WELKE BRANDWEER VOOR MORGEN? Gezamenlijk VVSG- en UVCW-standpunt omtrent de hervorming van de civiele veiligheid 1. Is een hervorming noodzakelijk? De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Union des Villes et Communes de Wallonie (UVCW) hebben de aanbevelingen van de commissie Paulus mee goedgekeurd en dan ook steeds verdedigd bij hun leden. Beide verenigingen blijven overtuigd van de nood van deze hervorming. Waarom? De basiswetgeving omtrent de civiele veiligheid is ondertussen reeds 40 jaar oud. Onnodig te zeggen dat de situatie ter plekke ondertussen gewijzigd is, bijvoorbeeld door de grondige herschikking van de gemeenten. Maar ook de context binnen dewelke de brandweer moet opereren is gewijzigd. Steeds meer komt de nadruk te liggen op brandpreventie en niet meer enkel op het blussen van branden (8% van het werk). De wetgeving rond diezelfde preventie wordt steeds complexer. De brandweer wordt geconfronteerd met steeds gevaarlijkere stoffen. Ondertussen is de verantwoordelijkheid van de burgemeester onveranderd gebleven. Hij blijft verantwoordelijk voor de veiligheid op zijn grondgebied. Daarom moet hij ten allen tijde beroep kunnen doen op een snelle, efficiënte en adequaat uitgeruste brandweer. Daarom kan volgens de VVSG en de UVCW deze hervorming de brandweer een werkkader verschaffen om beter aan de hedendaagse uitdagingen te voldoen. Voorbeelden van verbeteringen zijn een betere samenwerking door onder andere uniforme werkprocedures, een meer rationeel aankoopbeleid en het mogelijk maken van een betere voorbereiding op meer uitgebreide calamiteiten op het grondgebied. 2. Een gezamenlijk standpunt De VVSG en de UVCW hebben een gemeenschappelijk standpunt uitgewerkt. Hiermee willen beide verenigingen het belang aantonen van deze hervorming. Zij hebben steeds constructief trachten meewerken aan de totstandkoming van de principes van deze hervorming, waar zij zich zeker in kunnen vinden. Zowel de UVCW als de VVSG zijn het eens over de belangrijkste punten. Ja voor een hervorming, maar wel één op maat van de lokale besturen. En dit geldt voor de zonevorming, maar zeker voor de financiering. VERENIGING VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN VZW Paviljoenstraat 7-9 1030 – BRUSSEL Tél : 02 211 55 00 Fax : 02 211 56 00 E-mail: [email protected] http://www.vvsg.be UNION DES VILLES ET COMMUNES DE WALLONIE ASBL Rue de l'Etoile, 14 B-5000 - NAMUR Tél.: 081 240 611 Fax: 081 240 610 E-mail: [email protected] http://www.uvcw.be 317500539 - LABP - 9 maart 2007 - 1/5 3. Welk standpunt? 3.1 betreffende de zonevorming De VVSG en de UVCW hebben er steeds voor gepleit om bij de afbakening van de zones te vertrekken vanuit de bestaande structuren. Het principe van schaalvergroting wordt aanvaard maar dit betekent niet dat de huidige zones ipso facto te klein zijn. Een dergelijke hervorming moet van onderuit groeien en niet andersom. Dit betekent dat men moet rekening houden met de reeds aanwezige ervaringen van de bestaande zones. De vrijheid moet gelaten worden om elk situatie apart te bekijken. Het moet perfect mogelijk zijn dat sommige regio’s kleinere zones willen behouden en andere regio’s overstappen naar veel grotere zones. De UVCW en de VVSG zijn tevreden dat elke suggestie naar een minimale grootte van de zone verdwenen is uit het ontwerp. Bij deze afbakening moet steeds gekeken worden naar het behoud van de lokale verankering en de lokale betrokkenheid van een hulppost. Dit is een belangrijke voorwaarde voor het behoud van het systeem van de vrijwilligers. De creatie van een provinciaal en een nationaal raadgevend comité om de inspraak van de lokale burgemeesters te garanderen, zoals voorzien in het ontwerp, is een essentieel instrument om dit alles te verwezenlijken. De vorige ‘consultatie door de gouverneurs’ heeft, volgens ons, eigenaardige resultaten opgeleverd die niet steeds werden gesteund door de