Werkgroep taal, d

advertisement
Van brabbelen tot spreken,
Richtlijnen voor een gewenste aanpak van
taalactiviteiten in de JGZ voor 0-4 jarigen
LVT (LC OKZ)
Cluster Inhoud JGZ
werkgroep taal
Bunnik,
augustus 2002
Inhoudsopgave
blz.
Hoofdstuk 1
1.1
1.2
Inleiding
Aanleiding
Werkgroep
3
3
4
Hoofdstuk 2
2.1
2.2
2.3
2.4
2.5
2.6
Huidige stand van zaken
Monitoring en signalering
Inschatten zorgbehoefte
Screening en vaccinaties
Voorlichting advies instructie en begeleiding
Beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen
Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking.
6
6
7
7
7
8
9
hoofdstuk 3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
Richtlijnen voor een gewenste aanpak
Monitoring en signalering
Inschatten zorgbehoefte
Screening en vaccinaties
Voorlichting advies instructie en begeleiding
Beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen
Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking
10
11
14
15
16
18
19
hoofdstuk 4
Aanbevelingen
22
Adressen
24
Literatuur
25
Achtergrond informatie over taal en taalontwikkeling
27
bijlage
2
Hoofdstuk 1
1.1
Inleiding
Aanleiding
Van alle dingen die een klein kind leert, lijkt het leren praten wel het grootste wonder. Jonge kinderen
leren schijnbaar moeiteloos één of meer talen spreken. Hoewel ieder kind een eigen tempo heeft in het
aanleren van een taal, spreken bijna alle kinderen rond de leeftijd van 5/6 jaar hun moedertaal
vloeiend. Het te bereiken niveau van taalvaardigheid hangt af van de mogelijkheden van het kind, de
taalstimulatie en het taalniveau van de ouders. Van belang is de duur, frequentie, continuïteit, kwaliteit
en regelmaat van het taalaanbod.
Het aantal kinderen dat met meer dan één taal opgroeit neemt sterk toe. In Nederland is het spreken
van de Nederlandse taal de norm. Een behoorlijke beheersing van de Nederlandse taal is nodig om
optimaal profijt te hebben van het Nederlandse onderwijssysteem. Kinderen met een taalachterstand
blijken, niet alleen bij aanvang op de basisschool de lessen slecht te volgen, maar zij hebben meestal
bij het verlaten van de basisschool nog steeds een achterstand ten opzichte van hun leeftijdgenootjes.
Dit heeft consequenties voor het vervolgonderwijs. Het kennisniveau is lager, de doorstroom gaat
voornamelijk naar het voorbereidend beroepsonderwijs (VBO), de uitval uit het onderwijs is groter en
derhalve is er minder kans van slagen op de arbeidsmarkt. De gemiddelde taalachterstand van
allochtone kinderen op de basisschool is twee jaar, meldde het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
in september 2001.
Ook autochtone kinderen die thuis alleen de streektaal spreken, kunnen een verwervingsachterstand
oplopen wat betreft de Nederlandse taal. Dat geldt ook voor kinderen die taalarm opgevoed worden.
Daarnaast zijn er kinderen die vanwege een algemene ontwikkelingsstoornis een taalachterstand
hebben.
Het vroegtijdig opsporen van een taalachterstand en het begeleiden en stimuleren van de
taalontwikkeling staan momenteel in de publieke en politieke belangstelling. Met een grote
stimuleringscampagne wil het kabinet achterstanden in de Nederlandse taal voor het begin van de
basisschool proberen op te heffen. Een landelijk netwerk van Vroeg- en Voorschoolse Educatie (VVE)
projecten op peuterspeelzalen gaat potentiële achterstanden op het gebied van taal en rekenen met
behulp van specifieke onderwijsprogramma's spelenderwijs aanpakken. De toeleiding naar deze
projecten is een taak van de jeugdgezondheidszorg.
De jeugdgezondheidszorg is bij uitstek de instantie om aan ouders voorlichting te geven over
taalverwerving, informatie te verstrekken over de taalontwikkeling van hun kinderen en te stimuleren
tot woordspelletjes en voorlezen, de taalontwikkeling van het kind te volgen en te beoordelen en
kinderen met een achterstand in de Nederlandse taal door te verwijzen.
3
1.2
De werkgroep taal
Voor het Landelijk Centrum Ouder-en KindZorg, inmiddels geïntegreerd als Cluster Inhoud JGZ bij
de LVT, is de publieke en politieke aandacht voor taal en de wettelijke toebedeelde rol van de
jeugdgezondheidszorg in de vroegsignalering, reden om de taalactiviteiten van de
jeugdgezondheidszorg te belichten.
De Raad van Advies van het Landelijke Centrum OKZ, nu Raad van Advies-JGZ van de LVT, stelde
een werkgroep in met de volgende opdracht:
 Het transparant maken van de rol en mogelijkheden van de jeugdgezondheidszorg met betrekking
tot taalontwikkeling.
 Het inventariseren van activiteiten op het gebied van taal bij de verschillende thuiszorgorganisaties
en bij andere organisaties.
 Een voorstel doen voor een éénduidige gewenste aanpak, zo mogelijk gebaseerd op door
wetenschappelijk onderzoek vastgestelde effectiviteit.
Na een oproep in OKZ perspectief meldden zich CB-artsen, wijkverpleegkundigen, staf- en
beleidsmedewerkers uit de JGZ, waardoor de werkgroep een gevarieerde samenstelling kende.
De leden van de werkgroep taal waren:
 Cathy Baart de la Faille-Horst, Stichting Thuiszorg Midden Gelderland
 Liesbeth Bok, Thuiszorg Oost-Veluwe
 Dineke Brouwers, Thuiszorg Eindhoven
 Anneke Bulk-Bunschoten, Amstelring
 Corrie Copier, Thuiszorg regio 's Hertogenbosch
 Maria Drewes, NIGZ
 Jenny Eggink Dik, Icare Thuiszorg
 Wil Mesman, Amsterdam Thuiszorg
 Gerda Nijeboer, Thuiszorg Salland
 Riemke Rip, Thuiszorg IJmond / Kennemer Thuiszorg
 Annemarijke Smit, Thuiszorg de Friese Wouden
 Ineke van der Mark, Thuiszorg Kop van Noord Holland
 Toos Verbogt, Thuiszorg West-Brabant
 Wilma Verhaagen, Thuiszorg Eemland
Onder voorzitterschap van Jacqueline de Vries, beleidsmedewerker van het Cluster inhoud JGZ van de
LVT kwam de werkgroep 6 maal bij elkaar. Na een plenaire start is gewerkt in subgroepen, waarin
artsen en verpleegkundigen onderdelen uitwerkten, die vervolgens weer in plenaire bijeenkomsten op
elkaar afgestemd werden. Het eindresultaat werd door een kleine redactiecommissie op papier gezet.
De nota is vastgesteld door de Raad van Advies.
