DEEL II Armoede bij mensen met een migratieachtergrond 27 2. Armoede bij mensen met een migratieachtergrond 2.1 Inleiding: over zwaluwen en mussen Is armoede hetzelfde bij mensen met en zonder migratieachtergrond? Het is een vraag die we tijdens het project vaak hoorden. Een medewerkster van een ‘vereniging waar armen het woord nemen’ vergeleek beide groepen met zwaluwen en mussen. Een zwaluw is een trekvogel. Een mus is een standvogel. Ze zingen anders. Ze staan anders in het leven. Ze kijken anders naar kansen. En toch hebben ze veel gemeen: ze willen beiden een veilig nest en sappige insecten. Beiden vermijden roofvogels. Bovendien zijn sommige zwaluwen intussen gaan leven als mussen… Sommigen benadrukken de verschillen tussen beide groepen, anderen benadrukken vooral de overeenkomsten. Nog anderen stelden zich de vraag hoe we armoede kunnen begrijpen? Zijn de oorzaken anders of gaat het om dezelfde mechanismen? En hoe bespreekbaar is armoede bij mensen met een migratieachtergrond? De antwoorden op deze vragen hebben belangrijke consequenties voor de aanpak van armoede bij deze groepen. Als we spreken over ‘armoede’ bij ‘mensen met een migratieachtergrond’, dan spreken we over twee containerbegrippen tegelijkertijd. Zonder een goed begrip van armoede gebeurt armoedebestrijding in het ijle. We staan daarom uitgebreid stil bij de belangrijkste concepten omtrent armoede. Om de uitdagingen van onze huidige samenleving te kunnen vatten is het daarnaast van groot belang om te begrijpen wat migratie en (super)diversiteit betekenen. Na de bespreking van migratie en armoede integreren we die twee kaders om het te hebben over de specifieke elementen van armoede bij mensen met een migratieachtergrond. De tekst is opgevat als een voorzichtige poging om te komen tot werkbare antwoorden op de vragen hierboven. De nadruk ligt op ‘werkbare’ antwoorden. Het onderzoek en de kennis over armoede bij mensen met een migratieachtergrond is nog te summier en beperkt om een definitief antwoord te kunnen geven op al deze vragen… … als dat al mogelijk zou zijn. De diversiteit aan mensen en situaties is wellicht zodanig groot dat niemand in staat is om het gehele plaatje te overzien. In wat volgt staan we hierbij stil. We beschrijven het huidige migratiegebeuren en de manier waarop dit het denken over diversiteit mee beïnvloedt. 28 2.2 Migratie in beweging Het maatschappelijke debat over migratie wordt vandaag nog sterk gevoerd vanuit de situatie zoals ze zich meer dan 20 jaar geleden voordeed. Vóór de val van de Berlijnse muur was migratie een relatief overzichtelijk gegeven. Marokkaanse, Turkse en Italiaanse gastarbeiders en hun familieleden vormden het gros van de migratie in België. Deze groepen zijn in absolute aantallen nog steeds sterk vertegenwoordigd, maar migratie gaat intussen lang niet meer enkel over deze groepen. Hieronder beschrijven we geïnspireerd door Geldof (2013) en Van Haarlem e.a. (2011) de ingrijpende evolutie die plaatsvond met betrekking tot migratie. 2.2.1 Een korte migratiegeschiedenis van België in de 20e Eeuw Voor WOI kende België slechts 3,5 % inwoners met een andere nationaliteit. Het was dan ook eerder een tijd van emigratie, waarbij Belgen hoopten op een beter leven in Amerika. De Red Star Line – de bootdienst tussen Antwerpen en New York - draaide op volle toeren. De vraag naar arbeidskrachten voor de steenkoolmijnen in Wallonië en Limburg trok in het interbellum de eerste collectieve migratie naar België op gang. De eerste Italianen, Polen en Tsjechen vonden zo de weg naar ons land. Vooral na de Tweede Wereldoorlog was er een eerste grote migratiegolf. Daarbij trok België heel wat arbeidsmigranten aan via bilaterale akkoorden. 20.000 Polen en 77.000 Zuid-Italianen werden in eerste instantie ingeschakeld als arbeiders voor de heropbouw en om te werken in de zware industrie (steenkool/staal). Na de mijnramp van Marcinelle in 1956 stagneerde de Italiaanse migratie. De focus verlegde zich tijdens de jaren ‘50 naar onder meer Spanje en Griekenland. Met het economische hoogtij van de jaren ’60 zorgde de nood aan arbeidskrachten voor een actieve rekrutering voor zwaar en laagbetaald werk in de mijnbouw, de industrie en de bouw. De nieuwe arbeiders kwamen vooral van het Turkse platteland en de bergen van Marokko. In 1970 telde ons land zo bijna 700.000 niet-Belgen (7.2% van de bevolking). Bij de overheid en bij de meeste gastarbeiders leefde toen nog het idee dat dit een tijdelijke migratie zou zijn. Na een aantal jaren werken en sparen zouden de ‘gastarbeiders’ terugkeren. Investeren in een grondige taalverwerving of integratie had vanuit dit perspectief dan ook weinig zin. Die tijdelijkheid maakte echter plaats voor een permanent verblijf. Dit was zeker zo wanneer de partner en kinderen na verloop van tijd naar België overkwamen. Bovendien verbeterden de tewerkstellingskansen en de levenstandaard in de thuislanden er niet veel op. Na de eerste oliecrisis van ‘73 en de toename van de werkloosheid in België, kondigde de overheid een migratiestop af. Migratie bleef echter mogelijk via gezinshereniging en asiel. 29 Mede door een toenemend geboortecijfer nam het aantal migranten ook in deze periode verder toe. Men spreekt hier dan ook van de tweede migratiegolf. Vanaf begin de jaren ’90 is er sprake van de derde migratiegolf. Verschillende ontwikkelingen zijn verantwoordelijk voor een nieuwe stijging van de migratie. Met de globalisering neemt het aantal economische vluchtelingen en asielaanvragen toe. Maar ook oorlogen en conflicten zoals de eerste Golfoorlog en het uiteenvallen van Joegoslavië zorgen voor heel wat internationale migratie. Het is ook de tijd waarin het ijzeren gordijn tussen Oost- en West-Europa wordt neergehaald. Bovendien breidt de Europese Unie uit, waardoor de grenzen binnen Europa stilaan vervagen. De stijgende migratie zet zich voort in de jaren 2000. In 2011 kende België een netto-instroom van 72.210 ‘vreemdelingen’ (al daalt de immigratie in 2012 volgens het jaarverslag van het Federaal Migratiecentrum 2013). De ‘vreemdelingen’ waarvan sprake zijn in de eerste plaats EU-onderdanen. Binnen die groep gaat het voornamelijk over mensen uit onze buurlanden (o.a. Nederlanders). Ook behorend tot de nieuwkomers uit de EU zijn ‘gastarbeiders’ uit landen als Polen, Roemenië en Bulgarije die nog niet zo lang geleden zijn toegetreden tot de Europese Unie. Bij deze groepen zien we een hoge instroom, maar ook een hoge uitstroom. Op de tweede plaats (Na Europa) komt Afrika met quasi evenveel instroom vanuit de landen onder de Sahara (b.v. Congo) als vanuit Noord-Afrika (b.v. Marokko). Ook vanuit Azië neemt de laatste jaren migratie toe. We treffen in onze gewesten evenzeer mensen aan uit Indië, China, Japan, Afghanistan, Irak, Armenië, Eritrea… 2.2.2 Superdiversiteit In cijfers Volgens de officiële bevolkingscijfers van 1 januari 2013 wonen er in België een kleine 1,2 miljoen mensen met een andere nationaliteit. Dit is 11% van de Belgische bevolking (Federaal Migratiecentrum, 2014, p. 30). Dit is echter een serieuze onderschatting van het aantal mensen van buitenlandse herkomst in ons land. Nationaliteitscijfers geven immers niet weer wie er ondertussen Belg is geworden. Cijfers van de UCL – geciteerd in het jaarverslag migratie 2013 (p.29) van het Federaal migratiecentrum- tonen dat begin 2013, 19% van de inwoners van ons land als ‘vreemdeling’ werd geboren. Om het totale aantal mensen met een migratieachtergrond in te schatten, zouden we (afhankelijk van de definitie) ook de in België geboren tweede en derde generatie moeten meetellen. Hiervan vonden we echter geen cijfermateriaal op Belgisch niveau. 30 Mensen zonder wettig verblijf worden in de bevolkingscijfers evenmin meegerekend. Hun exacte aantal is niet gekend. Ze staan per definitie niet ingeschreven in het bevolkingsregister, maar ramingen uit 2011 lopen uiteen van 30.000 tot 140.000 personen (Nicaise e.a., 2011). Diversiteit in de diversiteit Het grote aantal mensen van buitenlandse herkomst valt vooral op in onze grote steden. De meerderheid van de bevolking in Brussel wordt intussen gevormd door een brede waaier van minderheden. Brussel is hiermee trouwens allesbehalve uniek in de wereld: New York en Sao Paolo kennen al langer een zeer diverse bevolkingssamenstelling. Ook steden als Rotterdam en Amsterdam zijn intussen ‘majority–minority cities’. Minderheden vormen er de meerderheid. De oorspronkelijke bewoners vormen daarbinnen weliswaar de grootste ‘minderheid’. Voor een stad als Antwerpen is het slechts een kwestie van tijd vooraleer ze dit rijtje steden kan vervoegen. 40% van de Antwerpenaren heeft een migratieachtergrond. Bij Antwerpenaren onder de 40 jaar heeft nu zelfs al meer dan de helft van de bevolking wortels in migratie. Hoe sprekend ze ook zijn, deze cijfers vertellen maar een deel van het verhaal. Binnen het migratiegebeuren vindt een evolutie plaats die ‘superdiversiteit’ wordt genoemd (Geldof, 2013 en Vertovec, 2007). Het gaat om een evolutie die het hele denken over migratie grondig beïnvloedt. Superdiversiteit betekent een toename van de interne verscheidenheid binnen de groep van mensen met een migratieachtergrond. Het gaat dus om een toename van diversiteit in de diversiteit. Die diversiteit uit zich op verschillende vlakken. Door een instroom uit veel verschillende herkomstlanden zien we een sterke toename van het aantal nationaliteiten. Het jaarverslag 2012 van Samen DiVers, een vereniging waar armen het woord nemen, spreekt van 130 nationaliteiten in Oostende (waarvan Samen DiVers ongeveer 120 nationaliteiten onder haar deelnemers heeft). Bijgevolg neemt ook het aantal culturele, religieuze en taalkundige achtergronden gigantisch toe. Die complexiteit van migratie betekent een enorme uitdaging voor sectoren als het onderwijs en de gezondheidszorg, maar ook voor de maatschappelijke dienstverlening en het sociaal werk. Organisaties werkzaam in deze sectoren worden uitgedaagd om hun aanpak en aanbod kritisch te evalueren. Zo lukt het bijvoorbeeld niet meer om medewerkers in dienst te hebben die alle mogelijke talen van het cliënteel of de (ouders van de) leerlingen beheersen. “ 31 Als in de jaren 1960 en 1970 de meeste arbeidsmigranten uit Marokko en Turkije afkomstig waren, kon wie wou nog de etnische, taalkundige, culturele of religieuze achtergronden achterhalen en begrijpen. Dat is vandaag amper haalbaar, nu migranten letterlijk uit alle hoeken van de wereld komen. De vraag wie vandaag de migranten zijn, wordt steeds complexer (Geldof, 2013). Verschillende migratiemotieven Het aantal herkomstlanden en –regio’s varieert enorm. Zo nemen ook de redenen waarom mensen migreren toe. Sommige mensen migreren om economische redenen: ze zijn op zoek naar een beter leven. Sinds de economische crisis geldt dit in toenemende mate voor inwoners uit de EU. Sommigen hiervan hebben zelf al een andere migratieachtergrond zoals Spanjaarden met Marokkaanse ‘roots’. Anderen migreren in het kader van gezinshereniging. Nog anderen ontvluchten hun land om politieke redenen, om oorlog of natuurrampen. Dan zijn er nog de – althans in principe - tijdelijke migranten: studenten, expats… In de praktijk spelen twee soorten factoren een rol in de reden waarom mensen migreren. Enerzijds zijn er ‘push-factoren’ die maken dat mensen moeten emigreren uit hun land van herkomst. Anderzijds zijn er ‘pull-factoren’ die de aantrekkingskracht verhogen van het land waarnaar gemigreerd wordt. Migratietrajecten zijn bijgevolg verre van eenduidig. Beleidsmakers willen inspelen op die verschillende migratiemotieven. Zo wordt ook de wetgeving complexer en neemt ook het aantal verblijfsstatuten toe. Heel wat mensen met een migratieachtergrond zijn intussen Belg van geboorte. Anderen zijn genaturaliseerd. Er zijn Het aantal herkomstlanden en de redenen waarom mensen migreren nemen toe. 32 politieke vluchtelingen, mensen met een tijdelijk arbeidscontract en mensen wiens situatie intussen om medische of humanitaire reden is geregulariseerd. Veel mensen hebben echter een onzeker verblijfsstatuut met vaak zeer beperkte (sociale, familiale en burgerlijke) rechten. Het verstrengde migratiebeleid van de voorbije jaren, zorgt volgens verschillende basiswerkingen voor een toename van het aantal mensen zonder wettig verblijf of met een precair en zeer tijdelijk verblijfsstatuut. Sinds 2013 organiseert het Netwerk tegen Armoede uitwisselingen tussen verenigingen die mensen zonder wettig verblijf bereiken. Op die uitwisselingen komt geregeld naar boven dat ze een toename merken van het aantal mensen zonder wettig verblijf: het terugkeerbeleid lijkt volgens hun ervaringen niet te werken. Verschillende referentiekaders Intussen neemt de diversiteit ook toe bij migranten van eerdere migratiegolven. Verschillende referentiekaders tussen de eerste, tweede en derde generatie liggen soms aan de basis van conflicten binnen families. De tweede en derde generatie moet immers vaak omgaan met meerdere visies op de samenleving en soms verschillende verwachtingspatronen. Niet alleen de verwachtingen van de familie en van de bredere samenleving zijn daarbij in het spel, maar ook de eigen verwachtingen. En hoe die in verhouding staan tot de kansen die deze samenleving hen biedt. Dit maakt dat zij veel scherper een gebrek aan kansen aanvoelen, wat aanleiding kan geven tot frustraties. Het armoederisico bij mensen van buitenlandse herkomst is immers enorm hoog. Diversiteit op vlak van sociaaleconomische positie Heel wat groepen worden dus in de marge geduwd. Maar tegelijk groeit ook de diversiteit op het vlak van sociaaleconomische positie. Er is intussen een opkomende middenklasse die net als veel ‘autochtonen’ de achterstandsbuurten en de zogenaamde ‘zwarte’ scholen ontvlucht (Houben, 2011). Een aantal mensen met een migratieachtergrond –zij het nog steeds te weinig- bekleedt intussen ook maatschappelijk gewaardeerde posities (Renard & De Ceulaer, 2014). De hefbomen daarvoor zijn onder andere ondernemerschap en vastgoed, maar ook het onderwijs. Hoewel het onderwijs effectief minder kansen biedt voor veel mensen met een migratieachtergrond, is het voor anderen toch nog steeds een recept voor sociale stijging. In het hoger onderwijs zien we ook stilaan een toename van mensen met een migratieachtergrond. Die opkomende middenklasse is een hoopgevende trend. 33 Transnationalisme Geldof (2013) noemt nog een ander belangrijk kenmerk van superdiversiteit, namelijk het groeiende belang van transnationalisme. Dit is de mate waarin migranten contact houden met familie, vrienden of kennissen over grenzen heen. Soms hebben migranten daarbij niet alleen familie in de landen van herkomst, maar ook in andere, al dan niet Europese landen. Moderne communicatiemiddelen (sociale media, Skype…), maar ook goedkopere vluchten bij lagekostenmaatschappijen bieden hiertoe steeds meer mogelijkheden. Mensen hebben de mogelijkheid om permanent in contact te blijven met hun familie, vrienden… Tegelijkertijd is er ook de sociale druk om de achtergebleven familie financieel te ondersteunen via geldtransfers of ‘remittances’. Voor sommige landen in het Zuiden zijn deze geldtransfers één van de belangrijkste bronnen voor hun Bruto Nationaal Product (BNP). Volgens een schatting van de Wereldbank (2014) waren ‘remittances’ in 2013 wereldwijd goed voor 404 miljard dollar. Transfers gebeuren trouwens ook in de andere richting: vaak worden mensen op moeilijke momenten nog ondersteund door familie in het buitenland. 