burgemeesters. Daarom stellen de VVSG en de UVCW voor dat zij betrokken worden in de werking van het nationaal raadgevend comité. Het is belangrijk te vermelden dat de nadruk moet komen te liggen bij de hulpposten. Deze posten staan in voor de basisbrandweerzorg, dat op dit moment 95% van het brandweerwerk omvat. De hulpverleningszone moet een organisatorisch niveau worden dat instaat voor de coördinatie van de lokale brandweerkazernes (hulpposten), het personeels- en aankoopbeleid en de brandpreventie. Het verlenen van rechtspersoonlijkheid is essentieel voor het uitvoeren van deze opdrachten. Bij de zonevorming moet men zoveel mogelijk rekening houden met de reeds bestaande politiezones. De brandweerzones zullen hoogstwaarschijnlijk groter zijn dan de huidige politiezones. Daarom willen wij uitdrukkelijk vragen dat politiezones niet doorkruist worden door brandweerzones. Een politiezone valt best integraal binnen een brandweerzone. In de Commissie Paulus heeft zowel de UVCW als de VVSG ervoor gepleit om de 12/15minuteninterventietijd niet op te nemen in de wettelijke bepalingen. Er moet vermeden worden dat hieruit wettelijke rechten gepuurd kunnen worden. Het gaat hier om een werkhypothese en niet om een resultaatsverbintenis zoals reeds bepaald in de aanbevelingen van de commissie Paulus. Bij de voorstelling van het voorontwerp werd echter door de pers deze interventietijd verkeerdelijk voorgesteld. Daarom vragen beide verenigingen dat minister Dewael nogmaals duidelijk verklaard in het federale parlement dat het hier wel degelijk gaat om een werkhypothese en dus geen wettelijke vereiste betreft. Standpunt VVSG en UVCW: Gezien de verantwoordelijkheid van de lokale besturen inzake veiligheid is het belangrijk dat men zones moet maken op maat van deze lokale besturen. Men vertrekt hierbij best vanuit de huidige situatie en houdt men zoveel mogelijk rekening met reeds bestaande structuren. 317500539 - LAbP - 9 maart 2007 - 2/5 3.2 betreffende het bestuurlijke luik Voor de UVCW en de VVSG moet het bestuurlijke luik een soepele structuur zijn dat aan de ene kant zoveel mogelijk inspraak garandeert voor de burgemeesters, maar aan de andere kant mag deze structuur geen belemmering vormen voor de besluitvaardigheid van de zone. De structuur zoals voorzien in het ontwerp komt tegemoet aan deze voorwaarden. Deze structuur garandeert enerzijds een soepele besluitvorming en anderzijds de inspraak van alle verantwoordelijke actoren, namelijk alle burgemeesters van de zone en dus ook de beschermde gemeenten. Daarom ook moet het zwaartepunt komen te liggen bij deze raad. Gezien beide vereniging pleiten voor een grote bewegingsvrijheid bij de vorming van de zones moet de mogelijkheid worden voorzien aan de raad om niet over te gaan tot de oprichting van een college. Het ontwerp houdt best de huidige structuur als basis. Maar het moet mogelijk zijn voor bijvoorbeeld kleine brandweerzones om te beslissen geen college op te richten als men van oordeel is dat de raad klein genoeg zal zijn om een vlotte besluitvorming mogelijk te maken. Het kan natuurlijk ook zijn dat er zones zijn waar de burgemeesters sowieso verkiezen om met alle burgemeesters de zone te besturen. Deze structuur mag evenwel niet aangewend worden als argument om te streven naar (semi-)provinciale zones. Andere argumenten moeten hier spelen. De gemeenteraad blijft bevoegd voor het goedkeuren van het gemeentelijke luik van het meerjarenplan en de jaarlijkse actieplannen. Dit moet volgens de twee verenigingen toelaten dat er minstens één keer per jaar een debat kan georganiseerd worden in de gemeenteraad over het gevoerde beleid van de hulpverleningszone. De burgemeester blijft verantwoordelijk voor de veiligheid op zijn grondgebied. Het voorontwerp bepaalt expliciet dat de burgemeester steeds een beroep kan doen op de hulppost verantwoordelijk voor zijn/haar gemeente of stad. Hierover zullen volgens