Professionaliteit in zorg en ondersteuning van mensen met een

advertisement
VGN 03.10.05
PROFESSIONALITEIT IN DE ZORG VOOR MENSEN MET FUNCTIEBEPERKINGEN
KENMERKEN, ROL EN VOORWAARDEN
Inleiding
Deze nota heeft tot doel de kenmerken en de rol van professionaliteit binnen de
gehandicaptenzorg te omschrijven in relatie tot recente beleidsontwikkelingen.
Aanleiding tot deze nota vormen de veranderende landelijke beleidskaders van de
gehandicaptenzorg. Het gaat daarbij vooral om:
1. voortschrijdende vermaatschappelijking van de zorg voor mensen met
functiebeperkingen;
2. modernisering van de AWBZ waarmee van een categoriaal voorzieningengericht
systeem wordt overgeschakeld naar een algemener, individueler en functiegericht
zorgsysteem;
3. mogelijke invoering van de WMO;
4. wijzigingen in bekostigingssystematiek.
Deze veranderingen hebben betrekking op het beleids- en voorwaardenscheppende kader
van de zorg. Hoewel inhoudelijke aspecten daarin nauwelijks aan de orde komen, is het
maatschappelijke effect van de gehandicaptenzorg juist in hoge mate dáárvan
afhankelijk. Daarom wil de VGN zich als brancheorganisatie bezinnen over het aspect
‘inhoudelijke professionaliteit’. Het gaat immers om de kernactiviteit van zorgorganisaties
en een kernbegrip in de VGN-missie (bijlage 1). Bij de uitwerking van de genoemde
beleidskaders is het van belang een goed begrip te hebben (1) van wàt professionaliteit
in de huidige gehandicaptenzorg inhoudt; (2) van de rol van professionaliteit in het
leveren van zorg; en (3) van de voorwaarden waaronder professionaliteit kan gedijen en
ontwikkelen.
Deze nota moet worden gezien in de context van meerdere discussies die op dit moment
binnen de VGN plaatsvinden. Zo werd recent in afzonderlijke trajecten aandacht besteed
aan de aspecten ‘Kwaliteit’ (VGN, 2001; 2003), ‘Herkenbare competenties’ (Van
Arensbergen & Liefhebber, 2005) en ‘Kennisbeleid’ (Rispens, 2005). Daarnaast is een
visie op de inhoudelijke professionaliteit van de gehandicaptenzorg relevant voor de
interne discussie over positionering van de gehandicaptensector en de branchevereniging
VGN.
1
Strekking en opbouw
De nota behandelt het begrip ‘professionaliteit’ in algemene zin. Dat betekent dat de
behandeling niet is toegespitst op of beperkt blijft tot een welbepaalde ‘doelgroep’
(‘lichamelijk -’, ‘zintuiglijk -’, ‘verstandelijk gehandicapten’) en evenmin tot bepaalde
disciplines. De nota behandelt de kenmerken en de rol van professionaliteit in het
algemeen en heeft betrekking op alle huidige deelsectoren binnen de
gehandicaptensector.
In de eerste paragraaf wordt een omschrijving gegeven van de drie kernbegrippen van
de nota: ‘professionaliteit’, ‘mensen met functiebeperkingen’ en ‘zorg en ‘ondersteuning’.
In de tweede paragraaf wordt een aantal historische maatschappelijke,
wetenschappelijke en organisatorische ontwikkelingen geschetst die relevant zijn voor
het begrijpen van professionaliteit binnen de gehandicaptenzorg en van de trekrichting
van de ontwikkelingen. Beide paragrafen geven samen een antwoord op de vraag wàt
professionaliteit in de gehandicaptensector inhoudt.
De derde paragraaf behandelt de specifieke aard van zorg en ondersteuning aan mensen
met functiebeperkingen.
Paragraaf vier beschrijft de functie van de professional in vier fasen van het
ondersteuningsproces. Hiermee wordt een antwoord gegeven op de vraag wat de rol is
van professionaliteit in de gehandicaptenzorg.
In paragraaf vijf wordt eerst een samenvatting gegeven van de specifieke kenmerken
van professionaliteit in de gehandicaptensector; vervolgens worden vijf doelgebieden
voor strategische ontwikkeling geschetst.
Paragraaf zes formuleert een conclusie.
Inhoudsopgave:
1. Begripsbepalingen
1.1. Professionaliteit
1.2. Mensen met functiebeperkingen
1.3. Zorg en ondersteuning
2. Ontwikkelingen
2.1. Maatschappelijke ontwikkelingen
2.2. Wetenschappelijke ontwikkelingen
2.3. Beleidsontwikkelingen
2.4. Twee perioden in de positie van professionals
3. De aard van zorg en ondersteuning
3.1. Zorg en ondersteuning zijn dienstverlening
3.2. Doel van zorg en ondersteuning
3.3. Strategieën van ondersteuning
2
4. Rol van professionals
4.1. Rol van de professional bij het in kaart brengen van de problematiek (diagnostiek
en assessment)
4.2. Rol van de professional bij het in kaart brengen van ondersteuningsbehoeften en
plannen van ondersteuning
4.3. Rol van de professional bij uitvoering van het ondersteuningsplan en coördinatie
van ondersteuning
4.4. Rol van de professional bij evaluatie van ondersteuning
5. Professionaliteit in de gehandicaptensector
5.1. Kenmerken van professionaliteit in de gehandicaptensector
5.2. Professionaliteit in strategisch perspectief
5.2.1. Cliënten
5.2.2. Zorgdoelen
5.2.3. Kennis
5.2.4. Modellen
5.2.5. Organisatie
6. Conclusie
Begripsbepalingen
In deze paragraaf worden drie centrale begrippen nader omschreven: ‘professionaliteit’,
‘mensen met functiebeperkingen’, en ‘zorg en ondersteuning’
1.1 Professionaliteit
Het kenmerk van professionals is dat hun handelen:
- steunt op ‘evidence based’ kennis die binnen een geformaliseerde en uitgebreide
opleiding wordt verworven; binnen deze opleiding worden vaardigheden ook in
praktijksituaties getraind (‘training on the job’);
- plaatsvindt binnen kaders (zoals standaarden voor good practices, beroepscodes,
beroepsprofielen, protocollen en (klachten)regelingen) die door beroepsgroep, branche
en/of overheid worden bepaald;
- mede wordt gekenmerkt door reflectie, systematisering van ervaring, intervisie,
bijscholing en het streven naar kwaliteitsverbetering;
- een eigen autonomie en verantwoordelijkheid kent;
- in de regel tegen betaling wordt verricht.
Binnen de Nederlandse gehandicaptenzorg werken vele professionals uit diverse
disciplines. Concreet gaat het om beroepsbeoefenaren als verzorgenden, sociaal
pedagogisch werkers, sociaal pedagogisch hulpverleners, maatschappelijk werkers,
ergotherapeuten, logopedisten, artsen, verpleegkundigen, fysiotherapeuten,
gezondheidszorgpsychologen, psychotherapeuten en tandartsen.
3
De laatste zes disciplines worden genoemd in de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (BIG). Het totale aantal werknemers in de Nederlandse
gehandicaptenzorg bedraagt circa 120.000 waarvan ruim 98.500 gerekend kunnen
worden tot de groep inhoudelijke professionals1.
In deze nota wordt met het begrip ‘professionals’ verwezen naar al de hierboven
beschreven ‘inhoudelijke disciplines’. Dat zijn beroepsbeoefenaren die hun diensten
verlenen binnen directe cliëntcontacten of met hun diensten in ieder geval op resultaten
voor individuele cliënten zijn gericht. Uiteraard zijn binnen zorgorganisaties ook andere
professionals werkzaam zoals financieel deskundigen, deskundigen op het gebied van
Human Resources Management en facilitaire dienstverlening waarvoor de gegeven
omschrijving van ‘professionaliteit’ eveneens opgaat. Deze nota is echter beperkt tot de
inhoudelijke disciplines.
Het gezamenlijke of interdisciplinaire handelen van deze beroepsbeoefenaren vereist dat
binnen een zorgorganisatie condities voor de effectiviteit en kwaliteit van het
professionele handelen worden gecreëerd en dat de kwaliteit van de uitkomsten wordt
bewaakt. Ook deze aspecten horen tot de ‘professionaliteit’ van de sector.
