Het lied van Taharqa, de zwarte farao Eerste druk, 2014 © 2014 Hannie Halma Onderzoek: Hannie Halma Foto’s: Hannie Halma www.hanniehalma.nl www.abdo.nl isbn: nur: 9789048432790 757 Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is. Het lied van Taharqa de zwarte farao Hannie Halma ∞ Mijn dank gaat uit naar Zoba Ce Jelal, die me spontaan opnam in haar gezin. Zij gaf me de kans oude tradities te delen, de zorgen voor het verdwijnen daarvan mee te voelen en deel uit te maken van een bijzondere gemeenschap. Gedurende een lange periode, waarin ik regelmatig naar Naja al Mahaty terugkeerde. 5 INLEIDING Ooit was Nubië een aaneengesloten land dat door koningen werd geregeerd en bescherming genoot van uitstekende legers: Ta-Seti, het land van de bogen. Waar een eeuwenoud volk leefde van Aswan totaan het vierde cataract in Soedan. In de hoogtijdagen van Kush omvatte de vorstenstaat zelfs Khartoem, en liep nog iets verder door, tot de gebel Moya vlakbij de plaats Sennar. Donkere koningen regeerden als Zwarte Farao’s enkele generaties over Nubië én Egypte. Droegen er de dubbele kroon van Egypte, de mijtervormige witte kroon van Opper Egypte en de rode kroon, symbool van Beneden-Egypte. Ook nu nog vormen Nubiërs een bevolkingsgroep met een bijzondere cultuur en een eigen taal, en zijn er veel overeenkomsten terug te vinden tussen het heden en verleden. Zeker twaalf lettertekens uit het Nubische schrift zijn gelijk aan faraonische hiërogliefen, en oude liederen verhalen van de zwarte koning Taharqa die als geweldig diplomaat lange tijd de vrede in beide landen in stand hield. Net als vroeger vormt de Nijl een belangrijke schakel met de natuur. Zo wordt na de geboorte van een kind de Nijl op bijzondere wijze geëerd, is de geschilderde lambrisering die in iedere kamer is aangebracht blauw, en verbeelden golvende versieringen van de toegangspoort haar woelige water. In een periode van zeventig jaar, werd zestig procent van het vroegere Nubië vernietigd of ongeschikt voor bewoning en werden honderdduizend Nubiërs persoonlijk getroffen. Voorafgegaan door kleinere overstromingen, vormde het jaar 1971 een definitief breekpunt. Toen werd de grote dam bij Aswan in werking gesteld waardoor een immens deel van het vruchtbare land werd verzwolgen. Twee en veertig nahiyat, plaatsen die meerdere gehuchten omvatten, verdwenen onder water waardoor meer dan honderdduizend mensen ontheemd raakten. En men verloor niet alleen huis en 7 goederen, maar ook een eeuwenlange bron van inkomsten: vrucht dragende dadelpalmen en landbouwgronden die nooit meer het daglicht zouden zien. Want alleen zo kon er een immens waterbekken ontstaan dat geheel Egypte van water voorziet. Het was lastig dat velen niet weg wilden uit huizen waar ook hun voorouders geleefd hebben. Mensen die telkens als het water hoger steeg hun woning verlieten en hogerop een tijdelijk onderkomen bouwden totdat ook dat onmogelijk werd. Het was vernederend dat boeren werden verdreven van goed onderhouden akkers zonder dat daar voldoende compensatie tegenover stond om het bestaansniveau van weleer te kunnen handhaven. Denken aan een verenigd Nubië, met Dongola als hoofdstad, werd hierdoor een onmogelijke en verboden droom die hardhandig uit weerbarstige lijven werd geranseld. Mannen die bleven protesteren en opkwamen voor hun rechten werden in de gevangenis gegooid of kwamen in deterneringskampen terecht. Ze werden verschoppelingen die na terugkomst bij hun familie nauwlettend door verklikkers in de gaten werden gehouden. Spionnen waarden rond en angst om opgepakt te worden overheerste, terwijl het enige dat hen voor ogen stond een reële vergoeding was voor een verleden én toekomst die hen was afgenomen. Eerder