Het puberbrein op school

advertisement
1
Kees Vreugdenhil
Het puberbrein op school
Hormonenstorm
De hersenen van pubers ondergaan grote veranderingen. De eerste tekenen van geslachtsrijping
kondigen het aanbreken van de puberteit aan. Een bepaald hormoon wordt aangemaakt in de
hypothalamus. Dit orgaantje ligt in het limbische deel van de hersenen, ook wel het emotionele brein
genoemd. De hypothalamus regelt onze hormoonhuishouding en daarmee ook de
levensnoodzakelijke processen in ons lichaam, zoals eten, drinken. sexuele driften, agressie, slaap en
plezier. De extra aanmaak van hormonen in de hypothalamus geeft aan de omliggende omgeving
schoksgewijs krachtige impulsen. Het tot dan toe redelijk stabiele kind begint een ander te worden,
regelmatig uit evenwicht, sterke stemmingswisselingen (boosheid, blijheid), agressie vooral bij
jongens, depressie soms en vooral bij meisjes. Het duurt wel een aantal jaren voordat de
hypothalamus de interne huishouding weer goed gestabiliseerd heeft. Tegelijkertijd weten we dat
deze krachtige hormonale productie van groot belang is voor de verdere rijping van de hersenen,
vooral van het voorste deel ervan, de prefrontale cortex. Dit is een van de paradoxen in de
adolescentie: veranderingen die een hoop last voor de puber en zijn omgeving kunnen geven, zijn
tevens nodig voor een sterke persoonlijkheidsontwikkeling.
Slaapritme
Een andere hormonale verandering is de afname van melatonine in de pijnappelklier, ook in het
limbische systeem. Het gevolg is dat pubers minder vroeg in de avond moe en slaperig worden, dus
langer willen opblijven. Ze hebben echter gemiddeld acht tot negen uur slaap per nacht nodig. Dat
betekent dat ze ’s morgens vaak moeite hebben om op tijd uit bed te komen en dat ze in het
weekend soms tot in de middag in bed blijven. Heel begrijpelijk dus, maar wel lastig als de lessen op
school al vroeg beginnen. Daarom raden verscheidene neurowetenschappers aan om scholen later te
laten beginnen. En half uur tot drie kwartier later blijkt uit recent onderzoek in de VS al veel bij te
dragen aan betere prestaties. In ieder geval is het raadzaam de eerste les niet met een schriftelijke
overhoring te beginnen, maar bijvoorbeeld met gym.
Rijping
Zoals gezegd zijn de krachtige hormoonimpulsen ook nodig voor de verdere rijping van het brein.
Daarbij moet niet zozeer gedacht worden aan de toename van het volume, maar aan de ontwikkeling
van nieuwe verbindingen tussen hersencellen. Dat gebeurt in de adolescentie vooral in het voorste
deel van de hersenschors, de frontale cortex. De rijping ervan kan wel tot aan het 25e levensjaar
duren. Bij meisjes is die rijping enkele jaren eerder afgerond.
Als aanloop tot deze rijping vindt in de leeftijd van 9 à 10 jaar een enorme aanwas van het aantal
verbindingen plaats, een wat lukrake groeispurt die eerder ook al op tweejarige leeftijd optrad.
Hierin ligt een tweede reden voor verstoring van het evenwicht in het eertijds stabiele
kinderbestaan. Gebleken is dat die enorme toename van verbindingen de aanstaande puber onrustig
en onzeker maakt. Er ontstaat ruis. Hij weet niet meer zo goed waar hij met allerlei vertrouwde
dingen aan toe is. Ook hier duikt de paradox weer op: enerzijds een lastige periode, anderzijds schept
het brein geweldige ontwikkelingsmogelijkheden voor zichzelf. Er is van alles mogelijk, zeker ook op
cognitief gebied, maar veel is niet vanzelfsprekend. Laten we de puber in deze fase op school en
thuis maar een beetje zwemmen, dan neemt de onzekerheid almaar toe. Dus begrip tonen is
belangrijk, maar structuur bieden nog meer. Dat laatste nooit in verwijtende zin, want we moeten
juist de positieve kant van de hormonale en neurale veranderingen versterken. Je kunt de puber
2
natuurlijk ook moeilijk verwijten dat die stormachtige veranderingen zich in hem voltrekken. Hoe
lastig ze soms ook voor ouders en leraren kunnen zijn, je helpt pubers alleen met positieve feedback
en beloningen.
