Niet geschoten, a Als reguliere behandelingen tegen een tumor falen, of als er nog geen therapie beschikbaar is, kan een patiënt overwegen om deel te nemen aan een studie naar experimentele middelen. s een glas half vol of half leeg? Die vraag is ook van toepassing op studies naar experimentele, nog niet geregistreerde middelen tegen kanker. Welk nut een patiënt van zulk onderzoek verwacht, hangt af van z'n visie erop. I Aan de ene kant is er het harde feit dat maar 1 op de 10 tot 1 op de 20 nieuwe medicijnen de eindstreep haalt. De overgrote meerderheid van de experimentele middelen heeft dus niet het gewenste effect. Dit maakt de kans dat een patiënt er baat bij heeft gering. Aan de andere kant blijken enkele medicijnen wel degelijk aan de hoge verwachtingen te voldoen. Ze blijken beter dan 'de gouden standaard', wat wil zeggen dat ze van hogere kwaliteit zijn dat de behandeling die op dat moment als beste te boek staan. Sommige van deze 'winnende' medicijnen werken krachtiger, andere medicijnen werken even goed, maar hebben mildere bijwerkingen. Mildere bijwerkingen zijn ook een groot pluspunt, want een middel dat goed is te verdragen, kan langer worden geslikt. WAT HEET 'SUCCES'? Wanneer haalt een experimenteel middel tegen kanker de eindstreep? Het criterium daarvoor is dat de tumor 30% moet zijn geslonken dankzij de behandeling of dat de tumor langdurig stabiel wordt gehouden dankzij de behandeling. De grootte van de tumor wordt met behulp van foto's (meestal CT-scans) in beeld gebracht. Om verandering in grootte te meten, bestaan speciale rekenmodellen. Naast een effect op de grootte van de tumor, moet een nieuw geneesmiddel uiteindelijk ook een verlenging van de overleving van de patiënt bewerkstelligen. Deze levensverlenging moet langer zijn dan de extra tijd die met de bestaande middelen mogelijk is. Of de levensverlenging moet gepaard gaan met minder bijwerkingen. 22 aug/sept 2004 MONITOR Enkele 'klappers' die in Erasmus MC alle onderzoeksfases hebben doorstaan zijn: ● 2002: imatinib (merknaam: Glivec) tegen onder meer chronische myeloïde leukemie en GIST (gastrointestinale stromale tumor; kanker vanuit steunweefsels). Zie ook pagina 24 ● 1999: capecitabine (merknaam: Xeloda) tegen darmkanker. Zie ook pagina 24 ● 1996: topotecan (merknaam: Hycamtin) tegen eierstokkanker ● 1994: docetaxel (merknaam: Taxotere) tegen borstkanker. Zie ook pagina 21 ● 1990: ondansetron (merknaam: Zofran) tegen braken Tegenover bovenstaande lijst successen, staat een langere lijst mislukkingen. De middelen daarop hebben alleen een code gehad, een combinatie van cijfers en letters. Ze zijn naamloos ten onder gegaan wegens gebrek aan werkzaamheid. Strijd aangaan… "Je kunt op twee manieren naar deelname aan een studie naar experimentele middelen kijken," vindt dr. Maja de Jonge van de afdeling Interne Oncologie van Erasmus MC-Daniel den Hoed. In deze kliniek gaan jaarlijks zo'n vijftien fase 1-studies (zie uitleg in kader rechtsboven) van start. "De mensen die in aanmerking komen voor deelname, staan met hun rug tegen de muur. Dat is hun uitgangspunt. Ze willen geen lijdend voorwerp zijn, maar iets doen. Ze zien zichzelf als vechters. Hun motto is: niet geschoten, altijd mis. Je zou tegen die mensen kunnen zeggen: 'Ga naar huis en geniet van de resterende tijd.' Maar je weet gewoon dat deze mensen thuis niet zouden kunnen genieten. Zij willen actief zijn, de strijd aangaan. Daarom doen ze actief mee aan studies naar een experimenteel middel, ook al is de kans …of berusten dat het nieuwe middel helpt klein." Dr. De Jonge vervolgt: "Andere patiënten zijn wel in staat om te berusten in hun situatie, en om verder te gaan met wat van hun leven rest. Ook al is dat leven definitief anders dan voorheen. Deze mensen zien op tegen het weke- lijks naar het ziekenhuis komen, tegen alle tests, tegen de bijwerkingen. Ze vrezen dat dit afbreuk zal doen aan de kwaliteit van hun leven. De patiënten die wel voor deelname aan een experimentele behandeling kiezen, kunnen juist hoop putten uit de deelname, er energie uit halen. Deze patiënten heb- FOCUS: Tekst: Joop van de Leemput Beeld: Piet Smaal ltijd mis DRIE ETAPPES NAAR EINDSTREEP Experimentele middelen tegen kanker en andere aandoeningen worden in drie stappen getest. Meestal gebeurt dit in academische ziekenhuizen. Die zijn niet alleen ingericht op patiëntenzorg, maar ook op onderzoek. Fase 1: Nadruk op het in kaart brengen van de bijwerkingen. Optimale dosis wordt bepaald: de hoogste dosis met nog acceptabele bijwerkingen. Gekeken wordt hoe het middel in het menselijk lichaam wordt opgenomen, wat het lichaam ermee doet en hoe het middel het lichaam verlaat (farmacokinetiek). Daarnaast wordt