06a_strategische_keuze_emissiebeleid

advertisement
VERGADERDATUM
SE CTO R/A FDEL ING
30 oktober 2012
SWS/EWK
ST UKDATUM
NAAM STELLER
4 oktober 2012
W.F. Keijzer
ALGEMENE VERG ADERING
AGENDAPUNT
6.a
ONDERWERP
Strategische keuze:
Emissiebeleid
PROGRAMMA
schoon water
PORTEFEUILLEHOUDER
mw. L. Schelwald
Voorstel
1. Instemmen met de voorliggende uitwerking van de strategische keuze
Emissiebeleid uit de Voorjaarsnota 2013 – 2016.
De uitwerking is:
aanvullend op het generieke beleid jegens de reductie van
gewasbeschermingsmiddelen en nutriënten op regionaal niveau
zinvolle, werkbare en betaalbare emissiebeperkende maatregelen
uitvoeren;
inzake de ‘vergeten’ stoffen (medicijnresten, resistente bacteriën) te
volstaan met het generieke beleid: agenderen bij de Unie van
Waterschappen en de ontwikkeling daarvan te volgen.
2. Instemmen met het zodanig inrichten van de organisatie, dat het beoogde
emissiebeleid adequaat kan worden uitgevoerd.
PARAAF HOOFD AFDELING CCBO
drs. E. Borsboom
Samenvatting
Emissies vanuit de agrarische sector moeten worden teruggedrongen om de
KRW-doelstellingen te halen. Om dit te realiseren dienen de waterschappen en
de agrarische sector uitvoeringsprogramma’s op te stellen. Die
uitvoeringsprogramma’s zijn erop gericht om met de agrarische sector op
landelijk en regionaal niveau afspraken te maken over het gebruik van
meststoffen (stikstof en fosfor), gewasbeschermingsmiddelen en de aanpak
van erfafspoeling van veehouderijbedrijven.
Consequentie voor Waterschap Zuiderzeeland is dat er voldoende menskracht
en financiële middelen beschikbaar worden gesteld om de uitvoeringsprogramma's op te stellen en uit te voeren. Formatief gaat het om een
uitbreiding van 1 fte adviseur emissiebeleid.
Het budget voor het terugdringen van diffuse verontreiniging bedraagt
momenteel ca. € 100.000,-- per jaar. Voorgesteld wordt dit voor de jaren 2013
en 2014 met € 25.000,-- te verhogen, voor 2015 met € 50.000,-- en voor
2016 met € 100.000,--.
Lelystad 4 oktober 2012,
het college van Dijkgraaf en Heemraden,
de secretaris-directeur,
de dijkgraaf,
ir. J.B. van der Veen.
mr. ir. H.L. Tiesinga.
REGISTRATIENUMMER
158461
1/8
Toelichting
Op 29 mei 2012 heeft de Algemene Vergadering de Voorjaarsnota 2013 – 2016
(VJN) behandeld. De AV besloot alle strategische keuzes verder te laten
uitwerken. Deze notitie geeft de uitwerking aan van de strategische keuze
zoals verwoord in de VJN ten aanzien van het emissiebeleid van het
waterschap.
Doel emissiebeleid
Waterschap Zuiderzeeland heeft zich betreffende het programma Schoon water
o.a. als doel gesteld (zie Meerjarenbegroting 2012 – 2015):
de waterlichamen in het beheergebied voldoen uiterlijk in 2027 aan de
fysisch-chemische waterkwaliteitsnormen van de Kaderrichtlijn Water
(KRW) voor de prioritaire stoffen, overige verontreinigingen en algemeen
fysisch-chemische stoffen door het nemen van haalbare en betaalbare
emissiereducerende maatregelen in stedelijk en landelijk gebied.
Meer specifiek voor de landbouwsector staat onder ‘Schoon water, goede
waterkwaliteit’, als doelstelling vermeld:
het waterschap agendeert vermindering van de emissies vanuit de
landbouw door middel van goede voorlichting en communicatie. In
aanvulling hierop zullen landelijke ontwikkelingen en innovaties, die kunnen
bijdragen aan vermindering van emissies, worden gevolgd. De
landbouwsector heeft hierbij een initiërende rol. Het waterschap zal daar
waar nodig een stimulerende en adviserende rol vervullen.