2.2.3 Verouderde denkbeelden Onder meer door deze superdiversiteit verandert onze samenleving drastisch. Ons denken over migratie blijft echter ver achter op deze veranderingen. Debatten over migratie blijven vaak steken in verouderde denkbeelden over duidelijk samenhangende gemeenschappen, over dé moslims of over dé Marokkanen of Turken. Maar dé Marokkaanse of Turkse gemeenschap is zelf enorm divers. En toch gebeurt het nog al te vaak dat we de ‘allochtone gemeenschap’ willen betrekken… of dat we vinden dat de ‘allochtone gemeenschap’ zich voor iets moet verantwoorden. Niet van enige ironie gespeend en in volle communautaire crisis, schreef Charkaoui (2008) hierover: “ Er is dus heel wat werk aan de winkel wil de Allochtone Gemeenschap deze Eigen Problemen oplossen. Zou het dan niet logisch zijn de Allochtone Gemeenschap tot volwaardige vierde Gemeenschap te promoveren, met eigen bevoegdheden en budget, een eigen parlement en regering? Zij kan dan een beleid ontwikkelen op maat van haar burgers. Beleidsinspiratie te over! Allochtonië bestaat niet. Mensen met een migratieachtergrond vertegenwoordigen veel verschillende stemmen. Het beeld van één duidelijk gedefinieerde gemeenschap van gedeelde waarden en normen is niet realistisch. Uiteraard bestaan er wel gemeenschappen of collectieve identiteiten. Het gaat dan over lossere netwerken - niet over duidelijk afgebakende gehelen. 34 “ Deze netwerken kunnen cultuurgerelateerd zijn, maar kunnen ook buurtgebonden, familiegebonden, werkgerelateerd zijn, ingebed zijn in vrijetijdswerkingen, religieuze werkingen, enzovoort. Mensen kunnen van verschillende netwerken lid zijn (meervoudige lidmaatschappen), en veranderen ook doorheen hun leven van netwerken” (Brusselse Welzijnsraad, 2012). Wat hier geldt voor mensen met een migratieachtergrond, geldt trouwens ook voor ‘autochtonen’. 2.2.4 Meervoudig kijken en kruispuntdenken De huidige diversiteit is gemengd en hybride. Dat uit zich ook op het niveau van het individu. Een individu laat zich niet vastpinnen op één nationaliteit of één kenmerk. Het is problematisch wanneer het beleid of de publieke opinie veronderstelt dat iedereen lid is van één cultuur of één socio-culturele groep en slechts één taal spreekt. Superdiversiteit nodigt ons uit om het of-of-denken te vervangen door een meer inclusief en-en-denken. Verschillende kenmerken van mensen zijn tegelijk werkzaam. Iemand kan tegelijk moeder, vrouw, moslim(a), bio-ingenieur en Gentenaar zijn. Belangrijker is dat je niet één sociale identiteit vooruitschuift om alles mee te vatten en te verklaren. Evenmin kan je de sociale identiteiten los van elkaar denken. Deze manier van én-én-denken wordt kruispuntdenken genoemd. Het doorbreekt eenvoudige wij-zij-schema’s als ‘allochtoon’ versus ‘autochtoon’. Volgens het kruispuntdenken zijn mensen kruispunten van maatschappelijke verschillen. Mensen verenigen verschillende, meervoudige identiteiten en loyaliteiten in zich. In plaats van te focussen op één aspect (bijvoorbeeld nationaliteit of cultuur), brengt het kruispuntdenken ook de andere aspecten in beeld. Op die manier wordt niet enkel duidelijk waarin we verschillen, maar komen ook gelijkenissen op de voorgrond. Mensen zijn hun cultuur niet, maar nemen een unieke positie in binnen een netwerk van verbindingen. Die positie is dynamisch en ambivalent, net als de identiteiten in kwestie. Hoffman (2009, p. 15) stelt dat we moeten leren meervoudig kijken om met deze ‘kruispunten’ om te gaan. Meervoudig kijken betekent dat we andere vragen leren stellen: “Wanneer het om een ogenschijnlijk etnisch verschil gaat, kijk je steeds meervoudig en stel je de vraag: 35 wat heeft het man- of vrouw-zijn hiermee te maken, of de leeftijd of de functie van betrokkenen? Wanneer het om een ogenschijnlijk man/vrouwverschil gaat, kun je de vraag stellen: wat heeft etniciteit, leeftijd, functie of klasse hiermee te maken?” Dankzij meervoudig kijken kunnen we voorbij stereotypen kijken en verschillen zien tussen mensen. Maar het laat ook toe (nieuwe) gemeenschappelijkheden te zien. Zo kunnen we mogelijke verbindingen leggen tussen mensen en groepen. Het stelt ons ten slotte in staat om verstarde verklaringskaders open te breken (bv ‘de hoofddoek betekent per definitie onderdrukking’). Wanneer mensen niet meer vastgepind worden op één enkele identiteit, ontstaat er ruimte voor dialoog waarin ze ook hun eigen betekenis naar voor kunnen schuiven. Enerzijds is het dus belangrijk om met een open blik te kijken naar superdiversiteit en verschillen tussen mensen te erkennen. Iedere persoon is uniek. Anderzijds moeten we ook durven voorbij deze verschillen te kijken en oog hebben voor de problemen veroorzaakt door structurele achterstelling van bepaalde maatschappelijke groepen. Verschillen tussen mensen zijn immers meestal niet het resultaat van een vrije keuze. “Het is allesbehalve zo dat alle maatschappelijke kaders wegvallen en mensen volledig vrij kunnen kiezen hoe ze hun identiteit en hun leven opbouwen, los van familie, land, nationaliteit, geschiedenis, opvoeding of sociale klasse. Er zijn steeds meer mengvormen, maar niet iedere vorm van ambivalentie of identiteit biedt een zelfde kans op sociale stijging. Wel worden de bestaande categorieën die hun keuze en voorkeuren mee bepalen, met de dag complexer en ambivalenter. Het gaat er dus om tegelijk oog te hebben voor groeiende ambivalentie en transnationaliteit als voor bestaande vormen van groepsdruk die structurele achterstellingen kunnen versterken” (Geldof, 2013, p. 68). Door hiervoor oog te hebben is het mogelijk om werkelijk kwetsbare groepen en categorieën te identificeren. Tegelijkertijd wordt er niet in de val getrapt van het gelijkstellen van armoede en migratie. Mensen kunnen niet vastgepind worden op hun minderheidsstatus. Veel mensen met een migratieachtergrond beschikken immers wel over de middelen om hogerop te geraken. Het is belangrijk om die dynamiek te versterken. 36 2.3 Armoede Spreken over armoede bij mensen met een migratieachtergrond roept nog steeds vragen op. Niet in het minst bij mensen met een migratieachtergrond zelf. Wat bedoelen we dan met armoede? Met welke blik kijken we ernaar? Het lijkt ons dan ook nodig om in grote lijnen de mogelijke verschilpunten en raakvlakken tussen verschillende groepen van mensen in armoede te beschrijven. Daartoe staan we hieronder eerst stil bij de algemene, generieke denkkaders rond armoede. In het laatste hoofdstuk van dit deel, focussen we op armoede bij mensen met een migratieachtergrond. 2.3.1 Wat is armoede vandaag? Armoede heeft op het eerste zicht veel te maken met het gebrek aan een inkomen. Tegelijk is het meer dan dat. Het is vooral ‘minder’ hebben: minder toegang tot rechten, minder sociaal netwerk, minder levenscomfort, minder kansen, minder geloof in jezelf en in de toekomst. Vaak gaat armoede ook gepaard met minder toegang tot informatie, minder mogelijkheden om je vaardigheden te ontwikkelen. Armoede is zowel een zaak van (objectieve) feiten als van (subjectieve) ervaringen en belevingen. Het gaat dus ook over percepties vanuit de brede samenleving. Wie probeert de essentie of de ‘wortels’ van armoede te doorgronden, merkt al snel dat de betekenis die we geven aan armoede, sterk samenhangt met hoe we over de samenleving denken en hoe we haar organiseren. Doorheen de geschiedenis werd met heel andere ogen naar armoede gekeken: van monniken die armoede ‘waardevol’ vonden tot de grote opsluiting in de 17de eeuw van alle ‘luie en losbandige armen’. Een genuanceerd overzicht van deze complexe geschiedenis van de armoedebestrijding zou ons hier te ver leiden. Belangrijk is dat de manier waarop we naar armoede kijken en hoe we bijgevolg met mensen in armoede omgaan, tijdsgebonden is. Het is ook plaatsgebonden: het staat niet los van de maatschappelijke of culturele realiteit van een land. Hetzelfde geldt voor de afbakening van wie (wel en niet) arm is en de daaraan toegekende betekenis. Armoede is bovendien een complex maatschappelijk fenomeen. Zowat alle menswetenschappelijke disciplines en vakgebieden bestuderen armoedevraagstukken: sociologen, psychologen, filosofen, economen, pedagogen, historici, godsdienstwetenschappers, geografen… Zelfs binnen één samenleving “- in casu de onze -” kan je dus al met veel verschillende ‘brillen’ naar armoede kijken. Elke ‘bril’ zet bepaalde elementen meer of minder in de verf. Vaak focussen onderzoekers en beleidsmakers daarbij op het inkomen. Het inkomen is een van de belangrijkste indicatoren die aangeven of iemand al dan niet arm is. Dit heeft het voordeel dat armoede bevattelijk is in één of enkele cijfers. Bovendien laat het toe te vergelijken tussen landen en regio’s. Zo heeft de Europese Unie de armoedegrens per land vastgesteld 37 als 60 % van het mediaan inkomen. Voor België is dat momenteel €1074 netto/maand voor een alleenstaande en €2.256/maand voor een gezin met 2 kinderen (gebaseerd op inkomens 2012). Ter vergelijking, het leefloon bedroeg in 2014 maandelijks € 817,36 voor een alleenstaande en € 1.089,82 voor een gezin met kinderen. Het leefloon, veel sociale uitkeringen en lage lonen, liggen daarbij ver onder de armoedegrens. Ze bestendigen de armoede. Toch gaat armoede over meer dan alleen maar een tekort aan inkomen. Armoede gaat ook over ongelijke behandeling en ongelijke kansen, en dus over ‘kansarmoede’. Ongelijke kansen op het vlak van onderwijs, gezondheid, wonen, werk… sluiten mensen uit. Dit houdt hen aan de onderkant van de samenleving waar ze veel moeilijker aanspraak kunnen maken op hun grondrechten. De oorzaken van uitsluiting zijn vaak structureel van aard: de ontoegankelijkheid van diensten, van rechten, van jobs… Maar ook miskenning en discriminatie eisen hun tol. Het geeft mensen de ervaring dat ze niet mogen zijn wie ze zijn, dat ze niet welkom zijn of dat er op hen neergekeken wordt. Uiteraard leidt niet elke gemiste kans of ongelijke behandeling ertoe dat mensen in armoede terechtkomen. Wanneer mensen echter (gedurende een langere periode) op verschillende levensdomeinen tegelijk worden uitgesloten, loert armoede om de hoek. De gevolgen van deze uitsluiting laten zich ook voelen op psychologisch vlak. Dit wordt ook wel de binnenkant van armoede genoemd. Mensen die langdurig in armoede zitten, ervaren dat alles hen overvalt en dat ze geen controle hebben over wat er in hun leven gebeurt. Het gevolg is vaak een gevoel van falen, een laag zelfbeeld en wantrouwen tegenover de samenleving. De binnenkant beïnvloedt ook hoe mensen hun eigen uitsluitingssituatie bekijken en benoemen. Vooral bij mensen die van kleins af aan met uitsluiting geconfronteerd worden, krijgt die binnenkant vaak mee vorm door processen van afhankelijkheid en verlies aan verbinding met zichzelf, met anderen, met de maatschappij en het eigen toekomstperspectief. Het maakt mensen maatschappelijk kwetsbaar. De kans op nieuwe kwetsuren neemt toe in de interactie met de samenleving, telkens wanneer ze geconfronteerd worden met maatschappelijke normen en regels waaraan ze moeten, maar in feite niet kunnen voldoen… Omdat armoede zo complex is, heeft geen enkele zienswijze de volledige waarheid in pacht. Een manier om in kaart te brengen hoe die verschillende invalshoeken een rol spelen op het niveau van het individu, vinden we terug in de kapitaalanalyse van Bourdieu (1986). Deze analyse maakt inzichtelijk langs welke kanalen maatschappelijke ongelijkheid doorsijpelt in het leven van mensen. ‘Kapitaal’ staat daarbij voor alles wat mogelijkheden biedt of ontneemt aan mensen. Hoe minder kapitaal iemand heeft, hoe minder kansen hij/zij heeft en bijgevolg hoe armer hij/zij is. 38 Er zijn volgens Bourdieu drie soorten kapitaal: • Economisch kapitaal is kapitaal dat mensen rechtstreeks kunnen omzetten in geld of materiële middelen, zoals inkomen en bezit. • Sociaal kapitaal gaat over de sociale netwerken die mensen hebben en kunnen ontwikkelen. Daarbij kan het zowel gaan over sterke netwerken tussen familie en vrienden als over ruimere en lossere netwerken in de buurt of tussen kennissen. Die laatste zijn volgens Thys e.a. (2004) ook niet onbelangrijk voor het vinden van werk. Sociale netwerken zijn potentiële hulpbronnen waar mensen op terug kunnen vallen, op voorwaarde dat ze er zelf voldoende in (kunnen) investeren. • Cultureel kapitaal slaat op de scholing van mensen en hun diploma’s, maar ook op de familiale culturele erfenis. In het bijzonder kennis en vaardigheden, normen en waarden, maar ook de ervaringen die het thuismilieu meegeeft en de thuistaal bepalen mee de kansen van mensen. Vooral de mate waarin het cultureel kapitaal aansluit bij de dominante cultuur, bepaalt mee de voorsprong of achterstand die kinderen hebben t.o.v. kinderen uit andere middens. Gezien het belang van de ‘binnenkant’ bij mensen in armoede, voegen we hier ook psychologisch kapitaal aan toe. Dit is de mate waarin mensen veerkracht hebben om de moeilijke situatie waarin ze zitten te overstijgen. 2.3.2 Een definitie? “There is no correct, scientific, agreed definition because poverty is inevitable a political concept and thus inherently a contested one”. De uitspraak hierboven is van Alcock (1993). Vrij vertaald zegt hij dat er “geen correcte en wetenschappelijke, en door iedereen onderschreven definitie is van armoede, want armoede is onvermijdelijk een politiek concept en dus ook een betwist concept”. Alcock zegt dit omdat je armoede alleen kan begrijpen in relatie tot de algemene levensstandaard van een samenleving. Dit is niet onbelangrijk in de context van migratie. Hoe die levensstandaard er minimaal moet uitzien, is voorwerp van (politieke) discussie. Dit wil niet zeggen dat er helemaal geen definitie mogelijk is. Een definitie moet wel rekening houden met die algemene levensstandaard. De definitie van Vranken (2004, p. 50) beantwoordt aan dit criterium. Het is een definitie die intussen meer en meer aanvaard wordt, zowel in beleidsteksten als bij de verschillende sectoren die rond armoedebestrijding werken. 