Literatuur v/d Oudheid: Partim Grieks

advertisement
Literatuur v/d Oudheid: Partim Grieks
1. HOMEROS & HET EPOS:
a. Historische Situering
·
Late bronstijd: Mykeens/Achaïsche beschaving – Lineair B – Bureaucratische &
piramidale maatschappijvorm.
·
Dark Ages: Einde Mykeense beschaving door inval Doriërs – culturele
achteruitgang (schrift verdween) + weinig informatie (schrift verdween!).
·
Archaïsche periode: invoering nieuw schrift – grote kolonisaties ~ opkomst
middenklasse.
b. Homerische Kwestie
·
Ilias & odyssee: synthese v. eeuwenlange mondelinge verteltraditie.
·
Prehomerische poëzie: geen rechtstreekse info

Epen zelf: Vermelding aoidoi = prof. vertellers aan aristocratische hoven die als
entertainment herinnering a.d. grote daden uit tijd waarin goden & mensen
nog met elkaar omgingen levend houden – half improviserend.

Parallellen met epen in andere culturen: gemeenschappelijke kenmerken o.v.v.
thematiek (heldenmoed & vriendschap), vorm (metriek & formules) en ± vaste
motieven/topoi (beschrijvingen, redevoeringen, …).
·
Homerische kwestie: “bard Homeros” als tijdgenoot van Hesiodos; 1 of meerdere?

“Splitsers”: slechts één v/d beide epen mag aan “Homeros” toegeschreven
worden, door verschillend onderwerp, sfeer & taalgebruik.

“Unitariërs”: beide epen integraal het werk v. eenzelfde dichter.

“Analytici”: Homeros als naam v/e collectief v. anonymi.

Oral Poetry: onderzoek naar ≠ discussiepunten; zinloosheid v/e vgl. tussen
Homerische epen en vb. Aeneis.
·
Totstandkoming v/d tekst:

Wanneer: algemene consensus = ±8ste eeuw

Hoe: schrift (zanger = auteur) – opname (zanger = dicteur) – geleidelijke groei
naar canonieke versie (oorspronkelijke barden ~ rapsoden/homeriden;
improvisatie ~ recitatie)

Wie: discussiepunten v. ≠ barden of 1 bard?
c. Epische Cyclus
·
= verzamelnaam voor oude, niet bewaarde gedichten uit orale traditie.
·
Aanvankelijk: auteurschap “Homeros” – Maar: snel kwalitatief onderscheid tussen
homerische epen en cyclische epen.
·
Stof: thebaanse cyclus (geschiedenis Oedipus-geslacht) – trojaanse cyclus (volledige
verhaal rond oorlog v. Troje) – “losse” epen (titanomachie + Herculessagen).
1
d. Homerische Epen
·
Ilias & Odyssee: kwalitatief beter dan de rest = reden van overlev(er)ing.
·
Stof: Oorlog tussen Achaïers & Ilion.
·
Structuur & thematiek = geniaal: klein deel uit groot geheel, focus op korte episode
& centraal thema en uitwerking via flashbacks, herhalingen & recapitulaties.

Ilias = fatale ruzie tussen Achilles & Agamemnon i/h voorlaatste jaar;
wrok als centraal motief; vertelling over 50 dagen uit 10 jaar.

Odyssee = één man & zijn veelwendbaarheid; vertelling over 40 dagen uit
10 jaar, maar toch lineair & volledig overzicht dankzij ik-vertelling.
Opbouw in 3 delen: Telemachie – Reis – Thuiskomst & Wraak. Thematiek
is minder aangrijpend dan Ilias.
·
Stijl: episch kunsttaal, grotendeels gebaseerd op Ionisch.
·
Metrum: Dactylisch hexameter (afwisseling lange & korte elementen).
·
Stijlkenmerken: epitheta, patroniemen & homerische vergelijkingen.
·
Godenwereld: antropomorf & soms ironiserend; dienen om menselijke ambities &
gezwoeg te relativeren.
e. Homerische Hymnen
·
Collectie v. 33 hymnen – hexameters – ionisch-episch dialect.
·
Dubbele functie: rol in de godencultus v. verering + als pro-oimia (preludes) bij
recitaties v. (delen uit) homerische epen.
·
Structuur & inhoud ± vaste patroon met standaardschema: aanroeping v/d
godheid – (wel)daden v/d god – afsluitend gebed.
f. Latere Ontwikkeling v/h Epos
·
Einde v/d archaïsche tijd: einde levend orale epos/tijd improviserende barden.
·
Klassieke tijd: zuiver literaire epen door “echte” auteurs – stof bleef meestal
gebaseerd op mythologie & heldensagen, soms ook historische gebeurtenissen.
·
Hellenistische tijd: Apollonius v. Rhodos – Argonautica (geleerde versie;
liefdesthema centraal in boek III, terugkeer in boek IV – antwoord op Odyssee).
·
Late hellenistische tijd: Batracho-muo-machia – satirische Ilias parodie.
·
Keizertijd: Heropbloei v/h epos parallel met Latijnse epos – typisch: dubbele
thematiek van panegyriek & mythologische stof.

Posthomerica – Quintus v. Smyrna - Dionusiaca – Nonnos v. Panopolis
2. HESIODOS & HET LEERDICHT
a. Leven
·
1ste echte auteur in Griekse literatuurgeschiedenis.
·
Afkomstig uit Askra, voet v/d Helicon-berg, Beotië – erfenisruzie broer Perses.
·
Datering: na Homeros & voor Semonides v. Amorgos - ± 7e eeuw.
·
Andere wereld: confrontatie met contemporaine & levensechte problemen v.
ethische, religieuze, praktische & sociale orde.
2
b. Het Leerdicht
·
Formeel: niet te onderscheiden v/h epos; Ionisch-epische taal in dactylische
hexameters (= belangrijkste), maar soms ook elegisch distichon.
·
Inhoud, sfeer & opzet: totaal verschillend v/die v/d heroïsche poëzie.
·
Didactisch doel, met theologische, praktisch-didactische, filosofische &
wetenschappelijke subsoorten.
c. Theogonie
·
Doel: ordening aanbrengen in godenwereld & kosmos
·
Beroemd prooimion waarin arme herder Hesiodus de muzen ontmoet.
·
Plot: ± Genesis (Chaos, Gaia & Eros) gevolgd door godenstambomen &
successiemythe Uranus – Kronos – Zeus.
·
Geheel = eerbetoon aan Zeus – garant voor rechtvaardige & morele ordening.
·
Baseert zich op heterogene bronnen: lokale Bucolische traditie, parallellen met
Oosterse mythen + eigen creativiteit.
d. Werken & Dagen
·
Genre wijsheidsliteratuur; Oosterse connectie!
·
Aanroeping muzen – twee centrale onderwerpen: aansporingen tot Perses om
erfenisconflict bij te leggen & raadgevingen voor geslaagd leven als broer & P.F.
·
Opbouw doet denken aan scheurkalender.
·
Confrontatie met hard leven lage sociale klassen in archaïsch Griekse samenleving.
·
Hoofdtoon = zwaarmoedig & pessimistisch – geen sprake v. vooruitgangsgeloof.

Mythe v. Prometheus, Pandora & vijf degenererende geslachten.
e. Latere Ontwikkeling Didactische Poëzie
·
Leerdicht = productief genre voor in alle periodes tot voegchristendom.

Archaïsch = Theognis & Xenofanes.

Klassiek = presocratici Parmenides v. Elea & Empedokles v. Agrigentum.

Hellinisme = hoge bloei wetenschap & opgang poëtica – leerdicht werd drager
v. ongewone, erg technische inhouden.

