1.3: Middeleeuwen – Historische achtergrond Feodale stelsel (leenstelsel): De koning, leenheer, geeft grote delen van zijn rijk in leen aan leden van de adel, de leenmannen. Deze bestuurden zijn gebied in zijn naam en mochten de opbrengsten ervan houden. Als tegenprestatie: trouw aan de koning en verdedigen van het rijk tegen vijanden. 3 perioden in ME: Vroege ME (500-1000) Hoge ME (1000-1300) Late ME (1300-1500) 3 standen: Geestelijken (priesters) Adel Stedelijke burgerij (handel en nijverheid) 3 hoofdkenmerken ME cultuur: Theocentrisch (godsdienstig) Ridderlijk (alles was gericht op de adel of de Kerk) Burgerlijk 1.5: Middeleeuwen – Literatuur en taal Begin van de West-Europese literatuurgeschiedenis rond 1100, vanaf die tijd werden teksten ook in volkstalen opgeschreven. Literatuur van de 12e en 13e eeuw is ridderlijk en theocentrisch, genres: ridderroman en heiligenleven. Vanaf het einde van de 13e eeuw komt de didactische literatuur naar voren die ook gericht was op de burgerij. Troubadours: schrijvers/componisten ME letterkunde Jongleurs/minstrelen: rondtrekkende mannen die deze teksten ten gehore brachten (daarom poëzie, makkelijker uit hoofd te leren dan proza) Ca. 1450: uitvinding boekdrukkunst (Johannes Gutenberg). Daarvoor werd elk boek op bestelling door een kloostermonnik vervaardigd en met de hand overgeschreven op perkament en met mooie miniaturen. Wiegendrukken/incunabelen: boeken die in de periode 1450-1500 zijn gedrukt ME literatuur is gemeenschapskunst, schrijvers begonnen pas hun namen in de boeken te vermelden vanaf ca. 1450. Diets: overkoepelende term voor de verschillende dialecten die in de Nederlanden gesproken werden, de wetenschappelijke benaming is Middelnederlands. Geen uniforme spelling in ME teksten. 1.6 Middeleeuwen – De ridderroman Ridderroman: berijmd verhaal dat zich afspeelt in adellijke kringen Hofdag: bijeenkomst van de hoge adel waarbij de koning o.a. rechtsprak 2 soorten ridderromans: Frankische roman of Karelroman: spelen zich af in kringen rond Karel de Grote. De ridderidealen zijn kracht en moed en de onderwerpen hebben iets te maken met oorlogen en feodale (on)trouw. Hoofse roman: de ridder is een meer verfijnd, hoffelijk figuur die zich niet uitsluitend met vechten bezighoudt. Onderwerp: overspelige liefde troubadour en kasteelvrouwe. De ridderidealen zijn hoffelijkheid en slimheid. 3.17 De 16e en 17e eeuw – Historische achtergrond De ME feodale koninkrijken verdwijnen en maken plaats voor centraal geregeerde staten. De adel en de Kerk verloren door wereldwijd handelsverkeer deels hun macht en de burgerij werd machtiger. De macht van de Kerk werd ook aangetast door godsdienstige twisten. In de tweede helft van de 17e eeuw: absolute monarchie, het staatsstelsel waarbij de koning de volledige macht bezit en alleen aan God verantwoording hoefde af te leggen. De Staten-Generaal: de vertegenwoordigers van elk gewest (de Staten) kwamen in Den Haag bijeen om gezamenlijk te vergaderen. De machtigste man was daar de landsadvocaat van Holland (later: raadspensionaris). Stadhouder: oorspronkelijk was het een door de koning over elke provincie aangestelde bestuurder (plaatsvervanger). Toen er geen koning meer was werden de stadhouders de aanvoerders van leger en vloot. Machtsstrijd: stadhouders wilden een centraal geregeerde staat, raadpensionarissen wilden gewestelijke autonomie. 