Deze nota is vervolgens gelezen en van commentaar voorzien door experts op taalgebied van buiten de
jeugdgezondheidszorg: Hilde Kalthoff van Averroès, Henk Dries VVE-makelaar, Woutje Westenbrink
van Sardes en Agnes van Morntfoort van de Stichting Lezen.
Het Basistakenpakket-JGZ vormt het kader van de activiteiten in de JGZ. In deze nota worden de
taalactiviteiten beschreven conform de productgroepen van het basistakenpakket-JGZ.
De werkgroep taal inventariseerde succesvolle taalactiviteiten binnen de jeugdgezondheidszorg. Zij
vond een groot scala van taalactiviteiten. Weinig tot geen van de interventies zijn getoetst op hun
effectiviteit. Wel is er veel wetenschappelijke kennis over taalontwikkeling en tweetaligheid.
De werkgroep maakte richtlijnen voor een gewenste situatie, waarin opgenomen een uitwerking van
het Balansmodel van Bakker om de zorgbehoefte op het gebied van taal in te schatten en uitbreiding
van de minimumspreeknormen van Goorhuis om taalontwikkeling te beoordelen.
4
Dit eerste hoofdstuk van de nota bevat de aanleiding tot het schrijven van dit stuk, het tweede
hoofdstuk beschrijft de huidige praktijk in de jeugdgezondheidszorg en het derde hoofdstuk de
gewenste situatie, inclusief de door de werkgroep gemaakte uitwerking van het Balansmodel voor taal
achterstanden en de door de werkgroep voorgestelde uitbreiding van de minimumspreeknormen om
spraak- taalachterstand uniform te beoordelen. De nota sluit af met een samenvatting van de
aanbevelingen. In de bijlagen staat achtergrond informatie over taalontwikkeling.
In deze nota wordt de term 'taalachterstand in (Nederlandse) moedertaal' gebruikt voor kinderen met
een taalachterstand in hun eigen taal en de term 'tweede taal verwervingsachterstand' voor (allochtone)
kinderen die een achterstand hebben in de verwerving van de Nederlandse taal.
Deze nota taal is geschreven om professionals in de gezondheidszorg een gemeenschappelijk
uitgangspunt te bieden. Voor de samenwerkingspartners maakt de nota de taalactiviteiten van de
jeugdgezondheidszorg inzichtelijk. Aan het management biedt het handvatten om uit te dragen wat de
jeugdgezondheidszorg doet op het gebied van de taalontwikkeling.
De werkgroep beperkte zich, vanwege haar samenstelling, tot kinderen tot 4 jaar, hoewel
taalontwikkeling niet af te grenzen is tot die leeftijd. Het is wenselijk dit advies verder uit te werken
voor kinderen ouder dan 4 jaar.
5
Hoofdstuk 2
Huidige stand van zaken
In dit hoofdstuk wordt een globale beschrijving gegeven van de gangbare taalactiviteiten binnen de
jeugdgezondheidszorg voor 0 tot 4 jarigen. De activiteiten zijn ingedeeld conform de producten van
het Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg.
 Monitoring en signalering: het volgen en registreren van de taalontwikkeling van kinderen in de
Nederlandse taal en de moedertaal, indien dit niet de Nederlandse taal is en het tijdig opsporen van
een achterstand in taalontwikkeling.
 Inschatten zorgbehoefte, het bepalen van de behoefte aan voorlichting en advies over
taalontwikkeling, taalstimulering, tweetalig opvoeden en het bepalen van risicogroepen.
 Screeningen en vaccinaties: het screenen van de taalontwikkeling
 Voorlichting, advies, instructie en begeleiding: individuele en groepsgewijze activiteiten
betreffende de taalontwikkeling, taalstimulering en het meertalig opvoeden.
 Beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen, gerichte advisering en doorverwijzing bij
gesignaleerde risicosituaties en taalachterstand.
 Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking: toeleiding naar taalprogramma’s,
samenwerking met paraprofessionals (VETC, MIM, homestart, opstapje, buurtmoeders),
afstemming van het zorgaanbod.
2.1
Monitoring en signalering
Monitoring gebeurt momenteel handmatig in het Integraal Dossier-JGZ (ID-JGZ). Het dossier wordt
bij het eerste contact aangemaakt door de wijkverpleegkundige. In het Integraal Dossier-JGZ
registreren de CB-artsen en de wijkverpleegkundigen-JGZ op individueel niveau de bevindingen met
betrekking tot de ontwikkeling van het kind. De taalitems in het dossier zijn summier. Het literaire
gezinsklimaat (boeken, tijdschriften aanwezig), een stimulerende taalomgeving (verhaaltjes, liedjes
zingen, voorlezen) en of de spreektaal thuis een andere is dan de Nederlandse taal, wordt niet
geregistreerd. Het verloop van de taalontwikkeling wordt in het ID-JGZ bijgehouden middels de
taalitems van het van Wiechenonderzoek en de minimumspreeknormen.
In het kader van de Tijdelijke Regeling Vroegsignalering (2001, 2002) wordt gevraagd naar cijfers
over taalachterstand en verwijzing. Het LC OKZ heeft een landelijk TRV-registratie formulier
ontworpen. Veel thuiszorgorganisaties hebben het registratieformulier uitgewerkt voor eigen gebruik,
anderen hebben zelf extra lijsten toegevoegd aan het ID-JGZ om een mogelijke taalachterstand te
monitoren.
De minimumspreeknormen van mevrouw Goorhuis-Brouwer gelden als landelijke normering. Ze te
vinden in de handleiding van het Integraal Dossier-JGZ. Veel Thuiszorgorganisaties gebruiken deze
normering of hebben de normering aangepast of uitgebreid. Daarnaast hebben diverse
Thuiszorgorganisaties een eigen protocol ontwikkeld voor het signaleren van een taalachterstand.
Naast het van Wiechenonderzoek maken de minimumspreeknormen van Goorhuis en verdere criteria
meestal deel uit van deze protocollen.
De consultatiebureauteams in Nederland gebruiken als algemene ontwikkelingstest: het Van
Wiechenonderzoek. Het systematisch opsporen van achterstanden in de taalontwikkeling en in de
tweede taal verwervingsachterstand, gebeurt tijdens de programmatische gezondheidsonderzoeken op
basis van de normen van de van Wiechen onderzoeken en de minimum spreeknormen van Goorhuis.
Zowel in de zuigelingentijd als in de peutertijd wordt regelmatig aandacht besteed aan de
6
taalontwikkeling. Meestal zijn extra onderzoeken nodig in een bepaalde tijdsperiode om een juiste
beoordeling te krijgen.
Het beoordelen van het niveau van de taalontwikkeling is subjectief. Het is de persoonlijke
interpretatie van de onderzoeker. Deze is daarbij afhankelijk van de medewerking van het kind: het
moet willen praten. Vaak wordt ook op de mededeling van de ouder afgegaan en dat levert niet altijd
betrouwbare informatie op. Een moeder zal haar kind over het algemeen beter verstaan, dan een
buitenstaander en naarmate een ouder langer met een kind omgaat, went die aan de spraak.