Dat komt door de sterke impulsen die de hormonen af en toe geven aan de nucleus accumbens, het
genot- en beloningscentrum van onze hersenen. Dat centrum is nog niet goed afgesteld. Het vraagt
steeds om nieuwe beloningen. Pubers zijn daarom zeer gevoelig voor forse beloningen en vooral ook
voor de verwachting ervan. Als ze vermoeden dat iets een kick kan geven, zoeken ze die ook,
bijvoorbeeld in de vorm van ‘vette’ ervaringen in wat volwassenen al gauw roekeloze avonturen
vinden. Zulk gedrag hoeven opvoeders natuurlijk niet te accepteren, maar schep dan wel thuis en op
school boeiende uitdagingen voor ze, waar ze een kick van krijgen, bijvoorbeeld in sport, muziek,
interessante leerinhouden of technisch klussen.
Aandacht
Het voorste deel van het puberbrein, de prefrontale cortex (PFC) heeft de meeste tijd nodig om te
rijpen. Bovendien rijpen niet alle delen ervan in hetzelfde tempo. Hoe zit dat? Om die vraag te
beantwoorden, moeten we weten wat dat deel van ons brein doet. Er zetelt onder meer ons
werkgeheugen. Dat functionéért wel bij pubers, maar nog lang niet goed genoeg. Jonge kinderen en
volwassenen doen het beter. Pubers hebben moeite met interferenties. Zij zijn gauw afgeleid, vooral
door emotionele prikkels in de omgeving. De aantrekkingskracht van de andere sexe of eventueel de
eigen sexe in het klaslokaal haalt heel wat aandacht weg van de leerstof waarmee de gemiddelde
docent zo druk in de weer is.
De trage ontwikkeling van dit PFC-deel is er ook de oorzaak van dat pubers moeite hebben om
signalen van buitenaf te schiften: dit is belangrijk voor mij, dat moet ik afremmen. Ze hebben de
neiging op alles te willen reageren. Je mocht de boot eens missen! Dan hoor je er niet meer bij.
Switchen tussen taken valt ook niet mee. Dat vereist discipline. Je moet ook je aandacht goed
kunnen richten. Neurowetenschappers hebben dan ook flinke twijfels over het vermogen van pubers
om te multitasken. Ze doen wel een boel dingen tegelijk, vooral ook met mobieltjes en internet,
maar dat betekent niet dat ze dan ook prima hun huiswerk kunnen leren. Voor een goed
functionerend werkgeheugen is het richten van de aandacht noodzakelijk.
Gevoelige periode
Andere belangrijke functies van de prefrontale cortex zijn ons vermogen om over het verleden, het
heden en onze eigen toekomst na te denken en daarin besluiten te nemen. Vaardigheden als
reflecteren, logisch redeneren, zelfcontrole en zelfregulering kunnen in de puberteit goed ontwikkeld
worden, evenals zelfmotivatie en zelfsturing, die onder meer belangrijk is voor het goed gebruik
maken van feedback. Het gaat dus om verscheidene cognitieve en metacognitieve functies. De
adolescentie is de gevoelige periode bij uitstek om deze kwaliteiten te ontwikkelen. En net zoals in
eerdere gevoelige perioden in de ontwikkeling betekent dat niet dat het vanzelf gaat. Er zijn sturing
en begeleiding door volwassenen nodig van leerprocessen. Dat loopt het best in voor jeugdigen
interessante en uitdagende leeromgevingen.