3.18 De 16e en 17e eeuw – De Renaissance In Italië in de loop van de 14e eeuw Renaissance (wedergeboorte). Men begon terug te kijken op de klassieke oudheid (500 voor – 500 na Chr.) en streefde ernaar deze periode te doen herleven. Humanisten: de eerste onderzoekers van de klassieke cultuur, zij kwamen op grond van klassieke teksten tot een nieuwe visie op de rol van de mens in de wereld. Theocentrisch -> antropocentrisch: de mens en de aarde zijn even belangrijk als het goddelijke en het hiernamaals, wat iemand presteerde werd gezien als iets wat uit hemzelf voortkwam. Grote geleerden en kunstenaars werden beschouwd als genieën in plaats van als door God begenadigden. Individualisme: de mens werd gezien als een unieke, individuele persoonlijkheid die tot grootse dingen in staat was door eigen verstand en wilskracht. Het hoogste ideaal was om een homo universalis te worden, een universele mens die op alle gebieden van de menselijke cultuur uitblinkt (Leonardo da Vinci) Empirisme: men ging de natuur onderzoeken door experimenten te doen en d.m.v. experimenten theorieën te bewijzen. 3.21 De 16e en 17e eeuw – Literatuur en taal 3 stadia: Translatio: vertaling Imitatio: navolging Aemulatio: verbetering De imitatio had betrekking op 2 zaken: het zelf weer in het Latijn schrijven en het doen herleven van allerlei klassieke genres (epigram of puntdicht, kort gedicht van 2 of 4 regels met een spitse, geestige inhoud en een verrassend slot). Purisme: taalzuivering, men probeerde Latijnse woorden te vervangen door nieuw bedachte woorden (neologismen). De aemulatio bestond uit het ontwikkelen van nieuwe genres. Aforisme/ spreuk: een korte, krachtige zin waarin een levensles wordt verkondigd. Essay: korte prozatekst waarin de auteur zijn persoonlijke mening over een onderwerp geeft (sterk moralistisch) Sonnet: lyrisch gedicht dat bestaat uit 2 strofen van 4 regels die samen het octaaf vormen en 2 strofen van 3 regels die samen het sextet vormen. Rijmschema: abba/abba/cdc/dcd. De volta of de wending geeft de overgang aan tussen de 2 gedachten in het sonnet. Naast classicisme ook realisme (uitte zich in de eis dat het ‘waarschijnlijk’ moest zijn) en estheticisme (uitte zich vooral in regelgeving). 3.22 De 16e en 17e eeuw – Gerbrand Adriaensz. Bredero (1585-1618) Afkomstig uit Amsterdamse middenstand en kreeg een behoorlijke schoolopleiding. Amsterdam speelt een grote rol in zijn literaire werk. Zijn leven viel samen met de periode dat Amsterdam uitgroeide van provinciestadje tot wereldstad. Zijn gedichten zijn verzameld in de bundel Boertig, amoureus en aandachtig groot liedboek (1622). Daarnaast heeft hij ook nog tientallen toneelstukken geschreven. 3.27 De 16e en 17e eeuw – De literatuur van de Grieken en Romeinen De Griekse literatuur begint in de 8e eeuw voor Chr. met Homerus (Ilias en Odyssee). De Ilias beschrijft in 16000 versregels 50 dagen uit de oorlog tussen de Grieken en de Trojanen. De Odyssee beschrijft in 13000 verzen hoe Odysseus na de val van Troje 10 jaar over zee zwerft voor hij weer in zijn koninkrijk terugkeert. De bloei van de Griekse literatuur vindt plaats in de 4e en 5e eeuw voor Chr. In Athene leefden toen de 3 grootste toneelschrijvers en filosofen: Plato, Socrates en Aristoteles. Stoïcisme: leer van een groep Griekse filosofen uit de 3e eeuw v. Chr. die inhoudt dat een mens zich nooit moet laten meeslepen door zijn emoties en op alle dingen gelijkmoedig (stoïcijns) moet reageren. 