Keizertijd: Oppianus (2) – “Orfische gedichten” (alle genres)
3. DE ARCHAÏSCHE & KLASSIEKE LYRIEK
a. Inleiding
·
Archaïsche lyrische poëzie = lange orale voorgeschiedenis.
·
Lyriek = verzamelnaam voor alle niet-hexametrische of niet-dramatische poëzie –
veel meer uiteenlopend en verschillend van epos & leerdicht.

~ Taal, metrum, inhoud, voordrachtswijze, aantal uitvoerders & functie.

Term “lyriek” enkel gebruikt voor gezongen poëzie – tot aan hellenisme:
gebruikelijke term “melos” ~ melodie = lied.

Overlevering voornamelijk onrechtstreeks via citaten & commentaren.
3
b. Lyrische Subgenres + Belangrijkste Dichters
I. Gesproken Lyriek
→ vaste, gereguleerde metra – recitatie/declamatie; oudste begeleid met muziek.
·
Iambografie: zie cursus!
·
Elegie: Drager v. ≠ inhouden; moderne betekenis: weeklacht; antieken metrische
benaming voor elegisch distichon (dactyl. hexameter + dactyl. pentameter) Overheersende taal: Ionisch-episch dialect – onderverdeling o.v.v. inhoud.

Krijgselegie: Turtaeus v. Sparta – roept op tot collectieve militaire daadkracht.

Liefdeselegie: Mimnermus v. Colofon; bekendste archaïsche auteur bij uitstek
van elegisch gesproken lyriek – Thema: Vergankelijkheid.

Politieke elegie: Solon – Atheens politicus over eigen politieke opvattingen.

Moraliserende elegie = didactisch leerdicht in elegische verzen. Thegonis v.
Megara – corpus Theognideum met collectie pederastische gedichten; komt
soms naar voor als reactionaire aristocraat.

Wijsgerige elegie = filosofisch leerdicht in elegische verzen. Xenofanes v.
Colofon schreef zowel in disticha als in hexameters – kritiek op antropomorfe
godsbeeld v. oudste dichters.
II. Gezongen Lyriek
→ = voor de Ouden de lyriek in strikte zin.
·
Monodische lyriek

= aangelegenheid van besloten sfeer; zanger (= dichter) begeleidde zich op lier.

Eigen metra & eigen dialect – individueel karakter.

Onderscheid tussen dichter als persoon (= Sappho) – poëtisch Ik – verwoording
algemene opvattingen/gevoelens gemeenschap. (= Koor)

Belangrijkste centra: Lesbos & Ionië

Sappho “10e Muze”: 1ste vrouwelijke dichter uit Europese literatuurgesch.

Fragmentarisch karakter heeft eigen charme, maar geeft verkeerd beeld
van hoe ze echt moet zijn geweest.

Schreef in “Sapfische strofe” en hanteerde lesbische variant v/h Eolische
dialect – niet echt toegankelijk Grieks.

Herkenbare gevoelens & fijne natuurimpressies.

Thema = vaak liefde & passionele gevoelens (~ Epithalamia).

Vrouwelijke pendant v/d homo-pedofielische poëzie v. mannelijke lyrici.

Alcaeus v. Lesbos & Anacreon v. Teos – gezongen monodische lyriek met
favoriete thema´s Wein, Weib und Gesang – kende veel navolging.
·
Koorlyriek

Combinatie van muziek én choreografie. (Choros = koor én dans)

Uitvoeringen = totaalspektakel v. woord, dans & muziek.

Oorsprong: Dorische gebied, want Dorische kunsttaal!

Metrum = erg ingewikkeld, altijd uniek, corresponderend met choreografie –
typisch stramien = triade. (Strofe – Antistrofe – Epode)
4

Opvoering: religieuze festivals, politieke evenementen en overwinningen.

Onderscheid tussen hymne (god) – paian (apollo) – dithyrambe (dionyssus)–
enkomion (mens)– epinikion (overwinning) – thrènos (klaag)– hymenaios (bruiloft).

Participatie a.e. koor maakte deel uit v/d burgerlijke opvoeding in Griekse polis
– en had dus een socialiserende functie.

Vertegenwoordigers: Pindaros v. Thebe (tijdgenoot Aeschylus) – 4 boeken
epinikia voor overwinnaars op 4 heilige spelen. Moeilijk v. taal, soms duister v.
inhoud, prachtige beeldspraak & rijke gedachten.
4. ATTISCHE DRAMA
a. Historische Situering
·
Hoogtepunt tragedie/komedie/belangrijkste prozagenres = klassieke periode.

Start: Perzische Oorlogen (490 – 479; Griekse eendracht vs. Perzië)

Pentekontaetie (50 jarig-interbellum; basis politieke & culturele bloei Athene)

Gouden Tijd v. Pericles (bouw Parthenon)

Democratie in Athene: gebaseerd op principes v. isonomie (= iedereen gelijk
voor de wet) & isègorie (iedereen heeft recht van spreken i.d. volksvergadering
~ vrouwen, metoiken & slaven) – Beweging v/d Sofisten stelde alle zekerheden
in vraag ~ Griekse Verlichting – debatcultuur – Socrates (399))

Peloponnesische Oorlog (431 – 429 dood Pericles – 404 overwinning Sparta)

Oligarchie in Athene – Griekse wereld onder Spartaanse hegemonie (404 – 371)
en Thebaase hegemonie (371 – 362)

Interne twist Hellas: Opkomst Macedonië onder Phillipus II

Dood Alexander de Grote = Symbolisch einde. (323)
b. Theater
·
Tragedie & Komedie = teksten bestemd voor opvoering.
·
Thorikos-theater: Oost-Attica ± 4e eeuw.
·
Dionysus-theater: zuidflank Akropolis 4e eeuw.
·
Epidaurus-theater: Argolis, best bewaard 4e eeuw.
c. Tragedie
·
Origineelste & aangrijpendste genre dat Griekse lit. heeft voortgebracht.
·
Uniek concept zonder parallellen in andere culturen.
·
Voornaamste antieke bron: Aristoteles´ Poetica – hist. feiten & technische termen.
i.
Oorsprong & vroegste ontwikkeling

Cultus v. Dionysus – Aristoteles verwijst naar dithyramben.

Koorleider ~ 1ste acteur – “hypokritès” = antwoorder. (Thespis)

“Trag-odia” = bokkenzang – link met Dionysus.

Begin 5e: evolutie v. ritueel naar individueel drama voltooid.

Aeschylus: tragedie krijgt definitieve vorm.
5
ii.
Performance voor de polis

Opvoeringen tijdens de Grote Dionysia in maart, 7-daags festival.

3 dagen voorbehouden voor tragediespelen, 3 tragici, elk 4 stukken (drie
tragedies en één saterspel) + dithyrambenwedstrijd.

Theater = Polisgebeuren: publiek v. 14000 – 17000 man – 3 tragici werden door
stadsmagistraten gekozen – prijzen werden toegekend door volksjury – kosten
werden gedekt door speciale belastingen – speciale theaterkas liet ook
aanwezigheid van arme burgers toe.

Theatertechnische aspecten: openluchtkarakter – sprekende acteurs beperkt tot
3 (tegelijk op de scene) – koor = belangrijke rol = uniek element dat dialogeert
& interageert met acteurs en reflecteert gedachten v/h publiek; vervult
praktische dramatische functie – acteurs = mannen met maskers – sommige
eindes = deus ex machina – tragici = naast auteur ook dichter, regisseur,
choreograaf, componist en soms zelfs acteur.
iii.
Werking

Tragedie = uitbeelding; “mimèsis” verwijst niet naar acteren – Aristoteles.

“drao” = handelen; door mensen die handelen ~ drama – plot wordt door
sprekende & handelende personages uitgebeeld zonder verteller.

Belangrijk voor elke interpretatie v/e drama: geen sturing door verteller!

