Woordenlijst Psychologie Inleiding Psychologie : De wetenschap die de gedragingen en ervaringen van mensen bestudeert, evenals de context Methoden : Hoe kom ik iets te weten Deductief : Het denken verloopt via logische gevolgtrekkingen vanuit gestelde hypothesen Reductie: Versmalling, verkleining, bundeling Dynamische systemen: systemen die los van al hun wisselwerkingen met de buitenwereld worden bestudeerd Intersubjectief; iets is geldig of waar voor elkeen van een aantal subjecten Polytheïsme: onzuivere vorm van geloof Monotheïsme: geloof in 1 God IQ: intelligentie quotiënt ( als je weet wat je bedoelt kan je goed communiceren) -> verstand / werkelijke leeftijd Intelligentie: vermogen om allerlei problemen op te lossen, en wat is het oplossen van problemen ( tantologieën = hetzelfde zeggen op 2 manieren) Cyclisch proces: observatie – inductie – deductie – toetsing – evaluatie Mensenkennis: inzicht in menselijk gedrag, je kent de mens, … Wetenschappelijke kennis: via strikte onderzoeksmethoden en is meestal betrouwbaarder, abstracter, nauwkeuriger, … Sensus communis: gezond verstand Plausibel: geloofwaardig Fluctuaties: schommelingen Objectiviteit: personen of verhoudingen kennen zoals zij in werkelijkheid zijn Wijsbegeerte: filosofie Formele wetenschappen: logica, wiskunde Ervaringswetenschappen: natuurw. , psychologie, geesteswetenschappen Nomothetische wetenschap: probeert algemeen geldende regels te formuleren Ideografische wetenschap: probeert het unieke en specifieke te ontsluieren Geesteswetenschappen: probeert te verklaren, waarom Placebo: schijnmiddel ( geneesmiddelen die geen geneesmiddelen zijn) Self-fulfilling prophecy: iemand die door zijn partner als zelfzeker wordt beschouwd, zal zich ook zo gedragen Propryoseptief: bewust zijn van je bewegingen Niet psychometrische methoden ( beschikken niet over een statische onderbouw): - Observatie: waarnemen en registreren - Introspectie: in uzelf kijken, wat in u gedachten zit - Interview: direct contact ( informatorisch, selectief en klinisch) - Gevalstudie of casestudy: intensieve bestudering van één praktijkgeval ( met verschillende methoden) - Anamnese: u eigen verhaal zoals je het zelf ziet Psychometrische methoden: kunnen gecontroleerd worden Dubbelblind: nog proefpersoon nog leider/onderzoeker weten welke manipulatie proefpersoon zal onderdaag Astrandum: per toeval Variable: een grootheid die verschillende waarden kan hebben en die gemeten kan worden Onafhankelijke variable: de variable waarvan de onderzoeker de waarde in zijn onderzoek varieert, onder controle houdt Isolerende variatie: alle factoren moeten gelijk zijn aan het onderzoek behalve op 1 na Corelationeel experiment: kijken naar afkomst en resultaten Constitutie: erfelijke aanleg Temperament: deel van de persoonlijkheid dat men grotendeels kan toeschrijven aan de erfelijkheid Karakter: deel van de persoonlijkheid dat gevormd is door milieuinvloeden ( gerichtheid op waarden) Persoonlijkheid; kenmerkende eigen-aardig totaalstructuur waardoor een mens zich onderscheidt van een ander Typologie: classificatiesysteem van individuen Lichaamstypen: pycnische type, leptosome type en atletische type Persoonlijkheidkenmerken: cyclothym ( kort en dik), visceus ( gespierd), schizothym ( lang en dun) Grafologie: bestudeert het menselijke handschrift als uitdrukking van menselijke eigenschappen Big Five: iemand typeren ( al aan de hand van 2 factoren) extraversie, vriendelijkheid, zorgvuldigheid, emotionele stabiliteit en intellectuele autonomie Sociale psychologie: bestudeert de invloed van sociale factoren op het menselijk gedrag Fysiologische psychologen: bestuderen de mate waarin gedrag beïnvloedt wordt door fysieke condities van het lichaam Klinische psychologie: begeleiden en behandelen van mensen Integratief: goede aspecten samengevoegd Eclectisch: werken vanuit de éne richting Essentiële elementen van een therapie: - specifieke ervaringen en dynamisch proces - voorbeeldfunctie - hulpverleningsrelatie - emotionele eerlijkheid - confrontatie en inzichten ( nadenken over jezelf en situatie) - grenzen verleggen - bekrachtiging - positieve verwachtingen - gehonoreerde prestatie( therapeut wordt altijd betaalt) creatief