uitsluiting.
7/11
3.
Hoofdlijnen provinciale aanpak armoede
Zoals aangegeven heeft de provincie geen wettelijke taken op het terrein van de
armoedebestrijding. De visie en missie van de provincie en de vertaling daarvan in de
doelstelling van het sociaal beleid geven ons inziens echter alle aanleiding om de
toegevoegde waarde die de provincie kan hebben bij de armoedebestrijding, ook
daadwerkelijk te benutten.
Uit onze gesprekken met de statenfracties is gebleken dat alle fracties armoede
beschouwen als een probleem dat ook in de Brabantse samenleving speelt. Geen van de
fracties heeft op voorhand gesteld dat de provincie geen actieve rol kan spelen op dit
terrein.
Datum
12 mei 2005
DIS-nummer
10987421098742
In dit hoofdstuk geven wij, op basis van de uitkomsten van het armoedeonderzoek,
informatie als voorzet voor het debat dat u op 27 mei 2005 zal voeren. De bedoeling van
dit debat is om op basis van een discussie over een aantal vragen, de hoofdlijnen van de
provinciale aanpak van armoede vast te stellen. Deze vragen zijn:
- Moet de provincie iets doen aan armoede?
- Wat is de rol van de provincie in relatie tot de andere bestuurslagen?
- Hoe kan de provinciale aanpak worden vormgegeven?
Als handreiking voor deze discussie verstrekken wij in het navolgende per vraag
achtergrondinformatie die is gebaseerd op literatuurstudie, de werkconferenties,
gesprekken met de statenfracties, enz.
3.1.
Bent u van mening dat de provincie een toegevoegde waarde heeft bij de
bestrijding van armoede?
Naar onze mening is er een aantal argumenten dat ervoor pleit om een provinciaal
armoedebeleid te ontwikkelen:
- Als middenbestuur streeft de provincie ernaar om dichter bij de burgers te
staan. Uit de Brabantmonitor blijkt dat de Brabantse burgers armoede - na
veiligheid - als belangrijkste maatschappelijk probleem beschouwen.
- De Telosdriehoek benadrukt het belang van een evenwichtige ontwikkeling op
sociaal-cultureel, economisch en ecologisch terrein. De duurzaamheidsbalans
2001 maakt zichtbaar op welke terreinen het goed gaat en waar extra actie
gewenst is. Hieruit blijkt dat t.b.v. het evenwicht extra inzet op het thema
armoede gewenst is: de provincie krijgt in de duurzaamheidsbalans een rode
kaart voor het thema armoede.
- De omvang en de gevolgen van de armoedeproblematiek (maatschappelijke
uitval en vermindering sociale cohesie) geven alle aanleiding om ook de
provinciale mogelijkheden om hier iets aan te doen, met verve in te zetten.
- De positie van de provincie in het sociale domein is formeel bescheiden. Maar
de positie van het democratisch gelegitimeerd regionaal bestuur biedt genoeg
kansen om een effectieve bijdrage aan de bestrijding van armoede te leveren.
De provincie is grotendeels vrij om zelf te bepalen welke maatschappelijke
vraagstukken zij wil aanpakken en welke oplossingen zij daarvoor wil kiezen.
Dit biedt ruimte om voor specifieke problemen maatwerk te ontwikkelen dat
is afgestemd op de specifieke regionale situatie. De provincie kan ook haar
formele mogelijkheden binnen het fysieke en economische domein inzetten om
bij te dragen aan de armoedebestrijding.
- Maatschappelijke instellingen zijn in het afgelopen decennium autonomer
geworden, zij maken een proces van schaalvergroting door. De
verzelfstandigde positie van organisaties versterkt de noodzaak tot onderlinge
8/11
-
afstemming in de aansturing van deze organisaties en de schaalvergroting
bemoeilijkt de aansturing vanuit de gemeenten. De provincie kan hierbij een
rol spelen, temeer daar zij op meerdere beleidsterreinen al ervaring heeft
opgedaan met een integrale gebiedsgerichte aanpak, zoals bij de regionale
sociale agenda’s. Als middenbestuur is de provincie bij uitstek in de positie om
als voortrekker op te treden bij deze integrale gebiedsgerichte wijze van
werken.
