60 – Historische achtergrond 1875-1914

advertisement
Nederlands literatuur samenvatting
§60 – Historische achtergrond 1875-1914
In de periode 1875-1914 ontstond het moderne Europa.
Na 1975  Europese landen veranderden van agrarische samenlevingen naar industriestaten. Ook
ontwikkeling van de moderne politieke stromingen, o.a. liberalen, confessionelen en socialisten.
De meest belangrijke uitvindingen van deze tijd zijn
-de telefoon (1875, door Bell)
-gloeilamp (1879, door Edison)
-benzinemotor (1883, door Daimler)
-draadloze telegrafie (1895, door Marconi)
-vliegtuig (door Wright)
Het kapitalisme leidde tot verschrikkelijke wantoestanden, maar tegelijk óók tot verbetering van het
lot van de arbeiders. Men wilde zo goedkoop mogelijk produceren, maar aan de andere kant begon
men in te zien dat ze beter konden concurreren met gezonde en geschoolde arbeiders.
Kinderwetje van Van Houten : Het verbieden van kinderarbeid van kinderen onder de twaalf jaar in
1874.
1889  Tweede sociale wet, de Arbeidswet, deze regelde het werk van vrouwen en alle jeugdigen.
Onder invloed van Karl Marx en Friedrich Engels ontstonden aan het eind van de 19e eeuw linkse
partijen en vakbonden. In 1894 werd in Nederland de Sociaal Democratische Arbeiderspartij ( het
huidige PvdA) opgericht.
Abraham Kuyper kwam met worgwetten: Wetten die stakingen van overheidspersoneel verboden.
Als reactie hiervan ontstond in 1905 de eerste vakcentrale.
De periode 1875-1914 wordt in de cultuurgeschiedenis het Fin de siècle genoemd (oftewel eind van
de eeuw)  Men wil hiermee zeggen dat het een soort afsluitende periode is, maar tegelijkertijd ook
nieuwe kiemen van een nieuwe periode aanwezig zijn.
In het Fin de siècle waren er verschillende kunststromingen, waarvan impressionisme, naturalisme,
symbolisme en neoromantiek de belangrijkste zijn.
§61 – Het Fin de siècle
In 1859 had Charles Darwin zijn evolutieleer gepubliceerd in On the origin of species. Hierin stelde hij
dat alle huidige diersoorten zijn ontstaan doordat deze dieren zich het meest aangepast hebben om
te overleven, de nakomelingen van deze dieren krijgen dan ook deze goede eigenschappen.
1871  Charles Darwin schreef The descent of man, waarin ook de mens in het evolutiemodel werd
ondergebracht. Sindsdien is er veel verzet, vooral uit de religieuze hoek, tegen de hele evolutieleer.
1885  Sigmund Freud begon zijn theorieën over het “onderbewuste” te formuleren. Iets wat deel is
van de geest maar dat wij niet onder controle kunnen hebben.
1900  Freud publiceert Die Traumdeutung, waarin hij aantoonde dat dromen voortkomen uit het
onderbewuste en dat de kinderjaren van beslissend belang zijn voor de latere persoonlijkheid.
Ook de theorieën van Freud werden ervaren als een aantasting van de bestaande orde en een gevaar
voor de macht van de heersende klasse.
-D. Mendelejev (1869)  De opstelling van het periodiek systeem der elementen
-J.C. Maxwell (1873)  Theorie van het elektromagnetisme
vormden samen de bekroning van de klassieke scheikunde en natuurkunde.
De briljante natuurkundestudent Max Planck kreeg van zijn docent te horen dat hij beter iets anders
kon gaan studeren, omdat de fysica op een paar kleine probleempjes na “klaar”was.
In 1895 stortte Planck zich op een van die zogenaamde probleempjes (zoals bepaalde
eigenaardigheden in het lichtspectrum) en gat daarmee de stoot aan het ontstaan van de
kwantummechanica en het ineenstorten van de klassieke fysica.
In 1905 was er na de publicatie van de speciale relativiteitstheorie van Albert Einstein al vrijwel
helemaal niets meer over van de oude, traditionele natuurkunde.
Zo ontstond een beetje dat Fin de siècle-gevoel : De idee dat men aan het eind van een grote
cultuurperiode stond en op de drempel van een nieuwe, onbekende eeuw, die met angst, maar ook
met verwachting werd tegemoetgezien. Deze houding leidde vaak tot een vlucht uit de realiteit in
een wereld van kunst(matigheid) en luxe, daarom wordt het Fin de siècle ook wel La belle époque
genoemd ( Het mooie tijdperk).
In de kunst leidde dit escapisme uit tot estheticisme (schoonheidsleer) met de opvatting dat kunst
uitsluitend iets moois dient te zijn en geen andere functie mag hebben dan kunst wezen, het gaat
niet zozeer om de inhoud, maar om de vorm.
§62 – Het impressionisme
Het impressionisme was tegelijk een voortzetting van en een reactie op het realisme uit het midden
van de 19e eeuw.