Eenzijdige motivatie
Vaak is gedacht dat pubers slecht zijn in plannen, zeker op lange termijn. Dat blijkt maar half waar te
zijn. Ze kunnen heel goed plannen, ook op lange termijn. Denk maar aan het opknappen van een
oude brommer waar ze weken mee bezig zijn, aan talentvolle jonge sporters, aan verwoede gamers
en aan muziek maken in een bandje.Ze kunnen zich uitstekend motiveren voor verder weg gelegen
doelen voor hun liefhebberijen. Kenmerk daarvan is dat die doelen sociaal-affectief van aard zijn. Ze
moeten er een sterk en goed gevoel bij hebben. Hun vriendjes en/of vriendinnetjes spelen een grote
rol. Krijg ik meer status in mijn peergroep? Krijg ik bewondering van mijn vriendjes voor wat ik doe
3
en kan? Voor andere gebieden van de PFC geldt dat pubers het lange termijndenken pas later in de
adolescentie ontwikkelen. Dan gaat het om de richting die je met je leven wilt inslaan. Er zijn pubers
die dit al vroeg weten en daar consequent naar toe leren en werken. Het gros echter heeft moeite
om dat soort perspectieven op een realistische en bij hun mogelijkheden passende manier te
ontwikkelen. Dat betekent vooral dat het overzien van consequenties op de wat langere termijn van
bepaald gedrag bij hen zwak is ontwikkeld. Ze zijn uit op snelle winst, gedrag dat meteen iets
oplevert. Kicks gaan boven veilige keuzes.
Cognitieve controle
Een belangrijk deel van de prefrontale cortex is de orbitoprefrontale cortex. Dat deel verbindt en
integreert het rationele brein met het emotionele. Hier vindt de cognitieve controle plaats. Dat
betekent dat je in staat bent je gedrag ook bewust te sturen en niet alleen op je impulsen te
reageren. Als het gaat om sociaal-affectieve motivatie, dan werkt die controle wel goed, zo zagen we.
Als de motivatie zwak is of ontbreekt, dan werkt deze controle nog slecht. Dan is er veel sturing en
controle van buitenaf nodig. Het emotionele brein, het limbische systeem is veel dominanter.
Vandaar het vaak onberedeneerbare en ondoordachte gedrag van pubers. Het is niet zo dat pubers
helemaal niet verstandig kunnen praten over wat hen bezighoudt en wat ze wel of niet zouden
moeten doen. Dat lukt vaak wel met rustige aandacht. Als we maar niet verwachten dat zij er dan
ook vervolgens naar handelen. Hun prefrontale cortex is nog te weinig verbonden met het
emotionele brein. De puber aanspreken op zijn rationele brein is dus maar het halve werk, we
moeten hem ook helpen verbinding te maken met zijn limbische systeem: ‘als je dit in je voelt
opkomen, als dat met je gebeurt, welke neiging heb je dan? Laten we samen eens kijken wat de
consequenties daarvan kunnen zijn. Hoe kunnen we het spannend houden en toch veiliger voor je
maken’. Door zo en zonder verwijten te begeleiden helpen we het puberbrein in het verwarrende
woud van talloze verbindingen bruikbare en nuttige te versterken en andere te snoeien. Zo ontstaan
op den duur rust en stabiliteit in hun hersenen, maar dan zijn ze al in de twintig.
Nog één keer de puberparadox. De dominantie van het emotionele brein leidt niet alleen tot
problemen. Het zorgt er ook voor dat pubers creatiever, idealistischer en vindingrijker zijn dan in
andere periodes van hun leven. Dat is prachtig, want ze bereiden zich voor op het zelfstandig leven in
de maatschappij. Daar hebben zij deze kwaliteiten voor nodig.
Tips voor het onderwijs
In het voorgaande heb ik al een aantal consequenties voor opvoeding en onderwijs genoemd uit de
beschrijving van de werking van het puberbrein. Ik scherp dat voor het onderwijs nu aan met enkele
suggesties voor docenten. Goede docenten waren altijd al betrokken op hun leerlingen met aandacht
voor hun wel en wee en met humor. Ze zijn ook bevlogen als het om hun vak gaat. Dan bedenken ze
uitdagend en voor pubers interessant onderwijs. Dat kan allemaal binnen het bestaande vakgerichte
onderwijs. Je hoeft er dus niet per se een heel nieuwe vorm van onderwijs voor in te voeren. Als
leerlingen het gevoel krijgen dat de lesstof met iets van hen zelf te maken heeft (persoonlijke
ervaringen), zijn ze geïnteresseerd. Gebruik daarom zo vaak mogelijk contexten die een relatie
hebben met de werkelijkheid.