3 voornaamste tragici: Aeschylus, Sophocles en Euripides. Het onderwerp van de klassieke tragedie is de ondergang van een hooggeplaatst persoon door overmoed (hubris). Door zijn leed ondergaat hij ‘catharsis’ waardoor hij als een nieuw mens tevoorschijn komt. Kenmerken klassieke tragedie: 3 eenheden (handeling, plaats en tijd) 5 bedrijven, de eerste 4 eindigen met een koorlied. Aan het eind van het 5 e bedrijf deus ex machina, god die d.m.v. toneelapparatuur neerdaalt uit de hemel en een oplossing komt brengen. Latijnse literatuur, 3 dichters: Publius Vergilius Maro, schrijver van het epos Aeneis (over de Trojaanse held Aeneas) Quintus Horatius Flaccus, schrijver van Epistula ad Pisones (lange brief in dichtvorm die als stelling heeft dat literatuur het aangename met het nuttige moet verenigen. Publius Ovidius Naso, schrijver van Metamorphoses (reeks verhalende gedichten over onderwerpen uit Griekse mythologie) 5.34 De 18e eeuw – Historische achtergrond Ook in de 18e eeuw bepaalde het absolutisme de Europese politiek. Grote welvaart: de bevolking nam in snel tempo toe en de burgerij werd in economisch opzicht de sterkste klasse. De Republiek der Verenigde Nederlanden was een statenbond met een Staten-Generaal aan het hoofd in plaats van een vorst. Eigenlijk gingen alle gewesten hun eigen gang en had de Staten-Generaal weinig macht. In de tweede helft van de 18e eeuw onstonden er 2 politieke stromingen: Patriotten, streefden naar democratie Prinsgezinden, aanhangers van de stadhouders uit het huis van Oranje 1798: eerste grondwet, scheiding van Kerk en staat vastgelegd en kiesrecht uitgebreid Verlichting: culturele stroming die opkwam in de 18e eeuw, deftigheid en zelfgenoegzaamheid 5.35 De 18e eeuw – De verlichting In de 18e eeuw ontstond het gevoel dat de wereld langzaam maar zeker duidelijk (‘verlicht’) aan het worden was. Vanuit het empirisme ontstond het rationalisme, de opvatting dat de menselijke ratio (verstand, rede) in staat was alles op te lossen. Deïsme: er bestaat wel een Opperwezen maar verering daarvan in de vorm van een godsdienst is zinloos. Voltaire: idee der tolerantie: ieder mens moet kunnen denken en geloven wat hij wil en overheden hebben daar niets mee te maken. Trias Politica: de opvatting dat de uitvoerende macht (regering), de wetgevende macht (parlement) en de rechterlijke macht gescheiden moeten zijn. Dit leidde tot het liberalisme, de overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie maar moet dit overlaten aan het marktmechanisme. Men ging ervan uit dat de mens in wezen goed is en dat verkeert gedrag voortkomt uit gebrek aan kennis van het goede (onwetendheid). 5.37 De 18e eeuw – Literatuur De verlichte prozaliteratuur is didactisch: literatuur was een middel om de lezer nieuwe ideeën en opvattingen te bieden. Dit leidde tot een bloei van het essay en het aforisme. Het belangrijkste werk is de Encyclopédie, een 35delig werk waarin men alle kennis wilde samenvatten en waarmee ze de lezer de juiste weg wilden tonen. Spectatoriale geschriften: tijdschriften met didactisch-moralistische artikelen, meestal in verhalende vorm. Episch-didactische literatuur: imaginair reisverhaal. Tekst waarin men een reis beschrijft die nooit heeft plaatsgevonden maar waarin de schijn wordt opgehouden dat het om een echte reis gaat. Utopische roman of utopie: wanneer de hoofdpersoon van een imaginair reisverhaal in een ideale wereld terecht komt die dient als voorbeeld voor onze wereld. Robinsonade: een roman over een of meer personen die door omstandigheden van de rest van de wereld afgezonderd raken en zich alleen moeten zien te redden. De belangrijkste literaire vernieuwing in de 18e eeuw was het ontstaan van de roman. Alles draait om de personen en de gebeurtenissen zijn een middel om de personages te beschrijven. Vaak heel realistisch door precies omschreven tijd en ruimte. 