Psychische problemen Depressie Een depressie is een stemmingsstoornis die zich kenmerkt door Een verlies van interesse en/ of Een sombere stemming gedurende het grootste gedeelte van de dag. Daarnaast ervaren mensen die last hebben van een depressie een combinatie van de volgende symptomen: Veranderende eetlust en duidelijke gewichtstoename of gewichtsverlies. Verstoord slaappatroon of slapeloosheid of meer slapen dan normaal. Veranderingen in activiteitenniveau, rusteloosheid of zich beduidend langzamer bewegen dan normaal. Vrijwel alle dagen vermoeidheid of energieverlies. Gevoel van schuld, hulpeloosheid, bezorgdheid, en/of vrees. Verminderde capaciteit om zich te concentreren of besluiten te nemen. Suïcidale gedachten. Om van een depressie te kunnen spreken moeten de symptomen gedurende een periode van tenminste twee weken aanwezig zijn. Ongeveer één op de vijf Nederlanders maakt ooit in het leven een depressie mee. Oorzaken depressie Onderzoekers zijn het er tegenwoordig over eens, dat voor een depressie niet een bepaalde oorzaak aan te wijzen is. In alle gevallen gaat het om een combinatie van een aantal ziekmakende factoren. Zij onderscheiden voor de duidelijkheid biologische en psychische en/of psychosociale factoren. Men gaat er tegenwoordig van uit dat er een grote verscheidenheid bestaat aan spanningsbronnen (de luxerende of uitlokkende factoren), die een depressie of andere psychiatrische ziekte kunnen oproepen bij mensen die gevoelig of kwetsbaar zijn voor deze ziekte. Die kwetsbaarheid kan aangeboren (erfelijk bepaald) zijn, of later in de jeugd verworven. Dat verklaart waarom de een na bijvoorbeeld een echtscheiding wel een depressie ontwikkelt en de ander niet. Een erfelijke aanleg is ontegenzeggelijk van belang bij het ontstaan van depressies. Deze conclusie kan worden getrokken na uitgebreide familiestudies, waarbij de ziektegeschiedenissen van de verschillende familieleden bestudeerd zijn. Wanneer iemand uit een familie komt waarin veel depressies voorkomen, heeft hij gemiddeld een grotere kans zelf ook depressief te worden. Wanneer beide ouders aan depressies lijden of hebben geleden is de kans hierop bijvoorbeeld tienmaal zo groot als normaal. Ook wordt de laatste jaren steeds meer onderzoek gedaan naar biologische oorzaken van een depressie, zoals een verstoorde neurotransmitterhuishouding. Soms ontstaat een depressie door een bevalling. Een post-partumdepressie is een vorm van depressie die optreedt bij vrouwen die recent bevallen zijn. Ook wordt de term postnatale depressie gebruikt. Over het algemeen is de oorzaak van een post-partumdepressie te zoeken in de veranderde hormoonhuishouding tijdens de zwangerschap en na de bevalling. Vaak in combinatie met een aantal risicofactoren, zoals slaaptekort, zware bevalling en een tekort aan vitamines en mineralen (onder andere vitamine B6), die kan ontstaan tijdens de zwangerschap, omdat er veel voedingsstoffen naar de baby gaan. Recent onderzoek toont aan dat er een samenhang is met pijn bij de bevalling. Er kunnen echter ook sociale of psychische oorzaken zijn (bijvoorbeeld als het kind niet gewenst is, zorgen over de opvoeding, relatieproblemen, te hoge verwachtingen etc.). Vrouwen die vóór de bevalling al depressieve verschijnselen hebben gehad, zijn vatbaarder voor post-partumdepressie, evenals vrouwen die al last hadden van premenstruele stemmingswisselingen, zoals bij het premenstrueel syndroom. Elke depressie is verschillend en vraagt dus een aparte aanpak. Er zijn diverse behandelmethodes voor depressie. De meest toegepaste behandelingen zijn: Cognitieve gedragstherapie (CGT) bij depressie In cognitieve gedragstherapie leren depressieve patiënten dat hun gedachten vaak onrealistisch en disfunctioneel zijn. Onderdeel van de behandeling kan zijn: de patiënten zich actiever te laten gedragen en positiever te laten denken (minder piekeren en malen) om zo de neerwaartse spiraal van depressief terugtrekgedrag en sombere gedachten over zichzelf, de