sloegen vele landen de handen ineen en Unesco zorgde ervoor dat met veel moeite en tegen hoge kosten een aantal bijzondere cultuurschatten bewaard bleef. Enkele daarvan zijn verplaatst, anderen hebben een plek in het buitenland gevonden. Zo staat de tempel van Tafeh in het Rijksmuseum voor Oudheden te Leiden waar eenieder deze uit blokken zandsteen opgetrokken tempel kan bewonderen. Een juiste zorg die slechts het archeologische deel van het verleden gold. Nubiërs zijn kennelijk niet zoveel waard als tempels en beelden uit oude tijden. Het Land van Goud is verdwenen en een oud volk werd verspreid. In kleine gehuchten en moderne woningen in de stad leven hun tradities voort, staat de vrouw in hoog aanzien en is zíj de spil waar het om draait. Fel klinkt haar discussie op als het verleden besproken wordt en ze daarna geëmotioneerd het lied van Taharqa zingt, de Zwarte Farao die voor vrede en welvaart zorgde. 8 De Nijl in haar oorspronkelijke vorm en het gestippelde gebied, dat de uitbreiding toont nadat de Aswandam in werking is gesteld. HET VERLEDEN IN VOGELVLUCHT Tijdens de Kushitische dynastie heersten de zwarte farao’s bijna een halve eeuw deels of geheel over Egypte. De eerste verovering van Nubische koningen begon tijdens de regeerperiode van Kashta. Hij bezette in 745 v.C. de koningsstad Thebe, het huidige Luxor. Zijn opvolger Piye versloeg in een nieuwe veldtocht koning Tefnacht van Egypte. Daarna, in de regeerperiode van Sjabako die van 713 tot 698 duurde, strekte de Nubische heerschappij zich uit over Kush én Egypte. Tijdens het bewind van farao Sjebitko werd de inval van de Assyrische koning Sanherib afgeslagen, en zijn opvolger Taharqa die van 690 tot 664 regeerde verdreef eveneens binnenvallende Assyriers. Zijn legers waren echter niet bestand tegen Assarhaddon van Assoer die Memphis in 671 veroverde, waarna de farao zich terugtrok in het Zuiden. De geschiedenis van het oude Nubië voert ons ver terug in de tijd. Naar een periode waarin nub, ofwel goud, verwees naar het vele edelmetaal dat eeuwen geleden in zijn mijnen werd gedolven. In het midden van het vijfde millennium v.C. bestonden er drie neolithische groepen in de omgeving van de tweede en derde cataract. Twee ervan lijken om de originele Nubische bevolking te gaan, de derde groep migreerde vanuit de omgeving van Khartoem naar deze noordelijke streek. Tijdens het tweede deel van dit millennium ontwikkelden zich de fundamentele elementen van de Neolithische cultuur, een huiselijk gebruik van planten en dieren, de productie van keramiek en het gebruik van gereedschappen om landbouwgrond te bewerken. Rond 3700 v.C. ontstond de zogenaamde A-groep cultuur, die zijn wortels heeft in de Neolithische tradities van Nubië. En later, ergens tussen de jaren 2500 of 2400, verving een verenigd koninkrijk dat uit meerdere kleine prinsdommen bestond, de pre-Kerma cultuur. In de Klassieke Kerma periode, die van 1750 tot 1500 duurde, ontstond een ingewikkeld politiek en religieus systeem. Uit die periode stamt een enorme grafheuvel die een omtrek heeft van negentig me11 ter, en was omgeven met een stenen wal om erosie van wind te voorkomen. Honderden onderdanen begeleidden hun vorst in zijn leven na zijn dood. Het meegegeven meubilair was kostbaar, bedden waren gedecoreerd met ivoor of hadden een bronzen inleg en er waren modellen van boten, kruiken in faience en steen. Het was een ritueel dat daarna nooit meer werd herhaald. Het gebied dat vanaf Aswan naar het zuidelijke Seyala liep werd ooit Wawat genoemd. Verderop lag het land Kush, waarvan de inwoners eerst bekend stonden als Nehesy, later als Kushiten. Zij bevolkten het Nijldal, in tegenstelling tot de Medjai die in de wadi’s