7. 45 De 19e eeuw – Historische achtergrond 1776: Declaration of Independence, Amerika onafhankelijk van Engeland. In het laatste kwart van de 18e eeuw begon in Engeland de industriële revolutie: de vervanging van handenarbeid door machines. In de 19e eeuw was de heersende ideologie het liberalisme dat de economische en politieke vrijheid van de mens voorop stelde. Naast de burgerij onstond het industrieproletariaat, mensen die in de krottenwijken van de grote steden leefden en onder ellendige omstandigheden in de fabrieken moesten werken. 1848: Communistisch manifest (Karl Marx), leidde in het laatste kwart van de 19e eeuw tot sociale wetgeving. 1848: grondwetsherziening (Thorbecke) Romantiek komt op, tegen het midden van de 19e eeuw ook realisme. Rond 1875 is kracht van beide uitgewerkt en begint Fin de siècle. 7.46 De 19e eeuw – De Romantiek Hoofdkenmerken van de Romantiek: gevoeligheid, verbeeldingskracht en individualisme. Kunst moest origineel zijn en moest de persoonlijke opvattingen van de kunstenaar weergeven. Bohémiens: kunstenaars die een ‘onmaatschappelijk’ leven leidden (drank, drugs en sex) Romantische kunst is lyrisch, men moet zich laten leiden door zijn gevoelens. Men probeerde met zijn verbeeldingskracht te ontsnappen aan de wereld van het hier en nu, hierbij staat de natuur centraal als het symbool van het ongerepte. Op wetenschappelijk gebied komt de etnologie of volkenkunde naar voren. Ook volkskunde ontstond, deze wetenschap bestudeert de folklore van westerse bevolkingsgroepen. Zo ontstond de vergelijkende taalwetenschap, waarin talen met elkaar vergeleken worden om te komen tot een indeling naar soorten. Hiernaast kwamen ook de literatuurwetenschap en de muziekwetenschap op. 7. 48: De negentiende eeuw - Literatuur Romantiek is nadruk op gevoel, met 2 overheersende rollen: Weltschmerz en Sehnsucht (droefgeestigheid en verlangen). De romantici zochten het geloof in zichzelf, in het eigen hart en in de ongerepte natuur. Inspiratie kwam uit de Middeleeuwen. De romantische literatuur: door escapisme opbloei van historische roman griezelroman science fiction detective sprookje 7.49: De negentiende eeuw – Het Realisme Midden van de eeuw nieuwe stroming: realisme, als reactie op Romantiek. In kunst vaak krachtige politieke en sociale protesten. In 1870 maakte het plaats voor het impressionisme. In literatuur ontstond: klassieke roman. Heeft duidelijk begin en eind, en een zorgvuldige opbouw. Deze roman is een natuurgetrouwe uitbeelding en/of sociaal-psychologische analyse maatschappij. In 1870 maakt het realisme plaats voor naturalisme, onderwerpen ondergeschikt aan politieke en sociale stellingname auteur. In de muziek komt realisme pas tegen eind van de eeuw. Extra: romantiek is een periode en realisme is een stroming! 