Stand van zaken regionaal emissiebeleid
Historie
De afgelopen jaren is het regionale emissiebeleid van Waterschap
Zuiderzeeland redelijk effectief gebleken als het gaat om het terugdringen van
zowel indirecte als directe afvalwaterlozingen en diffuse verontreiniging.
De zorg voor de indirecte lozingen (industriële afvalwaterlozingen in de
riolering) is sinds de introductie van de Waterwet (december 2009)
overgedragen aan provincie en gemeenten.
De aandacht voor de directe afvalwaterlozingen en diffuse verontreiniging naar
oppervlaktewater is blijvend een taak van het waterschap. De directe lozingen
zijn onder controle door het verlenen van vergunningen, samengaand met
watertoezicht. Diffuse verontreiniging kan niet worden getackeld met de
middelen vergunningverlening en watertoezicht. Communicatie, bewustmaking,
samenwerking met de sector en pilots uitvoeren zijn hiervoor de meer
geëigende middelen.
Op 25 november 2010 is aan het college de evaluatie van de uitvoering van het
Emissiebeheerplan 2006 – 2009 voorgelegd. De conclusie was dat de omgeving
zich meer bewust is geworden van de invloed van het menselijk handelen op
de kwaliteit van het watersysteem. Gelijktijdig is ervaren dat het terugdringen
van diffuse verontreiniging een weerbarstige materie is die een lange adem
vereist. Feitelijk kon niet een significante verbetering van de waterkwaliteit
worden geconstateerd. Wel is vastgesteld dat, ondanks autonome
gebiedsontwikkelingen (groei van huishoudens en wegverkeer), het
watersysteem kwalitatief op orde is gebleven.
Afgestemd op dit resultaat, gezien het geformuleerde in het Waterbeheerplan
2010 – 2015 en op de toen aan de orde zijnde kaderstellende bezuiniging (zie
Voorjaarsnota 2011 – 2014), besloot de AV de inzet inzake de regionale
aanpak van diffuse verontreiniging te versoberen.
Dit leverde een besparing op van € 120.000,-- op jaarbasis (globaal halvering
van het toenmalige budget).
Het resterende bedrag (jaarlijks ca. € 100.000,--) is en wordt ingezet op de
aflopende, succesvolle projecten Erfafspoeling en Akkerranden Flevoland. Deze
projecten zijn gericht op onderzoek en het vinden van maatregelen om het
watersysteem minder diffuus te doen verontreinigen door agrarisch handelen.
REGISTRATIENUMMER
158461
2/8
De agrarische sector heeft in 2011 het project WaterABC (het borgen van
bewezen maatregelen op bedrijfsniveau in de akkerbouw) en het project
Absorberende onderlaag onder voederopslag (om perssappen te absorberen)
geactiveerd. Zoals vele andere waterschappen faciliteert Waterschap
Zuiderzeeland hierin. Door menskrachttekort initieert Zuiderzeeland zelf geen
nieuwe projecten meer.
Huidige situatie
Met name drie relevante stofgroepen veroorzaken diffuse verontreiniging:
1. Gewasbeschermingsmiddelen
Op ruim 60% van de meetlocaties worden de waterkwaliteitsnormen voor
gewasbeschermingsmiddelen in ons beheergebied overschreden.
Het streven van het waterschap is om - in lijn met de KRW-doelstellingen voor gewasbeschermingsmiddelen geen normoverschrijdingen meer aan te
treffen in het oppervlaktewater.
2. Nutriënten
Uit de landelijke evaluatie van het mestbeleid blijkt dat 40 tot 60% van de
meetlocaties niet voldoet aan de door de waterschappen gehanteerde normen
voor nutriënten (stikstof en fosfor). Zo ook in ons beheergebied.
In Flevoland zijn kwel, landbouw en de emissies uit de waterketen de
belangrijkste bronnen van nutriënten. Aangezien de kwel een natuurlijk
systeemkenmerk is van de IJsselmeerpolders, zou emissiereductie vooral
gericht moeten zijn op het terugdringen van de emissies vanuit de landbouw.
3. Medicijnresten en resistente bacteriën
In Flevoland is in de periode 2011 - 2012 onderzocht in hoeverre
medicijnresten op de AWZI’s en in hemelwaterlozingen voorkomen. Uit het
onderzoek blijkt dat circa 25% van de onderzochte geneesmiddelen
aantoonbaar aanwezig is in het effluent van de AWZI’s en dus in het
oppervlaktewater terechtkomt.