Inhoud: ernstige handeling die vrees & medelijden oproept, meestal
conflictsituatie waarbij mens op eigen beperkingen botst in confrontatie met
goden, noodlot, zichzelf of medemens. (Hybris)

“hamartia” = fout/vergissing die fataal blijkt te zijn – pathos = lijden/pijn dat
typisch genot (“hedonè”) oproept – “anagnorismos” = herkenning/inzicht –
“peripeteia” = ommekeer of wending v/h plot (Beste volgens Aristoteles =
ongeluk naar geluk) – Alle verschillende elementen samen veroorzaken
“katharsis” = reiniging/loutering/zuivering

Tragische held = iets beter dan gemiddelde mens – mogelijkheid tot
herkenbaarheid + evocatie angst & medelijden.

Verschillende delen – standaardstructuur: proloog (prologos; voorstelling v/d
situatie) – opkomst koor (parodos) + 1ste koorzang – bedrijven (epeisodia) –
koorzangen (stasima; kommos) – slotgedeelte (exodos).

Uitsluitend mythologische stof: publiek kende grote lijnen + afloop.
(Mogelijkheid tot innovatie v/d auteur; niet v/d afloop maar v/h plot)

Gebruikelijk: van 3 tragedies 1 samenhangend geheel te maken = trilogie.
(Orestea v. Aeschylus)

Aansluitend op tragedies: Saterspel met lollige ontlading als functie.

Oorspronkelijk schouwspel met zang en dans. (Cyclops v. Euripides)

Drie tragedies + Saterspel = Tetralogie.
6
iv.
3 grote tragici

Evolutie van Aeschylus naar Euripides geeft algemene culturele & filosofische
ontwikkeling in Athene v/d 5e eeuw weer.

Aeschylus: 525/4 Eleusis – 456/5 Gela – Marathon & Salamis – 13
overwinningen – Perzen/7 tegen Thebe/Smekelingen/Prometheus
Geboeid/Orestea-trilogie: Agamemnon, Offerplengsters, Eumenidae. 2 acteurs
– koor = zeer groot aandeel – plechtige & beeldrijke taal.

Sofocles: 496 Kolonos – 406/5 – 18 à 20 overwinningen – erg actief in Atheense
polis + vooraanstaande administratieve & militaire functies – Ajax/Vrouwen uit
Trachis/Antigone/Koning Oedipus/Elektra/Filoctetes/ Oedipus in Kolonus.

Euripides: 485/0 Salamis - ±406 Pella – maatschappelijk minder actief – 22
tetralogieën – slechts 4 overwinningen –Alcestis/Medea/Heraclidae/
Hippolytus/Andromache/Hecuba/Smekelingen/Ion/Electra/Hercules/
Trojaanse Vrouwen/Iphigenia bij de Tauriërs/Helena/Phoenicische vrouwen/
Orestes/Iphigenia in Aulis/Bacchae/Rhesus en de Cyclops – mens en
intermenselijk conflict centraal – invloed retoriek & sofistisch denken.
v.
Rest

Aristofanes beseft dat hoogtepunt tragediekunst met dood v. Euripides &
Sofocles achter de rug is.

Overige tragediedichters 5e eeuw = tragici minores – 4e eeuw = herneming v.
toen al “klassieke” stukken – Hellenisme = 1 tragedie Alexandra v. Lycophron
– Keizertijd = Geen, wel soloperformances.
d. Komedie
·
= keerzijde v/d tragedie – grote overeenkomst o.v.v. formele kenmerken – radicale
verschillen o.v.v. inhoud & toon. (Aristoteles: Mensen die minder goed zijn dan het
gemiddelde, maar ook niet super slecht)
·
Lachwekkende = onderdeel v/h slechte – fout/hamartèma of lelijke eigenschap =
lachwekkend (zonder veroorzaken v. pijn of ondergang).
i.
Oorsprong & vroegste ontwikkeling

Etymologisch = wilde feeststoet v. al dan niet dronken jongelui. Aristoteles –
fallische gezangen – beïnvloed door wat hij zelf zag gebeuren – Inhoudelijk en
metrische voorloper = archaïsche jambografie.

Koor (24) = centrale rol! – Politieke overheid = beslissende rol: vanaf 486 kreeg
de komedie een plaats in Dionussia.

In Dorisch gebied bestond er traditie v. komisch toneel zonder koor.
7
ii.
Vorm & Opvoering

Opvoering in wedstrijdverband als onderdeel v. burgerlijk-religieuze festivals
– Aanvankelijke Dionussia, later Lènaia.

Kwantitatieve verschilpunten: komediewedstrijd was geconcentreerd op 1 dag
waarop 5 dichters elk 1 stuk voorstelden – aantal acteurs = beperkt + minder
strikte respectering v/d 3-acteursregel.

Taal: Acteurs = Attisch dat dicht aanleunde bij Atheense spreektaal – Koor =
Dorisch getinte poëtische taal.

Variatie in metrum: spreekgedeelten in jambische triemeters & trocheïsche
tetrameters – koorgedeelten in lyrische metra.

Structuur = Analoog met één verschil: Oude Komedie bevat een parabasis –
rechtstreeks toespreken v/h publiek door Koor + acteurs worden even directe
spreekbuis v/d auteur.
iii.
Functie

Moraliserend-didactische functie – Aristofanes & Aristoteles – Zowel slechte
als goede kant v/d mens komt naar voor zodat het volk eruit leert.

Klassieke komediedichter heeft een boodschap – rechtstreeks/onrechtstreeks.

Bekritisering/Ridiculisering v. bepaalde eigenschappen met als doel: publiek
doen lachen én doen nadenken a.d.h.v. structurele motieven & middelen:
·
Simpele, verzonnen & fantasierijke plot – rechtstreekse persoonlijke
aanvallen – scabreuze & scatologische grappen – verrassende & groteske
ensceneringen – allerlei woordspelingen & absurdistische neologismen –
parodie v. mythen & tragedies.
iv.
Aristofanes

Enige comicus uit 5e eeuw van wie volledige stukken bewaard zijn.

± geboren kort voor 445 en gestorven na 388.

Volgde culturele & intellectuele leven eigen tijd met kritische/satirische blik.

11 komedies: Acherniërs, Ridders, Wolken, Wespen, Vrede, Vogels, Lysistrata,
Thesmoforiazousia, Kikkers, Ekklèsiazousai, Rijkdom.
v.
Attische Komedie: Van Oude naar Nieuwe Komedie

Oude Komedie: 5e eeuwse polisdemocratie – openlijk politieke &
maatschappijkritiek zijn essentiële kenmerken.

Midden Komedie: ± 400 – psychologische karakterkomedie met typetjes –
actualiteit & politiek spelen nauwelijks een rol – belang Koor neemt af –
parabasis (pol. uitlaatklep bij uitstek) verdwijnt.

Nieuwe Komedie: Menandros – tendens naar realistische situation comedy –
hellenistische periode – Koor = stoet v. dronkenmannen zonder link met
inhoud – doorgaans 5 bedrijven + proloog – burgerlijk-moraliserende functie
met vaste types + happy end = huwelijk – centraal thema= liefde.
8
5. HISTORIOGRAFIE
a. Klassieke Periode
i.
Vaders v/d historiografie

6e eeuw: Opkomst logografen/kroniekschrijvers & genealogen – hanteren proza
om feiten, data, namen & gebeurtenissen vast te leggen – soort archivarissen.

Klassieke Tijd: Opkomst geschiedschrijving als zelfstandig genre met als doel
feitenkennis door te geven én gebeurtenissen te verklaren + nuttig maken voor
interpretatie.