de UVCW en de VVSG na de invoering van de wet duidelijke afspraken moeten gemaakt worden binnen de zone. De VVSG betreurt wel dat er niets verandert aan de Civiele Bescherming. Gezien de hulpverleningszones zullen instaan voor de rampenbestrijding stellen wij vragen bij de toekomstige rol van de Civiele Bescherming. Deze hervorming is een gemiste kans om deze te laten integreren in de brandweer. De VVSG pleit dan ook voor een uitdoof- en/of integratiescenario. Ten slotte hebben de UVCW en de VVSG een aantal amendementen voorbereid die een aantal onduidelijkheden in de kaderwet moeten opvangen, zoals de vervanging van de burgemeester, onverenigbaarheden en de frequentie van vergaderen. Standpunt VVSG en UVCW: - De UVCW en de VVSG bepleiten een soepele en besluitvaardige bestuurlijke structuur. - De VVSG betreurt dat de Civiele Bescherming onaangeroerd is gebleven. 3.3 betreffende de financiering Wat betreft de 50/50-kostenverdeling bepaalt het artikel 65, 2° het volgende: “Zolang de verhouding tussen de middelen die voor de toepassing van deze wet moeten worden voorzien door de gemeenten en de federale overheid niet gelijk zijn aan één, zal de huidige bijdrage van de lokale overheden in reële termen niet verhogen. De Koning bepaalt, bij in ministerraad overlegd koninklijk besluit, de vertegenwoordigers van de steden en gemeenten gehoord, deze verhouding op 31 december 2007 alsook de inkomsten- en uitgavenposten die worden in aanmerking genomen om de verhouding te berekenen.” Dit is de wettelijke verankering van de 50/50 kostenverdeling die de twee verenigingen steeds hebben geëist van de regering. Minister Dewael heeft reeds verscheidene malen zich akkoord verklaard met het 317500539 - LAbP - 9 maart 2007 - 3/5 principe dat alle meerkosten van de hervorming gedragen zullen worden door de federale overheid, een beslissing die werd bevestigd door de ministerraad van 9 februari 2007. Toch hebben de VVSG en de UVCW een aantal bemerkingen omtrent bovenvermeld artikel. “Zolang de verhouding tussen de middelen die voor de toepassing van deze wet moeten worden voorzien door de gemeenten en de federale overheid niet gelijk zijn aan één, zal de huidige bijdrage van de lokale overheden in reële termen niet verhogen.” Beide verenigingen stellen voor om ‘reële termen’ te vervangen in ‘absolute termen’. Dit om te vermijden dat door een eventueel uitblijven van de gemaakte financiële beloften de lokale besturen toch nog meer zullen moeten bijdragen door bijvoorbeeld een jaarlijkse indexering. Ten tweede vragen wij ons af wat de juiste draagwijdte is van de bepaling ‘die voor de toepassing van deze wet moeten worden voorzien’? Voor de VVSG en de UVCW zijn wijzigingen aan het statuut een onlosmakelijk deel van deze hervorming en dus vallen de extra kosten van dit statuut onder de financiële beloften van de regering. Beide verenigingen hebben reeds bij Minister Dewael bezwaar aangetekend tegen zijn toenmalig standpunt dat de meerkost voor een nieuw statuut niet zou vallen onder zijn financiële beloften. Daarom is de beslissing van de ministerraad van 9 februari 2007 zeer belangrijk omdat hier beslist werd de integrale kosten, en dus ook de meerkosten van het statuut, te laten dragen door de federale overheid. Daarom stellen wij voor bovenstaande bepaling te wijzigen in ‘nodig voor de financiering van de zones’, wat een betere verwijzing is naar alle budgettaire gevolgen van de hervorming en dus ook het statuut. Gezien de financiële omvang van deze hervorming betreuren de UVCW en de VVSG dat er op dit moment weinig zicht is op de financiële gevolgen die deze hervorming met zich mee zal brengen. Wij vragen dat de federale regering voorziet in een globaal financieel plan dat een traject uitstippelt hoe het federale niveau zijn beloofde 50/50-kostenverdeling zal nastreven. Dit financiële traject, tezamen met alle andere aspecten van deze hervorming, kan aan bod