Er zijn aanwijzingen dat ten minste een deel van de resistente bacteriën
afkomstig is uit mest; een deel dat na toepassing op landbouwpercelen via uiten afspoeling in het oppervlaktewater terechtkomt.
Verder met terugdringen diffuse verontreiniging
Nieuw elan
In het afgelopen jaar hebben zich ontwikkelingen voorgedaan die uitdagen om
als waterschap met nieuw elan verder te gaan met het terugdringen van
diffuse verontreiniging.
Zo laten de rapportages Watersysteembeheer (zie Watercatalogus 2009 –
2010) zien dat stikstof, fosfaat en een aantal gewasbeschermingsmiddelen de
grootste probleemstoffen zijn. Om de waterkwaliteit verder te verbeteren om
te voldoen aan de KRW-normen is een reductie van de diffuse verontreiniging
door genoemde stoffen van het watersysteem noodzakelijk. Het nu starten van
een regionale aanpak is gewenst.
Keuze: hoe verdere emissiereductie bereiken?
De vraag is wat de meest effectieve en efficiënte manier is om verdere
emissiereductie te bereiken.
De keuze daarbij is:
1. Volstaan met het generieke (landelijke) beleid. Het betreft met name
beleidsbeïnvloeding op Europees, landelijk of regionaal niveau (lobbyen).
Voor het waterschap betekent dat kiezen voor een passieve houding.
2. Aanvullend op het generieke beleid op regionaal niveau zinvolle, werkbare
en betaalbare maatregelen uitvoeren. De landbouwsector heeft hierbij een
initiërende rol, het waterschap een actieve, stimulerende en voorlichtende
rol.
REGISTRATIENUMMER
158461
3/8
Nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen
Inzake nutriënten en gewasbeschermingsmiddelen wordt voorgesteld te kiezen
voor regionale aanpak (keuze 2), met de daaraan verbonden menskracht en
middelen.
Samen met de agrarische sector aan de slag
Op de landelijke CWE-vergadering (CWE: UvW-commissie Waterketen en
Emissies) medio 2012 is de notitie ‘Samenwerken met de agrarische sector aan
schoon water’ besproken. Boodschap van deze notitie is dat de emissies vanuit
de agrarische sector teruggedrongen moeten worden om de doelstellingen van
de KRW te behalen. Om dit te realiseren dienen uitvoeringsprogramma’s te
worden opgesteld, die erop gericht zijn om op basis van een analyse van de
waterkwaliteitsopgave, met de agrarische sector afspraken te maken over de
te realiseren doelstellingen, de tijdslijn, de prioritering binnen het gebied en de
aanpak van de waterkwaliteitsopgave op het gebied van:
 meststoffen (stikstof en fosfor) die in de land- en tuinbouw worden
gebruikt;
 gewasbeschermingsmiddelen die in de land- en tuinbouw worden gebruikt;
 de aanpak van erfafspoeling van veehouderijbedrijven.
Qua maatregelen gaat het om een breed pallet aan ‘bovenwettelijke’
maatregelen, variërend van lager gebruik aan middelen, inzet van minder
schadelijke stoffen, aanpakken van emissieroutes vanaf perceel en erf tot aan
end-of-pipe-maatregelen en inrichtingsmaatregelen. Ook andere door de
agrarische sector te nemen maatregelen behoren tot de mogelijkheden, zolang
ze maar een bijdrage leveren aan het verkleinen van de waterkwaliteitsopgave.
Bijvoorbeeld de kansrijke maatregelen uit de KRW-innovatieprojecten.
Overigens dient beseft te worden dat de sector al vele jaren initiatieven heeft
ontplooid en steeds meer ontplooit (o.a.Deltaplan Agrarisch Waterbeheer) om
verontreiniging van het oppervlaktewater te beperken.
Belangrijkste consequenties voor de waterschappen zijn dat ze voor het eigen
beheergebied voldoende capaciteit (menskracht en middelen) beschikbaar
stellen om samen met de agrarische sector de uitvoeringsplannen op te stellen
en tot uitvoer te brengen.