toekomst en de wereld te doorbreken. Deze behandeling is met name effectief gebleken bij niet-chronische depressies. Gedragsactivatie is een specifieke therapievorm, die zich richt op verandering van gedragingen die de depressie in stand houden. Onderzoek toont aan dat gedragsactivatie minstens even effectief is als medicatie voor matige en ernstige depressie en in sommige gevallen ook effectiever dan alleen cognitieve therapie. Bij ernstige depressies wordt cognitieve gedragstherapie vaak met het toedienen van medicatie, een antidepressivum gecombineerd. De combinatie kan beter werken dan de twee apart. Om de kans op terugval te verkleinen wordt naast het toedienen van medicatie ook altijd een Cognitieve training/ therapie geadviseerd. Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) bij depressie Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) is een kortdurende, steunende gesprekstherapie met een duidelijk te bepalen focus. Deze vorm van psychotherapie is specifiek ontworpen voor de behandeling van depressieve patiënten. IPT is gebaseerd op de gedachte dat veranderingen in het aantal of in de aard van belangrijke relaties een depressie kunnen uitlokken bij mensen die daar gevoelig voor zijn. IPT is daarom bij uitstek geschikt voor mensen die depressief zijn geraakt na het overlijden van een dierbare of na een grote verandering (scheiding, krijgen van kinderen, begin of einde studie en werk, relatiebreuk, verlies van gezondheid, ed.). Ook mensen die somber zijn t.g.v. een verstoorde relatie met een dierbare hebben veel baat bij IPT. Bij postnatale depressies, rouw, grote veranderingen in het leven, verstoorde sociale interacties en relatieproblemen wordt meestal voor IPT gekozen. De duur van de behandeling varieert tussen de 8 en maximaal 20 gesprekken en is afhankelijk van een aantal factoren zoals duur en ernst van de depressie. In de behandeling worden één of hooguit twee probleemgebieden uitgekozen om de behandeling op te richten. Bij IPT heeft dit probleem altijd te maken met recente veranderingen in relaties met belangrijke anderen. In een groot aantal wetenschappelijke onderzoeken is inmiddels aangetoond dat IPT werkzaam is bij de behandeling van depressie. Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) bij depressie Sommige mensen worden depressief als gevolg van het meemaken van een traumatische gebeurtenis. Deze mensen hebben vaak het meest baat bij een relatief kortdurende vorm van traumabehandeling zoals EMDR. Angst Iedereen heeft zich wel eens angstig of bang gevoeld. Angst is een emotie die in principe ontstaat als er gevaar dreigt en zorgt ervoor dat je kunt reageren op het gevaar (“vechten of vluchten”). In veel gevallen is angst van korte duur en helpt het om met een moeilijke situatie om te gaan. Toch komt het ook voor dat de angstklachten lang aanhouden, zonder dat er direct gevaar dreigt. Soms zijn angstklachten zelfs levenslang aanwezig. Wanneer de angst zorgt voor belemmeringen in het dagelijks leven, is er sprake van een angststoornis. Angst gaat vaak gepaard met bepaalde lichamelijke sensaties. Duizeligheid, wazig zien, een verdoofd gevoel of tintelingen in armen en vingers, stijve, bijna verlamde spieren, hartkloppingen en kortademigheid zijn daar voorbeelden van. Wanneer iemand onverwacht en in hevige mate last heeft van deze sensaties, kan iemand daar enorm van schrikken of in paniek raken. Men kan dan bang worden om flauw te vallen, om dood te gaan of gek te worden. Bijna één op de vijf Nederlanders heeft in zijn leven wel eens last gehad van een angststoornis. Oorzaken angststoornissen Angststoornissen worden veroorzaakt door een combinatie van biologische, sociale en psychische factoren. Ze komen in bepaalde families meer voor dan in andere. Erfelijkheid speelt daarin een rol, maar ook de opvoeding. Een angststoornis begint vaak na een ingrijpende levensgebeurtenis, zoals een ernstige ziekte, een sterfgeval, verhuizing of ontslag. Ook iemands persoonlijke eigenschappen