9.60: Rond de eeuwwisseling – Historische achtergrond 1875-1914: ontstaan moderne Europa. Oorzaken: groot aantal uitvindingen en grote economische opbloei. Gevolg in NL: Opkomst sociale wetten. Ontstaan linkse partijen en vakbonden Worgwetten: verbod op stakingen, met als gevolg opkomst vakcentrales 1875-1914: Fin de Siècle; afsluitende periode 9.61: Rond de eeuwwisseling – Fin de Siècle Wetenschappelijke ontwikkelingen in 2e helft 19e eeuw brachten mensen in grote verwarring. Socialisme, evolutieleer en theorieën Freud werden beschouwd als aantasting bestaande orde en gevaar voor macht heersende klasse. Maar er heerste ook zelfvoldaanheid; bijvoorbeeld natuurkunde werd als afgesloten geacht. In deze tweespalt tussen angst voor het nieuwe en zelfvoldaanheid over het reeds bereikte ontstond het Fin de Siècle. 9.62: Rond de eeuwwisseling – Het impressionisme Impressionisme is reactie op realisme. De kunstenaar probeert de zintuiglijke indrukken van kleur, licht en vorm weer te geven. ‘De werkelijkheid zoals men deze ervaart.’ Impressionisme nauw verbonden met estheticisme; gaat om sfeer van het uitgebeelde. (Estheticisme is schoonheidsleer.) Het zo nauwkeurig mogelijk uitbeelden van nuances, indrukken en gevoelens gebeurde in de literatuur door het toepassen van bepaalde stijlmiddelen. Gebruik werd gemaakt van: Bepalingen (vooral bijv. naamwoorden) Neologismen Beeldspraak Synesthesie, alliteratie en enjambementen Literair impressionisme vooral een poëziestroming. Proza met impressionistische kenmerken: woordkunst of lyrische proza. 9.63: Rond de eeuwwisseling – naturalisme Naturalisme is een verdere uitwerking van realisme. Leven werd bepaald door 3 factoren: 1. Erfelijke aanleg 2. Milieu waarin men opgroeit 3. Tijd waarin men leeft Dit werd getoond in psychologische, sociale en familieromans. Fatalisme achtergrond van het naturalisme: opvatting dat het leven van de mens wordt bepaald door het noodlot en dat vrije wil niet bestaat. Extra: naturalisme staat haaks op impressionisme en estheticisme, maar wel in stijl impressionisme geschreven. 9.64: Rond de eeuwwisseling – De beweging van Tachtig Impressionisme en naturalisme kwam naar voren in NL d.m.v. groepje Amsterdammers; de ‘Tachtigers’. Ze zetten zich af tegen de literatuur van hun directe voorgangers. Hun hoofdprincipe was dat vorm en inhoud één dienen te zijn. En kunst dient een persóónlijke uiting te zijn. 9.68: Rond de eeuwwisseling – Symbolisme, art nouveau, Jugendstil In Frankrijk in zelfde tijd opkomst symbolisme. De wereld boven of achter realiteit van alledag werd onthuld. Symbolistische kunstenaars maakten gebruik van symbolen die én een symbolistische betekenis hebben én een persoonlijke. In kunstnijverheid heeft symbolisme banden met art nouveau en Jugendstil. In art nouveau worden motieven uit planten- en dierenwereld gebruikt. 11. 76: Tussen de wereldoorlogen – Historische achtergrond Na 1e wereldoorlog dacht men dat er een nieuwe tijd aanbrak : Roaring Twenties. Maar dit idee verdween snel na machtsovername Hitler. In NL bleef alles rustig. Cultuurbeweging rond 1e wereldoorlog: Modernisme. 11.77: Tussen de wereldoorlogen – Het Modernisme Modernisme: Ideeën en gevoelens uitdrukken met behulp van kleuren, vormen en afbeeldingen. (kunst) Niet langer staan melodieën en hun onderlinge harmonie centraal maar contrasten en ritmen. Twaalftoonsmuziek werd nieuwe basis. (muziek) Film was een geheel nieuwe kunst; ontwikkeling geluid en kleur Avant-Garde, andere aanduiding modernisme. Binnen avant-garde verschillende richtingen, namelijk expressionisme, dadaïsme en surrealisme. 