De waterschappen is gevraagd om samen met de agrarische sector te gaan
werken aan schoon water. Bij een groot aantal van de aanwezige
waterschappen bestond hier draagvlak voor.
Waterschap Zuiderzeeland heeft de volgende kanttekeningen geplaatst:
 De voorgestelde aanpak ontslaat het Rijk niet van zijn verantwoordelijkheid
om aanvullend generiek beleid ten aanzien van nutriënten en
gewasbeschermingsmiddelen te formuleren. Generiek beleid is en blijft voor
Zuiderzeeland het vertrekpunt, aanvullend hierop wil het waterschap met de
sector zinvolle/effectieve maatregelen nemen om de emissies verder te
beperken.
 Waterschap Zuiderzeeland heeft (juni 2012) nog beperkte middelen en
menskracht beschikbaar om invulling te geven aan het voorstel.
De gezamenlijke reacties van de CWE-leden zijn in bijgaande notitie vervat.
Hoofdlijn hiervan is:
 De agrarische sector erkent het waterkwaliteitsprobleem en neemt haar
verantwoordelijkheid om de opgave in te vullen en uit te voeren.
 De waterschappen en de agrarische sector zorgen voor voldoende
menskracht en middelen om de uitvoeringsprogramma's op te stellen en uit
te voeren.
 De aanpak is aanvullend op het generiek beleid van het Rijk voor
meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen.
 De gemaakte afspraken worden vastgelegd in een gezamenlijk op te stellen
uitvoeringsprogramma.
REGISTRATIENUMMER
158461
4/8
Medicijnresten en resistente bacteriën
Gerelateerd aan het doel van het emissiebeleid wordt voorgesteld voor
medicijnresten en resistente bacteriën (de ‘vergeten’ stoffen) te volstaan met
het aansluiten op het generieke beleid en het volgen van de ontwikkelingen
daarvan (keuze 1). Zie voor de onderbouwing van deze keuze bijlage 2
Medicijnresten en microverontreinigingen in afvalwater en oppervlaktewater.
Personele consequenties
Het landelijke vertrekpunt is dat de waterschappen en de agrarische sector
zorgen voor voldoende menskracht en middelen om de
uitvoeringsprogramma's op te stellen en uit te voeren. Voor het formuleren en
actualiseren van emissiebeleid, het opstellen van uitvoeringsprogramma’s en
het projectleiderschap is 1 fte benodigd, op te nemen in het afdelingsplan van
de betreffende afdeling voor 2013 en daarna.
Financiële consequenties
De financiële consequentie van de formatieve uitbreiding van 1 fte om
adequaat uitvoering te geven aan het emissiebeleid is € 75.000,-- per jaar
(adviseur emissiebeleid, schaal 10/11).
Voor deelname aan projecten inzake het terugdringen van diffuse
verontreiniging zijn aanvullend middelen nodig; voor 2012 is het begrote
budget ca. € 100.000,--.
Voorgesteld wordt dit budget voor de jaren 2013 en 2014 met € 25.000,-- te
verhogen, voor 2015 met € 50.000,-- en voor 2016 met € 100.000,--. Hiermee
wordt de in 2010 doorgevoerde versobering (€ 120.000,-- per jaar) gefaseerd
teruggedraaid.
Juridische consequenties
Geen.
Consequenties voor Communicatie
Geen.
Bijlagen
‘Samenwerken met de agrarische sector aan schoon water’
Medicijnresten en microverontreinigingen in afvalwater en
oppervlaktewater
REGISTRATIENUMMER
158461
5/8
Wat gebeurt er indien niet wordt ingestemd met het voorstel?
Huidige situatie: In 2010 is de uitvoering van het Emissiebeheerplan 2006 –
2009 geëvalueerd. Conclusie: feitelijk kon niet een significante verbetering van
de waterkwaliteit worden geconstateerd ten gevolge van de genomen
maatregelen. Wel is vastgesteld dat, ondanks autonome gebiedsontwikkelingen
(groei van huishoudens en wegverkeer), het watersysteem kwalitatief het
zelfde is gebleven.
Wat is het doel: de emissies vanuit de agrarische sector terugdringen om de
doelstellingen van de KRW in 2027 te behalen.