therapeut: een therapeut die werkt aan het doorwerken van problemen, ondersteunen bij het verwerken van en leren omgaan met problemen via muziek, dans, beweging, … gestalttherapie: verzamelbak van technieken en opvattingen rationeel – emotieve therapie: gedachten veranderen door de cliënten te leren zich afvragen of de gedachten wel juist zijn ( een cognitieve therapie) Psychoanalyse Psychoanalyse: probeert weerstand weg te krijgen, bewust laten worden, uzelf kennen om niet in tegen overdracht te gaan, vorm van behandeling van neurotische stoornissen, bepaalde methode van onderzoek van psychische processen Catharsis: bevrijding Abstinentie: onthouden van oordelen of suggesties Neurofilie: neuken met lijken Gerontofiel: seks met bejaarden Bestialiteiten: seks met beesten Bewuste: bewuste gedachten, gevoelens, waarnemingen, … Voorbewuste: inhouden die niet in het actuele bewustzijn zitten maar waar het bewustzijn onmiddellijk toegang kan hebben, weet van activiteiten maar niet doordringen Onbewuste: geestelijk leven dat nooit bewust is geweest en nadat het bewust is geweest, weer onbewust is geworden(=verdringing) uitingsvormen: - foutieve handelingen ( iets anders doen dat men eigenlijk bedoelde) - dromen - neurosen ( dwanghandelingen) - psychosen ( persoonlijkheid ernstig ontreddert) Drift: een aangeboren drang naar bevrediging van bepaalde levensbehoeften Partiële drift: een normale, driftmatige gedirigeerde verhouding tussen man en vrouw Oedipuscomplex: proces waarlangs elke mens moet passeren om van twee naar drie te geraken, d.w.z. los te komen van de spiegelrelatie met een andere -gelijke en de stap te zetten naar een derde, een ander –andere Es: psychologisch materiaal dat we overerven, onbewust, primaire processen ICH: regelt dat je af en toe een beetje lust hebt, leert de buitenwereld kennen via zintuigen, secundaire processen UBER-ICH: ons geweten, we doen dingen niet omdat we soms gestraft worden, deels bewust, deels onbewust Afweermechanisme: onbewust verlopende poging om dreigende zaken buiten bewustzijn te houden Verdedigingsmechanisme: ongemakken voorkomen of verhinderen Verdedigingmechanismen van het ICH: - verdringing: iets dat pijnlijk is wegdringen in uw onbewuste - projectie: toeschrijven aan anderen van eigen gevoelens en gedachten en handelingen, die men bij zichzelf niet durft te herkennen - compensatie: direct ( doelbewust streven) of indirect - reactie - formatie: niet gewenste impuls omzetten in het tegendeel, oprechte gevoelens onderscheiden - sublimering: object vervangen door iets dat in de maatschappij aanvaard is - regressie: ICH keert terug naar een gedrag dat in het verleden succesvol was - fixatie: blijven steken op een bepaalde trap of fase van zijn ontwikkeling van het luststreven - isolatie: gedachten of houdingen isoleren - intellectualisatie: conflicten en emoties beheersen door ze discursief te beschrijven ( taalgebruik aanpassen) - rationalisme: redenering opbouwen, goed praten om waarheid verborgen te houden - verplaatsing: er komt aan ander in de plaats - ontkenning: onplezierige gebeurtenissen niet waargenomen Fundamentele begrippen - vrije associaties: gedachten de vrije loopt en alles zeggen wat in je opkomt, alles vertellen, om het even wat - overdracht: het beleven van gevoelens, behoeften, …ten opzichte van iemand in het heden, die een herhaling zijn van zijn reacties (patroon herhalen) - weerstand: bestaat uit krachten die het bewust worden van herinneringen tegen gaan - duiding: vorm van interpretatie door analyticus Psychoseksuele fasen - orale fase of kannibalistische fase: baby meeste lust in de mond ( erogene zone). De eerste fase is op voeding gericht, daarna vrij autonoom ( oraal passief en oraal actief) - anale fase: lustbeleving rond de anale lichaamszone. Genoegen door ontlasten en urineren. Men onderscheidt passiviteit( ondergaan en laten gebeuren) en activiteit( poging tot overheersing van de darmmotoriek) - fallische fase: interesse voor genitaliën en vindt kinderlijke masturbatie plaats latentiefase: nieuwe doeleinden zoals sociale zaken, zakelijke belangstelling genitale fase: genitale seksualiteit geactiveerd Postfreudianen en anderen - Carl Gustav Jung: seksuele