De werkgroep inventariseerde welke instrumenten er naast bovengenoemde gebruikt worden in de
jeugdgezondheidszorg voor 0-4 jarigen voor het opsporen van stoornissen in de taalontwikkeling en
achterstanden in het verwerven van de tweede taal. Specifieke spraak-/taalontwikkelingstesten in
gebruik bij één of meer Thuiszorgorganisaties zijn:
 Schlichtingtest (lexilist) Nederlandstalig, wordt o.a. gebruikt door logopedisten, op de AC’s
en bij Boekenbas.
 Lexilist (Nederlands, Turks, Marokkaans), wordt gebruik door logopedistes en bij de GG&GD
A'dam.
 Stotterlijst, gebruikt door logopedistes, in sommige gebieden door CB-artsen.
 Taallijst C. Slofstra, gebruikt door logopedisten en specifieke centra.
 Logopedielijst, met uitsplitsing stoornissen in spraak, taal, stem en gehoor
 Verkorte Reynelltest, wordt gebruikt door sommige JGZ afdelingen.
 Taaltest (Gerritsen), idem.
2.2
Inschatten zorgbehoefte
Sinds de consensusbijeenkomsten opvoedingsondersteuning in 1998 gebruiken de OKZ afdelingen
van de thuiszorgorganisaties als uitgangspunt voor het vaststellen van de zorgbehoefte het
Balansmodel (Bakker 1997), (Lim en Prinsen, 1992). Dat heeft als voordeel dat in het hele land vanuit
een éénduidige visie gewerkt wordt. Het model kan zowel voor individuele kinderen als voor groepen
gebruikt worden. In het Balansmodel wordt het inschatten van risico- en beschermende factoren met
betrekking tot taalachterstand niet specifiek uitgewerkt.
2.3
Screeningen en vaccinaties
Mevrouw de Ridder heeft een specifieke VTO-taalscreeningsinstrument ontwikkeld voor de 0- 4
jarigenzorg, dit VTO-taalscreeningsinstrument wordt momenteel in een aantal plaatsen op het
consultatiebureau uitgetest, maar kan nog niet landelijk ingevoerd worden.
In de kindergeneeskunde en specifieke centra wordt gebruik gemaakt van o.a.de Bailey /Denver
ontwikkelingstest en de DOS ontwikkelingstest.
2.4
Voorlichting, advies, instructie en begeleiding
Tijdens huisbezoeken en consulten wordt er voorlichting en advies gegeven over de normale
taalontwikkeling. Instructie en begeleiding wordt gegeven om de taalontwikkeling te stimuleren. De
marges variëren van algemene voorlichting aan alle ouders met een verwijzing naar het groeiboekje,
tot een gericht advies aan ouders om hun kind te stimuleren.
7
Wat betreft tweetaligheid wordt over het algemeen in eerste instantie het advies gegeven om het kind
op te voeden in de eigen moedertaal. Bij oudere peuters wordt geadviseerd om gebruik te maken van
de één-taal-één situatie strategie (bijvoorbeeld thuis eigen taal, buitenshuis Nederlands) of de éénpersoon-één taal strategie (één ouder eigen taal, andere ouder Nederlands). Hiertoe moet (één van) de
ouder(s) zelf behoorlijke kennis van de Nederlandse taal hebben.
Rondom allochtone kinderen is er vaak samenwerking met bibliotheken, peuterspeelzalen en
kinderopvang. Bijeenkomsten en projecten van voorlichting en advisering gaan meestal uit van
meerder organisaties.
Er is veel schriftelijk voorlichtingsmateriaal voor ouders in omloop. Er is algemeen
voorlichtingsmateriaal en meer specifiek schriftelijk voorlichtingsmateriaal gericht op taal.
Algemeen:
 Groeiboekjes (GVO Den Haag) wordt door alle consultatiebureaus gebruikt.
 Buitenlandse babyboekjes (NIGZ Woerden).
 Peuterbrieven (Thuiszorg Midden Brabant; Thuiszorg regio ‘s-Hertogenbosch), serie van 5 stuks.
Opgezet naar aanleiding van het onderzoek van Kousemaker in Noord Brabant in 1987, alleen
Nederlandstalig.
Specifiek:
 Leren praten ( vouwfolder in verschillende talen en brochure van NIZW jeugd), deze folder ligt op
veel consultatiebureaus.
 Zeg het maar ( Thuiszorg Zaanstreek/ Waterland ) serie van 4 stuks, aantrekkelijke kleurrijke
folder, die door meerdere JGZ-afdelingen gebruikt wordt, alleen Nederlandstalig.
 Praat in je eigen taal (NIZW Jeugd), Arabisch en Turks.
 Leren praten gaat niet helemaal vanzelf, Compaz 1989 ( uitgave van Academische Ziekenhuis
Groningen, afdeling KNO, 2000).
 Kan uw kind wel duidelijk praten, FOSS , Postbus 14, 3990 DA Houten.
 Een boekje voor kinderen, een boekje voor ouders, VVE augustus 2001
 Videoband met handleiding n.a.v. de t.v. serie 'Oetsi Koetsi', TV DITS 2001. (De televisie serie
heeft als boodschap dat het aangeboren taalvermogen van kinderen ervoor zorgt dat het allemaal
wel goed komt, dus dat taalstimulering niet nodig is).
 Videoband van de TV serie Circus Kiekeboe met bijbehorende brochures en voorleesboekjes.
2. 5
Beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen
Gezondheidsbedreigingen liggen in de sociale sfeer. Het kind heeft een stimulerende taalomgeving
nodig om zijn taal te kunnen ontwikkelen. Hoe meer ouders bijvoorbeeld voorlezen, en hoe meer ze
zelf lezen, des te groter is de kans dat hun kinderen gaan lezen.
Het vermogen van een kind om zich redelijk in taal uit te drukken, om informatie te begrijpen en over
te brengen, is essentieel voor succes op school.
Voor allochtone kinderen leidt een tweede taal verwervingsachterstand tot problemen met de
cognitieve ontwikkeling, gedeeltelijke uitsluiting van sociale contacten, beperkingen van schoolkeuze
en toegang tot de arbeidsmarkt, minder ontplooiingsmogelijkheden, soms leidend tot sociale isolatie.
Veel consultatiebureaus in Gemeentelijke Onderwijs Achterstandswijken (GOA) organiseren in
samenwerking met de bibliotheek Boekenpret, Boekenbas of Voortouw. Soms de eenvoudige variant,
een leeshoek in de boxenkamer (Hoogezand), soms de uitgebreide variant (Tilburg).
Alleen Thuiszorg Eindhoven heeft ervaring met de cursus: ‘Jij bent belangrijk’, overigens wordt de
cursus elders wel door logopedisten verzorgd, maar dan als Haenen cursus.
8
2. 6
Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking
Op lokaal niveau zijn er samenwerkingsrelaties tussen scholen, peuterspeelzalen, kinderopvang,
consultatiebureaus en schoolgezondheidszorg. De mate van deelname van de CB teams in de lokale
samenwerkingsverbanden is divers.