Hoe bereiken we ons doel: door met de agrarische sector kansrijke
maatregelen ter beperking van emissies toe te passen. Met de agrarische
sector zullen afspraken gemaakt moeten worden over o.a. te realiseren
doelstellingen en tijdslijn, de prioritering binnen het gebied en de aanpak van
de waterkwaliteitsopgave.
Wat gebeurt er indien we het doel niet nastreven:
a) Waterschap Zuiderzeeland behaalt de doelstellingen van de KRW (2027)
vooralsnog niet. We lopen het risico te zijner tijd voor de KRW in gebreke
gesteld te worden, omdat we niet / in onvoldoende mate maatregelen
hebben genomen.
b) Het waterschap conformeert zich niet aan de koepelafspraken LTO/UvW.
c) De regionale agrarische sector (LTO Noord) zal wellicht afhaken, indien
Waterschap Zuiderzeeland afhaakt.
d) Het waterschap bespaart op korte termijn menskracht en kosten.
e) Uitstel van actie betekent in een later stadium wellicht meer inzet om de
diffuse verontreiniging van het oppervlaktewater in voldoende mate terug
te dringen tegen hogere kosten.
REGISTRATIENUMMER
158461
6/8
Bijlage 1
‘Samenwerken met de agrarische sector aan schoon water’









Randvoorwaarde voor de aanpak is dat de agrarische sector nadrukkelijk het waterkwaliteitsprobleem erkent, haar verantwoordelijkheid neemt om het agrarisch deel van deze opgave in te
vullen (aanpak maar ook maatregelen) en tot uitvoering te brengen.
Pas als aan deze randvoorwaarde is voldaan, zijn de waterschappen bereid vanuit de eigen taken
en verantwoordelijkheden de sector daarin te ondersteunen en te faciliteren. Oftewel de
waterschappen zijn bereid samen met de agrarische sector te werken aan schoon water, ieder
vanuit de eigen taken en verantwoordelijkheden. Wel kan de mate van samenwerking enigszins
variëren van waterschap tot waterschap.
De waterschappen stellen hun meetgegevens en de analyse ervan beschikbaar om de opgave
voor de agrarische sector in beeld te brengen. Vervolgens wordt bij voorkeur via de KRW-gebiedsprocessen aan de hand van gebiedspecifieke doelstellingen de specifieke waterkwaliteitsopgave
voor die gebieden in beeld gebracht.
De wateropgave en de gezamenlijk gemaakte afspraken over de te nemen maatregelen worden
vastgelegd in een door de sector samen met de waterschappen op te stellen
uitvoeringsprogramma /afsprakenkader. In het waterbeheerplan en het stroomgebiedbeheerplan
wordt naar dat uitvoeringsplan /afsprakenkader verwezen.
Met het uitvoeringsprogramma wordt invulling gegeven aan de waterkwaliteitsparagraaf van het
Deltaplan Agrarisch Waterbeheer dat door LTO, LLTB en ZLTO is opgesteld.
De waterschappen en de agrarische sector zorgen voor voldoende menskracht en middelen om de
uitvoeringsprogramma's op te stellen en uit te voeren.
De voortgang van de uitvoering wordt jaarlijks gerapporteerd.
Deze aanpak is aanvullend op het generieke beleid van de rijksoverheid voor meststoffen en
gewasbeschermingsmiddelen. De waterschappen kunnen, als de aanpak onvoldoende resultaat
heeft, niet verantwoordelijk gesteld worden voor het niet realiseren van de KRW-doelen en niet
aansprakelijk worden gesteld voor de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (wet
NErpe). Het gaat immers om bovenwettelijke afspraken met de agrarische sector die niet
afdwingbaar zijn door de waterschappen.
In de CWE-vergadering op 16 november 2012 wordt de voortgang wat betreft het opstellen van
de uitvoeringsprogramma’s met de bevindingen teruggekoppeld en besproken.
REGISTRATIENUMMER
158461
7/8
Bijlage 2
Unie van Waterschappen / CWE
Medicijnresten en microverontreinigingen in afvalwater en
oppervlaktewater
Aanpak




De Unie van Waterschappen neemt initiatief om te komen tot een ketenaanpak (onder regie van
het Rijk) waarbij alle partners, inclusief de farmaceutische sector en de producenten van
cosmetica en lichaamsverzorgingsproducten, meewerken aan het terugdringen van
medicijnresten, hormoonontregelende stoffen in het water. Bronaanpak staat daarbij voorop. Ook
zal er daarbij aandacht worden besteed aan de wijze waarop publiek en politiek in de discussie
betrokken worden.