39 “Armoede is een netwerk van sociale uitsluitingen dat zich uitstrekt over meerdere gebieden van het individuele en collectieve bestaan. Het scheidt de armen van de algemeen aanvaarde leefpatronen van de samenleving. Deze kloof kunnen ze niet op eigen kracht overbruggen”. Deze definitie legt de nadruk op uitsluiting op verschillende levensdomeinen: uitsluiting op het vlak van onderwijs, werk, cultuur, gezondheid, huisvesting… De verschillende levensdomeinen kunnen we voorstellen aan de hand van de verschillende sociale grondrechten zoals die in de grondwet (artikel 23 en 24) zijn opgenomen. In de versie van de Vlaamse Actieplannen Armoedebestrijding gaat het om: • • • • • • • • • • Het recht op participatie (maatschappelijke participatie en beleidsparticipatie); Het recht op maatschappelijke dienstverlening en mobiliteit; Het recht op een menswaardig inkomen; Het recht op een gezinsleven; Het recht op vrije tijd; Het recht op onderwijs en vorming; Het recht op werk; Het recht op wonen, energie en water; Het recht op gezondheid en welzijn; Het recht op recht(sbijstand). Er moeten heel wat maatschappelijke voorwaarden vervuld worden opdat mensen kunnen ontsnappen uit de armoede. 40 Bovendien is er sprake van een netwerk van uitsluitingen: de éne uitsluiting brengt de andere met zich mee. Een kind dat in een krot woont, heeft vaak geen plaats om zijn huiswerk te maken. Wie niet meekan in het onderwijs vindt moeilijk de weg naar werk. Werkloosheid geeft stress en zorgt voor een laag zelfbeeld. Dat is op zijn beurt weer niet bevorderlijk voor de gezondheid… Die verwevenheid van uitsluitingen, kunnen we voorstellen als een spinnenweb waar mensen niet zomaar uit kunnen ontsnappen. onderwijs cultuur en vrije tijd gezin huisvesting arbeid en tewerkstelling gezondheid inkomen en schulden participatie justitie Het web van Armoede maatschappelijke dienstverlening In de tekening zijn ook de schouderbanden van een rugzak zichtbaar. Die rugzak is niet zonder betekenis. Voor velen betekent een rugzak iets positief. Een rugzak zit vol met hulpmiddelen die je kunt gebruiken in het leven. Voor mensen in armoede betekent die rugzak echter eerder een blok aan het been. Hij staat namelijk voor de draaglast die armoede betekent. Hij staat ook voor negatieve ervaringen uit het verleden die mensen in armoede met zich meedragen en die mee hun ‘binnenkant’ bepalen. Het zelf overbruggen van de kloof en het ontsnappen aan armoede is bijzonder moeilijk (Thys e.a., 2004). Zeker voor mensen in generatiearmoede, maar ook voor heel wat mensen met een migratieachtergrond, werken de mechanismen van sociale mobiliteit zoals onderwijs en werk onvoldoende. Van Regenmortel (2008) kiest er echter voor om de krachten te beklemtonen die mensen hebben om uit de armoede te ontsnappen. Dit kan volgens haar alleen maar als de samenleving dit ook ondersteunt. Er moeten dan ook heel wat maatschappelijke voorwaarden vervuld worden opdat die krachten omgezet worden in reële kansen. De (meritocratische) opvatting dat mensen hogerop kunnen geraken als ze zich maar hard genoeg inzetten, blijkt in de praktijk weinig realistisch voor wie in armoede leeft of een zwakkere socio-economische positie inneemt. Tegelijkertijd biedt het denken in termen van krachten ook hoop en behoedt het ons voor fatalisme. Het beïnvloedt dan ook sterk ons denken rond participatie (zie deel III). 41 2.3.3 Generatiearmoede versus nieuwe armoede Spreken van dé arme is onmogelijk. Er is veel diversiteit tussen mensen in armoede. Er zijn evidente verschillen, zoals leeftijd, geslacht, gezinssamenstelling, persoonlijkheid, levensgeschiedenis, scholingsgraad… Sommige mensen kampen ook met bijkomende moeilijkheden zoals een psychiatrische achtergrond, gezondheidsproblemen, moeilijke gezinsomstandigheden… Armoede kent dan ook verschillende vormen en gradaties. Volgens Thys (e.a., 2004) is er een aaneenrijging van meerdere types van armoede, gaande van bestaansonzekerheid, over tijdelijke armoede, naar chronische armoede en tenslotte langdurige armoede. Bestaansonzekerheid verwijst naar leven op de rand van de uitsluiting. Tijdelijke uitsluiting verwijst naar uitsluiting op enkele terreinen. Terwijl langdurige uitsluiting gelijk staat aan uitsluiting in zowat alle levensdomeinen. Er is volgens Geenen en Corvelyn (2010) sprake van generatiearmoede wanneer in een familie twee of meer generaties gekenmerkt worden door een leven van armoede. De armoede wordt dan met andere woorden ‘doorgegeven’ aan de volgende generatie. Omwille van het permanente karakter en de zware uitsluitingsproblematiek is er veel aandacht voor deze vorm van armoede binnen de hulpverlening en de armoedebestrijding. Het gaat immers over mensen die niet zomaar geholpen zijn met een kortstondige begeleiding of met hulpverlening binnen één domein of grondrecht. Het gaat vaak ook om mensen die niet zonder meer activeerbaar zijn naar een job of een opleiding. Spreken van dé arme is onmogelijk. Er is een groot verschil tussen tijdelijke armoede en generatiearmoede. Diepe en langdurige uitsluiting op verschillende levensdomeinen laat immers zijn sporen na. De impact op langere termijn is veel groter dan bij situaties waarin mensen kort onder de armoedegrens duiken (en er dan weer even bovenuit klimmen). Het zorgt voor een aaneenschakeling aan gemiste kansen. Dit heeft als gevolg dat mensen bepaalde competenties en 42 kennis, die maatschappelijk sterk gewaardeerd worden, niet hebben kunnen verwerven. Bovendien hebben deze mensen vaak een beperkt sociaal netwerk, dat soms eerder kansen ontneemt dan dat het stimulerend werkt. Een leven in uitsluiting is zeer zwaar. Mensen die het zelf meemaken benadrukken het belang van de ‘binnenkant’ die vaak heel wat kwetsuren herbergt. De chronische stress die een leven in armoede met zich meebrengt, zorgt dat de veer in ‘veer-kracht’ een heel leven lang wordt uitgerokken. Kinderen die in generatiearmoede geboren worden, lopen een hoger risico om onveilig gehecht te zijn. Dat maakt volgens Geenen en Corvelyn (2010) het opbouwen van een vertrouwensrelatie moeilijk. Dit geldt zowel in het eigen gezin als in de interactie met de omgeving en de hulpverlening. Generatiearmoede treft mensen diep in hun identiteit. Werken aan dat vertrouwen is dan ook een permanente opdracht binnen de armoedebestrijding. Generatiearmoede heeft om al deze redenen andere kenmerken dan nieuwe of acute armoede. Bij nieuwe armoede komen mensen echter tijdens de loop van hun leven in armoede terecht door financiële tegenslagen, problemen met hun gezondheid, migratie, echtscheiding… De ontreddering die het afdalen op de maatschappelijke ladder met zich meebrengt, is bijzonder moeilijk te verdragen. Vaak gaat het gepaard met heel wat schaamte. Heel wat mensen hebben het tijdens een periode in hun leven moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen. Over een periode van vier jaren was 27,8% van de Belgen arm (cijfers voor de inkomensjaren 2006-2009). 15,4% daarvan was gedurende 1 of 2 jaar arm (Van Haarlem e.a., 2013). Ook nieuwe armoede kan mensen dus zeer diep treffen en ook hier gaat het meestal om een uitsluiting op verschillende levensdomeinen. Het verschil met generatiearmoede ligt vooral in het gegeven dat ‘nieuwe armen’ vaak nog wel meer mogelijkheden hebben om uit de armoede te ontsnappen of om verdere en diepere uitsluiting tegen te gaan. Zij zijn beter vertrouwd met het waarden- en normenpatroon van de middenklasse. Gezien de samenleving vooral op maat van de middenklasse en hogere klassen georganiseerd is, ligt het cultureel kapitaal van ‘nieuwe armen’ dan ook hoger. Ook de opleiding die mensen genoten en de kennis en competenties die ze gaandeweg verwierven, dragen bij tot hun cultureel kapitaal. Evengoed van belang zijn hun netwerk om op terug te vallen (sociaal kapitaal) en de binnenkant en de veerkracht die mensen hebben vanuit het geloof dat ze kunnen ontsnappen aan de armoede (psychologisch kapitaal). De kans bestaat echter dat ook nieuwe armoede wordt doorgegeven aan de kinderen van het gezin. Zo ontstaat een nieuwe vicieuze cirkel van generatiearmoede. Dit moet uiteraard vermeden worden! 43 De tweedeling tussen generatiearmoede en nieuwe armoede is natuurlijk ook een reductie van een complexe realiteit. Wanneer we verderop de armoede van mensen met een migratieachtergrond mee in beschouwing nemen, wordt dit nog complexer. Elke individuele situatie is anders. Typologieën mogen nooit in de plaats komen van individuele mensen met hun eigen verhalen, problemen, krachten en mogelijkheden. Bij ondoordacht gebruik kan deze tweedeling er ook toe leiden dat we miserie gaan vergelijken en een wij-zij-denken introduceren of versterken. Dat kan uiteraard niet de bedoeling zijn. Wel is het belangrijk om te begrijpen dat de lengte (duurtijd), de breedte (aantal levensdomeinen) en diepte van uitsluiting bepalend zijn voor de begeleiding en ondersteuning die mensen nodig hebben. Het maakt een groot verschil in de duur van de ondersteuning, het aantal levensdomeinen waarop moet ondersteund worden en de intensiteit van ondersteuning. Dit verschil vertaalt zich onder meer in het aantal mensen dat een praktijkwerker kan ondersteunen. Deze factoren zijn ook van belang bij het stem geven aan mensen. De meest uitgesloten groepen zijn immers ook de groepen die het moeilijkst bereikt en gehoord worden. Volgens onze ervaring in dit project geldt dit evengoed voor ‘autochtonen’ als voor mensen met een migratieachtergrond. 2.3.4 Waarom is er armoede? 1 Zes brillen Waarom geraken mensen in armoede? En waarom geraken ze er zo moeilijk uit? Dit zijn belangrijke vragen voor politici en sociaal werkers. Ze bepalen immers welke instrumenten ingezet worden in de armoedebestrijding. Grosso modo kunnen daarbij vier (of zes) perspectieven of benaderingen gehanteerd worden. Vranken (2004, p. 40-42) en Driessens & Geldof (2009, p. 6-11) beschrijven zes brillen om naar de oorzaken en de verantwoordelijkheid te kijken. Mensen kunnen daarbij verschillende perspectieven tegelijk hanteren. Het ene perspectief sluit het andere dus niet uit. De tabel hieronder biedt een overzicht van de verschillende benaderingen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het niveau van de oorzaak en de aard van de oorzaak. 44 • Ligt het niveau bij het individu (micro) of bij de samenleving (macro)? Soms wordt hier nog een mesoniveau tussen gezet, dat verwijst naar groepen, gezinnen, buurten, instituties en organisaties. • Is de aard of oorzaak van armoede intern of extern? Indien de oorzaak van armoede intern is, wijst dit op ‘schuld’. Indien de oorzaak extern ligt, is er sprake van een ‘ongeval’. Samengevoegd in een tabel krijgen we zo zes schuldverklaringsmodellen. Hieronder worden eerst het micro- en macro-niveau toegelicht. Daarna lichten we ook het (soms verwarrende) mesoniveau toe. Oorzaken van armoede Niveau van de oorzaak Aard van de oorzaak van armoede INTERN EXTERN Micro: Het individu Persoonlijke tekorten Persoonlijke ongevallen Individueel schuldmodel Individueel ongevalmodel Meso: Groepen, Instituties, Organisaties Structuur en/of het functioneren in groep, institutie, organisatie Door externe tussenkomsten Macro: De samenleving 45 Institutioneel schuldmodel De maatschappelijke ordening Maatschappelijk schuldmodel Institutioneel ongevalmodel Maatschappelijke veranderingen en conjucturen Maatschappelijk ongevalmodel Het individueel schuldmodel Het individueel schuldmodel (intern & micro) legt de schuld bij mensen in armoede zelf. Ze zijn lui of spilzuchtig en hebben te veel kinderen. Ze zijn verslaafd of willen niet vooruit in het leven. Ze doen geen moeite om Nederlands te leren. In deze benadering is armoede een keuze. Dit doet denken aan ‘eigen schuld dikke bult’. Als mensen wat meer verantwoordelijkheid zouden opnemen om te werken of te studeren en om hun (gezins)leven te organiseren, kunnen ze hogerop klimmen. Deze benadering doet het vaak goed op café en in populistische uitspraken. In het publieke debat wordt vanuit deze benadering ook de rol van de overheid ter discussie gesteld. De verzorgingsstaat maakt mensen passief en sociale steun werkt als een hangmat waar mensen zich in nestelen. De overheid en de hulpverleners moet mensen hun neus op de feiten drukken, hen heropvoeden, disciplineren en sanctioneren. Dit individueel schuldmodel is bijzonder beschuldigend/culpabiliserend ten aanzien van de slachtoffers van armoede. Het is een benadering die slachtoffers tot daders maakt en totaal geen oog heeft voor de rol van maatschappelijke uitsluitingsprocessen. Deze benadering stigmatiseert mensen en werkt contraproductief. Ze is dan ook volkomen ontoereikend voor een beter begrip van armoede. Zowel actoren uit het middenveld (met o.a. de verenigingen waar armen het woord nemen) als armoedeonderzoekers bekritiseren deze benadering dan ook sterk. Toch blijven dergelijke verklaringen er vaak als zoete pap ingaan. Zelfs mensen die zelf in armoede leven, worden erdoor beïnvloed. Maar vaak zijn het mensen die geen armoede kennen, die deze benadering aanhangen. Ledoux (2013) die zelf in armoede opgroeide, schrijft hierover: “ Het is comfortabeler om te denken dat armoede een keuze is. Vooral als je het altijd goed had, ten hoogste wat krapjes, en je een goed hart hebt. Als je rijk bent tussen schuldeloze armen, ben je namelijk hardvochtig. Medeverantwoordelijk. Dat wil niemand zijn. Makkelijker is geloven dat je geboortecomfort en erfprivilege een verworvenheid is en armoede een keuze. Dat maakt de wereld, en jou, minder onrechtvaardig. Het individueel ongevalmodel Het individueel ongevalmodel (extern en micro) focust ook op de persoon in armoede zelf, maar die is hier niet zelf de oorzaak van zijn armoede. Mensen kunnen immers gewoon pech hebben: een ongeval, handicap of ziekte, of zelfs de ‘wil van God’… zorgden ervoor dat iemand in armoede geraakte. Ook mensen die ‘in de verkeerde wieg’ geboren zijn, passen in deze benadering. In tegenstelling tot de ‘slechte armen’ uit de vorige benadering, gaat het hier om 46 ‘goede armen’. Deze benadering duikt eveneens geregeld op. Getuige hiervan is de grote beleidsaandacht voor kinderarmoede. Van de overheid en de hulpverlening wordt in deze benadering verwacht dat ze opvang- en zorginitiatieven opzetten om de noden te lenigen. Ook voedselbedeling en caritatieve initiatieven passen hieronder. Wie deze ‘bril van het individuele ongeval’ opzet, heeft het doorgaans goed voor met mensen in armoede. Vanuit deze benadering kunnen noden gelenigd worden op korte en soms middellange termijn. Wie énkel deze bril opzet, blijft echter blind voor processen op meso- en macroniveau, voor politieke beslissingen en structuren die uitsluiting in de hand werken. De strijd tegen armoede wordt zo ontdaan van haar politieke karakter. Deze benadering zet mensen in armoede soms in een afhankelijke positie, waarbij ze – zeker in de meest caritatieve variant ervan - alleen maar dankbaar mogen knikken zonder veel beslissingsrecht. Het maatschappelijk ongevalmodel Het maatschappelijk ongevalmodel (extern en macro) ziet tijdelijke problemen in de samenleving als oorzaak van armoede. Het kan daarbij gaan om een oorlog, een economische crisis, té snelle technologische ontwikkelingen, de digitale kloof, demografische uitdagingen zoals vergrijzing of de migratie van laaggeschoolden… Veel van deze problemen en uitdagingen zijn tijdelijk of lossen vanzelf op wanneer de samenleving verder evolueert of de crisis voorbij is. Voor deze benadering valt zeker één en ander te zeggen. Het is inderdaad zo dat maatschappelijke veranderingen van invloed zijn op