Realisme  Ging ervan uit dat er zoiets bestaat als een objectieve waarneming, maar dit blijkt niet zo
te zijn, mensen zien de wereld allemaal op hun eigen wijze. Niet alleen de ogen, maar ook de en
vooral de hersenen zijn betrokken bij de waarneming.
Dit inzicht leidde tot het impressionisme  Kunstenaar probeert de zintuiglijke indrukken van kleur,
licht en vorm weer te geven : Hij probeert niet de werkelijkheid uit te beelden, maar de werkelijkheid
zoals hij die ervaart. Hoofddoel was het vastleggen van de wisselende effecten van licht en kleur.
De contouren op impressionistische schilderijen zijn vaag en de kleurvlakken zijn met korte
penseelstreken samengesteld uit allerlei tinten van de betreffende kleur.
Impressionisme vooral in Frankrijk met o.a. Edouard Manet, Auguste Renoir, Claude Monet
Grootste impressionist van Nederland : Vincent van Gogh
Melodie en vorm staan niet meer centraal in de impressionistische muziek, maar allerlei
klankcombinaties die eerder naast elkaar staan dan na elkaar : Hierdoor ontstaat er een soort
klankenmozaiëk waarmee men een bepaalde sfeer kan oproepen.
De belangrijkste componisten zijn Claude Debussy en Maurice Ravel, die misschien wel het
allerbelangrijkste stuk uit de hele klassieke muziek heeft geschreven : de Boléro.
Impressionistische literatuur houdt in : zo nauwkeurig mogelijk uitdrukken van nuances, indrukken
en gevoelens door het toepassen van bepaalde stijlmiddelen. Wanner een schrijver met bestaande
woorden niet de juiste nuances kon aangeven, dan verzonnen ze nieuwe woorden (neologismen)
voorbeelden hievan zijn : schreeuwmonden, fladderdalen en donderratelen of hij gebruikte archïsme
(het gebruik van ouderwetse woorden).
Maar ook de beeldspraak diende om de gevoelens zo zuiver mogelijk weer te geven en streefde men
ernaar zo origineel mogelijke beelden te gebruiken. Verder komt er in gedichten veel alliteraties en
enjambementen voor.
Proza dat veel impressionistische kenmerken vertoont, werd in die tijd woordkunst of lyrisch proza
genoemd, het hoogste wat je kon bereiken als prozaïst.
§63 – Het naturalisme
Naturalisme  een verdere uitwerking van het realisme, maar dan in de roman- en toneelkunst.
-Men wilde laten zien hoe het leven van de mens was, maar ook verklaren hoe het zo
geworden was.
-Men meende dat er drie factoren zijn die et leven bepalen
*De erfelijke aanleg die men heeft
*Het milieu waarin men opgegroeid is
*De tijd waarin men leeft
Familieroman  Een familie wordt gedurende generaties gevolgd en waarin op die manier de
invloed van de factoren aangetoond kon worden.
Psychologische roman  Mensen hadden het om een of andere reden psychisch moeilijk.
Sociale romans  De mens wordt gevormd door zijn plaats op de maatschappelijke ladder.
 Heeft een maatschappelijk doel : Veel naturalisten waren socialisten en hoopten met hun
boeken de maatschappij te verbeteren
Naturalistische romans waren in het algemeen somber en pessimistisch. De achtergrond hiervan is
het fatalisme, de opvatting dat het leven van de mens geheel wordt bepaald door het noodlot en dat
een vrije wil niet bestaat.
Het naturalisme vond in zijn tijd geen al te gunstig onthaal : Velen vonden het socialistische oproer
en de grote nadruk op onderbewuste gevoelens, met name seksuele, leidde regelmatig tot juridische
acties.
§64 – De beweging van Tachtig
Impressionisme en naturalisme kwamen in Nederland naar voren in het werk van een groepje
Amsterdamse schrijvers die rond 1880 debuteerden en vandaar de naam “Tachtigers”.
Ze vonden de taal ouderwets en de inhoud moraliserend.
Een belangrijke critici onder de Tachtigers was Lodewijk van Deyssel, hij ging op zijn gevoel af en hij is
ook de grootmeester op het gebied van de “Scheldkritiek”. De Tachtigers kregen hun werk maar
moeilijk gepubliceerd in de bestaande literaire bladen en richtten daarom in 1885 een eigen
tijdschrift dat ze De Nieuwe Gids noemden. Het blad wist zijn bestaan te rekken tot 1943, toen het
een roemloze dood stierf, naar aanleiding van onderlinge ruzies tussen de leden.
De Tachtigers vond dat vorm en inhouden één dienen te zijn, dat wil zeggen dat een bepaalde inhoud
ook een bepaalde vorm met zich meebrengt, dit geldt eigenlijk voor alle echt kunst.
Een tweede principe was dat kunst een persoonlijke uiting dient te zijn. Kunst is de
allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie. Het individualisme kwam vooral tot
uiting door metaforen en vergelijking die zo precies mogelijk de gevoelens van de dichter konden
weergeven.