11.78: Tussen de wereldoorlogen – Het Expressionisme Uitdrukking van emoties, subjectief (algemeen) Deformaties, felle en contrasterende kleuren, scherpe contouren (schilderkunst) Onvolledige en ongrammaticale zinnen, deformaties, stadsleven centraal i.p.v. natuur (letterkunde) Expressionistische schilderkunst vaak abstracte kunst. Expressionistische poëzie is poésie pure. In literatuur wordt klassieke vers aangetast. - > vrije verzen. 11. 79: Tussen de wereldoorlogen – Kubisme, futurisme en constructivisme Kubisme: vormen in de natuur zijn in feite gebaseerd op 3 oervormen; bol, kegel en piramide. “Schoonheid achter geometrische abstractie.” Futurisme: een dynamische versie van het statische kubisme. In beweging afgebeelde geometrische figuren. Constructivisme: voortzetting kubisme en futurisme, herkenbaarheid geheel opgeofferd aan geometrie. Extra: Futurisme ook ideologie, wat dat betreft in overeenkomst met dadaïsme. Alleen op politiek gebied loodrecht tegenover elkaar. 11.82: Tussen de wereldoorlogen – Het Dadaïsme Antikunst: kunstwerken die alleen maar gemaakt zijn om te laten zien dat kunst maken niets voorstelt. Voorloper waren ‘Ready Mates’ van Duchamp provocatie belangrijk is de uitvinding van fotomontage geesteshouding, geen kunststroming in essentie 11. 86: Tussen de wereldoorlogen - Het surrealisme Het dadaїsme ging over in het surrealisme. Surrealisten vermengen de gewone werkelijkheid met alogische gedachten, invallen, associaties en dromen die opwellen uit het onderbewuste. Technieken om barrière ( het bewustzijn) te doorbreken: Écriture automatique: het zo snel mogelijk opsschrijven van wat er in de gedachten opkomt. Cadavre exquis( hoort bij toevalskunst en schilderkunst) : een zin maken waarvan de verschillende zinsdelen onafhankelijk van elkaar bedacht worden door verschillende personen. 11. 87: Tussen de wereldoorlogen - De nieuwe zakelijkheid Ontstaan in de jaren ’20 rond het Bauhaus, een opleidingsschool te Weimar voor schilder- en beeldhouwkunst, architectuur, kunstnijverheid en fotografie. Principe achter de nieuwe zakelijkheid: Functionalisme:gebruikvoorwerpen moeten allereerst doelmatig zijn, hun vorm moet aangpast zjn ssn hun functie. Poëzie nieuwe zakelijkheid heet poésie parlante of parlondo poëzie. Literatuur was kritisch, vooral t.o.v. het fascisme. Maar voldeed niet aan alle eisen in nazi-Duitsland→Blut und Boden-literatuur: traditionele romans over het eenvoudig leven van gelovige landbouwers die zich nauw verbonden voelden met de voorvaderlijke grond en die het ‘Arische’ ras van vele gezonde kinderen voorzagen. Nieuwe zakelijkheid werd in Nederland ook wel ventisme genoemd. 13. 98: Na de Tweede Wereldoorlog - Historische achtergrond 1945-1970 1949 oprichting NAVO en onafhankelijkheid Indonesië. In Nederland bleef de vooroorlogse verzuiling bestaan tot de jaren 60. De economie bloeide. Sociale wetgeving werd verder uitgebreid. In de tweede helft van de jaren 60 kwamen er protesten, mensen wilden zelf het heft in handen nemen. Het leger richtte een vakbond voor soldaten op, de Vereniging voor Dienstplichtige Militairen (VVDM). 13. 100: Na de Tweede Wereldoorlog – Literatuur De herinnering aan de gruwelen van de oorlog vormde een voedingbodem voor het existentialisme. De mens dient een ‘authentiek’ wezen te zijn dat zich niet laat knechten door politieke of godsdienstige stromingen. Die verantwoordelijkheid eist dat hij zich betrokken voelt bij wat er mis is in de wereld, dat hij zich ‘engageert’ met andere slachtoffers.