armoede. Het klopt echter niet dat armoede helemaal zal verdwijnen eenmaal de samenleving haar evenwicht heeft teruggevonden. Ook in tijden van economische hoogconjunctuur blijft er immers armoede bestaan. Het maatschappelijk schuldmodel Dat brengt ons bij het maatschappelijk schuldmodel (intern en macro). Dit ziet armoede als een structureel probleem. De manier waarop de samenleving en de economie zijn georganiseerd, produceert zelf armoede. Hoewel onze samenleving een aantal mechanismen van herverdeling heeft (onder meer de sociale zekerheid), slaagt de samenleving er onvoldoende in om de sociale grondrechten van mensen te verzekeren. Hier speelt onder meer het Mattheüseffect. Het begrip Mattheüseffect werd volgens Mathijssen (2014) in België geïntroduceerd door Herman Deleeck om fenomenen in onze welvaartstaat te benoemen waarbij de middenklasse doorgaans de meeste vruchten plukt van sociale voordelen en maatregelen. Dit gebeurt zelfs wanneer deze voordelen en maatregelen expliciet bedoeld zijn voor mensen onderaan de maatschappelijke ladder. Deleeck verwijst 47 met deze term naar het evangelie volgens Mattheüs, waarin staat: “Wie heeft zal nog meer krijgen, en wel in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden ontnomen”. Sommige herverdelingsmechanismen maken dat de voordelen van het sociaal beleid verhoudingsgewijs meer toevloeien aan de hogere sociale groepen. Dit effect blijkt heel duidelijk bij de pensioenen: Omdat hogeropgeleiden langer leven dan laagopgeleiden, genieten zij langer van hun (hogere) pensioen. Maar ook de neoliberale grondstroom van onze samenleving zorgt ervoor dat de herverdeling richting lagere inkomens op heel wat vlakken onder zware druk staat. Bovendien slaagt de samenleving er steeds minder in om de ongelijke startposities weg te werken. Sociale stijging via onderwijs wordt steeds meer een illusie. “De sociale herkomst beïnvloedt blijkbaar niet alleen de onderwijskansen op zich, maar ook de mate waarin men nadien zijn diploma te gelde kan maken” (Nicaise, 1996). Naast deze vier benaderingen, wordt er soms ook gekeken op een mesoniveau tussen het individu en de samenleving in. Het onderscheid tussen de vier vorige brillen en de brillen op dit niveau, is niet altijd gemakkelijk te maken. We De middenklasse plukt meer de vruchten van het sociaal beleid dan mensen in armoede. beschouwen deze mesobenaderingen dan ook in de eerste plaats als een aanvulling en een verfijning van de andere vier modellen. Het institutioneel ongevalmodel De vijfde en zesde benadering kijken naar het niveau van maatschappelijke instellingen en organisaties, groepen en gemeenschappen, buurten, bedrijven… Enerzijds kunnen instituties en voorzieningen, de buurt waar mensen leven… ongewild (of toch onbedoeld) mensen in afhankelijkheid duwen of hen een ‘etiket’ opplakken. Dit noemen we het institutioneel ongevalmodel (extern en meso). 48 Het institutioneel schuldmodel Anderzijds kunnen organisaties en instituties mensen ook in de armoede duwen of houden door hun ontoegankelijkheid, door bureaucratische procedures, door selectiemechanismen of zelfs door manifeste discriminatie. In dat geval is er sprake van een institutioneel schuldmodel (intern en meso). Een voorbeeld hiervan is de ‘Blanc Bleu Belge-affaire’. Het uitzendbureau Adecco werd in 2011 veroordeeld omdat het verschillende jaren een lijst hanteerde waarop bedrijven met de code BBB (‘Blanc Bleu Belge’) konden aangeven dat ze geen werkkrachten met een migratieachtergrond in dienst wilden nemen. Het cultureel schuld- en ongevalmodel Soms wordt dit institutioneel schuldmodel expliciet gebruikt om de verklaring voor het bestaan van armoede te leggen bij de rol van een cultuur, sociale groep of gemeenschap. Sociale problemen zouden hun oorsprong dan vinden in de waarden en normen binnen een bepaalde groep of gemeenschap. We spreken dan van een cultureel schuldmodel. Op die manier wordt armoede geculturaliseerd en verdwijnen structurele achterstellingsmechanismen uit het zicht. Ook migratie wordt soms als oorzaak voor armoede genoemd. De focus ligt dan vaak op het niet beheersen van de Nederlandse taal of onvoldoende kennis van de samenleving. In dat geval is er eerder sprake van een cultureel ongevalmodel. De oorzaak ligt in deze logica immers extern bij de migratie. Het uitgangspunt is dan dat de armoede zal verdwijnen eenmaal de migrant is ‘geïntegreerd’. We komen hier verder in de tekst nog op terug. Wanneer armoede wordt geculturaliseerd, verdwijnen structurele achterstellingsmechanismen uit het zicht. 49 2 Nood aan een structurele benadering vanuit een rechtenperspectief Als we meer willen doen dan slechts hier en daar een individu tijdelijk verder helpen, dan hebben we nood aan een structurele benadering voor armoedebestrijding die vertrekt vanuit de grondrechten en die de samenleving op dit vlak voor haar verantwoordelijkheid stelt. We willen niet enkel een paar individuen verder helpen, maar de hele bevolkingsgroep die kwetsbaar is. We willen niet enkel tijdelijk helpen, maar een duurzame toekomst creëren. Het is belangrijk dat de samenleving allerlei voorzieningen in het leven roept om de kloof te overbruggen. Er is echter meer nodig. We mogen gewoonweg niet accepteren dat er een kloof bestaat of ontstaat. Voorzieningen gericht op mensen in armoede kunnen alleen maar dweilen met de kraan open, als minimumuitkeringen te laag blijven of als meer en meer groepen niet op een gewone manier kunnen participeren aan de samenleving. Een voorbeeld van een voorziening die de kloof overbrugt, maar ze niet dicht of voorkómt, zijn de voedselbanken. Jammer genoeg zijn die volgens ANP (2013) momenteel voor meer dan 121.000 mensen in België noodzakelijk. Verschillende mensen beschouwen voedselbanken als een noodzakelijk kwaad. Het bedélen van voedsel op die manier dreigt zelfs geïnstitutionaliseerd te geraken. Daarom startten een aantal initiatieven - waaronder verenigingen waar armen het woord nemen - met het platform ‘Noodhulp onder protest’, met als doelstelling noodhulp overbodig te maken. ‘Noodhulp onder protest’ vertrekt van het uitgangspunt dat een structurele aanpak van armoede nodig is om te werken aan een rechtvaardige samenleving. Noodhulp onder protest gaat o.a. uit van de volgende criteria. 50 • Protest: Noodhulp is een noodzakelijk kwaad en zou overbodig moeten zijn. In de werking moet een protestluik aanwezig zijn tegen het feit dat noodhulp nodig is. Noodhulp kan geen structurele oplossingen voor armoede vervangen, maar ze kan wel een instrument zijn om structurele oplossingen mogelijk te maken; • Participatie: Noodhulp moet vertrekken vanuit de behoeften van mensen in armoede. Zij moeten mee het aanbod kunnen bepalen in de mate van het mogelijke. Ook keuzevrijheid staat centraal; • Niet gratis: Mensen in armoede vinden het menswaardiger als ze iets kunnen betalen voor de producten van hun keuze. Door te betalen hebben ze minder het gevoel afhankelijk te zijn van anderen; • Tijd en ruimte voor ontmoeting waarbij mensen met respect behandeld worden en een sociaal netwerk kunnen vormen; • Een ruimere werking: Die kan ervoor zorgen dat mensen sterker worden en greep krijgen op hun situatie; • Kwaliteit: Het is niet omdat mensen arm zijn, dat ze het moeten doen met afdankertjes of (half) vervallen voedsel. 3 Plaats voor het individu in de structuur Dat we de verantwoordelijkheid leggen bij de samenleving, wil niet zeggen dat mensen in armoede geen foute keuzes kunnen maken. Heel wat mensen, waaronder ook hulpverleners, wijzen erop dat mensen in armoede soms foute levenskeuzes maken. Een te eenzijdige structurele benadering kan te weinig oog hebben voor de rol van het individu en mensen zo machteloos maken. De keuze voor een maatschappelijk schuldmodel kan en mag natuurlijk nooit betekenen dat mensen geen individuele verantwoordelijkheden hebben. Rechten impliceren ook plichten. De marge en de mogelijkheden om ‘foute’ beslissingen recht te zetten is bij mensen in armoede echter veel kleiner. Recent wetenschappelijk onderzoek door Mullainathan en Shaffir (2013) toont bovendien aan dat de ervaring van chronische schaarste aanzet tot verkeerde beslissingen omdat alleen het acute hier-en-nu nog in het blikveld ligt. Die psychologische mechanismen gelden voor iedereen. Niet iedereen ervaart echter chronische schaarste, wat vaak leidt tot weinig begrip voor mensen die wél in die situatie zitten. Zeggen dat armoede wordt veroorzaakt door foute keuzes, is bovendien in veel gevallen een omkering van de oorzakelijkheid: “ 51 Ik heb gedronken door de miserie. Je drinkt niet voor je plezier maar door de problemen die je hebt. Er is een spreuk die zegt: ‘Je bent boos als ik heb gedronken, maar je ziet niet wanneer ik dorst heb’ ” (Dierckx, 2001). • De theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid De theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid biedt een interessante aanvullende kijk op de interactie tussen structuur en individu. Deze theorie werd oorspronkelijk ontwikkeld om jeugddelinquentie te kunnen verklaren (Vettenburg, 1989). Heel wat elementen van de theorie zijn ook toepasbaar op armoede. Door de manier waarop de samenleving is georganiseerd, hebben bepaalde groepen meer kans om kwetsuren op te lopen. Vooral mensen uit lagere sociale klassen komen veeleer met de sanctionerende, controlerende en discriminerende aspecten van maatschappelijke instellingen in aanraking, en minder met de positieve aspecten ervan. Maatschappelijke kwetsbaarheid op school: Een kind uit een hogere sociale klasse wordt makkelijker positief bevestigd door de school omdat deze op cultureel vlak beter aansluit bij het thuismilieu. Een positieve bevestiging verhoogt de kansen op een goede binding met de school. Zo werkt de inzet voor goede schoolresultaten lonend. Een kind dat echter de schoolcarrière start vanuit een maatschappelijk kwetsbaar gezin of een gezin waarvan de thuiscultuur minder aansluit met de schoolse cultuur, maakt meer kans om in een neerwaartse spiraal terecht te komen van toenemende maatschappelijke kwetsbaarheid. De ene kwetsuur kan immers de andere met zich meebrengen. Leerlingen die weinig binding met de school ontwikkelen, worden snel gestigmatiseerd als ‘dom’ of ‘lui’. De school zal minder (positief) in hen investeren. De leerlingen in kwestie kunnen een negatief zelfbeeld ontwikkelen dat hen ook in andere contexten parten kan spelen. Een kind waarvan de thuiscultuur minder aansluit met de schoolse cultuur, maakt meer kans om in een neerwaartse spiraal terecht te komen. Het voorbeeld van de school, geldt ook voor andere maatschappelijke instellingen als de VDAB, de politie, of soms zelfs het verenigingsleven. Zo dragen maatschappelijke instellingen bij tot de kwetsbaarheid van mensen die al kwetsbaar zijn. “Omdat de lagere sociale klasse haar eigen cultuur niet kan laten opnemen en valoriseren, omdat ze haar belangen niet 52 verdedigd ziet, omdat men niet tegemoet komt aan haar specifieke noden en behoeften en ze zich niet kan weren tegen negatieve stereotyperingen, blijft de machtsongelijkheid bestaan” (Driessens & Van Regenmortel, 2006). Deze theorie van de maatschappelijke kwetsbaarheid hoeft geen fatalisme in te houden: mensen worden niet noodzakelijk gekwetst. Ook andere factoren spelen een rol, maar het risico op kwetsuren en op armoede is wel groter voor bepaalde groepen. • Nood aan ‘empowerment’ Wanneer mensen maatschappelijk gekwetst worden, moeten we niet machteloos toekijken. We streven dan naar verandering van de situatie. Het begrip ‘empowerment’ is hier toepasselijk. ‘Empowerment’ is meer dan het sterker maken van individuen. “ Empowerment is een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie” (Van Regenmortel, 2004, p. 75-76). ‘Empowerment’ is krachtgericht en zoekt naar positieve mogelijkheden. Krachten en capaciteiten worden benadrukt, eerder dan zich te fixeren op risico’s en problemen. Van Regenmortel (2008) spreekt van een inherente verwevenheid van het individuele, collectieve en politiek-maatschappelijke niveau: • Micro: Op individueel niveau duidt ‘empowerment’ op ‘kracht van binnenuit’ met onder meer het aanspreken van eigen kwaliteiten, het ontwikkelen van vaardigheden met toename van zelfbewustzijn, zelfvertrouwen; • Meso: Op collectief vlak gaat ‘empowerment’ om het aanwenden van krachtbronnen in de eigen omgeving. Dit verwijst naar de kracht van zelforganisatie, het delen van verhalen en samenwerking bij het nastreven van doelen; • Macro: Het breder politiek-maatschappelijk niveau reikt verder dan het eigen leven. Het gaat om ‘macht’, in het bijzonder de macht om veranderingen door te voeren. Dit betreft het veranderen van vooroordelen, betere toegankelijkheid van voorzieningen en hulpbronnen en het beïnvloeden van wet- en regelgevingen. ‘Empowerment’ biedt zo handvaten om op zoek te gaan naar mogelijkheden op verschillende niveaus om uitsluiting tegen te gaan. Het heeft hierbij ook oog voor het actor-zijn van mensen in armoede. Structuren veranderen vergt een langetermijnperspectief. 53 Een veelgehoorde kritiek op de term ‘empowerment’ is dat de term eenzijdig gebruikt wordt voor het versterken van mensen en het aanscherpen van competenties zonder veel oog te hebben voor uitsluitingsmechanismen en machtsverschillen. Sommigen zullen daarom liever spreken van ‘emancipatie’. Wanneer we naar empowerment kijken vanuit de drie niveaus, zien we dat de interactie tussen mensen en structuren plaatsvindt in een context van machtsverschillen. Daarbij heeft niet iedereen eenzelfde stem en ontbreekt het mensen in armoede de middelen om volwaardig te kunnen participeren. Werken aan structurele veranderingen – samen met mensen in armoede en vanuit een solidaire houding - is in die context het bouwen aan een betere samenleving. ‘Empowerment’ biedt zo een perspectief om machteloosheid en fatalisme te doorbreken, zonder te vervallen in een blind individueel schuldmodel. Zonder expliciet de term ‘empowerment’ te gebruiken, werken we dit verder uit in het hoofdstuk over participatie verderop in deel III. De omgeving moet ‘empowerment’ faciliteren door hulp- en steunbronnen toegankelijk te maken. Het gaat om onder meer toegang tot kennis en tot (financiële) middelen, maar ook de mogelijkheid om contact te leggen met relevante beleidsmakers. Zo wordt ‘empowerment’ een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de persoon in kwestie en zijn/haar omgeving. Gedeelde verantwoordelijkheid verwijst ook naar het maken van verbindingen tussen personen, groepen en organisaties. Zo verschuift de nadruk naar ‘partnerschap’. “Empowerment verbindt het individuele welzijn met de bredere sociale en politieke context en gaat voor een solidaire samenleving met gedeelde verantwoordelijkheden bij het oplossen van sociale problemen” (Van Regenmortel, 2008, p. 62). 