Aanleidingen = gebeurtenissen 5e eeuw: clash Oost-West – opgang & crisis
Atheense hegemonie – interne clash.
ii.
Herodotus – Ionische historiografie
o
Leven: ± 485 Halikarnassos - ± 425 Thourioi – deelname a.e. opstand
tegen tiran Lugdamis – verbanning – verblijf op Samos – toenmalig
bekende wereldreis – verblijf in Athene – link met stichting Thourioi +
vestiging.
o
Werk: Historiën = trad. titel ≠ Herodotus´ titel – indeling in 9 boeken
naar muzen = indeling Alexandrijnse geleerden.

Doel: herinnering levend houden + oorzaak v. conflicten achterhalen – noemt
het werk “weergave v/e historia” ~ als in onderzoek, zoektocht naar info –
baseert zich op eigen waarnemingen + kritische beoordeling v. verhalen + nietschriftelijke bronnen.

Onderwerp: conflict Oost-West – achtergrond, oorzaken & aanleidingen – hele
mediterranée komt aan bod o.v.v. geschiedenis, geografie, etnografie, religie...
– nauwelijks culturele vooroordelen: probeert objectief te blijven.

Stijl: verteller – losse structuur & spreektalige zinsbouw.

Geschiedenisopvatting: tragisch in lit.-hist. betekenis – beschouwing +
interpretatie v. gebeurtenissen vanuit religieusmoreel standpunt – één v/d
centrale motieven = hybris.
iii.
Thucydides – Attische historiografie

Leven: ± 460 Athene - 400 Athene – rijke aristocratische familie – militaire
carrière in Pelo – mislukte expeditie als vlootcommandant – 20 jaar verbanning.

Werk: Historiai = trad. titel ≠ Thucidides´ titel over interne clash – heeft werk
niet kunnen voltooien (stopt na 8 boeken, jaar 411).

Resultaat: stilistisch & inhoudelijk grensverleggend – 1ste wetenschappelijke,
kritische historicus – objectief ondanks wisselende betrokkenheid – uitsluiting
v/h bovennatuurlijke – systematisch & chronologisch verloop v/d oorlog –
beperking tot militaire & politieke aspecten – Geheel = ernstige, vlijmscherpe
analyse v. machtspolitiek.
9
·
Stijl: bestudeerd, met invloed v. sofist Gorgias – pregnant & poëtisch, moeilijk
en soms obscuur Grieks in redevoeringen.
·
Autoriteit zorgde voor navolging – Xenofoon v. Athene (± 430 - ± 355) =
sequelschrijver – actief in militaire gebeurtenissen (Kuros vs. broer Artaxerxes
401 – de 10000) – verbanning + terugtrekking op landgoed Pelo.
·
Werk: Hellenika – 7 boeken – aansluiting bij Thucydides – eindigt in 362 –
invloed v. Socrates (Herinneringen a. Socrates/Apologie/Symposium) – Brave,
saaie veelschrijver in elegant & eenvoudig Attisch.
b. Hellenisme
i.
Echte geschiedschrijving

Variatie aan onderwerpen en uiteenlopende aanpak & doelstellingen.

Onderverdeling o.v.v. onderwerp:
·
Lokale geschiedenis, kronieken: stichtingsverhalen – Annales
·
Geschiedenis v/d veroveringen v. Alexander ~ dochter v/h epos.
→ Eerst door ooggetuigen & deelnemers.
→ Later aanleiding voor geromantiseerde biografieën.
→ Uiteindelijk: Alexanderroman op naam van Kallisthenes.
·
Geschiedenis v/d diadochentijd: periode na Alexanders’ dood – verval +
verdeling rijk onder met elkaar strijdende hellenistische dynastieën.
·
Universele geschiedenis: Polybius – geïmponeerd door Romeinse
machtspolitiek – opkomst & ontstaan wereldheerschappij Rome –
historicuskwaliteiten > literaire kwaliteiten – utilitaire & semitragische
geschiedenisopvatting – lot (= tuchè) speelt grote rol – historia als
combinatie v. lof & blaam – vage grens tussen objectieve beschrijving v.
daden & morele beoordeling ervan.
ii.
Verwante genres

Geografie & reisverslagen: Periëgetische literatuur – Herodotos!

Etnografie: Griekse literatuur over vreemde volkeren – Herodotos!

Utopieën: Combinatie v. hist., etno. & geo.-materiaal met eigen fantasie.
c. Keizertijd
→ Historiografie richt zich meer op universele geschiedenis met als doel: Romeinse
Rijk – inhoud & stijl = sterk retorisch geladen.
i.
Echte geschiedschrijving

Dionysius v. Halicarnassus: retorische geschiedenis v. Rome tot 1ste Punische –
geschiedenis & retoriek = complementair.

Flavius Josefus: ~ belangrijk historicus v/d Jodendom (diachroon & synchroon).

Cassius Dio Cocceianus: ~ Nikaia – hoge politieke functionaris – belangrijkste
Griekse historiograaf v/d keizertijd – Romeinse geschiedenis.
10
ii.
Verwante genres

Plutarchus v. Chaeronaea: 1 v/d productiefste, best bewaarde & invloedrijkste
– teruggetrokken bestaan als literator, filosoof & historicus .
Werk : Ethika/Moralia & Parallelle levens (23 dubbelbiografieën v. Griek met
vergelijkbare Romein – Vitae met als doel karaktertekeningen te maken met
aandacht voor goede & slechte eigenschappen.

Pausanias de periëgeet: 2e n. Chr. – reisgids met historische, folkloristische &
mythologische wetenswaardigheden – van groot belang voor archeologen.
6. RETORIEK: THEORIE & PRAKTIJK
a. Definities & Evoluties
→ Overtuiging teweegbrengen in de ziel van de toehoorders. De kunst v/h overtuigen –
beschaafd oorlog voeren – woord gebruiken om macht te verwerven – Retoriek als
fundament v/d antieke intellectuele cultuur & literatuur.
i.
Talent – Technè

Pre-retorische welsprekendheid (= even oud als Griekse lit. zelf) = kwestie v.
talent, aanleg, natuurlijke “kunst” en imitatie v. goede sprekers.
ii.

5e eeuw: bestudering, beschrijving & systematisering.

Retoriek als aan te leren discipline.
Welsprekendheid – Welschrijvendheid

Voordracht v/d gememoriseerde redevoering = essentieel onderdeel v/d orale
cultuur – opdracht v/d Retor = de spreker.

5e eeuw: specialisatie – Retor als schrijver, in opdracht v/e ander = logograaf –
functie v/d tekst bleef behouden: declamatie!

Literarisering v/d retoriek: kunst v/h zich overtuigend uitdrukken, zowel in
geschreven als in gesproken vorm + uitbreiding v/d beoordelingsmiddelen!

iii.
Antieke retorica = voorloper tekstpragmatiek, taalbeheersing, argumentatieleer.
Argumentatieleer – Stilistiek

Overtuigingsmiddelen = belangrijkst – Belang Elocutio (stilistiek) neemt toe.