zijn van invloed, zoals: slecht voor jezelf opkomen, moeilijk gevoelens kunnen uiten en de neiging hebben probleemsituaties en conflicten uit de weg te gaan. Cognitieve gedragstherapie (CGT) bij angststoornissen Cognitieve gedragstherapie is een van de meest toegepaste behandelvormen voor angststoornissen. Het is een goed alternatief voor een behandeling waarbij medicijnen worden voorgeschreven. Cognitieve gedragstherapie pakt angstklachten aan bij de bron en bestrijdt niet alleen de symptomen. Binnen de cognitieve gedragstherapie gaat men er vanuit dat het niet de situatie zelf is die tot bepaalde gevoelens en gedragingen leidt, maar dat dit wordt veroorzaakt door de interpretatie van die situaties. Met andere woorden: iemand zijn angstige gedachten (cognities) over een bepaalde gebeurtenis leiden tot het probleem. Er zijn diverse denkpatronen die kunnen leiden tot angstige gevoelens. Vaak gebeurt dit onbewust. Het angstige gevoel lijkt ‘zomaar’ op te komen zetten. Tijdens de cognitieve gedragstherapie worden de denkpatronen die verband houden met de angsten in kaart gebracht. Er wordt geleerd om deze gedachten opnieuw te beoordelen en er wordt op zoek gegaan naar nieuwe verklaringen voor angstige situaties. Door stapje voor stapje de confrontatie op te zoeken met hetgeen dat angst oproept, zullen de angsten langzaam verminderen. EMDR bij angst Sommige mensen worden angstig t.g.v. het meemaken van een of meerdere traumatische gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld een strenge, kritische ouder of leerkracht in de jeugd, pesterijen op school of werk, een enkele traumatische ervaring zoals een naar tandartsbezoek, een moeilijke medische ingreep, eenmalig vast komen zitten in een lift, metro of een vlucht met veel turbulenties. Deze mensen hebben vaak veel baat bij een relatief kortdurende vorm van traumabehandeling zoals EMDR naast de Cognitieve gedragstherapie. Paniek We spreken van een paniekaanval wanneer iemand op onverwachte momenten wordt overvallen door een grote, intense angst. Iemand heeft dan het gevoel de controle over zichzelf te verliezen. Het idee flauw te vallen, dood te gaan, de controle te verliezen of gek te worden is overweldigend. Naast deze gedachten is er tijdens zo’n paniekmoment ook sprake van allerlei lichamelijke klachten die de angst versterken. Zo kan iemand last krijgen van hyperventilatie, hartkloppingen, benauwdheid, duizeligheid, het warm of koud krijgen, trillen en/of zweten. Een paniekaanval kan overal opkomen, zonder directe aanleiding. In Nederland heeft 4% van de mensen wel eens een paniekaanval gehad. Maar er is pas sprake van een paniekstoornis als de angst voor paniekaanvallen het leven gaat beheersen. Bij veel mensen gaat een paniekstoornis samen met steeds grotere angst voor bepaalde situaties zoals situaties waar het druk is, waaruit je niet makkelijk kunt vluchten, waar geen hulp aanwezig is e.d. en vermijdingsgedrag. Dit wordt agorafobie genoemd. Cognitieve gedragstherapie (CGT) bij paniek Paniekaanvallen zijn heel goed te behandelen met cognitieve gedragstherapie. De behandeling bestaat uit een combinatie van: uitleg over de klachten (psychoeducatie) ontspanningsoefeningen (relaxatietraining) en ademhalingsoefeningen de angstige gedachte leren relativeren (cognitieve therapie) oefenen met de lichamelijke sensaties die de angst veroorzaken (interoceptieve exposure) stapsgewijs oefenen met moeilijke situaties die u bent gaan vermijden (exposure in vivo) Veel patiënten krijgen binnen 8-15 sessies voldoende grip op hun klachten zodat ze weer goed kunnen functioneren. EMDR bij paniek Een eerste paniekaanval is vaak een zeer nare ervaring voor mensen. Als gevolg hiervan worden sommige mensen bang voor een volgende paniekaanval. Zodra mensen iets voelen wat lijkt op wat ze voelden tijdens die paniekaanval of wanneer ze in situaties komen die voorspellend zijn geworden voor een paniekaanval, wordt die herinnering als het ware weer geactiveerd. EMDR kan helpen om in