De gemeenten hanteren een verschillend beleid en aanpak van achterstanden in de Nederlandse taal,
afhankelijk van het Gemeentelijke Onderwijs Achterstanden beleid. De Vroeg- en Voorschoolse
Educatie (VVE) kent diverse projecten opvoedingsondersteuning/ taalontwikkelingen en stimulering.
9
Hoofdstuk 3
Richtlijnen voor een gewenste aanpak.
De werkgroep heeft in de literatuur gezocht naar aanknopingspunten voor een gewenste aanpak van
taalachterstanden vanuit de jeugdgezondheidszorg. Er is veel wetenschappelijke kennis over taal,
taalverwerving, en meertaligheid. Wetenschappelijke inzichten over taalverwerving variëren van de
gedachten gebaseerd op de theorieën van Chomsky dat een mens een taalinstinct heeft tot dat een kind
als onbeschreven blad geboren wordt. De gewenste aanpak op basis van wetenschappelijke inzichten
is dan ook complex. Aanknopingspunten zijn de rol van de opvoeder, de veilige hechting, de
sensitieve responsiviteit en de ontwikkeling van een kind. De taalontwikkeling hangt samen met de
sociaal- emotionele ontwikkeling. Sociale ontwikkeling is een voorwaarde voor taalontwikkeling en
de taalontwikkeling beïnvloedt op haar beurt de sociaal emotionele ontwikkeling.
De werkgroep taal heeft, behalve de normering van Goorhuis, geen landelijke standaard gevonden
voor de jeugdgezondheidszorg en behalve het taalscreeningsinstrument van de Ridder, wat nog in
ontwikkeling is, ook geen landelijk screeningsinstrument. Voor het systematisch volgen van de
taalontwikkeling en opsporen van taalachterstand wordt het van Wiechenonderzoek gebruikt en voor
het inschatten van de zorgbehoefte op het gebied van de taalontwikkeling het Balansmodel.
De werkgroep taal heeft gemeend te moeten streven naar een meer uniforme aanpak van
taalactiviteiten vanuit de jeugdgezondheidszorg door gemeenschappelijke uitgangspunten en een
gewenste aanpak te formuleren. Deze aanpak is gebaseerd op de in de literatuur beschreven ideeën
over taalverwerving en praktijkervaring van de werkgroepleden. De werkgroep vindt dat de
taalactiviteiten waar mogelijk uniform zouden moeten zijn, met de mogelijkheid om op lokaal niveau
variaties aan te brengen, aangepast aan de plaatselijke omstandigheden.
De werkgroep heeft de volgende uitgangspunten gehanteerd:
 Voor het verwerven van een taalfundament moeten kinderen taalbegrip en taalstructuur correct
aangeboden krijgen.
 Met taal worden cultuur, gevoelens en emoties overgebracht. Dat gebeurt het best in de taal die
ouders zelf het best beheersen.
 Kinderen die opgroeien in gezinnen waar thuis geen Nederlands gesproken wordt, moeten de
Nederlandse taal elders aangeboden krijgen.
 Alle kinderen (autochtone en allochtone) moeten bij aanvang van het basisonderwijs de
Nederlandse taal voldoende kunnen spreken om optimaal profijt te kunnen hebben van het
onderwijs.
 Het Balansmodel, de minimumspreeknormen en het van Wiechenonderzoek worden op het
consultatiebureau gehanteerd.
 De inhoud van de voorlichting is gebaseerd op uitspraken van gezaghebbende organen.
 De Jeugdgezondheidszorg is van oudsher en bij uitstek de instantie die kinderen met een
taalachterstand in de (Nederlandse) moedertaal opspoort, informeert, adviseert, instrueert,
stimuleert of doorverwijst.
 De Jeugdgezondheidszorg is bij uitstek de instantie die kinderen met een achterstand in de
(Nederlandse) moedertaal taal kan verwijzen naar de juiste hulpverleningsinstantie.
 Korte lijnen met het medisch circuit zijn belangrijk voor vroegtijdige diagnose en behandeling.
 De Jeugdgezondheidszorg is bij uitstek de instantie die kinderen met een tweede taal
verwervingsachterstand opspoort, informeert, adviseert, stimuleert of doorverwijst.
 De Jeugdgezondheidszorg is bij uitstek de instantie die ouders van allochtone kinderen met een
tweedetaal verwervingsachterstand kan motiveren om de VVE projecten te bezoeken.
 Samenwerking is essentieel, zowel rondom individuele kinderen als op populatieniveau, zeker met
de kinderopvang en peuterspeelzaal.
10

Ouders, leidsters van de kinderopvang en peuterspeelzaal en huisartsen kunnen bij twijfel omtrent
de taalontwikkeling van een kind altijd een extra consult op het consultatiebureau aanvragen. Dit
consult wordt als indicatieconsult ingepland voor de CB-arts.
Deze bovenstaande uitgangspunten zijn door de werkgroep taal uitgewerkt in onderstaande richtlijnen,
conform de indeling van het Basistakenpakket-JGZ.
3.1
Monitoring en signalering
In het Integraal Dossier-JGZ wil de werkgroep taal ruimte creëren voor de registratie van taalitems:
 de spreektaal thuis: Nederlands, streektaal, andere taal,
 het aanbod van de Nederlandse taal in het gezin,
 benodigde inzet van een tolk,
 benodigde inzet van een VETC'er,
 stimulerende taalomgeving: (voor)lezen, zingen, vertellen,
 literair gezinsklimaat: (boeken, tijdschriften aanwezig),
 zorgbehoefte op taalgebied,
 taalachterstand in de (Nederlandse) moedertaal,
 tweede taal verwervingsachterstand.
Programmatische gezondheidsonderzoek
Bij het programmatische gezondheidsonderzoek wordt gebruik gemaakt van het van
Wiechenonderzoek. Dit onderzoek is gebaseerd op het feit dat het onderzochte item op de genoemde
onderzoeksleeftijd door 90% van de kinderen wordt uitgevoerd. Het van Wiechenonderzoek kent
items voor het testen van respectievelijk het taalgebuik, taalinhoud en taalniveau. Voor het
systematisch opsporen van kinderen met een achterstand in de Nederlandse taal kan gebruik gemaakt
worden van deze taalitems. Hier volgen enkele voorbeelden uit de zuigelingen en peuterperiode:
Taalgebruik, het communicatieve aspect van taal.
 reageert op toespreken (1 maand)
 lacht terug ( 2 maanden)
 maakt geluiden terug (3 maanden)
 zwaait ‘dag’, ‘dag’ (12 maanden)
Taalinhoud, het cognitieve aspect van taal, het kennen van de betekenis van uitingen van anderen en
van het kind zelf.
 begrijpt enkele dagelijkse gebruikte zinnen (15 maanden)
 wijst 6 lichaamsdelen aan bij pop (2 jaar)
 wijst 5 plaatjes aan in boek (2,5 jaar)
Taalvorm, het grammaticale aspect, de plaatsing van de juiste klanken in de juiste woorden, via
éénwoordzinnen en tweewoordzinnen naar meerwoordzinnen.
 zegt baba, dada, gaga (9 maanden)
 zegt drie woorden (1,5 jaar)
 zegt zinnen van twee woorden ( 2 jaar)
Taalnormering
De werkgroep heeft zelf een lijst met normen aangelegd, gebaseerd op de normering van Goorhuis,
aangevuld met de door organisaties voor jeugdgezondheidszorg zelf ontwikkelde protocollen en
richtlijnen. Er is gebruik gemaakt van de materialen van Thuiszorg Gooi-en Vechtstreek ,Thuiszorg
IJmond, Thuiszorg Mark en Maas, Thuiszorg regio ’s Hertogenbosch, Thuiszorg Midden Gelderland,
Amstelring en GG&GD Amsterdam (figuur1).