Tendens zet zich in geschiedenis verder: pejoratief gevolg voor concept.
b. Geschiedenis v/d Retoriek
·
Korax & Teisias als “vaders” v/d retoriek (Syracuse) – in ontwikkeling v/d radicale
polisdemocratie was “het woord” een belangrijk instrument dat leidde tot macht.
·
Gorgias v. Leontini – één v/d voornaamste sofisten – opkomst retoriek =
onlosmakelijk verbonden met de sofistische beweging.
·
Protagoras v. Abdera: de mens is de maat van alle dingen ~ homo mensura-leer.
·
Sofisten = rondtrekkende leraren die burgers tegen betaling mondiger maakten –
het draaide niet om gelijk te hebben, maar om gelijk te krijgen – slecht imago als
relativistische, immorele pleitbezorgers die ‘recht praten wat krom is’ en geen oog
hebben voor normen of waarheden. (Reputatie dankzij Plato)
·
Plato ergert zich aan gebrek aan filosofische bekommernissen & niet-zoektocht
naar absolute waarheid. (Kritiek is ook gericht op retoriek als geheel)
11
·
Isokrates: ~ tijdgenoot (436 – 338) Plato – probeerde ‘strijd’ tussen filosofie en
retorica te overbruggen – richtte school op in Athene met als doel daar het midden
te houden tussen sofistisch relativisme & onrealistisch absolutisme v. Plato ~
moreel integere & intellectueel onderbouwde retoriek = filosofische retoriek –
grondlegger v/d verdere antieke paideia ( ~ vir bonus dicendi peritus)
·
Aristoteles: wetenschappelijk benadering v/d Retorica = belangrijkste &
invloedrijkste traktaat dankzij scherp verstand & algemene classificatiedrang –
afstand van morele criteria bij beoordeling v/d retoriek – retoriek draait om
waarschijnlijkheden & onzekerheden ( Plato’s absolutisme) – argumentatie &
‘ieder zijn waarheid’ – zoektocht naar instemming & overeenstemming.
·
Retorische handboeken vanaf het Hellenisme hebben vooral didactische en
prescriptieve functie ~ Griekse (& Romeinse) onderwijssysteem.
·
Keizertijd: Retorica & Poetica zijn verwante disciplines (Aristoteles & Theofrastus) –
Longinus: uniek & zeer invloedrijk traktaat Over het Sublieme – wat een literair
werk geniaal maakt of kan maken. (~ citaat v. Sappho!)
·
Tweede Sofistiek: ~ Flavius Filostratus (3e) – brede literaire stroming in 1ste eeuwen
n. Chr. – hangt samen met opbloei v/h atticisme (terugkeer naar taal v/d klassieke
periode) – sofisten als ‘professoren’ retoriek of ‘concertredenaars’ (= beoefenaars v.
demonstratieve welsprekendheid) Welsprekendheid als show - democratie = dood.
c. Systeem Antieke Retoriek
·
Belangrijkste vernieuwer post-aristotelische traditie = Hermagoras v. Temnus.
·
Meest indrukwekkende synthese v/d antieke retoriek = Quintilianus.
·
Retorische genres:
o Genus Iudiciale: verleden - schuld/onschuld - aanklacht/verdediging - jury.
o Genus Deliberativum: toekomst - voordeel/nadeel - aanraden/ontraden politiek beslissingsorgaan.
o Genus Demonstrativum: heden - kwaliteiten/gebreken - lof/blaam - publiek
dat moet bewonderen.
·
Benodigdheden: natura/talent – ars/techniek – usus/ervaring // Weg: doctrinaopleiding – imitatio-navolging– exercitatio-oefening (~ praeexercitamenta)
·
Taken: inventio-dispositio-elocutio = altijd cruciaal! – memoria-actio = enkel
relevant voor publiek. (Bijkomstig voor Aristoteles)
·
Overtuigingsmiddelen = Inventio
o Niet-technisch = los v/d spreker//Technisch/Artificiële = ars rhetorica:
 Èthos = karakter = geloofwaardigheid v/d spreker = Zender
 Pathos = emotie = beroep doen op toehoorder = Ontvanger
 Logos = ‘eigenlijke’ – logische of redelijke argumenten = Boodschap
o Aristoteles vindt dat alleen 3e voldoende is, ondanks expliciete vermelding
van overige 2 – vinden van logische argumenten a.d.h.v. loci/topoi als
vindplaats; later concretere invulling + evolutie tot algemeen toepasbare
richtlijnen & formules: algemene vindplaats als terugkerend motief = cliché.
·
Onderdelen = Dispositio: exordium - narratio - argumentatio - refutatio - peroratio.
12
·
Belangrijkste Stijlmiddelen = Elocutio:
o Tropi/tropen ~ translatio/metafoor
o Figurae/figuren ~ -sententiae = gedachten- & -verborum = woord-.
d. Redenaars & Schrijvers
i.
Attische Redenaars

“10 Attische redenaars” = beschouwd als dé voorbeelden v. toegepaste retoriek.

Lusias: (±445 – 380) ~ metoik – naam & faam als logograaf – zuiver &
eenvoudig Attisch – werd stijlvoorbeeld voor atticisten.

Isokrates: (436 – 338) leerling sofisten Protagoras, Prodikos & Gorgias – kende
Socrates – oorspronkelijk logograaf – later oprichter v/e school – voornamelijk
lofredes op Athene – politiek panhellenistisch.

Demosthenes: (384 – 322) “grootste v/alle Griekse redenaars – veel pathos,
scherpe argumenten & heftige stijl – verdiende fortuin als logograaf – erg actief
als redenaar & politicus – anti-makedonisch – zelfmoord na Alexanders’ dood.
ii.
Hellenisme: Asianisme & Atticisme

Asianisme = gezwollen, gemaniëreerde, barokke stijl – grondlegger = Hegesias
v. Magnesia – Oorsprong: Klein-Aziatische steden worden retorische centra.

iii.
Atticisme = soberdere taal (~ Lusias) – school v. Rhodos (~ Molon)
Keizertijd: Twee Sofistiek

Loukianus: (120 – 180) ~ Samosate (Syrië) – absolute top Griekse literatuur –
eerst rondreizende sofist, rond 40ste toewijding aan literaire proza – briljant &
spitant Grieks – satirische teksten.
7. FILOSOFISCH PROZA
a. Voorlopers
i.
Presocratici

Heterogene groep denkers – centraal: ontologie, epistemologie, logica &
metafysica – grotendeels onlosmakelijk verbonden met fysica (poging de
wetten v/d wereld & kosmos te vatten via natuurwetenschappelijk denken)

Oudste vertegenwoordigers:
o
Thales v. Milete ~ 1 v/d 7 wijzen – peetvader v/d Ionische
natuurfilosofen (Anaximander & Anaximenes)
o

Pythagoras v. Samos (570 – 480) ~ pythagorisme – wiskundige stelling.
1 belangrijke filosofen in proza:
ste
o
Herakleitos v. Efese (550 – 480) ~ duistere filosoof, dankzij spreuken.
o
Zeno v. Elea (5e) ~ paradoxen.
o
Demokritos v. Abdera (460 – 370) ~ atomisme – mechanisch
wereldbeeld – invloed op Epicurisme.

Tussen wetenschap & filosofie:
o
Aesopus: ~ antieke fabel – oudste proza – populairfilosofisch danzij
simpele moraal – eenvoudige taal & stijl.
o
Hyppocrates v. Kos: (460 - ± 370) ~ pure medische wetenschap.
13
ii.
Sofistiek

Een sofistès bemoeit zich met wijsheid/sofia.

Centraal: reflectie betreffende logica & epistemologie – grote invloed op
intellectueel tijdsklimaat – soort katalysator voor de Griekse Verlichting.
iii.
Socrates

Mens = Centraal  Ethiek als filosofisch discipline = Centraal.

Info over hem via uiteenlopende portretten die van hem gemaakt worden –
eerder literair personage – hist. figuur = 399 v. Chr. ter dood veroordeeld slechte invloed op de jeugd, godenlastering en poging tot nieuwe goden.

Bijzondere belangstelling voor vragen – Socratische/Maieutische methode.
b. Plato
i.
Leven & Filosofie

Geboren in 427 – aristocratische familie + Socrates’ veroordeling door
volksrechbank = antidemocratische gezindheid.

Stichting v/d Academie rond 387 – gestorven in 348/7.