gespeurd naar meer informatie over het werkingsmechanisme van het nieuwe middel. Fase 2: Nagegaan wordt of het nieuwe middel inderdaad een remmend effect heeft op de tumor bij een bepaald soort kanker. Soms wordt het middel vergeleken met andere, al bestaande medicatie. Ook in fase 2 is weer aandacht voor de bijwerkingen en verdraagzaamheid van het middel. Fase 3: In deze laatste fase moet het nieuwe middel zich keihard waarmaken. Dat wil zeggen: het middel moet overtuigend bewijzen dat het krachtiger werkt dan de therapie die op dat moment als beste te boek staat. Of het nieuwe middel moet even effectief zijn, maar beter te verdragen. zoek, krijgen van vrienden en kennissen allerlei goedbedoelde adviezen. Veel raad is gebaseerd op internet. Wat op internet staat, is juist, denken mensen. Anders stond het niet op internet. Maar vaak zie je dat het middelen betreft die helemaal niet van toepassing zijn op het type tumor dat de patiënt heeft. Of het gaat om experimentele medicatie waarvan de werking alleen nog maar bij muizen is aangetoond." De informatie op internet over medicatie tegen kanker is een mengsel van rijp en rot, van fabels, fictie en feiten. Dr. De Jonge: "Of partners, vrienden en familieleden een patiënt steunen of sturen, hangt af van de band die ze met de patiënt hebben. Gelukkig zie je meestal dat mensen steun verlenen. Ze zeggen: 'Welke keuze je ook maakt, ik steun je.' Dat proberen wij, artsen en onderzoekers, ook te doen." Risico op sturing ben er veel voor over. Ze komen niet alleen uit Rotterdam en ZuidHolland, maar bijvoorbeeld ook uit Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Elke week met de auto naar Erasmus MC-Daniel den Hoed, dat vergt heel wat van ze. En ook van hun partner of familie, van degene die ze naar het ziekenhuis rijdt." Adviezen van vrienden Over de vraag of iemand moet gaan deelnemen aan een studie naar een experimenteel middel, denken ook familie en vrienden mee. Dr. De Jonge: "Mensen met kanker die in aanmerking komen voor zo'n onder- Dr. Maja de Jonge erkent het risico dat een onderzoeker in z'n enthousiasme iemand een fase 1-studie 'in praat'. Immers, men wil de studie zo gedegen mogelijk verrichten en een studie kan pas van start gaan als er voldoende patiënten meedoen. Dus de eerste voorwaarde is voldoende patiënten CHEMOKUUR werven. "Maar," tekent ze aan, "bij deze studies zijn verschillende artsen en verpleegkundigen betrokken. Er is dus geen 1-op-1 contact met de patiënt. Zou dat er wel zijn, dan is het risico op sturing, een zetje in de rug, groter. Ik probeer informatie over het experimentele middel zo objectief mogelijk te brengen.” “Bij jonge collega's zie je soms dat ze de informatie te enthousiast brengen. Die moet je wel eens terugfluiten. Een voorbeeld: patiënten vragen vaak: 'Wat zou u doen? Zou u zelf deelnemen?' Een arts kan antwoorden: 'Ja, ik zou meedoen.' Dat is op zichzelf een integer antwoord. Maar de vraag is of een gezond iemand zijn beslissingen ten tijde van een levensbedreigende ziekte kan voorspellen. Ik denk van niet. Daarom is mijn antwoord op zo’n vraag: 'Ik sta niet in uw schoenen. Ik weet niet wat ik in uw situatie zou doen. Ik kan dat als gezond mens niet inschatten'." Minder voorzichtig Bovenstaande voorzichtigheid hoeft niet altijd te worden betracht, vindt dr. De Jonge: "Als wij met een patiënt praten over een behandeling waarvan is bewezen dat deze effect kan hebben, zijn we minder terughoudend. Dan geven we soms wèl een zetje in de rug. Zo’n zetje vinden wij acceptabel omdat we over gegevens beschikken waaruit blijkt dat zo’n behandeling kan aanslaan. Maar bij een fase 1-studie naar een experimenteel middel, zijn nog geen gegevens bekend over de werking in de mens. Er is alleen informatie over de werking in proefdieren. Daarom stellen artsen en onderzoekers zich hier neutraler, objectiever en terughouEISEN AAN DEELNAME Het idee dat uitgeteerde, bedlegerige mensen in de laatste fase van hun leven als proefkonijn dienen voor experimentele studies, is apert onjuist. Het tegendeel is waar: voorwaarde voor deelname is juist dat de patiënt in een redelijke conditie verkeert. Ook moeten de lever en nieren goed functioneren. Iemand mag niet te verzwakt zijn, omdat de bijwerkingen dan een te sterk effect kunnen hebben. Verder moet een patiënt wekelijks naar de kliniek komen en daar tests ondergaan. Ook daarvoor is een bepaalde conditie noodzakelijk. Het zijn juist relatief fitte en altijd vechtlustige patiënten die deelnemen. Mensen die deelnemen aan studies naar experimentele medicatie, hebben een tumor waarvoor nog geen goede medicatie voorhanden is. Of de bestaande behandelingen hebben bij hen gefaald. MONITOR jaug/sept 2004 23