drijfveren waren van belang maar achtte niet seksuele drijfveren en collectieve impulsen evenveel als belang - Persoonlijk onbewuste: verdrongen complexen in instinctieve strevingen - Collectief onbewuste: inhouden die gemeenschappelijk zijn voor alle mensen - Archetypen: aangeboren opvattingen en reactievormen - Animus en anima: vrouw heeft mannelijke in zich en man heeft vrouwelijke in zich - Symbolen: uiting aan iets in onbewuste dat men nog niet weet - Otto Rank: geboorte een blijvende cruciale invloed op psyche van elke mens - Alfred Adler: lichamelijke en sociale minderwaardigheidsgevoelens als belangrijkste drijfveren van elke mens Behaviorisme - psychologie die de waarneembare, lichamelijke gedragingen van mensen en dieren als object van de Psychologische studie erkent - beperken tot waarneembaar gedrag gedrag: wat voor een buitenstaander observeerbaar is, wordt ook nog als een reactie op prikkels beschouwt (gedrag is aangeleerd) reflex: een automatische, in het zenuwstelsel verankerde band tussen een stimulus en een bepaalde reactie onvoorwaardelijk: onder normale omstandigheden klassieke conditionering: een leervorm waarbij voortgebouwd wordt op een al bestaande reflex of verbinding contigu: aan elkaar grenzend, naburig, het tijdelijk samen voorkomen uitdoving: als de voorwaardelijke stimulus te vaak alleen voorkomt, zal het organisme niet meer voorwaardelijk reageren generalisatie: prikkelgeneralisatie is een verschijnsel waarbij de stimuli die gelijken op de oorspronkelijke stimulus dezelfde reactie uitlokken discriminatie: leren reageren op stimuli op verschillende manieren conditionering van hogere orde: een VS die gebruikt wordt voor nieuwe conditioneringen toepassingen: - aversietherapie: nare gevoelens associëren met ongewenst gedrag - counterconditionering of desensitisatietherapie: om angsten en fobieën af te leren. Stap voor stap methode. - Implosie: iemand in een veilige ontspannen omgeving confronteert met een toenemende hoeveelheid bedreigingen Operante conditionering - leren van een verband tussen gedrag en consequenties ervan - trial and error- law of succes: alles uitproberen om tot een oplossing te komen – de wet van het effect Skinner: gedrag wordt verklaard vanuit de omstandigheden waar het gedrag plaatsvindt Reinforcement: bekrachtiging Positieve beloning: het krijgen van iets leuks als je iets gedaan hebt Intrinsieke beloning: vloeit voort vanuit het gedrag zelf Positieve straf: als een onaangename prikkel wordt toegediend Negatieve straf: als een appetitieve prikkel wordt weggenomen of weggelaten Negatieve bekrachtiging: ontsnappen of vermijden Continue bekrachtiging: specifieke gedrag wordt telkens beloond Intermittant reinforcement: zo nu en dan belonen Verhoudings- of ratioschema: per hoeveelheid Intervalschema’s: vaste tijden beloond Variable schema’s: constant of wisselend Uitstellen van versterking: tijd die voorbijgaat tussen gedrag en ervaring en negatieve gevolgen ervan Primaire reinforcer: direct iets eigens aan het organisme belonen Primaire reinforcer: versterken het gedrag Superstitious learning: bijgelovig leren Shaping en chaining: beetje bij beetje gedrag aanleren. Het aan elkaar schakelen van de verschillende gedragingen tot een keten van eenvoudige gedragingen noemt men chaining Token-economy: token betekent letterlijk teken. Het teken staat voor het verkrijgen van iets dat men waardevol vindt Systeemdenken - denken en handelen in holistische termen een impliciet complex want het aanvaardt de mogelijkheid om de onnauwkeurigheid, de dubbelzinnigheid en de tegenspraak niet te kunnen overheersen systeem ( volgens Watzlawick): - een aantal objecten, samen met relaties tussen die objecten en hun attributen ( objecten zijn onderdelen van een systeem) - verzameling van elementen die met elkaar in verbinding staan - elk element binnen een systeem is afhankelijk van elke ander element en van het geheel open systemen: staat in contact met de omgeving en ondergaat veranderingen gesloten systeem: heeft een duidelijke grens, geen invloed op elkaar communicatie inhoudelijk aspect: de daadwerkelijke inhoud van een interactie betrekkingsaspect: alles wat aangeeft hoe de inhoud kan worden