komen in een op te richten begeleidingscommissie. Deze commissie is te vergelijken met de begeleidingscommissie voor de politiehervorming. Voor het roerend en onroerend goed dat overgaat van de lokale besturen naar de zones zal de koning de inventaris- en schattingsregels bepalen. Wij wijzen hierbij op de problemen die ontstaan zijn bij een gelijkaardig systeem voor de politiehervorming. De lokale besturen wachten nog steeds op meer duidelijkheid omtrent de bedragen die zij zullen ontvangen voor hun overgedragen goederen. De VVSG en de UVCW vragen dat éénzelfde scenario vermeden wordt bij de brandweerhervorming. De UVCW en de VVSG hopen dat de regering maximaal rekening zal houden met de investeringen die een gemeente of stad in het verleden reeds heeft gedaan. Het kan niet zijn dat deze nu gestraft worden voor hun investeringen in het verleden. Artikel 209, 3° voorziet dat de terugbetaling aan de lokale besturen van de roerende en onroerende goederen die naar zone gaan, maximaal 10% mag bedragen van haar dotatie. Dit percentage ligt laag zodat deze terugbetaling tientallen jaren kan duren. Daarom stellen beide verenigingen voor om dit percentrage op te trekken naar 20% en dit voor de helft te laten financieren door de federale overheid. Dit moet gezien worden in het kader van haar belofte om bij te dragen in de kosten van de hervorming. Bij de diverse inkomsten worden in de memorie van toelichting verwezen naar eventuele bijdragen door bedrijven. De VVSG en de UVCW zijn tevreden met het bevestigen van een dergelijke piste. Wij denken hier vooral aan bijdragen van verzekeringsmaatschappijen en de heroriëntering van het sevesofonds. 317500539 - LAbP - 9 maart 2007 - 4/5 Standpunt VVSG en UVCW: - De federale overheid moet veel meer investeren in de civiele veiligheid in ons land. Deze hervorming mag echter geen enkele meerkost betekenen voor de lokale besturen. We moeten evolueren naar een 50/50 kostenverdeling; - De kosten van een nieuw statuut vallen onder de financiële beloften van de minister van Binnenlandse Zaken; - Er moet een duidelijk traject aangeboden worden aan de lokale besturen hoe de federale regering haar financiële engagementen zal nakomen. 3.4 betreffende het werkregime van de brandweer In het begin van deze hervorming heeft men ervoor gekozen het werkregime los te koppelen van de kaderwet en parallel met deze kaderwet een nieuw regime uit te werken. Tot op heden is het echter wachten op de eerste concrete resultaten. Deze kaderwet bevat reeds een aantal personeelsaangelegenheden. Sommigen onder hen bevatten een aantal onduidelijkheden die uitgeklaard moeten worden. Een nieuw werkregime zou de uitgelezen kans zijn om de aantrekkelijkheid van de brandweervrijwilliger te vergroten. Deze hervorming bevat een aantal uitdagingen voor de vrijwilligers die zeker niet ontkend mogen worden. Daarom vragen de UVCW en de VVSG dat hiermee zeker rekening wordt gehouden bij het uittekenen van een nieuw werkregime voor het brandweerpersoneel. Het spreekt uiteraard voor zich dat bovenstaande bemerkingen voor het voorzien van een duidelijk financieel traject voor het opvangen van de extra kosten verbonden aan een nieuw werkregime voorzien wordt door de federale overheid. Het moet steeds duidelijk gemaakt worden wat de juiste kosten zullen zijn bij het wijzigen van het werkregime. De actualiteit heeft aangetoond dat er naast het zogenaamde statuut dringend werk moet worden gemaakt van een betere opleiding voor de brandweermensen. Dit gebeurt niet alleen door meer opleiding te voorzien maar ook door een structurele subsidiëring van de brandweerscholen. Standpunt VVSG en UVCW : Ondanks de nood aan een nieuw statuut voor de brandweerlieden kan de UVCW en de VVSG zich niet akkoord verklaren dat de meerkosten van een nieuw statuut volledig, noch gedeeltelijk, door de lokale besturen zal moeten gedragen worden. 317500539 - LAbP - 9 maart 2007 - 5/5