Nadruk op epistemologie & ethiek – Centraal = transcendente Ideeën (hoogste
= to kalon = mooie & goede) als basis van alle ware kennis. (Herkenning) –
kennis  deugd - geloof in absolute waarheid leidt tot ideaalbeeld v.
antidemocratisch, absolutistisch (± fascistisch) systeem met filosoofkoningen.
ii.
Dialoog als genre

Oeuvre bestaat uit dialogen (behalve Apologie v. Socrates) – Plato spreekt via
meerdere personages = creatie v/e nieuw genre – gesprek; ± dramatische actie.

Gebruik ervan = filosofisch statement – reflecteert dialectisch, kritisch en/of
maieutisch karakter v. filosofisch onderzoek.
iii.
Werken

Argwaan tegenover poëzie ondanks eigen poëtisch talent – Proza = stilistisch
meesterwerk – spreektalig, retorisch, mythisch, humoristisch, archaïsch &
poëtisch – filosofisch oeuvre v. 35 dialogen & 13 brieven.

Onderverdeling in 3 periodes:
o
Vroege/Socratische Periode: aporetische dialogen (~ maieutiek) met als
resultaat dat we minder weten dat we dachten.
o
Middenperiode of “Bloeitijd”: basis v/d Ideeënleer – brede thematiek.
o
Late Dialogen: dramatisch gehalte daalt – monologen binnen dialogen
worden langer & technischer – literair minder genietbaar, filosofisch
soms duister.
c. Kleine Socratici

Antisthenes: belangrijkste leerling na Plato – ultieme streefdoel: onafhankelijkheid
– te bereiken via ascese – grondlegger v. Kunikoi (hondse) – Cynische school =
voorloper v/d Stoa – Diogenes v. Sinope – Crates v. Thebe.

Aristippus v. Cyrene: tegenhanger v. Antisthenes – streefdoel: hèdonè/genot –
grondlegger v/d hedonisten of Cyrenaïci.
14
d. Aristoteles

Leven: dé uomo universale v/d Oudheid – 384/3 Stageria - 322 Chalkis – leerling
Academie v. 368 tot 347 (dood Plato) – leraar Alexander in 342 – stichter LukeionLyceum-Peripatos in Athene in 355 – verlaat Athene door antemakedonisme.

Werken: Uitsluitend geschriften ui Lyceum-tijd – toeval bewaarde lesnotities –
weerspiegeling v. encyclopedische geest & wetenschappelijke belangstelling –
Poetica & Rhetorica.
e. Filosofie in Hellenisme – de Scholen

Platonisme: Academie evolueert naar wiskunde onderzoeksinstelling - Oude Midden - Nieuwe.

Aristotelisme: Peripatos evolueert naar school voor wetenschappelijk onderzoek –
belangrijkste leerling = Theofrastus v. Eresos op Lesbos – grondlegger botanica –
baanbrekende studies over stilistiek & retoriek (Karakters).

Cynisme: Bioon v. Borusthenes & Menippos v. Gadara – allesbehalve
geïnstitutionaliseerd – grote invloed op Lucianus.

Stoïcisme: Zeno v. Krition op Cyprus – leerling Kunikoi & Academie – 300: zelf les
in Stoa – Cleanthes v. Assus, Chrysippus v. Soli, Panaetius v. Rhodus & Posidonius
v. Apamea – laatste twee invloed op Cicero.

Epicurisme: Epicurus – stichter v/d kèpos/tuin in 306 – hoogste doel: ataraxia of
onverstoorbaarheid.

Skepsis: Pyrrhon v. Elis – “men kan niets weten” – niets geschreven – grondlegger
Pyrrhonisme.
f. Filosofie in Keizertijd – de Scholen
→ voortzettingen v. klassieke of hellenistische tradities, maar vaak sterk gewijzigd.

Midden-Platonisme: Aantal platonici uit 2e eeuw n. – soms verbonden met/los
staand v/d Academie – Plutarchus (Moralia) – Celsus (Het Ware Woord)

Neopythagorisme: Heropleving vanaf 1ste v. - platonische, stoïcijnse &
peripatetische elementen - mix filosofie & mystieke religie - Apollonius v. Tuana.

Aristotelisme: commentaren op Aristoteles vanaf 1ste v. – ± apart filosofisch genre.

Late Stoa: Grieks als belangrijkste taal, ondanks populariteit Rome – Epictetus – Marcus
Aurelius (Aan zichzelf – één v/d grootste hoogtepunten + eindpunt Griekse stoïcijnse lit.)

Neoplatonisme: laatste belangrijke antieke filosofische school – beweerde
intellectuele & religieuze ambities v/d mens te bevredigen – grondlegger =
Plotinus – afkomstig uit Egypte – 244 school in Rome (Enneaden) – 4e-5e eeuw =
stichting neoplatonische scholen in Syrïe, Alexandrië & Athene – Julianus –
Romeinse keizer – bijnaam “de Apostaat” – tegen Kunikoi & christenen.

Individuen: Philo v. Alexandrië – vertegenwoordiger v/d smelting v. joods &
hellenistisch denken – Diogenes Laërtius – historicus v/d filosofie.
15
8. HELLENISTISCHE POËZIE
a. Historische Situering

Alexanders’ veroveringen – vroegtijdige & plotse dood (323) – opvolgingstwisten
& territoriale oorlogen (“diadochtentijd) – zwak evenwicht 4 dynastieën v. 4
generaals v. Alexander – geleidelijke overgang in Romeinse handen.

Antigoniden: ~ Antigonus - ‘moederland’ - HS Pella - 168-146 v.: geleidelijk.

Attaliden: ~ Attalus - gedeelte v. Klein-Azië - HS Pergamum – 133: via testament.

Seleukiden: ~ Seleucus - grootste rijk - Klein-Azië-Syrië-Indië - HS Antiochië - 95.

Ptolemeeën: ~ Ptolemaius – Egypte - HS Alexandrië - Cleopatra = laatste
afstammeling - 30: Slag bij Actium - R.R.

Grieken = Imperium – multiculturele samenleving – ontstaan v. grootsteden met
kosmopolitische allure – vraag naar eigen Griekse culturele identiteit.

Alexandrië: grote aantrekkingskracht op intellectuelen.

Relatieve emancipatie v/d vrouw.
b. Nieuw Cultureel, Intellectueel, Artistiek & Literair Klimaat

Grote belangstelling voor wetenschappen & kunsten – onderdeel Griekse culturele
identiteit – ontwikkeling hofcultuur in Alexandrië – Hellenistisch patronaat als
mecenaat avant la lettre – inspiratie voor Maecenas!

Mouseion (~ Muzen) permanent centrum voor r&d – labo voor anatomisch
onderzoek, dierentuin, observatorium & bibliotheek.

Bib: doel = alles verzamelen wat in het Grieks geschreven was – hele literaire
patrimonium te inventariseren & catalogeren, te verifiëren & controleren, te
bestuderen & becommentariëren, te evalueren & klasseren, te propageren &
doceren, te imiteren & transformeren.

Grootste maar niet enigste: Serapeion (~ Alexandrië) & Pergamum.

Bloei beeldende kunsten: evolutie naar realisme – aandacht voor kleine,
pathetische, alledaagse.
c. Alexandrijnse Poëzie
i. Poeta-Doctus

Hellenisme = periode van literarisering v/d literatuur – oraliteit wordt
gedeeltelijk vervangen door leescultuur – dialecten verdwijnen als spreektaal,
blijven behouden als boekentaal.

Alexandrijnse poëzie/Alexandrinisme: moeilijke dichtkunst v. geleerden voor
geleerden – experimenteel, poëticaal of zelfreflecterend, intellectualistisch &
subtiel, intertekstueel & gelaagd, ironisch & dwars.
ii. Nieuwe Genres

Epos (≠ typ. hell. Genre) – Apollonius v. Rhodos – koninklijk bibliothecaris v.
Mouseion – trad. Argonautenmythe (= typ. hell. Epos) met Jason als antiheld +
allusies & citaten uit Homeros – Centraal = liefde – vol geleerde uitweidingen.