Daarnaast blijft het noodzakelijk dat er voldoende structuur wordt geboden in het leerproces. Pubers
zijn nu eenmaal in de gevoelige periode om hun rationele brein te ontwikkelen, maar nogmaals, dat
gaat niet vanzelf. Dit betekent dat leerlingen hulpmiddelen moeten krijgen om actief mee te denken
en de stof te verwerken. Dat kan bijvoorbeeld goed met grafische vormgevers, het op veel manieren
schematiseren en visualiseren van de essentie van de stof. Een goede leeromgeving biedt
uitdagingen met de mogelijkheid voor de pubers succeservaringen op te doen en kicks te ervaren.
Activerende werkvormen zijn steeds belangrijk, mits ze doelgericht zijn en focussen op de essentie,
want pubers hebben nu eenmaal moeite om zelf te filteren. Uitdagingen om creatief te zijn en je
idealen te toetsen aan authentieke situaties passen goed bij de sterke mogelijkheden waarover
4
pubers op dit terrein beschikken. Kortom, er bestaan in ons onderwijs gelukkig heel wat voorbeelden
van het werk van docenten die erin slagen zoveel mogelijk de krachtige postieve mogelijkheden van
pubers aan te spreken.
Krachtig geheugen
Wat we uit persoonlijke ervaringen en geboeid-zijn leren, krijgt een plaats in het zogenaamde
episodische geheugen. Daaruit putten we het meest bewust onze herinneringen. Een bijzonder
kenmerk van dit geheugen is dat het gevoed wordt door informatie die via meer zintuigen tot ons
komt: klanken, maar ook beelden, kleuren en tastervaringen. Die leveren verschillende sleutels
waarmee die informatie wordt opgeslagen in ons episodisch geheugen. Dat is krachtig, omdat we nu
ook over meer sleutels dan alleen verbale beschikken om het geleerde uit ons geheugen terug te
halen en ermee te werken. Dat blijft het doel van alle leren.
Enige literatuur
Bainbridge, David (2010). Pubers. Een bijzondere diersoort. Amsterdam: Thomas Rap
Conway, Martin (2001). Sensory-perceptual episodic memory and its context: autobiographical
memory. In: Philosophical Transactions of The Royal Society, B, Vol. 356, S. 1375-1384
Crone, Eveline ( 2008). Het puberende brein. Over de ontwikkeling van de hersen in de unieke periode
van de adolescentie. Amsterdam: Bert Bakker.
Crone, Eveline (2012). Het sociale brein van de puber. Amsterdam: Bert Bakker
Crone, Eveline A., Ronald E. Dahl (2012). Understanding adolescence as a period of social-affective
engagement and goal flexibility. In: Nature, Vol. 13, Sept. 2012, p. 636-650
Giedd, Jay N. (2008). The Teen Brain: Insights from Neuroimaging. In: Journal of Adloescent Health,
Jg.. 42, p. 335-343
Jolles, Jelle (2007). Neurocognitieve ontwikkeling en adolescentie: enkele implicaties voor het
onderwijs. In Onderwijsinnovatie, maart 2007
LeDoux, Joseph. (1996). The Emotional Brain: The Mysterious Underpinnings of Emotional Life. New
York: Simon & Schuster
Sitskoorn, Margriet (2007). Het maakbare brein. Gebruik je hersens en word wie je wilt zijn.
Amsterdam: Bert Bakker
Smilkstein, Rita (2003). We’re Born to Learn. Using the Brain’s Natural Learning Process to Create
Today’s Curriculum. Thousand Oaks/Ca: Corwin Press
Sousa, David A (2006). How the Brain Learns. Thousand Oaks/Ca: Corwin Press
Tulving, E. (2005). Episodic memory and autonoesis: Uniquely human? In: Terrace, H.S. & J. Metcalfe
(Eds.). The Missing Link in Cognition (S. 4-56).
NewYork: Oxford University Press.
© Dr. C. Vreugdenhil, Heesselt
Download