van de oostelijke woestijn leefden. Rond het jaar duizend v.C. ontstond het officiële koninkrijk Kush met als hoofdstad Napata. Het was een periode waarin zwarte koningen deels of geheel het gezag in Egypte overnamen, totdat farao Tamwetamani definitief naar het zuiden werd teruggedreven. Helaas zijn er over deze heersers weinig exacte gegevens bekend, zelfs hun regeringsjaren worden niet eenduidig in de literatuur aangegeven. Farao Taharqa vormt hierop een uitzondering, zijn naam wordt zelfs in de bijbel genoemd als Tirhakah. Reliëfs met zijn naam zijn onder meer terug te vinden in MedinetHabu, Karnak, Napata, Kawa en in zijn tombe te Nuri. Schitterende beelden dragen zijn cartouche, een sfinx die getooid is met het hoofd van deze farao laat een rond gezicht zien met hoge jukbeenderen. En liederen waarin zijn naam helder opklinkt houden ook nu nog zijn geschiedenis levend. Ze verhalen over een donkere koning die van zijn goddelijke vader Amon de opdracht krijgt het hele gebied van het noorden totaan het zuiden onder zijn voeten te plaatsen: dat wil zeggen de heerschappij van beide landen op zich te nemen. Hij ontvangt de dubbele koningskroon in Memphis zoals de stèle toont waarop ook zijn moeder is afgebeeld: de koningin-moeder die naar Egypte reist en hiermee de kroning van haar zoon steunt en legitimeert. Tijdens de eerste vijftien jaar van Taharqa’s regering zijn er geen conflicten in beide landen. Hij brengt rust en vrede, onderhoudt nauwe diplomatieke betrekkingen met het buitenland, heeft intensieve 12 handelsbetrekkingen met Phoenicische steden en importeert onder andere cederhout uit Libanon en brons uit Azië. Op diverse plaatsen herrijzen nieuwe tempels, zoals in Qasr Ibrim, Semna, Tabo, Argo en Sanam. En aan de zijde van eerdere vorsten wordt zijn piramide in Nuri gebouwd waar meer dan vijftig treden naar een kleine kamer leiden die toegang biedt tot de grafruimte. Hier wordt hij vergezeld door duizendzeventig sjawabti’s: kleine beeldjes, die hem in zijn leven na de dood behulpzaam zijn. Zijn tempel in Kawa, ter ere van Amon gebouwd, moet een overweldigende indruk hebben gemaakt. Er was een tuin aangelegd waaruit hoge bomen oprezen uit van kleistenen gemaakte potten en er waren geschilderde reliëfs. Een deel van de muren en pilaren waren bedekt met bladgoud, net als het hoofd van zijn beeltenis. Er stond een zilveren schrijn met een gewicht van honderdzeventig kilo en er waren prachtige gouden, zilveren en bronzen vazen bestemd voor offerandes en rituelen. Astronomische instrumenten wezen uit dat de loop der sterren werd geobserveerd, waardoor men het tijdstip van religieuze feesten nauwkeurig kon bepalen. Reliëfs toonden een lange stoet muzikanten, zangers en fluitisten. Mannen die de donkere tonen van een daluka lieten opklinken, een dubbele drum die met de linker en rechterhand tegelijk bespeeld werd en aan een koord om de hals van de muzikant hing. Anderen die een bootvormige harp met een zes- of zevental snaren bespeelden. Ook op het eiland Philae in Egypte werd Taharqa’s naam in een altaar gegrift, en inscripties op de kade van Karnak laten zien dat de Nijl in het zesde jaar van zijn regeringsperiode tot grote hoogte steeg. Deze overvloed aan water werd begeleid door vier heuse wonderen: het uitroeien van slangen en ratten, het voorkomen van een sprinkhanenplaag en het ontbreken van schade door de verwoestende zuidenwind die hiermee gepaard ging. Zijn dochter Amenirdis leidde het meest invloedrijke ministerie van Thebe. Waarvan priesters, en kinderen van binnen- en buitenlandse belangrijke families deel uitmaakten, in functies die varieerden van kamerheer of hofmeester tot de priester die verantwoordelijk was voor 13