11
Figuur 1 Taalnormering
leeftijd
norm
3 maanden:
Maakt geluiden terug;
Maakt zelf geluiden.
6 maanden
Maakt gevarieerde geluiden, d.w.z. het uitbreiden van het brabbelen in
klanken en toonhoogte;
Het van Wiechen item: reageert op roepen bij naam wordt wel gevraagd en
gescoord. Item ongeschikt voor verdere beoordeling.
9 maanden
Zegt gaga, baba;
Begint klanken te imiteren;
Er treedt een toename in het brabbelen op; geen toename of vermindering
van het brabbelen is afwijkend.
12 maanden
Brabbelt in zijn spel;
Brabbelt veel (duidelijk meer dan bij 9 maanden) en gevarieerd;
Zegt papa, mama, anna, baba, klanken met herhaling, maar ongericht;
Orale en nasale klanken zijn aanwezig;
Klanken lijken verstaanbaar voor ouders (de moedertaal wordt herkenbaar);
Reageert op mondeling verzoek (waar is mama, waar is de klok, tik-tak).
14 maanden
Begrijpt enkele dagelijks gebruikte zinnen;
Zegt naast papa en mama, gericht, enkele vaste klanken met een betekenis;
Zegt eerste woordjes (een lettergreep of herhaling van een lettergreep).
18 maanden
Naast papa, mama en namen nog 3 -5 woordjes;
Woordopbouw is nog onvolledig;
Orale en nasale klanken;
Het praten wordt langer in tijdsduur;
Voert enkelvoudige, eenvoudige opdrachten uit;
Kent een aantal dierengeluiden.
2 jaar
Zegt minimaal 50, normaal ongeveer 100 losse woordjes, vaak alleen
woorden van een lettergreep;
Begin 2 woordzinnen, woordopbouw hoeft niet volledig te zijn;
Onvolledige woordvorm;
Voert 2 opdrachten na elkaar uit (haal je schoenen uit de gang);
Nasale klanken;
Wijst lichaamsdelen aan;
Onomatopee gebruik (zoals dierengeluiden voor het dier);
Wijst 3 plaatjes aan (leporelloboek Bruna).
2,5 jaar
Kent zijn/ haar eigen naam;
Benoemt zich zelf met ik of de eigen naam;
Wijst 5 plaatjes aan (leporello boek Bruna);
Benoemt 3 plaatjes (idem);
Kindertaal mag nog (onomatopee gebruik);
Maakt zinnen van 2-3 woordjes (mag in telegramstijl zijn);
Gebruikt voltooid deelwoorden (maakt, daan).
3 jaar
Zegt zinnen van 3 woorden of meer (3 woorden per zin is het minimum);
Zingt een liedje (meestal is het een deuntje in kleine terts);
Is voor bekenden en onderzoeker grotendeels te verstaan;
Andere kinderen kunnen het kind verstaan of mee communiceren;
Er is nog weinig grammatica (telegramstijl mag nog);
Nasaliteit is verdwenen;
Medeklinkerverbindingen zijn aanwezig (klok, zwaan);
Grote vooruitgang in spraak/taal en stemgebruik t.o.v. 2 jaar.
3,5 jaar
Praat zelf over gebeurtenissen;
Vraagt wie wat waar;
12
4 jaar
5 jaar
Praat eenvoudige enkelvoudige zinnen;
Stotteren > 6 weken in dezelfde mate mag niet (SLS
stottersignaleringslijst);
Hakkelen mag wel, speciaal de vorm waarbij in wisselende mate gehakkeld
wordt.
Benoemt de kleuren of telt 1 t/m 5;
Vertelt wat je mee moet nemen bij logeren, vakantie;
Kent een aantal voorzetsels;
Is voor 90% verstaanbaar voor vreemden;
Meervoudsvormen en vervoegingen mogen nog onjuist zijn;
Vraagt waarom, wanneer, hoeveel;
Stotteren > 6 weken mag niet;
Hakkelen en/ of haperen is aanvaardbaar (hakkelen mag meer dan een half
jaar aanwezig zijn).
Benoemt kleuren;
Definieert 5-10 woorden;
Kent begrippen als koud, moe, honger;
Goedgevormde ook samengestelde zinnen;
Gebruik van voegwoorden;
Concreet taalgebruik;
100% verstaanbaar;
S is goed;
Dubbelklanken zijn allen goed.
Kinderen moeten voldoen aan deze voorgestelde taalnormering waarin de minimumspreeknorm (van
Goorhuis) zijn opgenomen.
Registratie gebeurt in het Integraal Dossier-JGZ op het zuigelingen- en peuterbladen met: voldoende,
twijfel of onvoldoende.
Allochtone kinderen
Een JGZ medewerker die de taal van haar gezinnen niet beheerst, kan de taalontwikkeling van die
kinderen in hun eigen taal moeilijk beoordelen. De ouders zijn soms ook moeilijk te begrijpen. Soms
wordt de tolk gevraagd te vertalen wat het kind zegt, maar het beoordelen van de spraak en taal van
een kind valt buiten de bevoegdheid van een tolk.
Ongeacht de moedertaal is het in de eerste maanden wel mogelijk om vast te stellen of een kind
reageert op geluid en geluidjes terug maakt. Ook het verschil in klanken en toonhoogte is in alle talen
te beoordelen, evenals de melodie van de zin.
Omdat de taalstructuur in de diverse talen heel verschillend is, (in sommige talen bijvoorbeeld worden
de voorzetsels aan de woorden gekoppeld en is de zinsopbouw afwijkend van de onze), is het niet
meer mogelijk om de taalontwikkeling in de moedertaal bij allochtone kinderen te beoordelen wanneer
ze gaan brabbelen in de moedertaal. De werkgroep vindt dan ook dat het niet zinvol is om
taalinstrumenten te vertalen. Voor het opsporen van taalachterstand bij allochtone kinderen in de
moedertaal, ziet men mogelijkheden in creatieve oplossingen, zoals de inzet van een taalintermediair,
een daartoe opgeleide Voorlichtster Eigen Taal en Cultuur (VETC), die de CB arts kan assisteren om
de taal te beoordelen, of het maken van video opnames thuis wanneer het kind in het spel praat om de
opgenomen spraak te laten beoordelen door iemand die de desbetreffende taal spreekt. Bij twijfel is
het ook mogelijk om de taal van een kind te laten beoordelen door gespecialiseerde audiologische
centra.