54 2.4 Gekleurde armoede: geen zwart-wit verhaal 2.4.1 Armoede bij mensen met een migratieachtergrond Om het armoederisico te bepalen worden jaarlijks enquêtes afgenomen in een aantal EU-landen: de zogenaamde EU-SILC-enquête. Hieruit blijkt dat maar liefst 15,1% van de Belgische bevolking onder de armoededrempel valt en dus minder verdient dan 60% van het mediaaninkomen. De enquête toont duidelijk dat mensen met een migratieachtergrond zich onderaan de sociale ladder bevinden (Van Haarlem e.a., 2011). Het armoederisico in de periode 2007–2009 was 54% voor wie van Marokkaanse herkomst is. Meer dan de helft van de Marokkanen in België leeft dus in armoede! Bij andere groepen is het armoederisico eveneens alarmerend: 33% bij mensen van Turkse herkomst, 36 % bij Oost-Europeanen en 37% bij niet-Europeanen. Vooral in dat laatste cijfer zitten heel wat nationaliteiten vervat. Er is momenteel geen zicht op specifieke cijfers binnen bijvoorbeeld de Afrikaanse gemeenschappen, bepaalde groepen uit Azië… Vlaanderen: een slechte leerling! In Vlaanderen is het iets minder slecht gesteld met de armoedecijfers: 11% valt onder de armoededrempel. Al blijft ook dit onaanvaardbaar hoog, toch scoren we hiermee bij de betere leerlingen in Europa. Maar ook in Vlaanderen zijn de cijfers erg slecht bij mensen met een migratieachtergrond: 35% van de personen geboren buiten de EU leeft er in armoede volgens de Vlaamse armoedemonitor 2014. Hiermee behoren we in Europese vergelijking bij de slechtste leerlingen van Europa! (Noppe, 2014). Die tegenstelling roept vragen op en pleit voor een specifieke aandacht voor de armoede bij mensen met een migratieachtergrond! De cijfers zijn trouwens waarschijnlijk een onderschatting. Van Haarlem e.a. geven zelf aan dat er omwille van het taalprobleem een hogere non-respons kan zijn bij mensen met een migratieachtergrond. Het is dus waarschijnlijk dat deze groepen minder de enquête invulden. Ook mensen zonder wettig verblijf zijn onzichtbaar in deze enquêtes: zij zijn immers per definitie niet ingeschreven in het bevolkingsregister waarop de steekproeftrekking van de enquêtes is gebaseerd. Nochtans bleek uit een bevraging bij 170 mensen zonder wettig verblijf (Nicaise e.a., 2011) dat maar liefst 95.6% onder hen onder de armoedegrens leeft. Bij de helft van de bevraagden lag het maandinkomen lager dan 145 euro! 55 Deze mensen in armoede (met en zonder wettig verblijf) worden soms ondersteund door de eigen sociale en familiale netwerken. In toenemende mate zien we hen echter ook aankloppen bij verenigingen waar armen het woord nemen en zelforganisaties en federaties van etnisch-culturele minderheden. Zo merken acht op de tien verenigingen waar armen het woord nemen de voorbije vijf jaar een stijging op van het aantal mensen met een migratieachtergrond (Sempels & Ketelslegers, 2014). Vaak gaat het daarbij om mensen die volledig in isolement leven en niet (meer) kunnen rekenen op een solidariteitsnetwerk uit de eigen gemeenschap (of geen gemeenschap hebben/kennen om op terug te vallen). Ook de Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW’s) en de OCMW’s zien de diversiteit toenemen bij de hulpvragers. In Vlaanderen steeg het aantal mensen met een migratieachtergrond aan het onthaal van de CAW’s van 21% in 2005 tot 29% in 2011. In de steden gaat het vaak om meer dan 50% van het aantal hulpvragers (Geldof, 2013). Enkele cijfers duiden de ernst van de problematiek op meerdere domeinen (Levrau e.a., 2011). Mensen met een migratieachtergrond hebben gemiddeld een eerder laag schoolniveau, ook wanneer het gaat om mensen van de tweede of derde generatie. Ze zijn oververtegenwoordigd in het beroeps secundair en deeltijds onderwijs en ondervertegenwoordigd in studierichtingen die voorbereiden op het hoger onderwijs. Een derde van de jongens en een vierde van de meisjes verlaat het secundair onderwijs zonder diploma. Dit verklaart ook deels de hoge werkloosheid bij mensen met een migratieachtergrond. Toch kunnen die hogere werkloosheidscijfers niet alleen maar worden toegeschreven aan een lager opleidingsniveau. Ook discriminatie op de arbeidsmarkt is intussen immers ruim gedocumenteerd. Veel nieuwkomers die wel een hogere opleiding genoten in het buitenland hebben het bovendien zeer moeilijk om hun diploma’s te laten erkennen. Ook blijkt dat factoren die meestal bescherming bieden tegen een leven in armoede – zoals het hebben van werk of een hoog diploma - veel minder werkzaam zijn voor niet-EU-burgers. 46 % van de werkenden en 32 % van de mensen met een hoog onderwijsniveau wordt toch geconfronteerd met armoede op meerdere levensdomeinen (Coene & Raeymaeckers, 2011). Op de woonmarkt is het beeld niet veel rooskleuriger. Huurders en noodkopers moeten door de hoge huurprijzen, goedkope ‘krotten’ opkopen. Ook op het vlak van gezondheid is er een duidelijke achterstelling en vinden veel mensen de weg naar de gezondheidszorg niet. 2.4.2 Wat kenmerkt armoede bij mensen met een migratieachtergrond? Heeft armoede bij mensen met een migratieachtergrond specifieke kenmerken? Ziet armoede bij mensen met een migratieachtergrond er anders uit of gaat het om dezelfde armoede die ook ‘autochtonen’ treft? 56 Er is alvast een sterke gelijkenis tussen de armoede van ‘autochtonen’ en die van mensen met een migratieachtergrond. Deels omwille van gelijkaardige ervaringen van wat een leven in armoede met zich meebrengt. Maar vooral ook omdat dezelfde structurele mechanismen maken dat mensen in armoede terecht komen. Tegelijk spelen daarbovenop nog andere factoren voor mensen met een migratieachtergrond, al spelen ze niet bij iedereen op dezelfde wijze. Ook hier geldt dat dé migrant niet bestaat. Die superdiversiteit maakt dat we hier enkel een aantal van de meest voorkomende belangrijke factoren kunnen beschrijven zonder te pretenderen daarmee volledig te willen zijn. 1 Beleving van het migratieproces Een eerste reeks factoren is eerder psychologisch van aard en gaat over de beleving van het migratieproces. Aan migratie gaat vaak een heel proces vooraf: mensen moeten alles achterlaten en schulden aangaan om de overtocht te maken. Bij sommigen spelen ook de zware omstandigheden waarin zij hun eigen land hebben moeten ontvluchten, de soms verschrikkelijke reisomstandigheden en de vervolgens erbarmelijke levensomstandigheden, wanneer ze niet meteen aanspraak kunnen maken op de nodige verblijfsdocumenten. Dat alles brengt hen in een afhankelijke positie. Eenmaal gemigreerd verloopt het voor velen ook niet van een leien dakje. Het is zwaar om afgesneden te worden van je vertrouwde omgeving. De aanpassing aan een nieuwe omgeving brengt stress met zich mee, vooral voor wie zich moet opwerken in de ontvangende samenleving. Verschillende evenwichten moeten bewaakt worden om enerzijds de eigen identiteit veilig te stellen en tegelijkertijd zich aan te passen aan nieuwe omstandigheden. Gezinsleden migreren bovendien niet altijd op hetzelfde moment, waardoor mensen binnen eenzelfde gezin in verschillende fases van verwerking zitten. Binnen het gezin kunnen relaties dan ook onder druk staan omdat bestaande rollen, patronen en gewoonten ter discussie gesteld worden. Dit wordt benoemd als een ‘migratietrauma’ (Boujddaini & Salmi, 2001). De moeilijke omstandigheden waarin sommigen hun eigen land hebben moeten ontvluchten vallen soms zeer zwaar. 57 Nauw hiermee verbonden is het perspectief van mensen dat samenhangt met uit hun migratie. Veel nieuwkomers hebben heel wat hoop op het verbeteren van hun situatie. Die hoop geeft hen (veer)kracht om zich recht te houden in moeilijke omstandigheden. Wanneer na verloop van tijd blijkt dat die lotsverbetering er niet in zit, nemen hun hoop en veerkracht af. De frustratie groeit. Vooral de tweede en derde generatie – die hier zijn opgegroeid - voelen sterk de achterstelling aan. Hun referentiekader is immers de Belgische samenleving. Dat ze minder kansen krijgen, is een bron van frustratie die soms aanleiding geeft tot sterke gevoelens van machteloosheid. Dit kan doorslaan in het ontkennen van de eigen mogelijkheden om iets aan de situatie te veranderen - zeker als de nodige rolmodellen ontbreken die kunnen aantonen dat het wel mogelijk is om uit de situatie te ontsnappen. “ In Brussel zie ik kinderen die zich revolteren. Ik veroordeel hen niet. Hun papa’s hebben diploma’s maar zij werken niet. Deze situatie demotiveert veel kinderen. Degene die naar school gaan, zijn geconfronteerd met racisme in de tram of op straat. Toch zijn ze hier geboren. Mama moet nog de opvoeding van deze kinderen op zich nemen. Maar zij heeft geen tijd. Ze moet om vijf of zes uur opstaan om naar werk te gaan. ‘s Avonds komt iedereen aan tafel. Deze kinderen blijven overdag op de straat en zij worden er beïnvloed (begeleider Platform Afrikaanse Gemeenschappen). Het perspectief dat mensen hebben met hun migratie, speelt nog een andere belangrijke rol. Vooral bij de gastarbeidersgeneratie speelde de terugkeergedachte, waardoor het investeren in de benodigde kennis en taal om in België te kunnen integreren op dat moment overbodig leek, temeer omdat er in die periode toch genoeg werk voorhanden was. De kennis van onze samenleving is zeer beperkt bij veel nieuwkomers. 2 Interactie tussen kenmerken van de mensen en van de samenleving Ook zijn er factoren die te maken hebben met de interactie tussen achtergrondkenmerken van mensen en kenmerken van de samenleving. Het gaat hier ook om cultureel kapitaal in de 58 brede zin van het woord. In de eerste plaats gaat het om de kennis en vaardigheden nodig om zich in onze samenleving te handhaven. Onze samenleving met een uitgebreide dienstenen kenniseconomie vereist immers specifieke vaardigheden en kennis voor wie eraan wil participeren. Ook kennis van het Nederlands (of Frans) rekenen we hiertoe. Voornamelijk voor veel migranten afkomstig uit rurale gebieden is er een grote afstand tot de maatschappelijke gewaardeerde kennis en vaardigheden in onze diensteneconomie. Met name de taal en de dominante cultuur zijn hier erg verschillend van het thuisland. Een aantal van deze mensen zijn bovendien analfabeet in de eigen taal. Sommigen moesten na herhaaldelijke pogingen hun wens om het Nederlands te leren opgeven. Verschillende basiswerkers signaleerden ons dat deze mensen enorm veel rechten mislopen omdat zij onze structuren en instellingen niet of onvoldoende kennen. “ Mensen kennen hun rechten niet, ook niet als het gaat over hun handtekening zetten (begeleider Arm in Arm- mannen). De kennis van onze samenleving is zeer beperkt bij nieuwkomers, maar ook bij heel wat ‘oudkomers’. Kennis van de samenleving en taalkennis zijn nochtans belangrijk cultureel kapitaal. Dit blijkt des te meer wanneer het effect van een lagere scholingsgraad zich voortzet naar een volgende generatie. In combinatie met een onderwijs dat is afgestemd op de middenklasse, biedt dit een bijkomende verklaring voor het gemiddeld lagere schoolniveau en de geringere kennis van de samenleving bij de tweede en derde generaties (Van Robaeys e.a., 2007). Ook de culturele achtergrond van mensen speelt soms een rol. Bepaalde gebruiken en overtuigingen kunnen maatschappelijke participatie bemoeilijken. Taboes kunnen de drempel naar de hulpverlening verhogen. Vooral geestelijke gezondheidszorg ligt erg moeilijk (Dierckx e.a., 2013). Andere gebruiken werken dan weer negatief omdat de ontvangende samenleving ze niet aanvaardt. Zo botst bijvoorbeeld de vraag van vrouwen om gescheiden lessen Nederlands te volgen, soms op onbegrip bij de organisaties die deze vormingen organiseren. Deze organisaties willen de traditionele rollenpatronen tussen mannen en vrouwen immers in vraag stellen en gemengde taallessen organiseren. Een Brusselse vereniging waar armen het woord nemen, gaf aan dat de keuze voor gemengde activiteiten maakte dat er minder deelnemers kwamen opdagen… Deze interactie van factoren hindert de kansen op maatschappelijke participatie. 3 De werking van sociale netwerken De werking van sociale netwerken (sociaal kapitaal) vormt een derde set van factoren. Een nieuwe omgeving wordt toegankelijker en veiliger als er mensen in de buurt zijn met een gelijkaardige culturele en talige achtergrond. Dit geldt nog meer als er ook een familiale band is. Solidariteitsmechanismen in de eigen families en netwerken (soms ook via kerken en 59 moskeeën) kunnen voor heel wat mensen van buitenlandse herkomst belangrijk zijn om het hoofd boven water te houden. Vooral in de grotere gemeenschappen van migranten zijn die sociale netwerken sterk uitgebouwd. Binnen het project ‘Armoede gekleurd’ gaven verschillende basiswerkers aan dat het terug kunnen vallen op een sociaal weefsel, een verschil geeft met ‘autochtone’ mensen in armoede die dat niet kunnen. Uit onderzoek van Dierckx (e.a., 2013) blijkt echter dat de solidariteit van deze gemeenschappen erop achteruit gaat en dus niet overschat moet worden. Niemand is immers immuun voor processen van individualisering. Bovendien leeft er soms ook bij mensen die al langer in België wonen, heel wat frustratie omwille van de instroom van nieuwkomers. “ Ik hoor vaak onze Turkse mensen zeggen dat het nu heel anders is als vroeger. Ze geven aan dat er meer diefstal is, minder werk… Als ik dan vraag hoe dat moet veranderen, zeggen ze dat de Bulgaren en Kosovaren weg moeten (begeleidster Turkse Unie). De toegenomen armoede maakt dat de draagkracht van deze gemeenschappen erop achteruit gaat. Illustratief hierbij is dat moskeeën door de toegenomen hulpvragen meer en meer met afspraken en wachtlijsten werken binnen hun sociale dienstverlening. Bovendien werkt solidariteit in de dagelijkse praktijk vaak vooral als een sociale ruil. Mensen die blijvend in een situatie van armoede leven, verliezen hun sociale netwerken: “Hoe minder middelen men in een ruilrelatie kan inzetten, hoe minder ruilrelaties zich zullen aanbieden” (Van Robaeys e.a., 2007). Hoe armer mensen zijn, hoe meer geïsoleerd ze staan t.a.v. de Belgische samenleving, en ook in de eigen gemeenschap. Bij een bevraging door Sempels en Ketelslegers (2014) gaven meerdere ‘verenigingen waar armen het woord nemen’ aan dat ze mensen met een migratieachtergrond bereiken die geïsoleerd leven en nergens terecht kunnen. Dat is soms zo omdat ze uitgesloten zijn door hun familie. Voor deze mensen is de vereniging de plaats waar ze een nieuw netwerk proberen op te bouwen. Hoe armer mensen zijn, hoe meer geïsoleerd. Ook binnen de eigen gemeenschap. 