1.2 Mensen met functiebeperkingen
Het bereik van deze nota betreft de VGN-‘doelgroepen’ van mensen met lichamelijke
beperkingen (congenitale aandoeningen, chronische en progressieve aandoeningen, niet
aangeboren hersenletsel), zintuiglijke beperkingen (visuele, auditieve-comunicatieve
beperkingen), mensen met lichte cognitieve beperkingen en gedragsproblematiek (‘licht
verstandelijke beperkingen’), mensen met verstandelijke beperkingen en mensen met
meervoudige beperkingen. De gemeenschappelijke noemer is dat het gaat om mensen
met ernstige beperkingen in het functioneren (‘disability’).
In het Nederlands wordt ‘disability’ vertaald met ‘mensen met
functioneringsbeperkingen’; vaak wordt nog het oudere begrip ‘functiebeperking’
gebruikt. In deze nota hanteren we beide begrippen evenwaardig. De beperkingen zijn
complex omdat zij betrekking hebben op meerdere aspecten van het functioneren (zie
verder), langdurig van aard, sterk individueel bepaald en zij leiden tot afhankelijkheid
van bijzondere hulp om ‘gewoon’ te kunnen functioneren. Het gaat dus niet om een
homogene groep, maar om een grote mate van diversiteit van beperkingen,
(rest)mogelijkheden en behoefte aan hulp in het persoonlijke en sociale functioneren. In
Nederland heeft ongeveer 13 procent van de bevolking een beperking in ADL-activiteiten
waarbij men handelingen slechts met grote moeite of alleen met hulp van anderen kan
verrichten. VGN lidinstellingen voor mensen met verstandelijke, zintuiglijke of
lichamelijke beperkingen leveren professionele zorg- en ondersteuning aan 103.500
cliënten.
1
http://www.brancherapporten.minvws.nl/object_document/o633n436.html (geraadpleegd op 20.06.05)
4
1.3 Zorg en ondersteuning
Traditioneel wordt de professionele hulpverlening aan mensen met functiebeperkingen
als ‘zorg’ aangeduid. Dit begrip heeft historisch een connotatie met ‘verzorging’ als het
‘overnemen’ van activiteiten die de persoon zelf niet kan en met ‘afhankelijkheid’ van de
professional en de zorgorganisatie. Dit sluit niet goed aan bij het huidige
burgerschapsparadigma (zie § 2.1). Daarom wordt steeds meer de voorkeur gegeven
aan het begrip ‘ondersteuning’.
Kenmerken van ondersteuning zijn:
- Ondersteuning is gericht op de relatie tussen de persoon en de samenleving met het
oogmerk de kwaliteit van zijn bestaan te bevorderen;
- Ondersteuning wordt betrokken uit meerdere hulpbronnen en niet alleen uit
gespecialiseerde, professionele organisaties. Naast de aanwezige (rest)competenties
van de persoon zelf, vormen zijn natuurlijke omgeving, informele contacten en
algemene maatschappelijke diensten ook bronnen van ondersteuning. De professional
zal bij zijn handelen rekening dienen te houden met deze ondersteuningsbronnen;
- Ondersteuning kan direct aan de persoon worden gegeven, maar ook indirect aan zijn
omgeving (familie, collega’s, professionals). Het handelen van professionals en
professionele organisaties kan dus ook op andere, algemene of gespecialiseerde
organisaties (zoals gemeenten, bedrijven, huisartsen) zijn betrokken met het oogmerk
het functioneren en de kwaliteit van bestaan van de persoon met beperkingen te
verbeteren;
- Ondersteuning houdt rekening met individuele en veranderende omstandigheden en
wordt continu, flexibel en in wisselende intensiteit gegeven. De zelfbepaling van de
persoon wordt gerespecteerd en keuzemogelijkheden worden bevorderd.
De consequenties van het ondersteuningsdenken voor professionals zijn dat hun
handelen niet als een geïsoleerde (binnen de muren van de behandelkamer of
organisatie) en gefragmenteerde activiteit (beperkt tot de eigen discipline) kan worden
gezien, maar in samenhang met andere betrokkenen (professionals en nietprofessionals) gericht dient te zijn op de kwaliteit van het bestaan van de persoon met
functiebeperkingen.
2. Ontwikkelingen
Vanaf de jaren vijftig van de vorige eeuw – en vooral na invoering van de AWBZ – heeft
de professionalisering van de sector een hoge vlucht genomen. Die ontwikkeling werd
sterk beïnvloed door de wisselwerking tussen drie krachtenvelden: maatschappelijke
ontwikkelingen, wetenschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de organisatie
van de zorg.
5
2.1Maatschappelijke ontwikkelingen
Na de Tweede Wereldoorlog vond wereldwijd een doorbraak plaats van de beweging voor
gelijkheid en mensenrechten. Na de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in
1948, vroegen specifieke groepen die door de aard van hun persoonlijke en sociale
situatie meer problemen ondervonden, afzonderlijk om aandacht voor gelijkwaardigheid
en gelijke behandeling. Zo aanvaardden de Verenigde Naties in 1971 de Universele
Verklaring van de Rechten van Verstandelijk Gehandicapten en in 1975 de algemene
Verklaring van de Rechten van de Mensen met een Handicap.
Naast het formuleren van gelijke rechten werd ook geijverd voor het scheppen van de
sociaal-politieke voorwaarden om deze gelijkheid daadwerkelijk tot stand te brengen. Dit
resulteerde in de Standard Rules on the Equalization of Opportunities for Persons with
Disabilities (Verenigde Naties, 1994). Meer recent onderschreef de Europese
Gemeenschap het rapport ‘Included in Society’ (2004) met daarin de beleidsdoelen voor
de ontwikkeling van gehandicaptenzorg in de lidstaten. Het streven naar participatie en
inclusie is een wereldwijde ontwikkeling.
Vooral de twee laatst genoemde documenten vormen een richtinggevend kader voor
participatie en inclusie van mensen met functiebeperkingen in de samenleving. Zij
bevatten ook belangrijke waarden en uitgangspunten voor professionele zorg. In
Nederland zijn deze verwoord in het Burgerschapsparadigma (Van Gennep, 1997) dat
gelijkwaardigheid, toegang tot sociaal-economische hulpbronnen, emancipatie,
autonomie en keuzevrijheid centraal stelt. Ook in het Nederlandse beleid zijn deze
uitgangspunten aanwezig.
In het kader van professionaliteit leidde deze maatschappelijke ontwikkeling tot een
verschuiving van zowel ‘doelen’ als ‘context’ van zorg. Het doel van de professionele zorg
verschoof van het ‘optimaliseren van het functioneren’ binnen de context van speciale en
vaak gesegregeerde voorzieningen, naar het ondersteunen van personen met
functiebeperkingen bij het bereiken van een goede ‘kwaliteit van bestaan’ binnen de
context van participatie in de samenleving.
2.2 Wetenschappelijke ontwikkelingen
Ontwikkelingen in de geneeskunde, gedragswetenschappen en sociale wetenschappen
hebben de laatste vijftig jaar geleid tot een grote kennistoename over oorzaken van en
interventiemogelijkheden bij functiebeperkingen. Toepassing van nieuwe inhoudelijke
kennis verloopt in de praktijk via professionals: via scholing en bijscholing. Ook is
transformatie van bestaande werkprocessen en organisatorische settings nodig om de
nieuwe kennis te implementeren en tot rendement te brengen. Dit is vaak al een
moeizaam proces binnen één discipline; waar samenwerking tussen disciplines
noodzakelijk is, verlopen implementatieprocessen nog moeizamer. Maar ook op dit
laatste terrein vinden belangrijke kennisontwikkelingen plaats.
6
Kennis over ‘handicaps’ was lange tijd gefragmenteerd over afzonderlijke gebieden zoals
ziekten en aandoeningen, functiestoornissen (bijvoorbeeld: doof, blind, spasticiteit,
epilepsie), individuele beperkingen in vaardigheden (zoals bijvoorbeeld: beperkingen in
lezen, schrijven, ADL, communicatie) en sociale aspecten (‘integratie’ en deelname aan
de samenleving). Verschillende disciplines werkten met eigen referentiekaders naast
elkaar. Er ontbrak een algemeen model voor de conceptualisering van wat een
‘handicap’eigenlijk is en daarmee ontbrak ook een kader voor samenwerking van
disciplines in onderzoek en praktijk.