Op de leeftijd van 3 jaar moeten tweetalig opgevoede kinderen zowel in de moedertaal, als in de
Nederlandse taal voldoen aan de minimumspreeknormen en aan de 3 jarigen items van het van
Wiechenonderzoek.
13
Voor uitgebreidere diagnostiek is er behoefte aan een instrument dat rekening houdt met de eerste taal
van allochtone kinderen. De Lexilist Turks/ Nederlands en Tarifit/ Nederlandse vormen een begin
voor Turkse en Marokkaanse kinderen. Voor andere talen is geen instrument voorhanden.
Registratie van taalachterstand in de moedertaal en tweede taal verwervingsachterstand gebeurt in het
Integraal Dossier-JGZ met: voldoende, twijfel of onvoldoende. Op het zuigelingenblad (11) wordt taal
bijgeschreven in het leeg vakje bij onderzoek. Op het peuterblad vindt men het item: spraak/taal,
minimumspreeknormen.
3.2
Inschatten zorgbehoefte
In het Basistakenpakket-JGZ wordt voor het vaststellen van de zorgbehoefte door het noemen van de
begrippen ‘draagkracht bepalen’ en ‘draaglast inschatten’ uitwerking mogelijk met behulp van het
Balansmodel. Het Balansmodel biedt met de afweging van de draagkracht en draaglast
aangrijpingspunten om de wisselwerking in beeld te brengen tussen beschermende factoren en
risicofactoren, tussen opvoedingsopgaven en opvoedingscompetentie, tussen individuele ontwikkeling
en sociale omgeving en tussen de verschillende opvoedingsmilieus. De taalontwikkeling van een kind
wordt bedreigd naarmate er meer risicofactoren zijn en er sprake is van ongunstige omstandigheden.
Bij een cumulatie van ongunstige invloeden en de afwezigheid van beschermende of ondersteunende
factoren neemt de kans op taalachterstand toe. Een literair gezinsklimaat en een stimulerende taal
omgeving, bijvoorbeeld, zijn beschermde factoren, terwijl in Nederland opgroeien zonder aanbod van
de Nederlandse taal een risico factor is. Het Balansmodel is bruikbaar voor individuen en groepen en
verschaft een conceptueel kader voor ondersteunende interventies als onderdeel van de preventieve
zorg. Soms zal de zorgbehoefte bestaan uit het vergroten van de draagkracht van de ouders, soms uit
het verminderen van de draaglast.
Kijlstra e.a. hebben in hun boek: ‘Kwetsbaar Jong’( Kijlstra, Prinsen en Schulpen, 2001) risico- en
beschermende factoren beschreven voor het kind, het gezin en de omgeving (op micro, meso en macro
niveau). Deze factoren zijn ook bruikbaar op het gebied van taal. De werkgroep heeft nagegaan welke
in het boek genoemde risico- en beschermende factoren van invloed zijn op de taalontwikkeling
(figuur 2).
Figuur 2 Taalstimuleringsbehoefte
Risicofactoren m.b.t. taalachterstand
risicofactoren kind:
 Prenatale problemen, prematuur en
dysmatuur;
 moeilijk temperament;
 lage intelligentie;
 aangeboren afwijkingen aan gehoororgaan,
neus, of mond.
risicofactoren ouders:
 Weinig sensitief responsief;
 Chronisch zieke of gehandicapte ouders op
spraak of gehoorgebied;
 verwaarlozing, mishandeling, misbruik,
agressie;
 leefstijl (spelen);
 psychopathologie van de ouders(depressie,
psychose, delinquentie, antisociaal gedrag);
 alcoholisme, drugsgebruik van de ouders of
gezinsleden, gokverslaving.
Beschermende factoren m.b.t. taalachterstand
Beschermende factoren kind
 Hoge intelligentie;
 niet vermijdende-copingstijl;
 makkelijk temperament.
Beschermende ouderfactoren:
 Positieve zelfwaardering;
 goede gezondheid, vooral betreffende spraak
en gehoor;
 competente ouders, sensitief en responsief.
14
risicofactoren gezin:
 Conflicten in het gezin,
 autoritaire opvoedingstijl (geen
betrokkenheid, genegenheid, warmte of
intimiteit),
 verlies van geliefd persoon;
 instabiliteit, gezin.
Beschermende gezinsfactoren:
 Positieven gezinssfeer;
 stabiel gezin;
 goed voorbeeld.
sociale risicofactoren:
 Sociale isolatie, ontbreken van sociale steun;
 slechte relatie met leeftijdgenoten;
 geen contact met peuterspeelzaal of
kinderopvang.
risicofactoren op macroniveau:
 Lage SES;
 culturele minderheidsgroep;
 afwijkende subculturele normen en waarden,
economische crisis, werkeloosheid en
discriminatie
conclusie
Beschermende meso factoren:
 Sociale netwerken;
 goede relatie met familie en vrienden;
 toegang tot instellingen voor onderwijs,
welzijn en zorg.
Beschermende macro factoren:
 Goede opleiding van de ouders;
 normen en waarden in overstemming met de
dominante cultuur.
taalzwak: ja/ nee
Bij het postnatale huisbezoek dient het Balansmodel gebruikt te worden om een juiste afweging te
maken van draagkracht en draaglast. De risicofactoren en beschermende voor taalontwikkeling zouden
hierin meegenomen moeten worden, inclusief de conclusie taalzwak: ja/ nee.
Te overwegen is om het Balansmodel, of alleen de taalfactoren, op te nemen in het Integraal DossierJGZ.
Het is wenselijk om bij kinderen die bij het postnatale huisbezoek ingeschat zijn als kind met een
risico op taalachterstand rond 3 maanden een extra huisbezoek te brengen om de taalsituatie thuis te
verkennen, want rond die leeftijd ontstaan er namelijk gewoontes en rituelen, ook rondom praten.
Bij deze kinderen is het rond de leeftijd van 1 jaar zinvol om de zorgbehoefte op die leeftijd nogmaals
in te schatten en om zo nodig extra aandacht en informatie geven over taalontwikkeling, tweetalig
opvoeden en door te verwijzen naar Boekenpret of Boekenbas (zie 3.5).
Rond 2 jaar is het bij risicokinderen zinvol om in te schatten of een verwijzing naar VVE
taalstimuleringsprogramma’s nodig is (zie 3.5).