De provincie is volgens de Welzijnswet verantwoordelijk voor de inzet van
steunfuncties, die een ondersteunende rol vervullen voor gemeenten,
instellingen en zelforganisaties, ook op het terrein van armoede.
Datum
12 mei 2005
DIS-nummer
10987421098742
3.2 Hoe kan die rol van de provincie eruit zien in relatie tot EU, rijk en gemeenten?
Het moet ons inziens gaan om een toegevoegde waarde die aansluit bij de rollen die de
provincie heeft. M.b.t. de suggesties die tijdens het onderzoek zijn gedaan over een
mogelijke rol van de provincie (zie 2.3) merken wij, t.b.v. uw meningsvorming, het
volgende op:
- De provincie moet niets doen aan materiële armoedebestrijding, want dat is
een taak van rijk en gemeenten. De provincie mag dit wettelijk gezien niet en
wanneer zij het toch zou doen, brengt dat hoge uitvoeringskosten met zich
mee. Bovendien leidt versnippering van inkomensmaatregelen slechts tot meer
onduidelijkheid voor de burgers. Naast de hoogte van de inkomens speelt in dit
verband ook de lastendruk een rol. Behalve de opcenten van de
motorrijtuigenbelasting brengt de provincie geen lasten rechtstreeks in
rekening bij de burgers. De provincie kan daarom geen fundamentele bijdrage
leveren aan de lastenverlichting voor burgers.
- Geen acties richting rijk: dat is in dit geval niet nodig, omdat dit al wordt
opgepakt door andere gremia zoals VNG en Divosa. Overigens kunnen de
provinciale politieke fracties natuurlijk wel acties ondernemen die gericht zijn
op veranderingen in het rijksbeleid; en dat doen zij ook.
- Het uitbreiden of nader invulling geven aan de
toezichthoudende/controlerende rol m.b.t. gemeenten doet geen recht aan de
aard van de provinciale toezichthoudende rol (begrotingstechnisch en niet
inhoudelijk). Bovendien past dit niet in het streven van PS naar deregulering en
de hieruit voortvloeiende afspraken over de vormgeving van de
toezichthoudende rol op de gemeentelijke begrotingen.
- Het is de vraag wat de meerwaarde is van uitgebreid onderzoek naar armoede
in Brabant. Ook al is de problematiek misschien niet in al zijn details bekend,
er is voldoende informatie beschikbaar om aan de slag te gaan. Dit sluit aan bij
de wens van PS om meer in te zetten op uitvoering en minder op onderzoek en
beleidsontwikkeling.
- De provincie kan een rol vervullen bij het doorbreken van het taboe rondom
armoede.
- De provincie kan gemeenten ondersteunen door hun beleid en de effectiviteit
daarvan te benchmarken, door het organiseren van een platform voor
informatie-uitwisseling, door de samenwerking te stimuleren tussen
gemeenten onderling en met andere organisaties, e.d. Dit alles onder het
motto: ‘ondersteunen zonder te bevoogden’.
9/11
-
-
De provincie kan bij de Waterschappen aandringen op een actiever
kwijtscheldingsbeleid en bij Essent op een adequaat beleid in geval van
schulden.
De provincie kan particuliere initiatieven van zelforganisaties ondersteunen,
financieel en anderszins, bv. via de inzet van steunfuncties.
In bestaand beleid kan de provincie meer rekening houden met armoede,
m.a.w. armoede als facetbeleid. Dat betekent dat op tal van terreinen
(volkshuisvesting, openbaar vervoer, arbeidsmarkt- en economisch beleid,
ruimtelijke ordening, reconstructie, cultuur, sport, jeugdbeleid,
ouderenbeleid, minderhedenbeleid, leefbaarheid kleine kernen) rekening
wordt gehouden met de invloed van provinciaal beleid op de situatie van arme
mensen.
Het sociaal beleid van de provincie gericht op het voorkomen van sociale
uitsluiting kan worden versterkt.