60 Waar de eigen netwerken van mensen met een migratieachtergrond wel sterk zijn, werken ze in twee richtingen. Ze bieden kansen, maar ontnemen soms ook kansen aan de individuele leden. Zeker wanneer mensen zich bijna uitsluitend in de eigen netwerken begeven, vermindert het hun oefenkansen om Nederlands (of Frans) te leren. Ook vermindert dit de kansen om te netwerken met ‘autochtonen’. Dat kan een nadeel zijn bij de zoektocht van werk, gezien heel wat aanwervingen nog steeds gebeuren door bemiddeling van mensen die men kent. Binnen een netwerk kan ook de sociale controle erg groot zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de zorgwekkende situatie van gescheiden vrouwen die door de eigen gemeenschap worden uitgesloten. Dit maakt dat mensen zich soms schamen om met hun problemen naar buiten te komen. De angst voor geroddel zit er bij sommigen diep in, waardoor hulp vragen binnen de eigen gemeenschap niet voor iedereen evident is (Van Robaeys e.a., 2007). De grens tussen solidariteit en uitbuiting is in sommige gevallen erg vaag. Mensen met weinig bestaansmiddelen, in het bijzonder mensen in precaire verblijfssituaties of zonder wettig verblijf, kunnen vaak enkel terecht binnen de eigen etnische gemeenschappen voor onderdak of werk. Soms staan daar slechte arbeidsomstandigheden en een dito loon tegenover. In het kader van de laatste regularisatiecampagne zijn hier heel wat misbruiken naar boven gekomen volgens de Organisatie voor Clandestiene Arbeidsmigratie, OR.C.A. (2012). Voor slachtoffers is het moeilijk om klacht neer te leggen tegen de eigen gemeenschap, omdat dit hun kans op hulp door anderen binnen die gemeenschap vermindert. Ook huisjesmelkers – vaak uit de eigen gemeenschap - varen wel bij dergelijke armoede. Tegelijkertijd moeten we ook hier nuanceren. Er bestaan wel degelijk en in toenemende mate binnen de eigen gemeenschappen vzw’s en feitelijke verenigingen die zich in de eerste plaats om humanitaire of religieuze redenen om mensen bekommeren. De feitelijke vereniging ‘Ihsane’; één van de gecoachte projecten, is hier een mooi voorbeeld hiervan. Een ander voorbeeld is Al Ikram uit Antwerpen waar vrijwilligers naast voedselhulp ook sociale begeleiding bieden. Ten slotte merken we op dat sociale netwerken ook transnationaal werken. Soms worden migranten nog financieel ondersteund door familie in het buitenland. Het gebeurt echter zeker zo vaak dat migranten, ook mensen die het financieel niet onder de markt hebben of zelfs afhankelijk zijn van OCMW-steun, geld opsturen naar familieleden in het buitenland. Die loyaliteiten stoten vaak op onbegrip bij hulpverleners. 4 Discriminatie Ook de factor discriminatie kan niet onderschat worden. Discriminatie op basis van afkomst, cultuur, levensbeschouwing, taal of verblijfsstatus, of een combinatie hiervan is helaas nog steeds een reden waarom mensen uitgesloten en ongelijk behandeld worden! 61 Zo blijkt uit de gegevens van het Interfederaal Gelijkekansencentrum (2013) dat discriminatie op basis van etnische afkomst over alle levensdomeinen heen voorkomt, zoals huisvesting, arbeid en onderwijs. Een woonenquête uitgevoerd door het Minderhedenforum (Devriendt & Benhaddou, 2014) toont dat 52% van de respondenten discriminatie heeft ervaren in de zoektocht naar een woning op de private huurmarkt. In de zoektocht naar een job, een thuis of een opleiding hebben mensen met een migratieachtergrond steevast minder kansen en worden ze geweerd. Discriminatie in al haar facetten wordt vaak onderschat als oorzaak van de slechte arbeidsmarktpositie van etnisch-culturele minderheden in dit land. Zo blijkt dat zeven op de tien HR-managers verklaart “liever geen allochtonen aan te werven” (Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding, 2012). In dezelfde bevraging geven vier op de tien Vlamingen aan dat herkomst mag meespelen als reden om iemand al dan niet aan te nemen. Een undercoverreportage van het EEN-programma VOLT in 2010 toonde aan dat zes op de acht uitzendkantoren er geen graten in zien om uitzendkrachten uit te sluiten op basis van herkomst. Discriminatie bij werving, selectie en op de werkvloer is alomtegenwoordig. Het sluit mensen met een migratieachtergrond uit van de arbeidsmarkt (Minderhedenforum, 2014). Flagrant en openlijk discriminerend gedrag maakt tegenwoordig plaats voor meer subtiele vormen van uitsluiting. Dit maakt het ontkennen, relativeren en minimaliseren ervan door publiek en beleidsmakers erg verleidelijk. Gebrek aan meldingen en veroordelingen werken deze onverschilligheid verder in de hand. Discriminatie blijft vaak ook ongestraft omdat ze moeilijk te bewijzen is. Slachtoffers zijn minder geneigd om hiervan melding te maken. “Het haalt toch niks uit”, is dan de begrijpelijke reactie. Verschillende praktijkgevallen en studies (o.a. Bea Van Robaeys e.a., 2007) tonen nochtans aan dat discriminatie een structureel probleem is in onze samenleving. Daadkrachtige beleidsmaatregelen om dit aan te pakken blijven echter uit. Bij daders groeit hierdoor de straffeloosheid, bij slachtoffers de moedeloosheid. Discrimineren wordt zo gedoogd en genormaliseerd. 5 Het niet hebben van de juiste papieren Ten slotte is er nog een factor die speelt voor verschillende migranten: het niet hebben van (de juiste) papieren. Vooral mensen zonder wettig verblijf, kunnen slechts in heel beperkte mate aanspraak maken op de sociale grondrechten. Ze zijn als het ware ‘vogelvrij’ verklaard: “ 62 We wonen in een vrije gevangenis. Zonder identiteitskaart zijn we gevangen, alhoewel we vrij zijn. Wij zijn hier niemand. Volgens de overheid zijn we hier niet (deelneemster Welzijnsschakel Nevele). Maar ook mensen met een precair verblijfsstatuut kunnen vaak geen aanspraak maken op de verschillende grondrechten. Hun verblijfsstatuut is bijvoorbeeld precair omdat ze nog geen definitieve beslissing hebben ontvangen over hun aanvraag tot asiel of regularisatie. Of omdat ze als ‘niet-verwijderbaar’ beschouwd worden (bijvoorbeeld omdat ze staatloos zijn of omwille van een conflict in eigen land). Ook kan het gaan om mensen van wie het verblijf aan specifieke voorwaarden (werk, huwelijk…) is gebonden. Verklaren deze factoren de armoede? Met uitzondering van de verblijfstatuten, bieden deze factoren op zich zelden een voldoende verklaring voor het bestaan van armoede. Het zijn bijkomende factoren die bovenop de structurele uitsluitingsmechanismen komen en ermee in interactie treden. Het zijn factoren die soms nodig zijn om te (over)leven in onze samenleving en soms ook extra kracht geven. Vaak verhogen zij echter tegelijkertijd de kans op een nog meer kwetsbare positie in de samenleving. Hier is het kruispuntdenken van toepassing dat stelt dat sociale kenmerken vaak samengaan met sociale ongelijkheid, omdat ze het sociaal, cultureel, economisch en psychologisch kapitaal van de persoon in kwestie beïnvloeden. Het verklaart ook de meer kwetsbare positie van veel mensen met een migratieachtergrond. Deze bijkomende factoren nemen dus de maatschappelijke verantwoordelijkheid niet weg. Het gaat om keuzes hoe we de samenleving inrichten: Hoe gaan we om met verschil? Welke plaats is er voor mensen met een lage scholing? En voor hooggeschoolden met een buitenlands diploma? Hoe creëren we kansen om vooruit te raken? Hoeveel ongelijkheid laten we toe? Veel factoren die hier spelen zijn ook herkenbaar voor ‘autochtone’ mensen in armoede. Er zijn parallellen te trekken als het gaat om de frustratie om gemiste kansen en het ontbreken van rolmodellen in de eigen omgeving. Ook de soms beperkte kennis van de samenleving (soms ook van het standaard Nederlands), de dubbele werking van de eigen sociale netwerken en zelfs discriminatie spelen een rol. Zowel ‘autochtonen’ als mensen met een migratieachtergrond zitten in hetzelfde schuitje als het gaat over het Mattheüseffect, de manier waarop posities worden verworven, de wijze waarop het onderwijs oriënteert, de keuzes in het woonbeleid en het mobiliteitsbeleid, de 63 slechte toegankelijkheid en doorstroming in onze arbeidsmarkt… Armoedeonderzoekers Van Dam & Dierckx (2013) zien vanuit deze bijkomende factoren nuanceverschillen als het gaat om het behoeftenpatroon en de oplossingsstrategieën, maar ze stellen duidelijk dat de armoede van mensen van buitenlandse herkomst grotendeels vergelijkbaar is met die van andere mensen in armoede. Toch blijft de neiging sterk om armoede bij mensen met een migratieachtergrond als iets volledig aparts te beschouwen. De volgende uitspraak van Mohamed Chakkar, coördinator van de Federatie van Marokkaanse Verenigingen, illustreert dit: “ Armoede kent geen kleur. Die pijn kent geen kleur. Men probeert het een kleur te geven. Het proces dat armoede veroorzaakt bij Marokkaanse mensen is net hetzelfde als bij autochtonen. Bij ons is dat ineens gekleurde armoede, wat een onzin. Dat verdoezelt de maatschappelijke hardheid van het probleem. Armoede is één cultuur. Ge hebt geen inkomen, ge leeft op straat. Dat is één cultuur (Bylemans, 2012). Chakkar geeft hiermee uiting aan zijn verontwaardiging over een overdreven nadruk op verschil, en met name op cultuur. De pijn is immers universeel, de mechanismen grotendeels vergelijkbaar. Die overdreven nadruk op cultuur noemen we culturalisering. Heel wat mensen met een migratieachtergrond zijn vragende partij voor oefenplaatsen voor het Nederlands. 64 2.4.3 Culturalisering “ Als ik succes heb, word ik als een Vlaming gezien, maar wanneer iemand in Vlaanderen met dezelfde achtergrond als ik een misstap begaat, is het een Marokkaan (Sidi Larbi Cherkaoui in Renard & De Ceulaer, 2014). Een wijdverspreide fabel uit India over zes blinde mannen en een olifant is hier relevant. Zes blinde mannen onderzochten al tastend een olifant. De één liep tegen de flank aan van de olifant en dacht dat het een muur was. Een ander voelde aan de slagtand en dacht dat het een speer was. De derde voelde aan de slurf en meende dat het een slang was… Niemand had een volledig beeld van de olifant. Vanuit hun beperkte perspectief trokken ze een foute conclusie over het geheel. Deze fabel heeft parallellen met de manier waarop mensen met een migratieachtergrond uitsluitend vanuit één identiteitsaspect benaderd worden, namelijk vanuit hun ‘cultuur’. Een culturaliserende benadering van mensen is het tegengestelde van het kruispuntdenken. Culturaliseren gebeurt vaak vanuit goede bedoelingen door professionals. Uit angst om fouten te maken tegen een andere cultuur, verkrampen ze. Vanuit een onzekerheid durven ze hun eigen handelingskaders niet meer in te zetten (Hoffman, 2009). Sommige interculturele trainingen versterken dit zelfs. Cultuur wordt zo te pas en te onpas als verklaring ingeroepen. Hierdoor blijven evidentere verklaringen soms onzichtbaar. Soms is dat onschuldig en levert het hooguit gênante situaties op: “ Wilt u koffie?’ vroeg een functionaris aan zijn klant. ‘Nee, dank u wel’, antwoordde de man. ‘Ah ja’, bedacht de functionaris, ‘Het is Ramadan hè, de vastentijd?’ ‘Neen’, zei de man, ‘ik heb last van mijn maag’ (Hoffman, 2009, p. 29). Vaak is de nadruk op cultuur echter erg storend. Het maakt mensen onontvankelijk voor andere boodschappen: “ Wanneer de vrouwen van Arm in Arm wilden getuigen over armoede, kwamen er uit het publiek vooral vragen rond de cultuur, de hoofddoek… Armoede bespreekbaar maken werd op die manier wel erg moeilijk (begeleidster Arm in Arm-vrouwen). Het is problematisch als cultuur het alfa en het omega wordt om alle mogelijke problemen te verklaren. Of het nu gaat om opvoedingsproblemen, werkloosheid, criminaliteit of armoede… “ 65 Wanneer mensen met een migratieachtergrond in armoede verkeren of probleemgedrag vertonen, dan wordt dat geweten aan hun gebrekkige taalkennis of hun culturele of religieuze achtergrond. Alles wordt geculturaliseerd. Neem opnieuw een voorbeeld uit het onderwijs: wanneer de communicatie tussen de school en een leerling met een andere achtergrond fout loopt, wordt dat heel snel op een gebrekkige kennis van het Nederlands gestoken. Dat leerkrachten die meestal uit de middenklasse komen, zich onbewust vooral naar middenklassenouders richten en dat daardoor ouders in een maatschappelijk kwetsbare positie uit de boot vallen, is een bedenking die scholen zich zelden maken (Bhutani, 2013). Het culturele schuldmodel heeft – net als het individueel schuldmodel - een behoorlijk draagvlak bij de publieke opinie. Dit culturele schuldmodel wordt door haar aanhangers vaak gelinkt aan de zogenaamde ‘mislukking van de multiculturele samenleving’. De analyse is vergelijkbaar met wat eerder gesteld werd over het individueel schuldmodel. Het werkt bijzonder beschuldigend t.a.v. de slachtoffers van armoede en heeft geen oog voor maatschappelijke uitsluitingsprocessen. De oplossing luidt dan dat migranten zich moeten aanpassen aan onze cultuur en onze taal. Kennis van het Nederlands is in Vlaanderen belangrijk. Het belang van een goede taalkennis ontkent niemand, integendeel: in veel verenigingen en zelforganisaties staat de vraag naar taallessen voorop. Onder andere Samen DiVers, Apga en Welzijnsschakels (zie deel I) startten vanuit de behoeften van de deelnemers met lessen of conversatiegroepen. Heel wat mensen met een migratieachtergrond zijn vragende partij voor oefenplaatsen voor het Nederlands. Stilaan wordt taalkennis echter een voorwaarde om rechten te bekomen. Bovendien zijn inspanning en engagementen niet meer voldoende. Wat telt is het resultaat, namelijk een voldoende kennis van de taal. Taal wordt niet meer gezien als een middel om te kunnen participeren, maar wel als een minimale voorwaarde om te mogen participeren. Dat mensen analfabeet zijn in de eigen taal of dat ze niet goed kunnen leren omdat het hoofd vol zorgen zit door hun armoedesituatie, stuit meer en meer op ongeloof. Dat het aanbod aan taallessen onvoldoende is, wordt soms vergeten. Bovendien leeft bij sommigen ook de illusie dat de kennis van het Nederlands op zich volstaat om armoede weg te werken. Ook in de hulpverlening is de tendens tot culturalisering sterk aanwezig (Van Robaeys & Driessens, 2011). De hulpverleningspraktijk aan mensen in armoede van buitenlandse herkomst wordt vaak bekeken vanuit het begrip ‘cultuur’. Sociaal werkers ervaren de ontmoeting met cultureel anderen soms als problematisch. De kennis rond armoede blijkt daarentegen veel minder richtinggevend te zijn voor het eigen handelen als hulpverlener. Voor de oorzaak van armoede wordt vooral gekeken naar andere waarden, normen en tradities (cultureel schuldmodel). Soms verwijzen sociaal werkers ook naar het onvoldoende kennen van de samenleving en de Nederlandse taal omwille van de migratie. 66 De door ons gecoachte projecten (zie deel I) werden af en toe evenzeer expliciet met dit cultureel schuldmodel geconfronteerd. Een frappant voorbeeld hiervan vonden we in het project van de Turkse Unie. De werkster bood een luisterend oor aan een man die problemen had met de schooldirecteur van zijn dochter: “ De man maakte duidelijk dat de dochter niet mee kon gaan zwemmen, waarop de directeur in kwestie aangaf dit niet te willen aanvaarden. “Iedereen moet mee en gemengd zwemmen is nu eenmaal de norm”. Op de Turkse Unie vertelde de man in vertrouwen dat hij gewoon geen geld had om het zwemmen te betalen, maar dat hij dat uit schaamte niet durfde zeggen op school (begeleidster Turkse Unie). De complexe armoedesituatie wordt zo gereduceerd tot een snelle alomvattende verklaring: de cultuur. Die culturalisering van sociale problemen is volgens LLeshi (2013) de grote overwinning van het Vlaams Blok. Ook Blommaert (2011) stelt dat de visie op migranten fundamenteel wijzigde vanaf de eerste zwarte zondagen (vanaf ’88 in de Antwerpse gemeenteraadsverkiezingen). Bijvoorbeeld beleidsteksten van het toenmalige Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid spreken vanaf dan niet langer van armoede en achterstelling, maar van een cultureel probleem. De extreemrechtse analyse werd overgenomen: migranten hebben niet enkel een probleem, maar zijn vooral ook een probleem. Het verwerpen van culturalisering is geen pleidooi om van cultuur een taboe te maken. 