Leerdicht (typ. hell. Genre) – mogelijkheid geleerdheid te combineren met
virtuositeit – demonstraties v. versificatorisch “kunnen”.
16

Drama – Nieuwe Komedie v. Menandros – voorkeur voor realistische plots
met herkenbare typetjes ~ evolutie beeldende kunst.

Hymne: In homerische traditie, maar totaal anders van toon.

Elegie: Zeer populair – sterke invloed op Latijnse liefdeselegie.

Epigram: Sluit best aan bij alexandrijnse poëtica
o
Vorm: geschreven in elegisch distichon – kort met vaak pointe
o
Opschrift ~ literarisering tot fictie – andere uiteenlopende onderwerpen
o
2e eeuw: bundeling in bloemlezingen – Meleagros v. Gadara –
Anthologica Palatina – verzameling v. 14 boeken – 1ste v. lange traditie.

Subgenres:
o
Epyllion: klein eposje – mythologische stof in korte vormen – focus op
randfiguren & alledaagse handelingen v. grote helden.
o
Eidyllion: genretafereeltje – schetsen uit dagelijks leven (dia/monoloog)
– belangrijkste & invloedrijkste genre v/d idylle.
o
Bukolische of pastorale poëzie: “koeherder” ~ creatie Theocritus –
romantiserende & idealiserende kijk op landleven – tegenstrijdigheid
tussen onderwerp & gesofisticeerde vorm zorgt voor ironische afstand.
o
Mimiambe: ~ Mime in jamben – korte pseudorealistische scènes uit
dagelijks leven v/d lagere klassen – Hero(n)das.
iii. Grootste Dichters

Callimachus v. Cyrene: enorm productieve hellenistische dichter – 800 boeken
proza & poëzie – niets bewaard v. wetenschappelijk prozawerk – hét prototype
poeta doctus– “groot boek = groot kwaad” – 6 hymnen & 63 epigrammen –
hoofdwerk: Aitia/Oorzaken – 4000+ elegische verzen – schakel v. miniatuurtjes
met aitiologisch gemeenschappelijk element – link met epyllia & jamben.

Frequente hellenistische motieven: liefde & poëtische zelfreflectie – dichter
wil originaliteit, exclusiviteit & beperking en zet zich af tegen epen.

Theocritus v. Syracuse: meest originele onder hellenistische dichters – geen
prof. geleerde – wordt beschouwd als de “schepper” v. bucolische poëzie – 30
eidyllia – heterogeen v. vorm & inhoud – enkelen in Eolisch metrum & dialect,
andere in hexameters & grotendeels Dorisch. Liefde = vaak centraal – geen
cryptische verzen – figuurgedicht & 27 epigrammen.

Apollonius v. Rhodus: naast Argonautica ook stichtingsgedichten in
hexameters & hinkjamben – zo goed als volledig verloren.

Philetas v. Kos – actief als lexicograaf – liefdeselegieën, epigrammen & epyllia.

Simias v. Rhodus – figuur- of omtrekgedichten (A.P.), later technopaigni – typerend voor
hellenistische poëtica – leespoëzie.

Euphorion v. Chalkis op Euboea – Callimachus-stijl – poeta novi

Moschus v. Syracuse – 2e bucolische dichter – enkel 2 epyllia bewaard.

Bion v. Smyrna – 3e & laatste bucolische dichter – Grafzang v. Adonis.

Parthenius v. Nicea in Bithynië – grote invloed Italië – les aan Vergilius.
17
9. KEIZERTIJD: IMPERIUM V/H PROZA
a. Historische Situering

Geleidelijke overgang v. Hellenisme naar Keizertijd – feitelijk grondlegger =
Augustus – weinig veranderingen op cultureel en politiek vlak voor Griekse poleis.

Wisseling v. machtscentra – lokale overheden behouden beperkte bevoegdheid met
Grieks als voertaal.

Nieuwe ontwikkeling: opkomst & globalisering v/e afscheuring v/h Jodendom.

Christendom groeit uit van kleine sekte tot staatsgodsdienst – Grieks als
cultuurtaal & imperiale structuur als organisatieprincipe.
i.
Augustus – Justinianus
·
1ste eeuw: Julisch-Claudische & Flacische dynastieën.
·
2e eeuw: “Adoptiefkeizers” – Trajanus – Hadrianus – Marcus Aurelius.
·
3e eeuw: “Soldatenkeizers” – chaotisch – druk op grenzen & eco. problemen.
·
4e eeuw: Diocletianus – systeem tetrarchie – Konstantijn “de Grote” –
christendom – verplaatst HS naar Byzantium ~ Constantinopel – Julianus terug
naar heidendom – Theodosius “de Grote” – christendom tot staatsgodsdienst.
·
5e eeuw: Honorius & Arcadius – West (Rome 1ste plundering door Visigoten 410
– Val in 476) & Oost.
·
6e eeuw: Oost overeind tot 1453 – Justinianus – deel v/h Western wordt
heroverd – 529: Codex Justinianus – Sluit Academie in Athene.
ii.
·
Grieken onder Romeins bewind
Byzantijnse Grieken noemden zichzelf ‘Romeinen’, dankzij de negatieve
conotatie die Grieken/Hellenen hadden gekregen: Heidenen.
·
1ste eeuw echter: Griekstalige intellectuelen ~ Hellenisme als culturele identiteit.
(2e Sofistiek = daarvan duidelijkste uiting)
·
Gevolg: Grootste gedeelte v. Griekse lit. = doordrongen v. roemrijke traditie.
·
Onderwijssysteem = gericht op lectuur & imitatie v/d klassieken.
b. Proza
→ = grootste deel literaire productie – 1ste echte fictie onder vorm v. antieke roman.
i.
Non-fictie
·
Historiografie: Plutarchus & Cassius Dio // Retoriek: Beweging v/d 2e Sofistiek
·
Filosofie: Stoa & Neoplatonisme // Wetenschappen: Synthese v/d eerder
verworven kennis + tendens tot compilaties Hellenisme zet zich voort.
·
Taal & Letterkunde: tendens tot compilaties – Apollonius Duscolus v. Alex. –
Pollux v. Naucratis (Onomasticon) – Hesuchius v. Alex. (enorm lexicon) –
Johannes Stobaius (citatenbloemlezing) – Fotius (Bibliotheek) – de Souda =
anonieme encyclopedie 10e eeuw – taalkundig & zakelijk lexicon.
·
Hutsepotliteratuur: allerlei wetenswaardigheden, citaten & anekdotes bij elkaar –
moeilijk onder te brengen in bepaalde genre – grondlegger = Favorinus v.
Arelate. (Omnigena historia)
18
ii.
Fictie
·
Belangrijkste nieuwe genre = antieke roman – groep narratieve prozateksten
met een liefdesgeschiedenis als centraal thema – relatie tussen koppel wordt
bedreigd door reeks avonturen.
·
5 Griekse romans bewaard: bekendste = Longos v. Lesbos – Dafnis & Chloë –
pastorale roman – volledig op Lesbos – uitgewerkt bucolisch eidyllion in proza.
·
± Ontspanningsliteratuur voor geletterde mensen (= rijk) ~ ingenieuze
schriftuur met intertekstuele verwijzingen, retorische procedés, complexe
plotontwikkeling & ingewikkeld vertelperspectief.
·
Parallellen met & invloed van epiek, geschiedschrijving, liefdespoëzie & drama.
·
Verwant: Loucianus – Ware geschiedenissen – hilarische parodie op reis- en
avonturenverhaal – centraal liefdesthema = afwezig – romaneske topoi.
·
Brieven: epistolografie – bloeiende literaire activiteit – productie v. valse brieven!
– apokriefe (~ karakter briefroman) of fictieve collecties (voorliefde voor erotiek).
c. Poëzie

Bewaarde versproductie = eerder retorische schooloefeningen dan retoriek –
weinig bewaard ~ uit esthetisch opzicht niet erg.