Datum
12 mei 2005
DIS-nummer
10987421098742
3.3. Hoe kan het provinciaal armoedebeleid worden vormgegeven?
De provinciale rol op het terrein van het armoedebeleid kan volgens ons op twee
manieren worden vormgegeven:
- PS kunnen besluiten om - in aansluiting op de Europese en nationale aanpak een Provinciaal Actieplan Armoede (PAP) op te stellen waarin wordt
aangegeven wat de provincie op haar beleidsterreinen (fysiek, economisch,
sociaal) bijdraagt aan het voorkomen van armoede en de bestrijding van de
gevolgen van armoede. Om maatwerk te kunnen leveren kan hierbij gekozen
worden voor een regionale gebiedsgerichte invulling, zodat een optimale
afstemming tussen fysiek, economisch en sociaal en tussen de inzet van
provincie en gemeenten gerealiseerd kan worden. Dit sluit ook aan bij al
opgedane ervaringen met regionale samenwerking met gemeenten. Over de
invulling van het PAP kan worden gediscussieerd in de commissies. Bij de
uitwerking moeten ook andere belanghebbenden betrokken worden. Door een
integrale benadering op basis van facetbeleid kan vanuit de provincie een
structurele, samenhangende aanpak tot stand worden gebracht die
daadwerkelijk bijdraagt aan de realisering van de provinciale visie, missie en
doelstelling van het sociaal beleid.
- PS kunnen ook besluiten om met het oog hierop het provinciaal
instrumentarium aan te passen om tot een integrale, samenhangende aanpak te
komen. Kernwoorden hierbij zijn: deregulering (beleidsregels samenvoegen),
resultaat- en uitvoeringsgerichtheid, toegankelijkheid, regelmatige evaluaties
en bijstelling beleid i.p.v. tijdelijke financiële ondersteuning, niet alleen nadruk
op vernieuwing maar ook op de verspreiding van succesvol gebleken
initiatieven, gerichtere inzet steunfuncties.
N.a.v. bovenstaande opties, het opstellen van een PAP dan wel het aanpassen van het
bestaande instrumentarium, is de vraag aan de orde of PS kiezen voor een ‘of of’ of voor
een ‘en en’ benadering m.b.t. de vormgeving van het provinciaal armoedebeleid? En als
u kiest voor een ‘of of’ benadering, aan welke van bovenstaande opties geeft u dan de
voorkeur?
Wij stellen voor om in de commissies een debat te voeren op basis van discussiepunten
in bijlage 2, die eveneens zijn gebaseerd op de uitkomsten van het armoedeonderzoek,
10/11
de werkconferenties, gesprekken met de statenfracties enz. Op basis van de discussie in
de commissies zullen wij een voorstel formuleren voor de discussie op 1 juli 2005 in PS.
Datum
4.
10987421098742
Het voorstel
Wij stellen u voor te besluiten conform bijgaand ontwerpbesluit.
12 mei 2005
DIS-nummer
De rapporteurs van PS.
Mw. drs. S.C. van Haaften-Harkema
drs. H.J.P.M. van Hezik
Auteur: mw. dr. D.G.F.M. Gorgels, tst.: 073-6812382
Bijgevoegd treft u de volgende bijlagen aan:
1. Procesbeschrijving armoedeonderzoek
2. Voorzet voor de discussie in de commissies
3. Rapport Armoede in Brabant
11/11
Ontwerp-besluit 38/05B
Voorgestelde behandeling:
PS-vergadering
:
27 mei 2005
Statencommissie
:
BM, EMG, RM, ZWC, 10 juni 2005
‘s-Hertogenbosch
Onderwerp
Armoede in Brabant. Dilemma's voor provinciaal beleid.
Datum
12 mei 2005
DIS-nummer
1098742
Directie
Provinciale Staten van Noord-Brabant,
Griffie

gelezen het voorstel van de rapporteurs, d.d. 12 mei 2005.
besluiten:
-
-
De toegevoegde waarde van de provincie op het terrein van de
armoedebestrijding te erkennen.
De commissies BM, EMG, RM en ZWC te verzoeken om op 10 juni 2005
op basis van de uitkomsten van de discussie van 27 mei 2005 nadere kaders
te stellen voor een verdere uitwerking van de opdracht van PS aan GS.
De rapporteurs te verzoeken om ter voorbereiding van het afsluitende
debat in PS op 1 juli 2005, een voorstel aan PS voor een opdracht aan GS
voor te bereiden op basis van de uitkomsten van de discussie in PS op 27
mei 2005 en de commissies op 10 juni 2005.
’s-Hertogenbosch, 12 mei 2005
Provinciale Staten van Noord-Brabant,
De voorzitter
De griffier
Bijlage(n)
3
Download