deze gevallen geen last meer te hebben van die herinnering. Daardoor wordt de paniek en de angst voor de paniek minder. Sommige mensen ontwikkelen paniekklachten na het meemaken van een enkele ingrijpende ervaring zoals eenmalig vast komen zitten in een lift, metro of een vlucht met veel turbulenties. Deze mensen hebben vaak ook baat bij EMDR naast cognitieve gedragstherapie. PTSS Een verkeersongeval of auto-ongeluk mee maken, slachtoffer zijn van een overval, van (seksueel) geweld of getuige zijn van een ongeluk of een andere ingrijpende gebeurtenis, heeft vaak grote impact op iemands leven. Veel mensen hebben de eerste tijd na een trauma psychische klachten. Ze slapen slechter, dromen over de gebeurtenis en zijn angstiger. Na verloop van tijd herstellen de meeste mensen weer. Maar een deel van de mensen ontwikkelt ernstige klachten na een trauma en knapt niet vanzelf op. Wanneer de klachten blijven bestaan, kan er sprake zijn van PTSS (posttraumatische stressstoornis). De symptomen van PTSS zijn als volgt onder te verdelen: Er is sprake van herbelevingen. Mensen hebben last van nare dromen, nachtmerries en/of flashbacks. De herinnering aan de gebeurtenis dringt zich als het ware ongevraagd steeds weer op. Dit wordt als zeer naar en ongewenst ervaren. Mensen worden daar vaak weer angstig van. Soms voelt het (bijna) alsof ze de gebeurtenis weer meemaken. ‘De film speelt zich weer af’. Mensen vermijden situaties, plekken of mensen die doen denken aan het trauma. Ook proberen mensen om niet over de gebeurtenis te praten. Terugdenken aan de gebeurtenis willen ze ook niet, omdat dat te pijnlijk of te beangstigend is. Soms geven mensen ook aan dat ze sinds de gebeurtenis geen toekomstperspectief meer ervaren. Er is sprake van prikkelbaarheid of woede-uitbarstingen, overmatige schrikachtigheid, slaapproblemen en/of concentratieproblemen. Ook zij mensen vaak extreem op hun hoede, waakzaam. Om de diagnose PTSS te kunnen stellen moeten de klachten leiden tot duidelijke beperkingen in iemands functioneren. Ook moeten de symptomen langer dan een maand bestaan. Ook als iemand gedeeltelijk voldoet aan bovengenoemde symptomen na een trauma, kan behandeling verstandig en nodig zijn. Er wordt dan gesproken van ‘partiële PTSS’. EMDR bij PTSS EMDR is een eerste keuze behandeling bij PTSS. Na een eenmalige traumatische gebeurtenis, zijn mensen meestal na een paar sessies weer in staat om de bezigheden in hun dagelijks leven op te pakken. Cognitieve gedragstherapie bij PTSS Cognitieve gedragstherapie is net als EMDR een eerste keuze behandeling bij PTSS. Beide behandelvormen zijn even effectief. EMDR werkt over het algemeen sneller (minder sessies). In overleg bepalen therapeut en cliënt voor welke behandelvorm gekozen wordt. De vorm van cognitieve gedragstherapie bij PTSS wordt ‘imaginaire exposure’ genoemd. De protocollaire behandeling bestaat uit tien sessies van 90 minuten. Na een traumatische gebeurtenis vermijden veel mensen gedachten, gevoelens, situaties en activiteiten die aan de gebeurtenis doen denken. Zo proberen ze te voorkomen om terug te denken aan de gebeurtenis, omdat dat pijnlijk, moeilijk of eng is. Deze reactie is heel logisch en begrijpelijk en op korte termijn voelen mensen zich vaak ook iets rustiger. Het probleem is echter dat het probleem op de lange termijn juist erger wordt. Er niet meer aan denken werkt dus niet als manier om van de klachten af te komen. Imaginaire exposure houdt in dat de cliënt systematisch en onder veilige omstandigheden geconfronteerd met de herinnering en bijbehorende angst. Iedere sessie vertelt de cliënt opnieuw over de traumatische gebeurtenis. De gebeurtenis wordt als het ware herbeleefd. Op deze manier wordt geleerd met de angst om te gaan. De cliënt leert wennen aan de angst. Gewenning is een proces waarbij angst vanzelf daalt als iemand maar lang genoeg in de angstige situatie blijft en het vaak genoeg herhaalt. Doordat de cliënt zichzelf steeds opnieuw blootstelt aan de herinnering, wordt