Epos (heropbloei – Nonnos) – Leerdicht (encyclopedische tendens – blijft beoefend
worden) – Drama (niets – enkel herlezen) – Hymnen (Orfisch & religieus).

Belangrijkst & meest genietbaar: Epigram – soms directe invloed op Martialis –
Philippus v. Thessaloniki (Krans) – Loucillius (Spot) – Strato v. Sardis (Obsceen) –
Palladas v. Alex. (Pess. heidense leraar)– Agathias v. Constantinopel (Cyclus).

Fabeldicht: ~ Phaedrus (1ste eeuw) omzetting in jambische verzen.
10. JOODS-CHRISTELIJKE GRIEKSE LITERATUUR
a. Historische Situering
i.
Jodendom v. Alexander – Hadrianus

Palestina, Israël, Jud(e)a, (deel van) Syrië – enorme geschiedenis, vanaf
hellenistische tijd vermengd met Grieks-Romeinse geschiedenis.

Na Babylonische ballingschappen (6e eeuw): 2 eeuwen relatief rustige tijd
onder bewind v/d Perzen.

333: Makedoniërs – 312: Ptolemeeën – 198: Seleuciden.

63: Pompeius brengt Jeruzalem onder Romeins gezag – 40: Herodes krijgt
v/d Romeinse senaat titel ‘Koning v. Juda’ – Augustus: Syrië wordt
keizerlijke provincie – Romeinse & Hellenistische cultuur vs. Jodendom =
1ste Joodse oorlog 66-70 – 2e Joodse oorlog 132-135.
ii.
Christendom v. Augustus – Theodosius

Geboorte Jezus v. Nazareth onder Augustus – Kruisiging onder Tiberius.

“gezalfde” – 10 jaar P.M. start Paulus leer te verkondigen – optreden =
cruciaal in ontwikkeling christendom ~ van hervormingsbeweging binnen
Jodendom naar religie met universele ambities.
19
b. Joods-Hellenistische Literatuur
·
Religieuze & profane Joodse teksten – in het Grieks geschreven door (1) diaspora &
(2) overheersing Palestina door hellenistische dynastieën.
i.
Septuagint(a)

= Griekse versie “Oude Testament” – equivalent joods-Hebreeuwse bijbel –
collectie wetboeken, historische boeken, novellen, poëzie, …

Aristeas-brief: ‘goddelijke wet v/d joden’ vertaald uit Hebreeuws naar
Grieks door 72 joodse geleerden (Ptolemaius II Phyladelfus – alle boeken
v/d hele wereld te verzamelen) ~ Septuaginta – LXX – bevat meer boeken
dan joods-Hebreeuwse kanon – sommige met hellenistische inspiratie of
origineel in het Grieks geschreven.

ii.
Joods-Griekse geschriften: door protestanten niet erkend = Apokriefen.
(Andere) Syncretische geschriften
→ Richten zich uitdrukkelijker op gehelleniseerd/niet-joods publiek en/of
streven naar versmelting v/h joodse & Grieks denken.

Apologetische literatuur: Aristoboulus – voorloper Philo – “bewijst” dat
Griekse filo schatplichtig was aan Pentateuch (= Torah).

Pseudepigrafische Spreukenliteratuur: spreukenverzamelingen waarin Grieks
& joods gedachtegoed vermengd waren.

Filosofische/Exegetische literatuur: Philo v. Alex. – vertegenwoordiger
versmelting joods & hellenistisch denken ~ oefende via Logosleer &
allegorische Bijbelinterpretatie invloed op christelijke traditie.

Historiografie: Flavius Josefus – betrokken in 1ste Joodse oorlog.
c. Vroegtchristelijke Literatuur
·
Succes v. verkondiging v. Jezus & Paulus: hoeveelheid bewaarde Griekschristelijke literatuur uit Keizertijd = zeer groot.
·
NT & andere basisteksten christendom = in het Grieks geschreven! – NT =
taalkundig unieke bron voor koinè-Grieks v/d vroege keizertijd.
·
Paulus = auteur v. oudst bewaarde christelijke teksten – sterk gehelleniseerd jood &
Romeinse burger ~ Tarsus (= Klein-Azië).
i.
Nieuwtestamentische & apostolische geschriften

Canonieke geschriften: hebben religieus erkend statuut – Kanones – NT.

Apokriefe geschriften: worden beschouwd als ‘onecht’ – meestal uit 2e eeuw
+ “aanvullingen” bij canonieke geschriften (+ Apostolische geschriften)

Genres NT: Handelingen = variant res gestae-literatuur – Apocalyps = typisch
joodse origine – Evangelies = originele mix v. diverse elementen.

Na NT: typisch christelijk ondanks parallellen & voorgangers in
joodse/pagane literatuur = hagiografie (heiligenleven, Vita),
kerkgeschiedenis, liturgische hymnografie.
20
ii.
Apologeten

Apologetische literatuur probeerde christelijk geloof rationeel aanvaardbaar
te maken, meestal door toenadering tot Griekse filosofie & cultuur –
Justinus Martyr v. Flavia Neapolis & Athenagoras v. Athene.
iii.
Gnostische & Antignostische geschriften

2e eeuw: christelijke auteurs tegen heidenen, joden én tegenstanders binnen
christendom – “ketterijen” of heresieën – Ketterse stroming legde meer
nadruk op kennis/weten dan op geloof/vertrouwen.
iv.
Alexandrijnen

2e & 3e eeuw: Alexandrië = christelijk intellectuele HS – “De Schrift” wordt
wetenschappelijk bestudeerd – 1ste echt christelijke filosofie.

Titus Flavius Clemens v. Alex.: Protrepticus – Paedagogus – Stromata.

Origenes v. Alex.: leerling Clemens – veelzijdig geleerde – 1ste systematische
theoloog (Hexapla) – Tegen Celsus = bekendst apologetisch geschrift.
v.
Kerkvaders
→ Strikt genomen slecht 4, te situeren in periode waar christendom evolueert
tot staatsgodsdienst & christelijke leer definitieve vorm krijgt (~ credo).
→ Patrologie of Patristiek: studie v/d (kerk-)vaders die alle vroegchristelijke
auteurs die theologische lit. schreven.

Athanasius v. Alex.: Bisschop – x-maal verbannen door anti-Arianisme –
Leven v. Antonius – hoogtepunt Griekse hagiografie – pleidooi voor
ascetisch monachisme.

Basileius v. Caesarea “de Grote”: Bisschop – intensieve retorische opleiding
– 1 v/d 3 “grote Cappadociërs”.

Gregorius v. Nazianze: grootste literator – lange retorische & literaire
opleiding – omvangrijk oeuvre – Christus Patiens.

Johannes Chrysostomus: leerling Libanius ~ Antiochië – patriarch
Constantinopel – oeuvre v. brieven & moraliserende homilieën.

Eusebius v. Caesarea in Palestina – Cyrillus v. Alex. – Maximus
Homologetes – Johannes v. Damascus.
vi.
Christelijke Poëzie

~ Anthologia Palatina: christelijke epigrammen.

Latere poëzie = gebaseerd op intensiteitsaccent.

Grootste Grieks-christelijke dichter = Romanus de Melode – belangrijkste
auteur v/h Kontakion – soort metrische preek & origineelste byzantijnse
bijdrage a.d. Griekse literatuur.

Tijd Justinianus = afsluiting v/d Oudheid – Romanus = zijn verzen luiden
nieuw tijdperk in – antieke poëzie kent pas wedergeboorte na 9e eeuw.
21
Download