67 Om meerdere redenen verwerpen we de culturaliserende benadering: • Het reduceert mensen tot hun cultuur; • Cultuur wordt beschouwd als één en onveranderlijk. Het uitgangspunt is dat mensen niet kunnen worden ingeleid in andere denk- en handelingskaders; • Cultuur op zich verklaart niets: Het zegt alleen dat een bepaalde groep op een bepaalde manier handelt, maar zegt niets over de oorzaken of redenen erachter; • Het versterkt het wij-zij-denken. De ander wordt voorgesteld als radicaal anders. Zo wordt inleving of empathie moeilijk of onmogelijk. Gelijkenissen en mogelijke oplossingen worden niet gezien. Het polariseert en gaat ervan uit dat integratie niet kan. Zo wordt conflict bevorderd; • De structurele sociaaleconomische achterstelling verdwijnt naar de achtergrond. Hierdoor worden machtsrelaties verdoezeld, en racisme gerelativeerd. Het verwerpen van culturalisering is geen pleidooi om van cultuur een taboe te maken. De eigen culturele achtergrond en migratiegeschiedenis geven immers een specifieke inkleuring aan de armoedeproblematiek en de manier waarop mensen dit beleven. Zolang we oog hebben voor de eigen beleving en de leefwereld van mensen, komt dit de dialoog alleen maar ten goede. Praten met mensen over wat voor hen betekenisvol is, brengt cultuur tot leven. Het maakt ook de rationaliteit achter bepaalde beslissingen of zienswijzen begrijpelijk. Het biedt de mogelijkheid om de gemeenschappelijkheid in ervaringen, betekenissen, motieven en waarden te ontdekken. Cultuur, maar ook religie kan bovendien een bron van kracht zijn voor mensen. Het kunnen behouden van hun eigenheid, geeft mensen een gevoel van eigenwaarde en verbondenheid. Het verwerpen van culturalisering is een pleidooi om de dialoog aan te gaan van mens tot mens (en niet van cultuur tot cultuur). Als bepaalde opvattingen of gebruiken daarbij drempels vormen voor emancipatie kunnen en moeten die ook in vraag gesteld worden. Dit is zeker het geval wanneer ze onverenigbaar zijn met de grondrechten. Maar waar het hier 68 om te doen is, is dat het geen zin heeft te spreken over dé cultuur. We moeten vooral kijken welke interpretatie mensen geven aan specifieke culturele gebruiken. Vandaaruit kunnen we de dialoog aangaan. Vooral in communicatief moeilijke situaties opent ‘meervoudig kijken’ de mogelijkheid tot die dialoog. 2.5 Mensen met een migratieachtergrond in de verenigingen waar armen het woord nemen 2.5.1 Bereik van mensen met een migratieachtergrond Zoals we eerder beweerden, zijn er een aantal specifieke elementen, maar is er vooral gelijkenis met de structurele mechanismen die spelen bij ‘autochtonen’. Tegelijkertijd zijn er ook tussen mensen met een migratieachtergrond grote verschillen. Sociaaleconomische verschillen, maar ook verschillen in scholing en verschillen in de migratietijdslijn (nieuwkomers versus oudkomers, 1e, 2e en 3e generatie). Het zijn vooral deze verschillen die bepalen of mensen meer of minder ondersteuning nodig hebben vanuit de basiswerkingen. Het bepaalt ook het soort ondersteuning waarop mensen een beroep doen binnen de werkingen en wat zij van een werking verwachten. Die diversiteit zien we ook binnen de verenigingen waar armen het woord nemen. Een interne bevraging (Sempels & Ketelslegers, 2014) gaf aan dat negen op de tien verenigingen, mensen met een migratieachtergrond bereiken. Voor een derde van de verenigingen gaat het om meer dan 50% van hun publiek. Vaak gaat het daarbij om mensen die na 1990 naar België migreerden en van alle mogelijke nationaliteiten. Zowel mensen mét als zonder wettig verblijf vinden de weg naar de verenigingen. ‘Oudkomers’ van vóór 1990 of mensen van de tweede en derde generatie worden minder bereikt. Verenigingen bereiken mensen met een migratieachtergrond vaak in activiteiten die draaien rond animatie en ontmoeting (met de mogelijkheid om de taal te oefenen), maar ook binnen hulp- en dienstverlenende activiteiten. Het betrekken op het beleidswerk (zie deel III) verloopt moeizamer. Een bevraging bij een 80-tal Welzijnsschakels leverde gelijkaardige resultaten op wat betreft het bereik van mensen met een migratieachtergrond (Welzijnsschakels, 2014). De bevraging bevestigde ook het multi-dimensionele karakter van armoede. Inkomen en wonen staan met stip op één wat kopzorgen betreft. De verenigingen bereiken vooral lager opgeleiden, ook al werd er soms melding gemaakt van hoger opgeleiden. Die lage scholing beperkt voor veel mensen de kansen om deel te nemen aan de samenleving, zeker in combinatie met een gebrekkige kennis van het Nederlands. Ook opvallend was het feit dat 69 de verenigingen veel mensen bereiken die geïsoleerd leven, ook t.a.v. de eigen gemeenschappen. Bovendien vertelden veel mensen niet goed in hun vel te zitten. Dat laatste geldt voor veel mensen in armoede, maar hier vallen toch vooral de mensen zonder wettig verblijf op als een extreem kwetsbare groep. Het onzekere en zeer stressvolle bestaan tast het zelfbeeld aan en veroorzaakt bij heel wat mensen depressies… Angst (om opgepakt te worden) en sociaal isolement doen de rest, met als gevolg dat de mentale problemen zich vaak opstapelen. Bovendien leven heel wat mensen nog met trauma’s uit hun land van herkomst. Psychosociale hulp is echter nauwelijks toegankelijk voor deze groepen. Zelfs de procedure voor dringende medische hulpverlening is bij velen nauwelijks gekend. Bovendien zit deze procedure vol hindernissen (Samenlevingsopbouw Brussel e.a., 2012). Hulpverleners wijzen erop dat mensen aankomen met de ambitie om een beter leven te leiden, maar dat ze zich gaandeweg minderwaardig voelen. Ze zijn met steeds minder tevreden (Nicaise e.a., 2011). Laagdrempelige werkingen zijn vaak het laatste toevluchtsoord voor deze mensen. Deze groep doet dan ook in toenemende mate beroep op de verenigingen. Mensen in generatiearmoede hebben soms het gevoel dat deze ‘nieuwe armen’ niet weten wat armoede is. 70 2.5.2 Een parallel met nieuwe armoede? ‘Arm maakt ziek’ is een uitspraak die evengoed geldt voor veel mensen met een migratieachtergrond. Een belangrijke nuance hierbij is wel de mate waarin mensen nog een toekomstperspectief kunnen koesteren. Hoop is een brandstof waar mensen in moeilijke omstandigheden kracht uit kunnen putten. Hoop zorgt voor ambitie en motivatie om vooruit te geraken en lange termijndoelstellingen na te streven. Het geloof dat op termijn een betere toekomst wacht, is trouwens een van de belangrijkste beweegredenen voor migratie. Vooral nieuwkomers beschikken op dat vlak vaak over heel wat psychologisch kapitaal. Uiteraard geldt dit maar zolang zij niet in een uitzichtloze situatie belanden, onder meer omwille van het niet verkrijgen van een wettig verblijf. Verschillende praktijkwerkers zien hierbij een parallel met het verschil tussen nieuwe armoede en generatiearmoede (Sempels & Ketelslegers, 2014). Ze merken op dat sommige nieuwkomers en eerste-generatie-migranten over een groter aantal ‘sleutelcompetenties’ beschikken die nodig zijn om uit de armoede te geraken. Sommige respondenten stelden dat migranten van de eerste generatie in hun thuisland vaak de meer welgestelde mensen zijn met veel cultureel en sociaal kapitaal. Ze worden echter tegengehouden door zaken als een onzeker verblijfsstatuut, het niet (voldoende) beheersen van het Nederlands en discriminatie bij het zoeken naar werk of naar een woning… Zeker voor hoger geschoolde nieuwkomers geldt dit. Maar ook lager geschoolde nieuwkomers hebben op het vlak van bepaalde sleutelcompetenties wellicht nog een streepje voor op mensen uit generatiearmoede. Een migratieproject vergt immers veel veerkracht. Deze verschillen in de aard van armoede kunnen verklaren waarom sommige mensen in armoede met een migratieachtergrond liever niet geassocieerd worden met de armoede van ‘autochtone’ generatiearmen. Ze ervaren hen als ‘anders’. Ze begrijpen niet waarom mensen in generatiearmoede niet uit de armoede kunnen ontsnappen. De verklaring hiervoor zoeken ze dan ook in individuele tekorten of in het individuele ongevalmodel. Omgekeerd geldt ook dat mensen in generatiearmoede soms het gevoel hebben dat deze ‘nieuwe armen’ niet weten wat armoede is. Met deze verschillen moeten we rekening houden. De volgende uitspraak illustreert dit wederzijdse onbegrip voor mekaars situatie: “ 71 Het anders beleven hè. Wat zij [nieuwkomer] niet begreep, is dat mensen in generatiearmoede niet meer de kracht hebben om er iets aan te doen. Nieuwkomers hebben net die kracht wel. Ook de zichtbare kenmerken. Een Afrikaan, die gaat ge zien in kostuum, meestal. Da’s een statussymbool. En Oost-Europese vrouwen, die gaan niet naar buiten zonder make-up, zonder een goed gestreken blouse die vers is en gewassen, en wat parfum. Ik merk dat ook wel als ik daarmee naar buitenkom. Mensen zeggen: dat zijn geen armen (Sempels & Ketelslegers, 2014). Dit wil niet zeggen dat alle nieuwkomers op het vlak van armoede een gelijkaardig profiel hebben, laat staan dat dit zou gelden voor alle mensen in armoede met een migratieachtergrond. Onderzoek (Van Robaeys e.a., 2007) naar armoede binnen de Turkse, Marokkaanse en Italiaanse gemeenschappen, geeft aan dat binnen deze gemeenschappen een groep generatiearmen op komst is. Hiervoor zijn al tekenen bij de tweede generatie. Vooral bij de derde generatie stellen onderzoekers afnemende ambities vast. Het gebrek aan kansen, het watervalsysteem in het onderwijs en het gevoel van niet te veel te moeten verwachten van het leven, zet mensen vast in een situatie van afhankelijkheid. 2.6 Is armoede taboe voor mensen met een migratieachtergrond? 2.6.1 Zelfbeeld en referentiekaders Het verschil tussen nieuwe armoede en generatiearmoede maakt dat mensen anders kijken naar hun situatie. Dat heeft invloed op het al dan niet bespreekbaar maken van de eigen situatie en het benoemen van armoede. Armoede benoemen kan namelijk de hoop ontnemen bij mensen die een positief toekomstperspectief hebben. Ze zien vooral een tijdelijke belabberde situatie en hebben hoop hier snel uit te geraken. Gelukkig is die hoop soms ook terecht! Het tekort aan financiële middelen blijk dan inderdaad een tijdelijk fenomeen. Helaas geldt dat niet voor iedereen. Maar ook voor mensen die al langer in armoede zitten, is armoede vaak moeilijk bespreekbaar. Het betekent voor hen immers dat hun migratieproject – en daarmee de mogelijkheid op sociale stijging - gefaald heeft. Dat is des te pijnlijker wanneer de achterblijvende familie er sterk in investeerde, al dan niet in ruil voor financiële transfers (remittances). Een andere factor die het bespreekbaar maken van armoede soms bemoeilijkt, is de sociale controle binnen de eigen gemeenschap. Net als ‘nieuwe armen’, hechten veel mensen met een migratieachtergrond belang aan een goed imago. Ze schamen zich om met hun problemen naar buiten te komen. Ook het bezoeken van de hulpverlening kan taboe zijn. Naast deze redenen die eerder te maken hebben met het zelfbeeld van mensen, speelt ook het beeld dat mensen hebben van de samenleving. Armoede is immers een relatief gegeven. Bij migranten van de eerste generatie – dus zeker bij nieuwkomers - speelt ook het referentiekader van het land van herkomst een belangrijke rol. Al leven ze naar Belgische normen in armoede, toch voelen ze zich daarom niet arm. Hetzij omdat ze er - althans materieel - op vooruit gegaan zijn, hetzij omdat het woord ‘armoede’ in het thuisland refereert aan mensen die dakloos zijn of moeten bedelen… 72 “ Armoede benoemen bij de groep vind ik vooral moeilijk wanneer dat in het Arabisch of het Berbers gebeurt. In hun eigen taal voelt dat heel persoonlijk en nabij aan. In het Nederlands is het minder een probleem (begeleidster Arm in Arm -vrouwen). Naast het land van herkomst, kan ook het culturele of in sommige gevallen het religieuze referentiekader een inkleuring geven aan hoe mensen hun eigen situatie ervaren. Soms wordt gesteld dat mensen zich berusten in hun situatie want “in de Islam is het gepast dat men zich bij het lot en de wil van God neerlegt” (Dierckx e.a., 2013, p.20). Armoede wordt in dat geval niet als zodanig ervaren. Tegelijk mogen we dit niet veralgemenen naar elke moslim: ook de islam kent immers heel wat verschillende interpretaties. 2.6.2 Barstjes in het taboe? Veel basiswerkers merken dat armoedeproblemen toch bespreekbaar worden. Vooral in individuele gesprekken gericht op hulpverlening of het bieden van een luisterend oor. Veel nieuwkomers getuigen ook over hun moeilijkheden om de touwtjes aan elkaar te knopen en om aan werk te geraken… Bovendien verschuiven de referentiekaders tussen verschillende generaties. De tweede en derde generaties zijn meer gericht op de Belgische samenleving. Zij passen hun normen en verwachtingen aan aan de standaarden van deze samenleving. Hierdoor zijn deze generaties zich bewust van gemiste kansen en de lagere plaats op de maatschappelijke ladder. Dit is een bron van frustratie. Daarenboven ervaren zij meer nog dan mensen van de eerste generatie dat hun kansen beknot worden door discriminatie omwille van hun etnische en sociaaleconomische afkomst (Van Robaeys e.a., 2007). Er is dan ook stilaan een afname van het taboe dat leeft rond armoede. Onze eigen ervaringen op het terrein bevestigen hiermee wat ook door Dierckx e.a. (2013, p. 41) wordt gesteld: er is “een toenemende bespreekbaarheid van armoede en de daaraan verbonden problemen. Het thema komt aan bod in allerhande ontmoetingsplaatsen, op straat en in organisaties. […] De verklaring voor dit afnemende taboe is deels te vinden in de groeiende armoedeproblematiek waarmee gemeenschappen steeds meer geconfronteerd worden. Daardoor gaan ze stilaan de structurele mechanismen zien”. Dat wil echter niet zeggen dat alles meteen bespreekbaar is. Wat bespreekbaar is, hangt niet enkel af van culturele achtergronden of referentiekaders, maar ook van de context waarin zaken besproken kunnen worden. Vertrouwen is daarbij een sleutelwoord. “ 73 Ik heb in het begin van het project heel veel huisbezoeken gedaan. En het heeft even geduurd eer mensen mij in vertrouwen namen om over bepaalde dingen te praten. Maar nu dit vertrouwen er is, weten ze mij te vinden als het over armoede gaat. Onlangs kwam er ook een man over de vloer om over zware problemen te praten. Dat een man zo openhartig zijn verhaal doet, is sowieso moeilijk in onze cultuur. Maar blijkbaar had ik het vertrouwen gewonnen (begeleidster Turkse Unie). Dat het taboe rond armoede doorbroken kan worden, is een goede zaak. Het is cruciaal in de strijd tegen armoede dat mensen met hun problemen naar buiten komen en hulp of ondersteuning durven zoeken. In deel III behandelen we de vraag hoe basiswerkingen hiermee kunnen omgaan. Ten slotte Ondanks de superdiversiteit zijn de mechanismen waardoor mensen in armoede geraken zeer vergelijkbaar. De gezamenlijke basis van structurele uitsluiting maakt dat mensen zich in mekaars verhalen kunnen herkennen, ook al verschillen ze op andere kenmerken. Bijkomende factoren doen wel de maatschappelijke kwetsbaarheid van bepaalde groepen toenemen. Daarbovenop komt ook het alomtegenwoordige culturaliseren van armoede, dat wellicht mee verklaart waarom het probleem zo onder de radar blijft. Opkomen voor de rechten van mensen met een migratieachtergrond die met armoede geconfronteerd worden, wil zeggen dat we structurele maatregelen bepleiten die alle mensen in armoede ten goede komen. Tegelijkertijd moeten we ook elke poging tot culturalisering of tot discriminatie bestrijden. Daarbovenop zijn er soms oplossingen op maat nodig voor verschillende groepen. De strijd is dus grotendeels gemeenschappelijk, maar hier en daar zijn specifieke bijkomende strategieën nodig. We dienen hoe dan ook iedereen zijn eigen plaats te gunnen en rekening te houden met ieders unieke persoonlijke kruispunt van kenmerken. Maar de uitdaging is om tegelijk maximaal in te zetten op verbinding en solidariteit tussen verschillende groepen vanuit gezamenlijke belangen. Op een feestmoment van een federatie van etnisch-culturele minderheden verwoordde iemand dit als volgt: “Onze ogen zijn van verschillende kleuren maar onze tranen hebben dezelfde kleur!” (Zalmai Panjsheri, Internationaal Comité). 