Voor allochtone kinderen moet ingeschat moet worden of de inzet van een Voorlichter Eigen Taal en
Cultuur (VETC ) nuttig is, als een laagdrempelige intermediair. De VETC'er kan ook ingezet worden
om de taalontwikkeling te beoordelen, voorlichting te geven en mensen te de weg te wijzen naar de
VVE trajecten. Het steunpunt VETC zit bij de NIGZ in Woerden. De voorlichters krijgen een
opleiding met deelkwalificaties op MBO niveau.
3.3
Screening
Screenen op afwijkingen in de taalontwikkeling conform de screeningscriteria van Wilson en Junger is
nog niet mogelijk. Bij een screening volgens deze criteria dient op een éénmalig onderzoeksmoment
de taalontwikkeling als voldoende of onvoldoende beoordeeld te worden.
Het taalscreeningsinstrument van mevrouw de Ridder is thans in ontwikkeling, het is wenselijk om dat
in te zetten in de jeugdgezondheidszorg wanneer het onderzoek positief afgerond is.
15
3. 4
Voorlichting advies, instructie en begeleiding
Met de voorlichting aan ouders wordt aangesloten op de eerder ingeschatte zorgbehoefte. Het is
wenselijk om onderscheid te maken in:
 uniforme voorlichting, aangeboden aan alle ouders van jonge kinderen,
 selectieve voorlichting, aangeboden aan ouders van kinderen die wonen in de Gemeentelijke
Onderwijs Achterstandswijken,
 individuele voorlichting op maat om gezondheidsrisico's te beïnvloeden.
Uniforme voorlichting, advies, instructie en begeleiding:
Bij een normale ontwikkeling van een kind bestaat de voorlichting aan ouders uit informatie over de
fases waarin deze verloopt. Wat de taalontwikkeling betreft is het zinvol om het algemene advies te
geven om te praten met een baby en een kind, om verhaaltjes te vertellen, voor te lezen of te zingen.
Ter voorbereiding op het spreken wordt geadviseerd om kinderen te laten drinken uit een beker, niet
uit een anti-lekbeker en eten van een lepeltje.
Wat betreft schriftelijk voorlichtingsmateriaal kan gebruik gemaakt worden van de informatie in het
groeiboekje. Geattendeerd wordt op de desbetreffende informatie in het groeiboekje of het
buitenlandse babyboekje. Het zou prettig zijn wanneer de informatie over de taalontwikkeling in het
'groeiboekje' bij de volgende uitgave wat uitgebreider beschreven wordt en meer geclusterd onder een
kopje ‘Taal’. Hiervoor kan bijvoorbeeld de tekst van de folder ‘Zeg het maar’ van Zaanstreek
Waterland gebruikt worden.
De in 2.4 opgesomde folders zijn bruikbaar om het mondelinge advies te ondersteunen. Het schriftelijk
voorlichtingsmateriaal is daarbij altijd ondersteunend aan de mondelinge informatie. Het wordt nooit
ongevraagd en zonder toelichting meegegeven.
In de ‘Peuterbrieven’ staat informatie over de taal/ spraakontwikkeling per leeftijdscategorie
gerubriceerd. De Peuterbrief bevat goede informatie, is aantrekkelijk vormgegeven en geïllustreerd.
Bij elke nieuwe druk is actualisering mogelijk.
De folder ‘Zeg het maar’ van Zaanstreek /Waterland is bruikbaar. Deze folder gaat uitsluitend over
de taal / spraakontwikkeling. Er staan duidelijke tips in per leeftijdsperiode.
De meertalige vouwfolder ‘Leren praten’ van de Stichting Jeugdinformatie (die onlangs gefuseerd is
met NIZW Jeugd) bevat goede informatie.
Allochtone ouders krijgen het advies zoals dat door Taaltalent / Averroés geformuleerd is:
 ‘De eigen taal kan voor kinderen belangrijk zijn om te kunnen praten met familieleden. Ook kan
de eigen taal kinderen bewust maken van hun achtergrond en helpen bij de vorming van hun
identiteit.
 Goede beheersing van de Nederlandse taal is onmisbaar voor succes op school en in de
Nederlandse samenleving
 Communicatie tussen ouders en kinderen staat voorop. Dit komt het beste tot stand als zij de taal
gebruiken die zij het makkelijkst vinden: hun eigen taal, Nederlands of een mengvorm
 Bij tweetalige opvoeding is taalstimulering in beide talen belangrijk om de eigen taal én het
Nederlands goed te leren beheersen. Taalstimulering houdt in dat ouders en andere opvoeders
zich inspannen om de taalontwikkeling van kinderen te optimaliseren.
 Ouders van kinderen die thuis geen Nederlands horen spreken het advies geven om hun kinderen
naar een Nederlandstalige peuterspeelzaal te laten gaan’.
Taaltalent richt zich met deskundigheidsbevordering middels workshops op beroepskrachten, ook op
consultatiebureaumedewerkers, die daardoor in staat zijn vragen over tweetaligheid van ouders te
beantwoorden en ouders te begeleiden.
16
Nieuw voorlichtingsmateriaal moet intercultureel van opzet zijn. In het buitenlandse babyboekje moet
de informatie over taalontwikkeling duidelijk geclusterd worden. Het is wenselijk om het buitenlandse
peuterboekje opnieuw te produceren. Mogelijk kan de informatie voor weinig gangbare taalversies op
internet gezet worden, zodat iedere organisatie deze kan downloaden. Voor de 10% ouders die
analfabeet is, zou er beeldend materiaal moeten zijn o.a. video, tv en cd met voorbeelden hoe met
kinderen te communiceren
Selectieve voorlichting advies, instructie en begeleiding:
Voor de consultatiebureaus in met name de Gemeentelijke Onderwijs Achterstandswijken is het aan te
raden om in samenwerking met de bibliotheek voorleesprogramma's te organiseren gericht op
taalstimulering.

Boekenpret
Boekenpret is voor kinderen van 0- 6 jaar en hun ouders. Het doel van Boekenpret is ervoor te
zorgen dat ouders en kinderen meer plezier gaan beleven aan (voor)lezen en dat kinderen zich
ontwikkelen tot goede en gretige lezers. Boekenpret is vooral gericht op autochtone en allochtone
gezinnen waar weinig aandacht is voor (voor)lezen. Een aantal Thuiszorgorganisatie doet al aan
Boekenpret. De uitvoering van Boekenpret kan verschillen per Thuiszorgorganisatie. Er is veel
materiaal. In Hoogezand bijvoorbeeld is in de wachtkamer van de consultatiebureaus door de
bibliotheek een speciale leeshoek ingericht met babyboekjes van stof, hout, of plastiek. Er wordt
voortdurend een video vertoond om het voorlezen aantrekkelijk te maken. Soms is een
medewerker van de bibliotheek aanwezig om contact te maken. In Tilburg is op elk
consultatiebureau een boekenmand met babyboekjes aanwezig. Tijdens het consult van zeven
maanden wordt er aandacht besteed aan het lenen van babyboekjes in de bibliotheek. De ouders
krijgen dan een babyboekenbon en kunnen hiermee hun baby lid maken van de bibliotheek, waar
de baby als welkomstgeschenk een babyboekje cadeau krijgt. Met een bescheiden groep ouders
wordt er in Tilburg een intensief gezinsinterventieprogramma uitgevoerd met behulp van het
zogenaamde 'Opgroeiboek'. Speciaal geschoolde wijkverpleegkundigen bezoeken deze ouders
tweewekelijks en begeleiden hem bij het uitvoeren van de opdrachtjes uit het 'Opgroeiboek'. Het
gaat om de verbale interactie: spelen met een boekje, spelletjes doen, liedjes zingen, bewegen,
geluidjes maken en praten over plaatjes. Het meest in het oog springende materiaal is de
'Boekenbeer', een wandplaat van stevig karton, die in de loop van het traject gevuld met boekjes
en ander voorleesmateriaal bevestigt wordt. Met deze aanpak ontstaan rituelen rondom voorlezen.