In 1980 publiceerde de Wereld Gezondheidsorganisatie een eerste model waarmee een
geïntegreerde visie op ‘handicap’ mogelijk werd. Dit model – de ICIDH2 – bood een
gemeenschappelijke taal voor de communicatie tussen diverse disciplines over (de
problematiek van mensen met) beperkingen in het functioneren. De ICIDH bleek
internationaal een belangrijke stimulans voor wetenschappelijke en professionele
ontwikkelingen in de zorg voor mensen met beperkingen. Dit werd ook in Nederland
onderkend en erkend, ondermeer door de Nationale Raad voor de Volksgezondheid die in
1994 adviseerde de ICIDH als conceptueel kader voor beleid te gebruiken. In 2001 werd
een verder ontwikkelde versie van de ICIDH gepubliceerd: de ICF, International
Classification of Functioning, Disability and Health (WHO-FICC, 2002).
De uitgangspunten van de ICF worden samengevat in bijlage 2.
De ICF levert een model waarmee complexe, gedifferentieerde problematieken van
mensen met functiebeperkingen samenhangend kunnen worden beschreven en
begrepen. Deze kennis kan worden betrokken bij het ontwerpen van ondersteuning op
verschillende niveaus (beleid, organisatie, individuele ondersteuning). De verschillende
aspecten van het functioneren betreffen volgens de ICF (bijlage 2: figuren 1 & 2):
- Aandoeningen en ziekten (als ‘oorzaak’);
- Functies (als fysiologische en mentale eigenschappen van het organisme) en
anatomische eigenschappen (onderdelen of organen van het lichaam);
- Activiteiten (het handelen of de vaardigheden van een individu);
- Participatie (deelname aan het maatschappelijke leven);
- Context: externe factoren (op micro-, meso-, macro-niveau) en persoonlijke factoren
die het functioneren mede bepalen.
Kennis over functioneringsproblemen is door de wetenschappelijke ontwikkelingen van de
laatste vijftig jaar significant toegenomen. Voor de professionele hulpverlening is deze
kennis van grote betekenis omdat ze samenwerking tussen verschillende
beroepsbeoefenaren ondersteund en tot integratie van hulpverleningsstrategieën leidt in
plaats van tot fragmentatie. De introductie van dit samenhangend denken èn werken in
de professionele praktijk is nog in volle gang.
2
International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps –
Internationale
Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps
in het Nederlands:
7
2.3 Beleidsontwikkelingen
Door de hierboven geschetste maatschappelijke ontwikkelingen veranderde de beleidsen de organisatorische context van de hulpverlening aan mensen met beperkingen. Tot
ongeveer 1990 was de organisatie van de zorg relatief eenvoudig, stabiel en opgezet
volgens een categoriaal systeem (doelgroepen) met een echelonnering in extra-, semien intramuraal. Er was sprake van inputfinanciering. Zo ontstonden ‘professionele
bureaucratieën’: zorgorganisaties met functionele en hiërarchische structuren, waarin de
professional een dominante plaats innam.
Na 1990 verandert dit beeld drastisch. Ten eerste neemt wet- en regelgeving fors toe.
Deze is gericht op het versterken van de positie van de cliënt (bijvoorbeeld: BOPZ;
WGBO; Klachtrecht cliënten zorgsector; Medezeggenschap cliënten Zorginstellingen;
Modernisering AWBZ). Ten tweede veranderen zorgorganisaties van professionele
bureaucratieën naar meer klantgerichte organisaties waarin de zorg geïndividualiseerd
wordt en de autonomie van de cliënt erkenning krijgt. Ten derde worden professionals
meer gedwongen hun handelen te integreren en gezamenlijk af te stemmen op de
problematiek van de cliënt. Daarmee wordt de relatieve beslotenheid waarin zij eerder
opereerden opengebroken. Ten vierde vindt er vanaf 1990, mede onder invloed van
bezuinigingen, een economisering van de zorg plaats waarbij ‘zorg’ in toenemende mate
als ‘product’ wordt opgevat en het professionele handelen steeds meer in termen van
‘output’ wordt afgerekend. Ten vijfde wordt marktwerking in de zorg bevorderd:
aanbieders van zorg worden gezien als maatschappelijke ondernemers. Ten zesde vindt
in de jaren negentig een significante schaalvergroting van zorgorganisaties plaats.
Deze ontwikkeling leidt tot verschillende effecten. Een eerste effect is dat professionals
die niet continu in het primaire proces werken worden samengetrokken in
‘expertisecentra’ en in een (afstandelijke) consulentenrol worden geplaatst. Een tweede
effect is het ontstaan van hybride zorgorganisaties met meerdere ‘doelgroepen’ en / of
van netwerkorganisaties waarin meerdere afzonderlijke organisaties projectmatig
samenwerken ten behoeve van eenzelfde cliëntengroep, locatie of functie. Een derde
effect is het grootschaliger worden van de (concern-)organisatie onder gelijktijdige
toename van differentiatie en kleinschaligheid van primaire zorg.
2.4 Twee perioden in de positie van professionals
Bij de doorbraak van professionalisering in de zorg – rond de invoering van de AWBZ in
1968 – hadden professionals een relatief autonome positie binnen zorgorganisaties. Zij
konden als expert bepalen wat ‘goed voor de cliënt was’. ‘Management’ was
voorwaardenscheppend voor de door professionals noodzakelijk bevonden acties en
ontwikkelingen. In zowel directie als middenkader van zorgorganisaties waren in die tijd
inhoudelijke disciplines (vooral artsen, gedragswetenschappers en verpleegkundigen)
ruim vertegenwoordigd.
8
Na 1990 verandert dit beeld: zorgorganisaties moeten meer klantgericht werken, zich in
marktwerking begeven en meer ondernemingen worden. Dit ging gepaard met het
terugtrekken van professionals uit managementposities maar uit ‘front-line’ posities
waarin zij medebepalend waren voor de inhoudelijke dagelijkse zorg. Professionals
gingen naar ‘consultatieve’ posities waarin zij adviserend werden. Soms verdwenen ze
door ‘outsourcing’ volledig uit de organisatie. Output-management dreigde de inbreng
van professionals te vernauwen tot het leveren van objectief-technologische interventies.
Daarnaast leidde de nadruk op de autonomie van de cliënt als soeverein ‘vrager’ tot een
andere (lagere) waardering van de rol van professionaliteit.
Zorgorganisaties begaven zich bijna zonder uitzondering in ingrijpende
veranderingstrajecten die echter lang niet altijd zorginhoudelijk geïnspireerd waren maar
meer met marktpositionering te maken hadden. Volgens Van Gennep bleek niet zelden
dat de nieuwe generatie ‘managers’ onvoldoende antwoord kon geven op de inhoudelijke
vragen van cliënten omdat zij daartoe niet de kennis en expertise bezat, en omdat
zorginhoud niet hun primaire opdracht was (Van Gennep, 2004). In een dergelijke
situatie groeit het risico op ineffectiviteit en stagnatie. Voor de professionals is daarom
niet altijd duidelijk wat de organisatie van hen verwacht en wat voor hen de beste positie
is om hun werk te doen. Zorgorganisaties hebben ook niet altijd een juist beeld van de
mogelijkheden van professionals en van de beste manier om structuren en processen in
te richten zodat een optimale bijdrage aan de kwaliteit van zorg ontstaat.
3
De aard van zorg en ondersteuning
3.1 Zorg en ondersteuning zijn dienstverlening
Professionele zorg en ondersteuning zijn diensten en geen producten. Er zijn vier
kenmerkende verschillen met ‘producten’:
- Ontastbaarheid: diensten hebben meer betrekking op ervaringen, belevingen en
gevoelens van cliënten dan op materiële zaken. Ook al zijn er bijvoorbeeld
woonbegeleiding, werkbegeleiding, begeleiding bij vervoer materiële aspecten
verbonden, de ondersteuning als zodanig is dat niet.
- Interactie: diensten komen tot stand in interactie tussen dienstverlener en cliënt. De
ontvanger van de dienst speelt een cruciale rol omdat hij participeert in het tot stand
komen van het resultaat en daarin een eigen rol en verantwoordelijkheid heeft (zie het
begrip: ‘goed patiëntschap’ – Van Wijmen, 1996). Er is sprake van interdependentie
tussen cliënt en hulpverlener, maar ook van ongelijke posities.