§68 – Symbolisme, art nouveau, Jugendstil
In Frankrijk kwam in de tijd van impressionisme en naturalisme ook een andere stroming naar voren :
Het symbolisme  De symbolisten streefden er juist naar de wereld boven of achter de realiteit van
alledag te onthullen. Zij koesterden de opvatting dat de werkelijkheid zoals wij die waarnemen niet
de echte werkelijkheid is. De ware werkelijkheid kan alleen worden uitgedrukt door middel van een
symbolische taal.
Algemene symbolen  kruis die verwijst naar de dood.
individuele symbolen  Hiervan maken de symbolistische kunstenaar gebruik van. Zij gebruiken in
hun werk een groot aantal woorden die binnen dat werk een symbolische functie hebben en daar
dus meer betekenen dan elders, de symbolische betekenis ervan is niet meteen duidelijk.
Het symbolisme heeft in de schilderkunst nauwe banden met de Jugendstil of art nouveau. Deze
begrippen worden vooral gebruikt voor de kunstnijverheid, minder voor de schilderkunst en de
literatuur.
Art nouveau  Gekenmerkt door het gebruik van motieven uit de planten- en dierenwereld.
Geliefde motieven waren zwanen, pauwen, fonteinen en vruchten.
§70 – De neoromantiek
Neoromantiek  Een reactie op impressionisme en naturalisme. Het fantasievolle en lieflijke gaat
weer de overhand krijgen op het zakelijke en het sombere. Nadruk op noodlot blijft echter bestaan.
Alleen is het bij de neoromantiek iets bovennatuurlijks en geheimzinnigs, waar de mens geen vat op
heeft.
Neoromantische romans spelen zich af in het verleden en in exotisch streken.
De neoromantiek bloeide vooral op in Engeland. Daar kwamen romantische genres als griezelroman,
detectiveroman en sciencefiction tot bloei bij schrijver als R.L. Stevenson ( heeft Dr. Jekyll and Mr.
Hyde in 1886 geschreven).
Tot de neoromantiek kunnen ook enkele componisten worden gerekend, met als reden dat de
romantische muziek uit het begin van de 19e eeuw zonder onderbreking bleef voortbestaan tot in het
begin van de 20e eeuw.
In de laatromantische muziek vervagen de grenzen tussen de verschillende genres steeds meer,
bovendien worden vocale en instrumentale vormen steeds vaker gemengd.
§73 – Personages
Afhankelijk van hun rol of functie in de handeling onderscheiden we hoofdfiguren en bijfiguren.
Daarnaast zijn er allerlei personages die aanwezig zijn omdat ze in de realiteit ook aanwezig zijn,
maar die geen echte functie hebben (voorbeelden als : taxichauffeur, de buurman, etc), deze
noemen we achtergrondfiguren.
Hoofdpersoon roman of verhaal wordt een held(in) genoemd  Iemand die zelf de loop van de
gebeurtenissen bepaald.
Wordt de hoofdpersoon bepaald door de omgeving, dan wordt het een antiheld(in) genoemd.
Karakter van personages
-Typen
-Vlakke karakters
-Ronde karakters
Type  een personage waarvan ofwel slechts één karaktertrek is gegeven, ofwel de karaktertrekken
tot karikatuur zijn gemaakt. Hoe eenvoudiger een lectuur is, hoe meer er gebruikt wordt gemaakt
van typen. Ook in humoristische lectuur en in moppen komen voortdurend typen voor, als de
domme Belg, de gierige Nederlander.
Vlak karakter  Personage waar we weinig van weten, omdat het een bijfiguur is.
Rond karakter  Personage dat we door en door lijken te kennen als we het boek uit hebben.
Psychologische roman  Romans die als primair doel hebben een personage zo diepgaand mogelijk
te beschrijven.
Sociale roman  Het gaat om de beschrijving van een maatschappelijk bepaalde groep personen.
Ontwikkelingsroman  De geestelijke rijping van een personage staat centraal.
§74 – Historische tijd, plaats en ruimte
Een verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd, het is altijd mogelijk om de historische tijd vast te
stellen ook als die nergens in het boek vermeld wordt. Twee romangenres worden onderscheiden op
grond van de historische tijd:
-Historische roman  Roman die zich pakweg voor 1900 afspeelt
-Toekomstroman
Over het algemeen is er weinig interessants te vertellen over de historische tijd, meestal is deze
vloeiend uit de gekozen handelingen.
Alle romans spelen zich ook af op een bepaald plaats. Ook deze plaats vloeit meestal voort uit de
handeling. Met de plaats van handeling bedoelen we steeds een concrete aardrijkskundige plaats,
ook al is de naam daarvan niet altijd gegeven.
En dan hebben we nog de ruimte van een roman  Vaak wordt namelijk de plaats van handeling
door de schrijver “aangekleed”. De ruimte vloeit niet zomaar voort uit de handeling maar wordt door
de schrijver bedacht. De meeste handeling zijn een cliché geworden.
Download