De Unie van Waterschappen zal overleggen met de Stowa of het kennisplatform nieuwe stoffen
versterkt kan worden. Via dit platform kan regie gezet worden op het onderzoek naar
microverontreinigingen, inclusief intelligente monitoring, effecten op de ecologie, strategieën voor
bronaanpak en ontwikkelingen van zuiveringstechnologie. Binnen dit onderzoeksprogramma is
nadrukkelijk ruimte voor individuele waterschappen om (alleen of met externe partners) zelf ook
onderzoek aan te dragen en uit te voeren. Financiering van onderzoek dient ook door het Rijk
plaats te vinden.
De Unie van Waterschappen stelt dat het Rijk verantwoordelijk is voor een maatschappelijke
afweging, waarbij de ernst van het probleem en de mogelijke oplossingen (zowel
bronmaatregelen als verdergaande zuivering) integraal moeten worden beschouwd. Het
Planbureau voor de Leefomgeving zou daarin een objectieve adviserende en aanjaagrol kunnen
spelen. De Unie ziet zichzelf in deze discussie als een belangrijke partner. Bij een eventuele keuze
voor end-of-pipe maatregelen (bijvoorbeeld extra zuiveringstrappen op de RWZI’s) dienen de
kosten en de financieringswijze helder in de besluitvorming te worden meegenomen.
De Unie van Waterschappen staat positief tegenover mogelijkheden om binnen het
Rijnstroomgebied en het Maasstroomgebied afspraken te maken over een gecoördineerde aanpak.
Die dient dan wel gebaseerd te zijn op bovengenoemde maatschappelijke afweging. De Unie van
Waterschappen zal streven om samen met Vewin en RIWA een gezamenlijke aanpak te
formuleren.
Achtergrondinformatie
Er zijn steeds meer aanwijzingen dat medicijnresten en andere microverontreinigingen een negatief
effect hebben op de gezondheid van waterorganismen. Verder maken de drinkwaterbedrijven zich
zorgen om de kwaliteit van hun bronnen.
Onder andere naar aanleiding van Kamervragen heeft het Rijk onderzocht wat zij aan dit probleem
zou kunnen en moeten doen. Ook in Brussel is er aandacht voor de problematiek. De EC heeft in bij
het voorstel voor de nieuwe prioritaire stoffenlijst enkele medicijnen toegevoegd. De UvW heeft
gelobbyd om voor deze stoffen geen normen op te nemen, omdat:
 er nog veel onduidelijk over de ernst van de problematiek
 er nauwelijks serieus nagedacht is over mogelijke maatregelen, die wel eens heel duur kunnen
zijn.
Uit onderzoek blijkt dat de kosten tot 36 euro/i.e. kunnen oplopen (excl. kosten voor
grondverwerving). Daar komt bij dat veel EU-landen nog bezig zijn om een behoorlijk niveau van
riolering en secundaire zuivering te realiseren, en dit vooralsnog als een luxeprobleem zien. Het lijkt
erop dat het voorstel van de EC vooralsnog niet gehonoreerd wordt, maar de besluitvorming is nog
niet afgerond.
Ondanks dat de omvang van het probleem niet duidelijk is, is het van belang om een gedeeld beeld
van de urgentie te maken. Daarbij gaat het niet alleen om de interpretatie van toxicologische
studies, maar ook om de vraag welke prioriteit dit probleem heeft, als je het vergelijkt met allerlei
andere zaken uit de KRW-maatregelenpakketten.
Volgens de UvW zou in de eerste plaats gekeken moeten worden naar bronmaatregelen. In
aanvulling hierop zou nagedacht moeten worden over de mogelijkheid om het effluent van AWZI’s
verdergaand te zuiveren. Vanuit de gedachte dat Nederland een internationaal toonaangevende
watertechnologie-sector heeft, is het wenselijk dat waterschappen, kennisinstituten en bedrijfsleven
samen onderzoek doen naar nieuwe technologie waarmee microverontreinigingen vergaand
verwijderd kunnen worden.
REGISTRATIENUMMER
158461
8/8
Download