er uiteindelijk controle verkregen over de herinnering. Uiteindelijk zullen de flashbacks en nachtmerries minder vaak voorkomen. Ook merken mensen dat ze weer anders gaan denken over zichzelf en over de wereld om hen heen. Gedachten worden weer genuanceerder. De meeste mensen zijn bang om aan de behandeling te beginnen. Dit is logisch omdat er liever niet teruggedacht wordt aan het trauma. Aan het begin zal de angst ook toenemen, dat is vervelend, maar noodzakelijk om er aan te kunnen wennen. Wanneer volgehouden wordt, treedt echter gewenning op en zal de angst gaan afnemen. Burnout en stress Burnout is de eindfase na het langdurig onder stress staan. Mensen ervaren vaak al geruime tijd en op meerdere terreinen veel stress. Stress stelt ons in staat dat we in een bedreigende situatie kunnen overleven. Er vinden veranderingen in ons lichaam plaats die ons extra energie en alertheid geven om uit die bedreigende situatie te komen. De Adrenaline en Cortisol stijgen en maken het lichaam klaar voor actie. Wanneer deze situatie langdurig aanhoudt blijft het lichaam in actieve stand staan, en ben je op gegeven moment nog maar nauwelijks in staat om lichamelijk en geestelijk te ontspannen. Stress hoort bij het leven. Onder invloed van tijdelijke stress kunnen we goede prestaties leveren. Wanneer die stress lang aanhoud en er onvoldoende ruimte is en genomen word om ook te ontspannen, ontstaan er klachten. Bij het langdurig onder stress staan worden de klachten erger en als je niet ingrijpt, leidt dit tot een burnout. Volgende klachten komen vaak voor t.g.v. langdurige stress: Lichamelijke klachten Emotionele klachten Denken Verandering in gedrag Slecht slapen Hartkloppingen Drukkend gevoel op de borst Moe en lusteloos zijn Maag en darmstoornissen Hoge bloeddruk Hoofdpijn Spierpijnen Sneller transpireren Snel geïrriteerd Snel huilen Vlug emotioneel reageren Zelden lachen Somber, depressief Onverschillig zijn Verstrooid zijn Moeilijk concentreren Piekeren Overdreven waakzaam zijn Minder prikkels aan kunnen. Meer of minder eten Meer roken, alcohol, medicatie Geen zin meer hebben in seks Je niet kunnen ontspannen, onrustig zijn Geen energie meer hebben 10% van de Nederlandse beroepsbevolking heeft last van burn-out-verschijnselen. Oorzaken burnout Langdurige stress in combinatie met bepaalde omstandigheden en karaktereigenschappen kunnen het ontstaan van stress en de kans om een burnout te krijgen vergroten: Persoonlijkheid, karaktereigenschappen Perfectionisme, moeilijk grenzen stellen, geen nee kunnen zeggen, hoge verwachtingen hebben, idealisme, bereidheid om te geven en voor anderen te zorgen, moeite met delegeren, moeilijk prioriteiten kunnen stellen, ambitieus, loyaliteit, je graag willen manifesteren. Omstandigheden Financiële- of gezondheidszorgen, verstoorde relaties, verlies van naasten, traumatische ervaringen en stress in de privé situatie zoals een zieke naaste, een verhuizing, geboorte kinderen, verbouwing e.d. Werksituatie en inhoud werk Routinematig werk, geen invloed hebben op werkomstandigheden, slechte werksfeer, slecht management, bureaucratie, reorganisaties, zware werkbelasting, onregelmatige werktijden, onduidelijkheid over taken en verantwoordelijkheden, intensiteit van werk, tijdsdruk, werk waarbij je veel moet geven en weinig waardering krijgt, conflict waarden en normen. Cognitieve gedragstherapie (CGT) bij burnout en stress Bij cognitieve gedragstherapie probeer je stress te verminderen door de draaglast te verminderen of het vermogen om met stress om te gaan te verbeteren. Het verminderen van de stressoren is een lastige taak omdat mensen deze meestal niet onder controle hebben. Over het algemeen hebben mensen vaak geen beslissende invloed op externe factoren zoals de werkdruk, collega’s en onderlinge verhoudingen. Bij burnout zijn veel oorzaken gerelateerd aan de organisatiestructuur, cultuur, waarden, werksituatie en werkinhoud. Stress moet gezien worden in de context van de organisatie en niet