- Responsiviteit: de effectiviteit van zorg en ondersteuning wordt bepaald door de
responsiviteit van de dienstverlener: de mate waarin de behoeften en de vragen van de
cliënt juist worden getaxeerd, daarop adequaat wordt geantwoord, en vervolgens de
reactie van de cliënt wordt waargenomen en adequaat wordt meegenomen in het
vervolgproces. Zorg is dialoog.
9
- Heterogeniteit: geen twee mensen zijn hetzelfde en geen twee omstandigheden of de
beleving daarvan zijn hetzelfde. Standaardisatie van een dienst is daarom maar beperkt
mogelijk en kan zelfs onwenselijk zijn om een goed resultaat te bereiken. Zorg en
ondersteuning zijn sterk contextgevoelig, en dit des te meer naarmate de cliënt meer
beperkt is in zijn aanpassingsvermogen.
Professionele zorg en ondersteuning aan mensen met beperkingen kan niet gedefinieerd
worden als ‘product’ en kan niet herleid worden tot hun materiële of objectief-technische
aspecten. Elke poging daartoe gaat voorbij aan wezenlijke kenmerken van zorg en leidt
tot ineffectiviteit, verlies van kwaliteit en frustratie bij cliënten en hun directe
ondersteuners.
Het dialogisch karakter betekent dat professionele zorg begint bij de persoon en zijn
vraag. Maar ook het oogmerk van ondersteuning is persoonsgebonden omdat het gaat
om diens unieke kwaliteit van bestaan. De hulpverlener helpt binnen de kaders van zijn
professie deze vraag in kaart te brengen (te objectiveren) en zal vervolgens zijn bijdrage
zal leveren aan het beantwoorden ervan. De wensen en verwachtingen van de cliënt
spelen in dit proces een belangrijke rol. De professionele hulpverlener dient rekening te
houden met de beleving van de problematiek en de tevredenheid van de cliënt met de
zorg en de bereikte resultaten. Het gaat daarbij om gedeelde verantwoordelijkheid
binnen een relatie die het best als ‘partnerschap’ kan worden aangemerkt. Essentieel bij
vraaggerichte zorg is dat het gaat om een gezamenlijke inspanning van cliënten en
professionals en dat deze laatsten hun handelen baseren op en verantwoorden met de
standaarden van hun professie (Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, 1998). Omdat
standaarden en vaktechniek onmogelijk alle omstandigheden kunnen voorzien blijft een
mate van ongewisheid bestaan waarbij het tot de professionaliteit hoort deze te kunnen
in schatten en er creatief en adequaat op te reageren.
Relationele en communicatieve vaardigheden maken dan ook wezenlijk deel uit van de
professionaliteit van de gehandicaptensector.
3.2 Doel van zorg en ondersteuning
Professionele zorg en ondersteuning zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van
bestaan van mensen met functiebeperkingen. Dit heeft betrekking op verschillende
domeinen van het leven:
- Activiteiten in huis (ADL);
- Activiteiten in de samenleving;
- Ontwikkeling, leren en vorming;
- Arbeidsmatige activiteiten;
- Gezondheid en veiligheid;
- Sociale activiteiten (contacten met huisgenoten, familie, vriendschappen, intieme
relaties);
10
- Belangenbehartiging;
- Specifieke medische, paramedische en verpleegkundige ondersteuning;
- Specifieke gedragsmatige ondersteuning (gerelateerd aan gedragsproblemen en
problemen van geestelijke gezondheid).
Deze domeinen zijn persoonsgericht en worden dus niet in termen van professionele
specialismen geformuleerd. De domeinen vormen het inhoudelijke kader van individuele
ondersteuningsplannen waarin de expertise van professionals verbonden moet worden
met de realiteit van het gewone leven van de cliënt. Het zijn domeinen waar ‘resultaten’
kunnen worden geboekt voor de persoonlijke levenskwaliteit (Schalock & Verdugo,
2002).
Bij kwaliteit van bestaan gaat het om zowel objectieve als subjectieve aspecten.
Objectieve aspecten verwijzen naar algemene waarden en normen die in de samenleving
gelden ten aanzien van bijvoorbeeld huisvesting, gezondheid, werk en inkomen,
onderwijs, rechten en plichten.
Mensen met functiebeperkingen mogen niet uitgesloten te worden van deze algemene
waarden en normen maar dienen volwaardig te kunnen participeren in de samenleving.
Subjectieve aspecten verwijzen naar de persoonlijke belevingen en ambities van mensen
met functiebeperkingen. Het gaat om tevredenheid met hun bestaan, tevredenheid met
hun (professionele) ondersteuning en over zelfbepaling (invloed op het eigen leven
kunnen uitoefenen en niet leven in onderschikking aan de regie van derden zoals
professionele hulpverleners en instanties).
De effectiviteit van ondersteuning dient dan ook te worden beoordeeld als daadwerkelijke
effecten op het leven van de persoon: het gaat om persoonlijke ‘outcome’ en niet om
‘output’ (zoals: het aantal individuele zorgplannen of gepleegde interventies).
3.3 Strategieën van ondersteuning
Ondersteuning van mensen met functiebeperkingen heeft een langdurig karakter. Hoewel
mensen met beperkingen niet noodzakelijk levenslang continu professionele
ondersteuning nodig hebben, geldt dit voor een groot aantal van hen wel. Hun
problematiek is complex, langdurig, en de impact op het functioneren en de kwaliteit van
bestaan is aanmerkelijk en sterk individueel bepaald. Daarom is ondersteuning van
mensen met functiebeperkingen zowel intensief als extensief (betreft meerdere aspecten
van het functioneren en van het bestaan).
Professionele strategieën kunnen daarbij gericht zijn op:
- Herstellen van functies (behandeling);
- Het ontwikkelen en behouden van functies en activiteiten of het afremmen van
achteruitgang;
- Versterken of compenseren van functies en activiteiten door gebruik van hulpmiddelen,
ondersteunende technologie en hulpmiddelen, leren van alternatieve strategieën;
- Mogelijk maken van participatie op het gebied van wonen, onderwijs, werken, vrije tijd,
sociale relaties;
11
- Faciliteren van de toegang tot relevante hulpbronnen (toegang tot adequate
behandeling, financiële middelen, gebruik van rechten);
- Bevorderen van omgevingscondities voor het functioneren en verminderen of
wegnemen van belemmeringen (micro-, meso- en macroniveau).
Hoewel professionele ondersteuning interdisciplinair van aard is en dus in principe alle
disciplines in alle strategieën een aandeel kunnen hebben, variëren de zwaartepunten
van specifieke deskundigheden. Voor de beroepskrachten in het primaire proces van de
gehandicaptenzorg is de vertaling van deze strategieën in professionele competenties
recent uitvoerig in kaart gebracht (Arensbergen & Liefhebber, 2005).
4. Rol van de professional
Zorg en ondersteuning beginnen bij de persoon met beperkingen en bij zijn vragen. In
algemene zin zijn de ‘behoeften’ van mensen met beperkingen niet anders dan bij ieder
ander mens. Op basis van competenties enerzijds en van kansen en hulpbronnen in de
omgeving anderzijds, zal ieder mens streven naar behoeftebevrediging, respectievelijk
naar ‘geluk’, ‘welzijn’ of een goede ‘kwaliteit van bestaan’. Door de aanwezigheid van
aandoeningen en (ernstige) functiebeperkingen kan dit streven ernstig worden
bemoeilijkt en kan er behoefte ontstaan aan inzicht en aan hulp. Dit kan leiden tot een
subjectieve ondersteuningsvraag.
Van professionals wordt verwacht dat zij in staat zijn aan de hand van hun kennis en
standaarden deze subjectieve vraag te objectiveren. Samen met de cliënt kan dan de
‘zorgvraag’ worden geformuleerd die de basis vormt voor ondersteuning.
In dit proces kunnen vier fasen worden onderscheiden die samenvallen met vier vragen
aan, respectievelijk vier rollen van, professionals:
1. ‘Wat zijn de functioneringsproblemen en hoe kunnen deze worden verklaard?’ Dit
gaat om de functie diagnostiek of beeldvorming ter beschrijving, verklaring en
classificeren van problemen.