74 CASE 3: Recht-Op – Ihsane: Van methodiekverbreding naar partnerschap tegen armoede Recht-Op is een Antwerpse ‘vereniging waar armen het woord nemen’ met werkingen in Deurne en op het Kiel. De voorbije decennia bouwde de vereniging heel wat ervaring op met het structureel werken aan grondrechten met ‘autochtone’ mensen in generatiearmoede. Gezien de toenemende verkleuring van armoede wilde Recht-Op de werking uitbreiden naar mensen met een migratieachtergrond. Mensen van Marokkaanse afkomst werden in de bestaande werking al sporadisch betrokken, maar niet structureel. Dat laatste was ook niet vanzelfsprekend. Daarom besliste Recht-Op Deurne er expliciet op in te zetten. Zo zag het project ‘verbreding’ het levenslicht om de eigen ‘autochtone’ groep (mensen die voor het project kozen) samen te laten werken met een Marokkaanse organisatie in de strijd tegen armoede. De keuze voor een Marokkaanse organisatie werd mee ingegeven door de hoge armoedecijfers bij deze groepen. (54%) Bij de start van het project zaten er redelijk wat nieuwe mensen in de eigen groep. Daarom werd met hen eerst een voortraject afgelegd. Een twintigtal groepsleden nam de visie rond armoede en armoedebestrijding onder de loep. Ook investeerde de groep sterk in beeldvorming. Ze leerden andere organisaties (waaronder Arm in Arm) kennen, ze bekeken documentaires over de islam en over Marokkanen in België. Ook namen ze deel aan de stadsklap voor nieuwkomers en ontvingen ze een delegatie van mensen zonder wettig verblijf. Bovendien volgde de groep een driedaagse vorming bij de vormingsorganisatie Motief vzw. Belangrijk bij deze vorming was de niet belerende aanpak. Vooroordelen en weerstanden mogen daarbij op tafel komen, maar tegelijkertijd wordt gekeken naar de gemeenschappelijke mechanismen van armoede en achterstelling. Intussen zocht Recht-Op naar een Marokkaanse partnerorganisatie die naast vorming en vrijetijdsbesteding ook rond armoede wilde werken. Ihsane, een vrijwiligerswerking van Marokkaanse vrouwen toonde interesse. De vrijwilligsters bieden individuele ondersteuning aan mensen die dit nodig hebben. Ook tolken ze en bemiddelen ze bij diensten. De contacten met Recht-Op waren voor Ihsane een aanleiding om te starten met een eigen groepswerking rond armoede. Ze richtten zich hierbij vooral naar nieuwkomers, waarvan sommige zonder wettig verblijf. Omdat deze werkvorm nieuw was voor Ihsane, ging er van bij het begin veel aandacht naar de aanpak van armoede in de gesprekken met Recht-Op. De groepsleden van Recht-Op gaven daarbij feedback en coaching aan de kernvrijwilligsters van Ihsane bij de uitbouw van hun groepswerking. Voor beide groepen was dit erg verruimend. De groepsleden van 75 75 Recht-Op voelden zich ambassadeurs van de aanpak van Recht-Op binnen de armoedebestrijding. Hieruit bleek de waarde van het interne groepsproces dat aan de coaching voorafging. De verruimde kijk van de groepsleden hield de focus op de aanpak van armoede en niet op mogelijke cultuurverschillen. Vragen daarover kwamen immers reeds aan bod in het voortraject. Uitdagingen in de gesprekken Ook voor de vrijwilligsters van Ihsane waren deze gesprekken verrijkend. Het van start gaan met een eigen groepswerking bleek spannend. Met heel wat vragen van de eigen achterban wisten ze niet meteen blijf. Veel gesprekken gingen over de hier-en-nu noden die de vrijwilligsters tegenkwamen. Hierbij zaten vragen naar info, maar ook soms vragen over het omgaan met erg schrijnende situaties. Een louter probleemoplossende aanpak werkt dan meestal niet. Veel problemen krijg je niet zomaar opgelost. Als dat wel lukt, word je snel met een nieuw probleem geconfronteerd. Wat wel werkt is actief luisteren en mensen erkenning geven en versterken. Het maakt het benoemen van uitsluitingsmechanismen mogelijk zodat je op de lange termijn kan werken. In de gesprekken ging er daarom ook veel aandacht naar de structurele mechanismen die mensen in armoede houden. Concreet ging het over de toegang tot lessen Nederlands, de bureaucratie in de dienstverlening, het omgaan met schuldeisers... Ook nadelen van het geven van financiële hulp kwamen aan bod. Naast gesprekken over armoede, kwamen ook de meer groepsmatige aspecten van de werking aan bod. Het werd in de gesprekken snel duidelijk dat, om in de diepte te werken, het niet nodig is om zoveel mogelijk mensen proberen te bereiken in de groep. Ook het vertrekken uit de ervaringen van mensen en zo een thema te bespreken was nieuw voor de vrijwilligsters van Ihsane. Voorheen kwam een spreker iets vertellen en was het vooral eenrichtingsverkeer van de spreker naar de vrouwen. De groepswerking van Ihsane bleek een succes: mensen blijven terugkomen en er wordt openlijk over armoede gepraat. Deelnemers van Recht-Op suggereerden om afspraken te maken rond veiligheid om dit moeilijke thema aan te boren. Het bleek het voor de vrouwen in de groepswerking van Ihsane echter totaal geen probleem om het erover te hebben. Tijdens gezamenlijke groepsbijeenkomsten werd vervolgens een actie voorbereid voor 17 oktober, de internationale dag van verzet tegen armoede. Verschillende groepsleden van Ihsane waren present op de Antwerpse Groenplaats waar de actie plaatsvond. Met flyers en pancartes sensibiliseerden ze er de aanwezigen over de gedeelde ervaringen van uitsluiting. 76 Recht-op wilde graag nog verdere stappen zetten in de gesprekken met Ihsane en ook de visie op armoede, de schuldmodellen… bespreken. “Ook het belang van religie als drijfveer voor de vrijwilligsters van Ihsane, hadden we graag met onze groepsleden besproken”, vertelt een medewerker van Recht-Op. Besparingen binnen de stad Antwerpen maakten echter dat Recht-Op binnen de eigen werking zijn prioriteiten en doelen moest herschikken. Hierdoor zag Recht-Op zich genoodzaakt om de gezamenlijke groepswerking met Ihsane af te bouwen en de coachende gesprekken te verminderen. Desondanks bleef er een sterke betrokkenheid tussen beide werkingen. De werking van Ihsane vindt nu ook plaats in de lokalen van Recht-Op en de vrijwilligsters van Ihsane werden actief toegeleid naar het ‘netwerk’ van Recht-Op. Gaandeweg bouwde Ihsane ook meer rechtstreekse contacten uit met het Netwerk tegen Armoede. In dat kader namen twee mensen van Ihsane deel aan een beleidsdialoog met politici. Een delegatie van Ihsane participeerde in november 2014 ook aan de dialoogdag ‘Recht op werk, voor iedereen?! Een vrijwilligster nam ten slotte deel aan de uitwisselingen binnen het Netwerk tegen Armoede over mensen zonder wettig verblijf en hun grondrechten en twee mensen bereidden samen het Netwerk tegen Armoede een vorming voor rond armoede aan medewerkers van de stad Antwerpen. Meer weten: contacteer Chris Leenaerts: [email protected] of Amina Messaoudi [email protected] Website: www.recht-op.be Vooroordelen en weerstanden moeten bespreekbaar zijn, maar kijk vooral naar wat er gemeenschappelijk is! 77 77 CASE 4: Platform van Afrikaanse Gemeenschappen. Armoede bespreekbaar maken. Het Platform van Afrikaanse Gemeenschappen (PAG) is een erkende etnisch-culturele federatie. PAG verenigt een 150-tal Afrikaanse verenigingen uit Antwerpen, Gent en Brussel. Naast belangenverdediging, beeldvorming en ondersteuning van de lidverenigingen, houdt PAG zich geregeld bezig met individuele dienstverlening en het bemiddelen bij problemen. Hierdoor komen de medewerkers vaak in contact met de armoedeproblematiek in de Afrikaanse gemeenschappen. Volgens eigen schattingen wordt 80% van de achterban met armoede geconfronteerd. Toch is er nauwelijks onderzoek naar armoede bij mensen van Afrikaanse origine in België. De oproep ‘Armoede Gekleurd’ was voor PAG dan ook een gelegenheid om een project te starten rond armoede en zo de problematiek zichtbaar te maken. In eerste instantie werkte PAG hiervoor samen met Mwangaza. Dit is een zelforganisatie die in het verleden al een theaterstuk maakte over de moeilijkheden om aan werk te raken. Van de wat oudere vrouwen - de zogenaamde ‘Mama’s’ - uit Mwangaza wordt het in de gemeenschap geaccepteerd dat ze problemen naar buiten brengen en de vinger op de wonde leggen. Gaandeweg werd deze groep uitgebreid met mannen en vrouwen van andere zelforganisaties. De groep groeide eerst tot een twintigtal mensen. Daarna viel dit aantal terug. Wanneer een groep te groot wordt, hebben deelnemers snel het gevoel dat ze onvoldoende kunnen inbrengen. Bovendien is deelnemen aan een groepsproces vooral een investering die loont op lange termijn. Daarom wisselt PAG af met culturele activiteiten zoals een bezoek aan de haven. Eigen aan deze groep is een grote verscheidenheid tussen de deelnemers. Mensen uit verschillende landen, met verschillende moedertalen en culturele achtergronden nemen deel aan het groepsproces. Tegelijk valt op dat de deelnemers aan deze groepsbijeenkomsten veelal hoger opgeleiden zijn. Vaak zijn het mensen die als student naar hier gekomen zijn. Empowerment bij deze groep betekent in de eerste plaats het organiseren van een inspraakkanaal. Mensen willen onafhankelijk zijn. Ze vinden echter niet de middelen om dit te realiseren en botsen op allerlei drempels. Centraal in het project zijn de maandelijkse thematische uitwisselingen. De Lingua Franca bij deze bijeenkomsten is het Frans. Eerst worden ervaringen uitgewisseld rond een thema. Daarna is er een gezamenlijk ‘eet- en napraatmoment’. Een stuurgroep bereidt de bijeenkomsten voor. Aanvankelijk focuste de groep op de verschillende betekenissen van armoede en de situatie in de Afrikaanse gemeenschappen. Ook de invloed van beeldvorming en discriminatie op de maatschappelijke participatie van mensen, kwam daarbij aan bod. Armoede bespreekbaar 78 maken is niet eenvoudig. “Trots is heel belangrijk voor Afrikanen: liever eet men een boterham minder, dan zich minder goed te kleden”, vertelde de medewerker van PAG. Het gaf aanvankelijk dan ook weerstand om openlijk over armoede te praten. Mensen spraken in de derde persoon wanneer het over hun eigen problemen ging. Intussen is er een evolutie merkbaar. Een aantal mensen hebben meer vertrouwen om over zichzelf te praten, waardoor de groepsgesprekken vlotter lopen. Mensen moedigen elkaar ook aan binnen de discussiegroep. Ze geven tips en ondersteuning aan elkaar. Het lucht op om je verhaal te kunnen doen: dat werk ontschuldigend. Ook humor helpt. Een sketch of monoloog van een actrice gaat soms vooraf aan een groepsgesprek. Die speelt dan bijvoorbeeld met veel drama een maatschappelijk assistent die niet begrijpt dat iemand arm is en toch goed gekleed gaat. Of ze heeft het over de problemen en misverstanden waar nieuwkomers mee te maken krijgen. In de daarop volgende themabespreking wordt dan verwezen naar de sketches. Zo wordt spreken over een probleem luchtiger. Vanaf het tweede projectjaar kreeg PAG bijkomende stedelijke middelen en werden verschillende thema’s verkend. Een eerste thema was tewerkstelling. De groepsleden hebben vaak heel wat kwalificaties, maar ervaren dat er bij de zoektocht naar een job te weinig naar competenties wordt gekeken. Er wordt vooral gekeken naar uiterlijke kenmerken zoals het accent. Een aantal groepsleden kwam hierdoor ook – minstens tijdelijk- terecht in de bijstand. De hiermee gepaard gaande sociale controles worden als vernederend ervaren. Het thema maatschappelijke dienstverlening werd daarom uitgediept. Er leeft bij de groep een zeker wantrouwen t.a.v. de rol van het OCMW daarin. Bovendien leeft het gevoel dat het beleid te weinig de problemen aanpakt. Er werd dan ook een korte dialoog opgestart met het OCMW. Omdat ze ook het perspectief van jongeren wilden meenemen hierbij, hield PAG eveneens een bijeenkomst met vooral zonen en dochters van de groepsleden. Niet enkel jongeren, ook ouderen ervaren heel wat problemen. Meerdere deelnemers aan de themagroepen zijn al wat ouder en dus lag ook het thema senioren voor de hand. De bekommernis is groot om wat hen te wachten staat op hun oude dag. In het thuisland is er veel respect voor mensen met een zekere leeftijd. Ouderen worden er opgevangen door familie of een sociaal netwerk, terwijl hier vooral de vereenzaming dreigt. Dit risico is groot wanneer mensen op actieve leeftijd geen plaats vonden op de arbeidsmarkt. Maar zeker wanneer ze pas op oudere leeftijd migreerden en afhankelijk zijn van de kinderen is de dreiging van eenzaamheid zeer reëel. Hun sociale netwerk is dan heel beperkt. In juni 2014 organiseerde PAG een eigen dialoogdag. Via stellingen werden bevindingen rond de drie thema’s (werk, maatschappelijke dienstverlening en senioren) afgetoetst bij een ruimer publiek. Heel wat actoren, ook van buiten Antwerpen (Stad Gent, Vlaamse administratie…) bleken geïnteresseerd. Het huidige project is een opstap om de armoedethematiek stevig te verankeren binnen de federatie. Enerzijds zoekt PAG middelen om het project voort te zetten in Antwerpen. 79 79 Daarnaast wil PAG gelijkaardige projecten opzetten in andere steden. In Brussel was er al een eerste gesprek met de bevoegde minister. In Gent zijn er vergevorderde gesprekken met het stadsbestuur, het OCMW en Welzijnszorg Oost-Vlaanderen om de nodige middelen te vergaren en van start te gaan. Zonder extra personeelsmiddelen blijven de toekomstplannen echter beperkt. PAG wil bovendien ook andere - eerder laaggeschoolde - groepen betrekken om hun kijk op armoede mee te nemen. Het vergt echter extra investeringen om ook deze groepen te betrekken. Meer weten: contacteer Willy Musitu: [email protected] Website: www.afrikaansplatform.be Spreken over armoede is moeilijk, maar het kan ook opluchten om je verhaal te doen. 80