opgevat wetten: communicatiewetten zijn uitspraken die noch vanuit de praktijk noch vanuit theoretisch niveau weerlegd kunnen worden regels: communicatieregels zijn regelmatigheden in de menselijke communicatie, die vaker wel dan niet voorkomen patronen: communicatiepatronen zijn reeksen interacties op betrekkingsniveau tussen 2 of meer mensen equifinaliteit: eenzelfde actuele situatie kan voortvloeien uit verschillende oorspronkelijke situaties ( circulair) circulariteit: processen binnen een systeem hebben geen begin - en eindpunt interpunctie: begin – en eindpunten aanbrengen context: alles wat omheen een systeem zit en er invloed op heeft en/of door beïnvloed wordt homoiostase: standvastigheid in een systeem, alles omvattend kalibrering: grenzen let stukjes verleggen grenzen: tussen systemen zijn er grenzen die afbakenen wie er deelneemt aan welk systeem en welke communicatiepatronen en –regels er gelden kluwen – gezin: subsysteem moeder – kind los – zand gezin: ouders – kind loyauteit: nagy!! Verworven loyauteit : dingen doen voor jou vier systeemtherapeutische stromingen - nauw verwante stromingen en gebaseerd op dezelfde theorieën maar elk andere klemtonen 1. cybernetische school - Gregory Bateson, eerst toegepast op menselijk gedrag - Terugkoppeling in een systeem 2. strategische school - Jay Haley en Watzlawick - Aandacht aan interactiepatronen binnen het gezin - Verandering proberen krijgen in starre interactiepatroon 3. structurele school - Salavador Minuchin - Gezinsstructuur central - Nood aan eenheid en continuïteit - Gezien op soepele wijze functies opnemen 4. contextuele school en Nagy - balans van geven en nemen centraal - evenwicht generaties - onopgeloste conflicten aanpakken emoties: worden ook als een systeem gezien Humanistische psychologie - groeibehoefte van een zelfstandig individu staat centraal - 2 filosofische stromingen: existialisme ( individuele verantwoordelijkheid) en gestaltpsychologie ( mens moet begrepen worden als levend geheel) uitgangspunten - subjectiviteit: eigen ervaringen van de persoon, zijn individuele belevingen - dynamische persoonlijkheid: groei en ontwikkeling benadrukt - zelf verantwoordelijkheid: mensen zelf hun problemen oplossen, vertrouwen in capaciteiten - hier en nu: ervaringen in het hier en nu centraal - mens als totaliteit: niet gericht op voorspellen van gedrag - bevrijdend: mens bevrijden van belemmeringen Rogers - fenomenale veld: subjectieve wereld die elk van ons bewoont - organisme: totale mens met behoeften - zelf: deel van het organisme dat alle ideeën over onszelf bevat - congruent persoon: in staat zich te ontwikkelen - incongruent persoon: ligt met zichzelf in de knoop Thomas Gordon - werkte op basis van basisprincipes - eerlijke belangstelling is sleutel tot groei, motivatie,… De ander heeft een probleem - actief luisteren : toepassen bij een ander, goed begrijpen en peilen naar gevoelens - vermijden van struikelblokken Bevelen, opdrachten of aanwijzingen geven Waarschuwen, dreigen Moraliseren, preken Adviseren, oplossen, suggesties … Ik heb een probleem met het gedrag van een ander ik – boodschappen - eerlijk, duidelijk - 3 componenten: neutrale en precieze omschrijving, gevoel dat je erbij hebt; gevolg van het gedrag op jou ( nefast) Cliënt – centered therapy - therapie waar de cliënt centraal staat - aanvaarden hoe de cliënt zich voelt, niet wat hij doet - richt zich op persoonsveranderingen - doel: de persoon sterker maken - cliënt kan zich beleven als locus of evaluation: de dingen zijn op zich niet goed of slecht maar de cliënt geeft er zelf een betekenis en waarde aan Basishoudingen ( om tot effectieve hulpverlening te komen) - empathie: begrijpen van een wereld van een ander zoals die door hen beloofd word - onvoorwaardelijk positief aanvaarden, respect: laten merken dat je gevoelens en gedragingen accepteert, geeft om hen - concreet zijn: concreet en specifiek bezig zijn met eigen ervaringen en niet van een ander - echtheid en authenticiteit: zichzelf zijn in relatie met een ander sensitivity training: - groepstraingingen - groepsgedrag vergroten gentle teaching: - vriendelijk onderrichten - vier sleutelbegrippen: acceptatie, tolerantie, warmte, affectie