2. ‘Tot welke behoeften aan ondersteuning leidt de functioneringsproblematiek van
deze persoon, met het oog op het realiseren van een goede ‘kwaliteit van
bestaan’? Dit gaat om het in kaart brengen van ondersteuningsbehoeften en
plannen van ondersteuning.
3. ‘Zorg ervoor dat de geplande ondersteuning adequaat wordt uitgevoerd.’Dit
verwijst naar de uitvoering van behandeling, begeleiding èn coördinatie van
ondersteuning.
4. ‘Beantwoordt de geleverde ondersteuning aan de actuele behoeften van de
persoon?’ Dit verwijst naar evaluatie en bijsturing in fase één, twee of drie.
12
4.1 Rol van de professional bij het in kaart brengen van de problematiek
(diagnostiek en assessment)
De eerste bijdrage van professionals bestaat in een proces van beeldvorming. Daarmee
wordt bedoeld: het identificeren van de aard van de problematiek en het in kaart
brengen van de beperkingen en mogelijkheden van de persoon. Dit is de functie van
‘diagnostiek’ (wàt is er aan de hand?) en van ‘assessment’ (wat is het totaalbeeld van de
sterke en zwakke aspecten van het functioneren van de persoon; wat zijn beperkingen
en mogelijkheden op elke dimensie van het functioneren; wat is de rol van
belemmerende en bevorderende factoren uit zijn omgeving?). Elke discipline beschikt
daartoe over geëigende instrumenten en methodieken. Omdat het uiteindelijke doel een
totaalbeeld is zullen de bijdragen van professionals bij elkaar moeten worden gebracht.
Daarbij speelt een generiek interdisciplinair model van het menselijk functioneren zoals
de ICF een belangrijke rol. In de zorg voor mensen met verstandelijke beperkingen wordt
deze functie vervuld door het AAMR-model waaraan een algemene systematiek is
gekoppeld die typisch op de problematiek van mensen met verstandelijke beperkingen is
toegesneden, maar overigens volledig compatibel is met de ICF (bijlage 3).
De uitkomst van diagnose en ‘assessment’ leidt tot een geobjectiveerd en genuanceerd
beeld van de problematiek, gebaseerd op kennis (‘evidence based’ kennis op basis van
de wetenschappelijke ‘body of knowledge’ en ervaringskennis van de betrokken
professionals). De informatie uit deze beeldvorming is van belang voor de volgende fase.
Ondersteuning die ontworpen wordt zonder voldoende assessment kan tot ernstige
consequenties leiden door over- of onderschatting van mogelijkheden en problematieken.
De persoon kan op die manier belangrijke ondersteuningskansen onthouden worden.
4.2 Rol professional bij het in kaart brengen ondersteuningsbehoeften en het
plannen van ondersteuning
Beeldvorming is een belangrijke maar niet voldoende voorwaarde voor het ontwikkelen
van ondersteuning. Het gaat uiteindelijk om het bevorderen van de kwaliteit van bestaan
van mensen met functiebeperkingen.
Daarom moeten de behoeften aan ondersteuning op alle relevante gebieden in kaart
worden gebracht (rekening houdend met objectieve en subjectieve aspecten) en moeten
strategieën worden ontworpen om aan deze behoeften tegemoet te komen. Dit proces
hoort tot de deskundigheid van professionals in de gehandicaptenzorg. Per domein
(zie § 3.2) wordt samen met de persoon en zijn sociale netwerk:
- bepaald welke situatie wenselijk is (wensen, doelen, plannen voor de toekomst),
- geformuleerd welke acties nodig zijn om die situatie te bevorderen;
- gekozen wie daaraan een bijdrage zou moeten leveren (personen en organisaties),
- gekeken hoe intensief de ondersteuning dient te zijn;
- de planning van noodzakelijke acties opgezet; en
- afgesproken op welke wijze voortgang en resultaten bewaakt zullen worden.
13
Dit zijn de ingrediënten van persoonlijke ondersteuningsplannen.
Bij dit proces zijn de persoon zelf en zijn sociale netwerk (familie, vrienden, collega’s,
medeleerlingen, huisgenoten...) betrokken naast andere personen en organisaties die bij
het realiseren van de ondersteuning een rol spelen. De tendens tot meer participatie en
vermaatschappelijking brengt met zich mee dat het ‘team’ dat bij ondersteuning
betrokken is niet beperkt is tot de contouren van de zorgorganisatie. Professionals dienen
op een langdurige basis en in wisselende samenstellingen te (kunnen) communiceren en
samen te werken met niet-inhoudelijke deskundigen. Dit vereist specifieke professionele
vaardigheden.
4.3 Rol van de professional bij uitvoering van het ondersteuningsplan en
coördinatie van ondersteuning
Professionals hebben taken in de ‘uitvoering’ van ondersteuning. Daartoe worden in het
kader van een persoonlijk ondersteuningsplan afspraken gemaakt. Soms gebeurt dit in
de rol van behandelaar, begeleider, coach, of procesbewaker. Het proces van
ondersteuning dient niet als een strakke sequentie van beeldvorming, opstellen van
ondersteuningsplan en uitvoering van ondersteuningsplan te worden gezien.
Ondersteuning wordt steeds meer opgevat als een permanent proces en een doorlopende
cyclus waarin aspecten van beeldvorming, planning, uitvoering, evaluatie en bijstelling
plaatsvinden op geleide van individuele behoefte en niet van bureaucratische planning.
Een individueel zorgplan is geen script van het leven van de cliënt dat nauwgezet gevolgd
dient te worden. Zoals eerder besproken is professionaliteit niet beperkt tot vaktechniek.
Professionaliteit houdt ook in dat men kan omgaan met onvoorspelbaarheid, ongewisheid
en de ruimte die de cliënt nodig heeft om tot zelfbepaling te komen. Communicatie
tussen alle betrokkenen is een cruciaal element in het leveren van adequate
ondersteuning; daarbij kunnen ICT technieken een rol spelen. Ondersteuners dienen zich
bewust te zijn van de (objectieve en subjectieve) waarden binnen het
ondersteuningsplan en hun taak met bezieling uit te voeren. Dit vereist evenwicht tussen
betrokkenheid en distantie.
4.4 Rol van de professional bij de evaluatie van ondersteuning
Zorg- en ondersteuning zijn dynamische en continue processen. Evaluatie in termen van
resultaten voor de kwaliteit van bestaan en aanpassing van strategieën in functie van
wijzigende omstandigheden maken hiervan deel uit. In de gehandicaptenzorg dient dit
niet periodiek (één keer per jaar of één keer per twee jaar), maar continu te gebeuren.
Continue monitoring en bijsturing vereisen zowel communicatieve vaardigheden als
organisatorische condities.
14
5 Professionaliteit in de gehandicaptensector
5.1 Kenmerken van professionaliteit in de gehandicaptenzorg
Professionele zorg en ondersteuning aan mensen met functiebeperkingen zijn congruent
met de problematiek en de ondersteuningsbehoeften die deze mensen ervaren.
Samenvattend gaat het om de volgende drie kenmerken van problematiek: (1)
complexiteit, (2) langdurig, en (3) afhankelijkheid in het kader van kwaliteit van bestaan.
Overeenkomstig gaat het bij professionaliteit om drie algemene kenmerken:
1. Integratief
De aandoening gaat ten minste gepaard met één functiestoornis (maar vaker met
meerdere functiestoornissen: comorbiditeit) en leidt in alle gevallen tot complex bepaalde
problemen in het persoonlijke én sociale functioneren. In ICF-termen gaat het om een
combinatie van stoornissen, beperkingen en participatieproblemen waarbij persoonlijke
en omgevingsfactoren mede het functioneren bepalen. Diagnostiek en assessment
moeten derhalve het brede terrein van het menselijk functioneren bestrijken. Hetzelfde
geldt voor de ondersteuning, waarbij ondersteuningsbehoeften in alle domeinen in kaart
moeten worden gebracht en waar nodig in meerdere domeinen, met meerdere
betrokkenen en in samenhang ondersteuning moet worden gegeven.
Het professionele antwoord hierop is: integratie van meerdere kennisgebieden en
hulpbronnen in alle fasen van de hulpverlening. Dit vereist een interdisciplinair verband
èn netwerken (van zowel professionele als niet-professionele ondersteuners).