als een individueel probleem. Desalniettemin ligt er ook een taak voor het individu. Mensen kunnen ervoor zorgen dat ze stressbestendiger worden en de kans op een burnout zo verkleinen. Goede voeding, regelmatig lichamelijke inspanning, tijd voor rust, ontspanning en sociale activiteit, verkleinen van de dagelijkse draaglast, hulpbronnen inschakelen zijn hierbij natuurlijke ‘inkoppers’. Cognitieve gedragstherapie is een effectief gebleken en veelal toegepaste behandelmethode bij burnout. De behandeling begint met een uitgebreide analyse van de veroorzakende en in stand houdende factoren van een burnout. Cognitieve therapie bij burnout bestaat o.a. uit: weer leren relativeren, geleidelijke reactivatie (in- en ontspanning beter combineren), tijdsmanagement, leren prioriteiten stellen, vergroten assertiviteit, ontspanningsoefeningen, weer creëren van plezierige activiteiten, leren anders met stress omgaan, leren minder te piekeren e.d. Negatief zelfbeeld Mensen met een negatief zelfbeeld beoordelen zichzelf als onaantrekkelijk, afwijkend of minder waard dan anderen. Ze hebben de overtuiging afgewezen te worden door anderen en er niet bij te horen. Ze onderschatten hun prestaties en zijn bang voor kritiek. Iedereen is weleens onzeker, maar bij mensen met een negatief zelfbeeld is die onzekerheid vaak heviger en speelt het hen parten in verschillende situaties. In vriendschappen, relaties en carrière kunnen mensen problemen ervaren als ze last hebben van een negatief zelfbeeld. Mensen met een negatief zelfbeeld zeggen vaak verstandelijk wel te weten dat ze bepaalde positieve eigenschappen hebben, maar het vaak niet zo ‘te voelen’. Een negatief zelfbeeld maakt kwetsbaar voor de ontwikkeling van bijvoorbeeld een depressie, angststoornissen, burnout etc. Bij een sociale fobie speelt een negatief zelfbeeld meestal een grote rol. Cognitieve gedragstherapie bij negatief zelfbeeld Mensen met een negatief zelfbeeld halen zichzelf vaak naar beneden, zijn erg gevoelig voor kritiek en laten complimenten niet binnenkomen. Positieve informatie dringt niet goed door. De behandeling is er op gericht om te leren positieve informatie te gaan waarnemen én toe te laten. Zo kan het negatieve denken doorbroken worden. Een belangrijk onderdeel in de behandeling is het zogenaamde ‘witboek’. Dit is een mooi schrift of boekje, waarin door de cliënt dagelijks positieve gebeurtenissen genoteerd. Daarbij is het uiteindelijk de bedoeling om te leren persoonlijke eigenschappen uit die gebeurtenissen, gedragingen of ervaringen af te leiden. Op deze manier wordt stap voor stap gebouwd aan een positiever zelfbeeld. EMDR bij negatief zelfbeeld Wanneer het negatief zelfbeeld het gevolg lijkt te zijn van kwetsende, krenkende of anderszins negatieve ervaringen, kan EMDR een onderdeel van de behandeling zijn. Soms is het nodig om deze gebeurtenissen eerst te verwerken of op een andere manier over de gebeurtenissen te gaan denken, om daarna verder te kunnen werken aan vormen van een positief zelfbeeld. Sociale fobie Bij de sociale fobie of sociale angststoornis is er sprake van een aanhoudende angst om negatief beoordeeld te worden door andere mensen, in situaties waarin men sociaal moet functioneren. De angst voor negatieve beoordeling kan betrekken hebben op het gedrag (bijvoorbeeld onhandig of niet spontaan) bepaalde lichamelijke reacties (bijvoorbeeld trillen of blozen) het uiterlijk (bijvoorbeeld niet aantrekkelijk of afwijkend) het zelfbeeld (bijvoorbeeld niet aardig) Er wordt onderscheid gemaakt tussen: Een enkelvoudige sociale fobie, waarbij de angst alleen in specifieke sociale situaties wordt ervaren en een gegeneraliseerde sociale fobie. een gegeneraliseerde sociale fobie, waarbij de angst zich in veel situaties voordoet. Ook wordt onderscheid gemaakt tussen: Performanceangst: de angst om op te treden voor een groep Interactieangst: sociale angst in persoonlijke contacten Sociale fobie is de meest voorkomende angststoornis. In 2010 bleek uit onderzoek