→Geëngageerde literatuur: men neemt stelling tegen sociale en politieke misstanden. Roman noir: sombere, ‘zwarte’romans waarin het leven uitzichtloos is en de eenzame mens hulpeloos ronddwaalt in een chaotische werkelijkheid. Absurdistische literatuur: de paradoxale situatie van de mens – slachtoffer en verantwoordelijk, vrij en toch ondeworpen – werd verbeeld in romans en toneelstukken. Tot de jaren 60 overheerste het exiatentialisme de literatuur. Daarna het ‘iktijdperk of het ‘academische’ in de literatuur. 13. 105: Na de Tweede Wereldoorlog - De experimentele poëzie Als reactie op de traditionele poésie parlante kwam na WO II de experimentele poëzie. De ‘Vijftigers’ of ‘experimentelen’ gebruikten geen rijm, geen metrum, geen regelmatige strofebouw en nauwelijks interpunctie en hoofdletters. Er werd veel gebruikt gemaakt van beeldspraak en de poëzie is vaak ironisch, baldadig, vol woordspelingen en klankspelletjes. 13. 109: Na de Tweede Wereldoorlog - Nederlandse romanschrijvers 1950-1970 (dit waren verschillende schrijvers met hun boeken) 13. 111: Na de Tweede Wereldoorlog - De Vlaamse Roman 1950-1970 (hier werden twee Vlaamse schrijvers en hun boeken behandeld) 13. 112: Na de Tweede Wereldoorlog - De Poëzie van Barbarber In 1958 verscheen het tijdschrift ‘Barbarber’. Er werd stelling genomen tegen elke vorm van ‘kunst met een grote k’ door het aanbieden van allerlei teksten (later ook foto’s) die gedeeltelijk door de redactie en de mederwerkers geschreven waren, gedeeltelijk vertaald waren uit buitenlandse literaturen en gedeeltelijk ‘gevonden’ waren. 13. 114: Na de Tweede Wereldoorlog - Essayisten en columnisten De column is een bepaald type essay: een kotre tekst die in een krant of weekblad op een vaste plaats en/ of een vaste typografie en lay-out gepubliceerd wordt. Het verschil tussen een essay en een column is – afgezien van de lengte – dat de column wat luchtiger, minder serieus, speelser en nog persoonlijker is. 15. 118: De moderne tijd - Historische achtergrond 1970-heden 1979 oprichting van het Europese Monetaire Stelsel. 1990 hereniging Oost- en West-Duitsland In de jaren 70 leidden feminstische acties tot de gelijke beloning van mannen en vrouwen (vastgelegd in de wet), Blijf van mijn lijf-huizen, geliberaliseerde abortuswetgeving en het verbod te discrimineren naar sekse. Late jaren 80 ‘afbraak’ of ‘sanering’ van de verzorgingsstaat. Men kon of wilde het uitgebreide stelsel van sociale voorzieningen ( jaren 60) niet meer handhaven. 15. 120: De moderne tijd - Het postmodernisme Het postmodernisme is eclectische kunst, men grijpt terug op allerlei richtingen en stromingen. Die stromingen hoeven niks met elkaar te maken te hebben en kunnen zelfs tegengesteld aan elkaar zijn. Voor de literatuur betekent dit dat de grenzen tussen lectuur en literatuur vervagen, evenals de grenzen tussen de verschillende genres. In het literaire modernisme is het niet meer duidelijk wat ‘feit’ is en wat ‘fictie’. Het begrip intertekstualiteit (:de teksten verwijzen vaak niet eens meer naar een (probelematische) werkelijkheid maar naar andere teksten of zelfs alleen maar naar zichzelf) is ook een kenmerk van postmoderne literatuur. 15. 123: De moderne tijd – Schrijvers rond De Revisor ( Weer verschillende schrijvers met hun boeken)