Professionaliteit impliceert de beschikbaarheid en de toepassing van speciaal daarop
gerichte kennismodellen.
2. Continu en dialogisch
Omdat de primaire aandoening en/of de functiestoornis niet kan worden opgeheven is de
daarmee samenhangende functioneringsproblematiek langdurig en vaak levenslang
aanwezig. De behoefte aan ondersteuning is overeenkomstig ook langdurig. Ook wanneer
ondersteuning succesvol is en functioneren verbetert, blijft het behoud van deze
verbetering vaak afhankelijk van ondersteuning en kan deze niet worden teruggetrokken.
Professionele monitoring van de functioneringsproblematiek, van de
ondersteuningsbehoeften en het actief bieden van ondersteuning zijn dus langdurige en
dialogische processen. Het professionele antwoord impliceert aandacht voor alle
levensfasen en een hoge mate van responsiviteit om ondersteuningsbehoeften in te
schatten en er op de juiste wijze aan tegemoet te komen. Professionele ondersteuning is
een zaak van voortdurende dialoog tussen cliëntsysteem en hulpverlener. Communicatie,
relationele vaardigheden, kennis van netwerkbenadering en vooral het functioneren in
teamverband zijn daarbij kenmerkend.
15
3. Kwaliteit van bestaan
Het oogmerk van het professionele handelen is niet primair ‘genezing van de aandoening’
of ‘opheffen van de functiestoornis’ maar het bevorderen van de kwaliteit van bestaan
van de persoon. Omdat de stoornissen en beperkingen de competentie van de persoon
structureel beperken, is deze afhankelijk van ‘hulp van buitenaf’ om een ‘goed leven’ te
kunnen hebben.
Waar professionaliteit in de cure-sector is gericht op herstel of verbetering van een
gestoorde lichamelijke of psychische functie is deze in de care-sector gericht op herstel of
verbetering van het functioneren in alle aspecten van het leven: op kwaliteit van
bestaan. Professionele ondersteuning dient objectieve aspecten van kwaliteit van bestaan
te kunnen combineren met subjectieve aspecten (zelfbepaling, tevredenheid). Kwaliteit
van bestaan is geen waardevrij maar juist een ‘waardevol’ concept. Het hoort tot de
professionaliteit van de gehandicaptenzorg hiermee om te kunnen gaan.
De
1.
2.
3.
kenmerken van professionaliteit zijn hiermee samenhangend:
interdisciplinair, integratief en netwerk georiënteerd;
continu en dialogisch karakter van het ondersteuningsproces;
waarden-georiënteerd in het erkennen van de autonomie en het streven naar
kwaliteit van bestaan van mensen met functiebeperkingen.
5.2 Professionaliteit in strategisch perspectief
Vanuit strategisch perspectief leidt ‘professionaliteit’ in de zorg voor mensen met
functiebeperkingen tot vijf doelgebieden. In elke gebied kunnen verdere keuzen worden
gemaakt op het niveau van zorgorganisaties en branche. De doelgebieden dienen in
samenhang te worden bezien; elk gebied omvat een essentieel aspect van beleid voor
het bepalen van de richting waarin professionaliteit zich in de sector verder kan
ontwikkelen. Dit is weergeven in onderstaande figuur.
Cliënten
Organisatie
Zorgdoelen
Professionaliteit
Modellen
Kennis
16
5.2.1 Cliënten
Vanuit het wezen van zorg en ondersteuning als dienstverlenende processen dient
professioneel handelen opgevat te worden als een interactief proces binnen een
gelijkwaardige relatie. In tegenstelling tot de oude ‘expert-leek’ verhouding gaan de
huidige zorg en ondersteuning uit van ‘partnerschap’. Binnen deze relatie is ruimte voor
de eigen belevingen, wensen en doelen van cliënten. Aan cliënten wordt de mogelijkheid
tot kiezen geboden en zij worden in staat gesteld zelf richting te geven aan hun leven
(zelfbepaling). De heterogeniteit en individualiteit van problematiek van cliënten worden
erkend en categoriale benaderingen dienen vermeden te worden. Dit stelt eisen aan
attituden en communicatievaardigheden van professionele medewerkers maar ook aan
de inrichting van zorg en ondersteuning die voldoende ruimte moet bieden voor
menselijk interactie. Deze ruimte (‘vrijheidsgraden’) is noodzakelijk om responsiviteit te
laten ontstaan. In deze context is voorzichtigheid geboden met protocolisering en
bureaucratische programmering van zorg.
‘Gelijkwaardigheid’ betekent dat de eigen verantwoordelijkheid van de professional
nadrukkelijk aanwezig is en niet ondergeschikt is aan de meningen en wensen van de
cliënt.
5.2.2 Zorgdoelen
In de zorg voor mensen met beperkingen is het professionele handelen gericht op de
kwaliteit van bestaan. Deze wordt gekenmerkt door zowel objectieve als subjectieve
normen. Objectief betekent dat aan de omstandigheden waarin mensen met beperkingen
leven, dezelfde kwaliteitseisen worden gesteld als in het leven van alle burgers in de
samenleving.
Dat betekent dat op gebied van wonen, werken, leren, ontspanning, gezondheid,
belangenbehartiging, sociale relaties dezelfde criteria van toegankelijkheid en kwaliteit
worden gehanteerd. Subjectief betekent dit dat aan de mening, de voorkeuren, de
beleving en de zelfbepaling van mensen met beperkingen hoge waarde wordt gehecht.
Kwaliteit van bestaan is het oogmerk van het professionele handelen en het uiteindelijke
criterium waaraan (het succes van) de professionele bijdrage dient te worden getoetst
(‘outcome’ in plaats van ‘output’). Ondersteuning dient mensen beter in staat te stellen
een waardig en autonoom leven te leiden in de samenleving.
Zowel mensen met beperkingen zelf als (inter)nationale sociaal-politieke kaders voor de
inrichting van professionele zorg hechten grote waarde aan het bevorderen van
maatschappelijke participatie. Het oogmerk van professies, individuele
beroepsbeoefenaren, beroepsverenigingen en interdisciplinaire verenigingen in de zorg
dient te zijn: bij te dragen tot de kwaliteit van bestaan van mensen met beperkingen in
het algemeen en van hun deelname in de samenleving in het bijzonder. Dit betekent dat
het handelen van professionals altijd in het perspectief van een bijdrage aan
ondersteuning dient te worden geplaatst. Ook het onderzoeken en beschrijven van
aandoeningen, beperkingen en belemmeringen in het functioneren staat in dienst van het
ontwerpen van ondersteuning van de persoon en niet van eigen doelen van
professionals.
17
5.2.3 Kennis
De belangrijkste grondslag van het professionele handelen is haar kennisbasis. Daarbij
wordt evidence-based kennis geprefereerd (Schuurman, 2001). Wetenschappelijk
getoetste kennis is in het verleden een belangrijke motor gebleken achter reële
verbeteringen van de situatie van mensen met beperkingen.
Methodische toepassing van deze kennis samengaand met zorgvuldige toepassing van
klinische ervaring van de betrokken beroepsbeoefenaren vormen de belangrijkste
instrumenten van professionals. De ontwikkeling en de verwerving van kennis is daarom
een belang en verantwoordelijkheid van zowel afzonderlijke zorgorganisaties als van de
branche als geheel. Ook dit geldt op individueel niveau (gelegenheid bieden voor stages
en bijscholing binnen eigen vakgebied en binnen relevante interdisciplinaire gebieden),
organisatieniveau (medewerking aan wetenschappelijk onderzoek en onderwijs), en
landelijk niveau (bevorderen van academisering, faciliteren van professionele netwerken
van deskundigheidsbevordering).
Hier ligt een direct verband met de VGN-nota ‘Naar een vernieuwd kennisbeleid in de
gehandicaptenzorg’ van Prof. Dr. J. Rispens (2005) waarin dit aspect is uitgewerkt.