van het Trimbos instituut dat ruim 9 procent van de Nederlanders op een bepaald moment in het leven een sociale angststoornis doormaakt. Sociale fobie komt vaak samen voor met depressie, andere angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en middelen misbruik. Sociale angst ontstaat vroeg in het leven. Voor de meeste sociaal angstigen zijn de klachten begonnen tussen 11 en 20 jaar. De helft van de mensen met een sociale fobie had de stoornis al op 11 jarige leeftijd en 80 procent heeft de stoornis op het 20ste jaar. Zonder behandeling heeft de sociale angststoornis vaak een chronisch beloop. Oorzaken sociale fobie Over de precieze oorzaken van sociale fobie is weinig bekend. Wel is bekend dat er een aantal risicofactoren is voor het ontwikkelen van een sociale fobie: Zo hebben vrouwen 1,5 keer meer kans op het ontwikkelen van een sociale fobie dan mannen. De kwetsbaarheid voor sociale fobie is gedeeltelijk erfelijk bepaald. Verder is de gevoeligheid voor sociale fobie voor een klein percentage toe te schrijven aan omgevingsfactoren, zoals de opvoedingsstijl van de ouders. De kans op een sociale fobie neemt toe wanneer er sprake is van een combinatie van een afwijzende, bekritiserende en overbeschermende opvoeding. Voor een hoog percentage is de gevoeligheid aan unieke omgevingsfactoren (zoals bepaalde levensgebeurtenissen) toe te schrijven. Veel mensen met een sociale fobie geven aan in de kindertijd gepest te zijn of buitengesloten te zijn door anderen. Dit soort vernederende, ingrijpende gebeurtenissen kunnen het ontwikkelen van een sociale fobie in de hand werken. Het temperament of karakter lijkt ook van invloed te zijn. Kinderen die angstig of geremd zijn in sociale situaties, hebben een grotere kans op een sociale fobie. Cognitieve gedragstherapie bij sociale fobie taakconcentratie- training. Bij veel mensen met een sociale fobie is er sprake van overmatige zelfgerichte aandacht. Hiermee wordt bedoeld dat mensen met een sociale fobie in het contact met anderen te veel bezig zijn met hoe ze zich op dat moment gedragen, hoe ze over denken te komen op die anderen en wat de ander allemaal zal denken. Dit maakt dat mensen gespannen raken en bovendien dat ze niet goed in staat zijn om een gesprek te voeren of contact te maken. D.m.v. oefeningen wordt geleerd om de aandacht meer te richten op de bezigheden (bijvoorbeeld het gesprek) en de omgeving. Ontspanningsoefeningen Wanneer mensen vooral veel last hebben van zich lichamelijk gespannen voelen in contact met anderen kunnen ontspanningsoefeningen helpen. Ook bij presentatieangst kan het behulpzaam zijn om ontspanningsoefeningen te leren. Cognitieve therapie Niet helpende, irreële gedachten die zorgen dat iemand zich angstig voelt in het contact met anderen, worden opgespoord. Aan de hand van kritische vragen onderzoeken cliënt en therapeut samen of de gedachten juist zijn. Waar mogelijk worden de gedachten vervangen door meer reële gedachten. Gedragsexperimenten Een andere manier om te onderzoeken of gedachten juist zijn, is door middel van een experiment. Er wordt eerst nagegaan wat de negatieve verwachtingen van de cliënt zijn. Daarna wordt als het ware een testsituatie gekozen, waarin de verwachting getoetst gaat worden. Na het experiment wordt de uitkomst besproken en gekeken wat dit betekent voor de eerdere verwachting, de overtuiging van de cliënt. Exposure in vivo Exposure lijkt in veel opzichten op gedragsexperimenten. Bij exposure is echter het belangrijkste doel dat de situaties die vanuit de angst vermeden worden, niet langer vermeden worden. Door vermijding blijft angst bestaan en wordt de angst steeds groter. Door exposure kan iemand leren te wennen aan de situaties en daardoor rustiger worden, minder angstig worden. Bovendien ontstaat zo de mogelijkheid om nieuwe, prettigere ervaringen op te doen, die het zelfvertrouwen doen toenemen. Witboek Wanneer iemand vooral lijdt onder een negatief zelfbeeld, wordt gewerkt met een zogenaamd witboek.