5.2.4 Modellen
Door de complexiteit van functioneringsproblematieken, van persoonlijke doelgebieden,
en van ondersteuningsstrategieën is het noodzakelijk dat interdisciplinaire samenwerking
zowel op kennisniveau als in de praktijk systematisch wordt benaderd. Integratie van
interdisciplinaire diagnostische en ondersteuningsinformatie vereist de toepassing van
gevalideerde modellen. Met deze modellen is ook een betere aansluiting van
professionele benaderingen op beleid- en organisatiebenaderingen mogelijk. De ICF is
een valide generiek model dat hieraan kan bijdragen. In het specifieke gebied van zorg
voor mensen met verstandelijke beperkingen is het AAMR-model een valide en met de
ICF verenigbaar model dat daarenboven ook ondersteuningsactiviteiten omvat en
structureert. Dit soort modellen kan worden gebruikt om werkwijzen en ‘formats’ binnen
organisaties te ijken, zoals assessmentprofielen en profielen voor het ontwerpen van
individuele ondersteuningsplannen.
Modellen vervullen ook een functie in het kwaliteitsbeleid zoals bij procesbewaking,
omschrijving van uitkomstindicatoren en als referentiekader voor het toetsen van lokale
systemen en werkwijzen. In de context van toenemen de marktwerking kunnen ze
worden toegepast om de professionaliteit van de dienstverlening te toetsen en ‘quality
shaving’ tegen te gaan waarbij op kwaliteit wordt bezuinigd door het achterwege laten
van (onderdelen van) beeldvorming, onvoldoende toepassen van valide methoden en
instrumenten, het inperken van ruimte voor bijscholing, of onvoldoende beschikbaarheid
van gekwalificeerde beroepskrachten (Maarse, 2005).
18
5.2.5 Organisatie
Klantgerichte organisaties vereisen andere structuren dan traditionele functionele
organisaties. Individualisering van ondersteuning vraagt om coördinatie dicht bij de
cliënt. Complexiteit, continuïteit en dynamiek van ondersteuning vragen om een
aangepast teamconcept en informatiebeheer (ICT). De veranderende AWBZ sluit niet uit
dat de-differentiatie van zorg in termen van de traditionele doelgroepen plaatsvindt, dat
ruimer gebruik wordt gemaakt van generieke hulpbronnen (bijvoorbeeld: huisarts,
onderwijs, maatschappelijke functies op gebied van wonen en recreatie). En
marktwerking wordt voorgestaan. Dit alles vereist een overeenkomstig met deze
verwachtingen aangepaste organisatorische en financiële facilitering. Zoniet ontstaat het
risico op verschraling van zorg en ondersteuning. Professionals hebben een eigen
verantwoordelijkheid om mee te denken over verantwoorde oplossingen en alternatieven
in de organisatie van ondersteuning. Daarbij dienen zij hun professionele standaarden in
het oog te houden en volwaardige gesprekspartners van beleid en management te zijn.
Voor zorgorganisaties en voor de branche beschikken professionals over de belangrijkste
hulpbronnen om toekomstig beleid te doen slagen: kennis en expertise. Op ‘visie’ alleen
kunnen doelen niet worden bereikt. De inhoud van effectieve en verantwoorde
ondersteuning zal ook in de toekomst door professionals moeten worden geleverd.
5.3 Voorwaarden voor professionaliteit
Uit het overzicht van doelgebieden blijkt dat het bevorderen van professionaliteit in de
gehandicaptensector meerdere niveaus van activiteiten veronderstelt. Er kunnen
voorwaarden worden geformuleerd op micro-, meso- en macro-niveau.
Micro-niveau
Dit niveau betreft het contactvlak van individuele cliënten en de professionals die bij de
ondersteuning zijn betrokken: de zorginterface. In elk doelgebied kunnen voorwaarden
voor professionaliteit worden geformuleerd. Zo gaat het bij het doelgebied ‘cliënten’
vooral om de relationele voorwaarden voor effectieve ondersteuning. Bij ‘zorgdoelen’
gaat het om de wijze waarop de ondersteuningsbehoeften en de daarbij passende doelen
en activiteiten tot stand komen in samenspraak tussen cliënt en professioneel systeem.
Bij ‘kennis’ gaat het om de competenties die nodig zijn om de zorgdoelen te realiseren.
Bij ‘modellen’ gaat het om de validiteit van instrumenten die in individuele diagnostiek
maar ook bij de bepaling en planning van ondersteuning worden gebruikt (denk
bijvoorbeeld aan individuele / persoonlijk ondersteuningsplannen). Bij ‘organisatie’gaat
het om het creëren van de voorwaarden voor een effectieve en consistente hulpverlening
aan individuele cliënten.
Meso-niveau
Dit niveau betreft de zorgvoorziening als zodanig. Dit is het organisatorische verband
waarin professionals werkzaam zijn. Hier worden de condities bepaald waaronder de
individuele dienstverlening aan de diversiteit van cliënten (doelgroepen) tot stand kan
komen. Het gaat om organisatie en management van kennis, personele, financiële en
facilitaire middelen binnen de zorgorganisatie.
19
Adequate organisatie op meso-niveau is voorwaarde om professionaliteit op micro-niveau
tot zijn recht te laten komen. Ook hier kunnen voor elk doelgebied voorwaarden worden
geformuleerd.
Macro-niveau
Dit niveau betreft beleid, wet- en regelgeving, en financiering van zorg- en
ondersteuning. Hier worden de voorwaarden bepaald waaronder zorgorganisaties
professionele zorg aan hun cliënten kunnen leveren. Zorgorganisaties zijn afhankelijk van
deze voorwaarden. Op elk doelgebied kunnen deze voorwaarden nader worden
geformuleerd.
Omwille van het algemeen karakter van deze nota wordt dit voorwaardenscheppende
kader voor professionaliteit niet in detail uitgewerkt. In bijlage 4 is een tentatief overzicht
van aandachtspunten opgenomen ter illustratie van het samenspel tussen niveaus van
ondersteuning en strategische doelgebieden in het kader van professionaliteit.
6
Conclusies
Professionaliteit is een kernwaarde van de zorg voor mensen met beperkingen. Zonder
de bijdrage van professionals is effectieve ondersteuning van mensen met complexe en
langdurige problematieken niet mogelijk. Met ‘effectief’ wordt bedoeld: uitmondend in
een goede kwaliteit van bestaan.
Professionaliteit is voortdurend in ontwikkeling. Voortschrijdende (evidence based)
vakkennis is de motor achter de interne ontwikkeling van professies. De noodzaak tot
aanpassing van de professionaliteit aan de wijzigende omgeving van beleid (visie, weten regelgeving) en van organisatorische context (fusies, reorganisaties, deconcentratie;
vermaatschappelijking) vormt een externe prikkel voor ontwikkeling.
Behoud van professionaliteit vereist ‘onderhoud’ door het verwerven van nieuwe kennis
en het zich eigen maken van daarmee samenhangende instrumenten, vaardigheden en
attitudes. Dit is primair een verantwoordelijkheid van professionals zelf, van academische
en andere opleidingsinstellingen, en van de betrokken beroepsverenigingen en
verenigingen voor deskundigheidsbevordering. Zorginstellingen vervullen hierbij echter
een belangrijke voorwaardenscheppende rol: zij zijn het die beroepsbeoefenaren
gelegenheid dienen te beiden voor bij- en nascholing.
Gelijktijdig dienen zij ook zelf de voorwaarden te creëren waaronder professionele kennis
en vaardigheden onder de huidige veranderende omstandigheden, effectief in de praktijk
kunnen worden toegepast. Het korte termijn perspectief daarbij verwijst naar
voorwaarden in de dagelijkse ondersteuning van individuele cliënten en cliëntsystemen.
De middellange termijn verwijst naar de structuur en de processen van zorg en
ondersteuning binnen organisaties. Het lange termijn perspectief betreft de waardering
van de bijdrage van professionaliteit aan de kwaliteit en het strategische beleid van
organisaties en branche. Bij dit laatste aspect horen ook diepte-investeringen op het
terrein van kennis- en opleidingsbeleid.
20
De huidige veranderingen in de AWBZ, de WMO en de bekostigingssystematiek bieden in
dat verband zowel bedreigingen als kansen. De kansen betreffen het grondig doordenken
van de ‘interface’ van cliënten / cliëntsystemen en professionele ondersteuners en het
zoeken naar organisatievormen die passen bij vermaatschappelijking en individualisering
die beleid èn cliënten voorstaan. Niet alle cliënten stellen deze vragen even intensief of
dringend, waardoor aandacht voor diversiteit en timing van oplossingen nodig is.
De bedreigingen betreffen het doorvoeren van organisatorische veranderingen zonder
daarbij voldoende de professionals (die uiteindelijk voor de resultaten van ondersteuning
moeten zorgen) te betrekken. Het zou in dit verband een vergissing zijn om
professionaliteit te herleiden tot objectief-technologische prestaties die naar believen
ingezet en ingehuurd kunnen worden zonder aandacht voor de onderlinge samenhang
van professionele inbreng en zonder aandacht voor relationele aspecten van de
interventies. Juist in de gehandicaptenzorg zijn mensen veelal langdurig afhankelijk van
professionele ondersteuning. Een ‘betrouwbaar’ en ‘duurzaam’ partnerschap is een
voorwaarde voor effectiviteit.
21
Referenties
Arensbergen Ch., van & Liefhebber, S. (2005). Landelijk competentieprofiel
beroepskrachten primair proces gehandicaptensector. Utrecht: NIZW.
Gennep, A. Th. G. van (1997). Paradigma-verschuiving in de visie op zorg voormensen
met een verstandelijke handicap. Maastricht: Universiteit Maastricht.
Gennep, A.Th.G. van (2004). Balans en Perspectief. In W. Buntinx & M. Ruppert (red.)
Balans en Perspectief (p. 11-29). Heel: Stichting St. Anna.
Maarse, H. (2005). Gevolgen van marktwerking in de geestelijke gezondheidszorg. Rino
Visie. Nieuwsbrief van RINO Zuid-Nederland, 5 (1), 1.
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (1998). Naar een meer vraaggerichte zorg.
Advies uitgebracht door de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg aan de minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zoetermeer: RVZ.
Rispens, J. (2005). Naar een vernieuwd kennisbeleid in de gehandicaptenzorg. Utrecht:
VGN.
Schalock, R. & Verdugo Alonso, M.A. (2002). Handbook of Quality of Life for Human
Service Practitioners. Washington: American Association on Mental Retardation.
Schuurman, M. (2001). Naar een ‘evidence based’ ondersteuning van mensen met een
verstandelijke handicap (in opdracht van ZonMw). Nieuwegein: Kalliope Consult.
VGN (2001). Model Kwaliteitssysteem Gehandicaptenzorg. Utrecht: VGN.
VGN (2003). Kwaliteit in zicht. Utrecht: VGN.
WHO-FIC Collaborating Centre (2002). ICF. Nederlandse vertaling van de 'International
Classification of Functioning, Disability and Health'. Houten: Bohn, Stafleu & Van
Loghum.
Wijmen, F.C.B. van (1996). Goed patiëntschap als spiegelbeeld van verantwoorde zorg.
Deventer: Kluwer.
WB 24.08.05
22
Bijlagen
Bijlage 1. Missie Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland
Missie
de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) is de branchevereniging voor
organisaties die professionele zorg en ondersteuning aan mensen met een of
meerdere handicaps bieden.
De bij de VGN aangesloten instellingen bieden zorg, ondersteuning en dienstverlening
aan cliënten met een verstandelijke, lichamelijke, zintuiglijke en/of communicatieve
handicap en aan hun directe omgeving. Om deze taken te kunnen vervullen, zorgt de
vereniging voor een adequate bestuurlijke structuur, actieve betrokkenheid van de
leden en een professioneel werkend bureau, dat berekend is op de taken die uit de
missie voortvloeien.
Visie
De VGN gaat ervan uit dat mensen met een of eerdere handicaps onvervreemdbare,
individuele rechten hebben op een zo volwaardig mogelijk bestaan en een goed
kwaliteit van leven. Waar mogelijk moeten zij daarbij gebruik kunnen maken van
reguliere voorzieningen.
23
Bijlage 2. ICF
Uitgangspunten van de ICF




De ICF gaat uit van een ecologisch paradigma waarin niet de aandoening of
het ‘defect’ maar de interactie van de persoon met de omgeving tot
uitgangspunt van het menselijk functioneren – dus ook van ‘problematisch
functioneren’ en interventie wordt genomen.
Het conceptuele model van de ICF integreert de perspectieven van het
medische, psychologische en sociale model. Aan het menselijk functioneren
kunnen verschillende met elkaar samenhangende dimensies worden
onderscheiden (de ‘biopsychosociale benadering’).
De denkwijze van de ICF impliceert dat functioneringsproblemen als
continuüm en niet als categorieën dienen te worden opgevat: categorisering
van ‘handicaps’ leidt per definitie tot artefacten en heeft inhoudelijk slechts
beperkte waarde. Belangrijker is de problematieken van mensen in de
verschillende dimensies van functioneren in kaart te brengen en er vervolgens
adequate ondersteuning tegenover te plaatsen zodat hun functioneren in
totaliteit kan verbeteren.
Door de heldere definitie van begrippen en omschrijving van de dimensies
wordt de communicatie tussen verschillende disciplines (klinische zowel als
beleidsdisciplines) bevorderd. De ICF vormt een wetenschappelijk
verantwoorde conceptuele basis voor de (interdisciplinaire) professionaliteit
van de gehandicaptensector.
24
ICF
gezondheidstoestand
aandoeningen, ziekten
functies en
anatomische
eigenschappen
activiteiten
externe factoren
participatie
persoonlijke factoren
Figuur 1. ICF model van het menselijk functioneren (algemeen)
ICF
gezondheidstoestand
aandoeningen, ziekten
stoornissen
belemmeringen
beperkingen
handicaps participatiepro
blemen
persoonlijke factoren
Figuur 1. ICF model van het menselijk functioneren (beperkingen in het functioneren)
25
Bijlage 3. AAMR model
I.
Verstandelijke
mogelijkheden
II.
Adaptief gedrag
Ondersteuning
III. Participatie,
Individueel
Functioneren
Interactie & Sociale rollen
IV. Gezondheid
V.
Context
AAMR -2002
Figuur 3. AAMR-model van verstandelijke beperkingen
26
Bijlage 4.
Tabel: aandachtspunten ‘professionaliteit’ in strategisch beleid gehandicaptenzorg naar doelgebied en contextniveau (micro-, meso-, macro-)
Niveau
Doelgebieden
Cliënten
Micro
Interface: cliëntsysteem /
Zorgdoelen
Individuele
Kennis
Modellen
Organisatie
Competenties
Gebruik valide
Opzet individuele cliëntinterface
professionals

ondersteuningsbehoeften
ondersteuners
instrumenten en
voor effectieve ondersteuning
Dialoog

ondersteuningsdoelen
(opleiding, ervaring,
systemen bij
(bijvoorbeeld:
Partnerschap

ondersteunings-activiteiten
bevoegdheid)
diagnostiek en
persoonlijk begeleider –
Verhouding professioneel /
begeleiding
ondersteuningsnetwerk - ICT)
sociaal netwerk
(bijvoorbeeld:
individueel
ondersteuningsplan)
Meso
Macro
Matchen van professionele
Organiseren van ‘dienst-
Definiëren,
Interdisciplinaire
Faciliteren van cliëntinterface
competenties met
marktcombinaties’ rekening houdend
selecteren en
modellen zoals ICF,
Faciliteren van kennisontwikkeling
kenmerken doelgroep
met ondersteuningsbehoeften
combineren van
AAMR voor coördinatie
en professionele kwaliteit binnen
(‘dienst-markt combinaties)
doelgroepen
gewenste
diagnostiek en
organisatie
Creëren ruimte voor cliënt-
competenties binnen
ondersteuning
(faciliteren bij- en nascholing)
en professionele autonomie
zorgorganisatie
Kwaliteitsmodellen
Keuzemogelijkheden
Toegankelijk maken van
Faciliteren
Bevorderen
Faciliteren van zorgorganisaties
bevorderen
maatschappelijke hulpbronnen
kennisontwikkeling
consistentie van
(financieel, juridisch, beleidsmatig)
Koppeling van individuele
(algemeen en specialistisch)
Faciliteren kwaliteit
beleid, organisatie en
om hun maatschappelijke functies
ondersteuningsbehoeften
- wonen
professionele
voorwaarden voor
uit te oefenen
aan toegang en financiering
- werken
opleidingen
individuele
van professionele
- onderwijs
dienstverlening via
ondersteuning
- gezondheid
inhoudelijke modellen
- sociale activiteiten...
Afstemming
inhoudelijke- op
faciliterende modellen
27
28
Download