In het eerste levensjaar is er twee maal een groepsbijeenkomst met deze ouders waarbij ook een
medewerker van de bibliotheek betrokken is. Boekenpret staat in de keuzegids VVE beschreven.
De coördinatie van Boekenpret ligt in handen van de Vereniging van Openbare Bibliotheken
(NBLC).

Boekenbas
Specifiek voor streektaal sprekende dorpen in Salland is Boekenbas ontwikkeld. Het is opgezet
omdat er te veel kinderen op de basisschool binnen stroomden met geringe taalvaardigheid.
Boekenbas is een samenvoeging van Boekenpret en de boekenreeks ‘Ik ben Bas’. De serie bestaat
uit een reeks prentenboeken voor jonge kinderen van 1,5 tot 6 jaar. De boeken zijn ontwikkeld
door de werkgroep Onderwijs Voorrang Gebied (OVG) te Staphorst. Boekenbas-moeders
bezoeken gezinnen thuis, conform de opzet van het programma MIM. De wijkverpleegkundigenJGZ verzorgen de begeleiding van deze boekenbas-moeders en houden groepsbijeenkomsten voor
ouders. Boekenbas wordt uitgewerkt tot VVE project voor deze doelgroep en is dan ook bruikbaar
in andere gebieden waar alleen streektaal gesproken wordt. Boekenbas is beschreven in het
Tijdschrift voor Jeugdgezondheidszorg van april 2002. De coördinatie van Boekenbas ligt in
handen van de NBLC .

Jij bent belangrijk
De cursus ‘Jij bent belangrijk’is ontwikkeld in Canada als variant op de ‘Haenen’ cursus. De
Nederlandse vertaling van het cursusboek is verkrijgbaar bij het NIZW in Utrecht (bestelnummer
E22293). Bij de cursus hoort een video waarvan de plaatjes voor zich spreken. Met de cursus
17
kunnen ouders zich bewust worden van hun invloed op de taalontwikkeling, hoe ze contact
kunnen maken en hun kind kunnen helpen ‘leren’ door gesprekjes tijdens de dagelijkse activiteiten
en door het spel te benutten. De cursus is gericht op communicatie, interactie en taalverwerving. In
Nederland is de cursus als pilot uitgetest bij Thuiszorg Eindhoven. Jij bent belangrijk staat
beschreven in de Keuzegids VVE. De coördinatie ligt in handen van het NIZW.
3.5
Beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen
Wanneer de medewerkers van het consultatiebureau middels het Balansmodel en met gebruik van het
van Wiechenonderzoek en de taalnormering van de werkgroep taal een kind met een taalachterstand
opgespoord hebben volgt een traject van beïnvloeden van het gevonden gezondheidsrisico.
Ouders van kinderen met een taalachterstand krijgen van de arts en en/of de verpleegkundige van het
consultatiebureau gerichte informatie, advies op maat en instructie over effectieve taalstimulering o.a.
middels het voeren van gesprekjes die kinderen aan het denken zetten en begeleiding in het omgaan
met het gevonden risico.
Wanneer de gevonden taalachterstand zo groot is dat er verwezen moet worden dan worden kinderen
met een tweede taal verwervingsachterstand verwezen naar VVE trajecten, kinderen met een
taalachterstand in de moedertaal worden in eerste instantie verwezen binnen het medisch circuit.
Verwijzen naar VVE trajecten
In Gemeentelijke Onderwijs Achterstandsgebieden (GOA) zijn er op de peuterspeelzalen
taalstimuleringsprojecten. De VVE gids noemt als integrale instellingsgerichte programma's:
Kaleidoscoop, Pyramide, Startblokken, Werken en spelen met peuters en Met sprongen vooruit. Deze
programma's stimuleren op speelse wijze schoolse vaardigheden o.a. taalbeheersing.
 Piramide is een educatieve methode, een combinatie van spelen, werken en leren.
Zelfredzaamheid en zelfstandigheid worden bevorderd. Het programma heeft een pedagogische
basis waardoor kinderen veilig en geborgen zijn.
 Kaleidoscoop gaat er vanuit dat kinderen kennis verwerven en vaardigheden ontwikkelen door
actief betrokken te zijn bij mensen, materialen, gebeurtenissen en ideeën Kinderen zijn in staat
beslissingen te nemen en problemen op te lossen als zij bezig zijn met activiteiten die hen
persoonlijk interesseren.
 Startblokken, staat voor een doorgaande ontwikkelingslijn van 2, 5 en 8 jarigen. Voor een brede
ontwikkeling en meer kansen op schoolsucces van alle jonge kinderen.
 Werken met peuters: het doel van het programma is het stimuleren van de ontwikkeling van
kinderen op het terrein van taal, sociaal spel, werkhouding/concentratie en exploratie.
 Met sprongen vooruit: is al bedoeld voor groep 3 van het basisonderwijs.
In de keuzegids V.V.E. staat overzichtelijke opsomming over de inhoud en van de uitgewerkte
materialen.
In de GOA-gemeenten moeten de door de jeugdgezondheidszorg opgespoorde kinderen met een
tweede taal verwervingsachterstand in de Nederlandse taal doorverwezen worden naar VVE-projecten.
De consultatiebureau-medewerkers moeten daarom voldoende zicht hebben op de inhoud van de
desbetreffende VVE-programma’s om ouders gericht te kunnen motiveren en stimuleren tot deelname.
Samenwerking tussen de jeugdgezondheidszorg en de VVE-programma's is noodzakelijk. Inzet van
een VETC kan zinvol zijn om allochtone ouders wegwijs te maken.
Ook in gemeenten waar geen VVE-projecten zijn, moet het mogelijk zijn voor het
Jeugdgezondheidszorgteam om, in overleg met de peuterspeelzaal of een kinderdagverblijf, een kind
met voorrang geplaatst te krijgen. Hiervoor is goede samenwerking een vereiste, b.v. gezamenlijk
18
opstellen van criteria (welke kinderen komen in aanmerking), afspraken over het vervolgtraject
(terugkoppeling etc.).
Verwijzen binnen het medisch circuit
Door de jeugdgezondheidszorg opgespoorde kinderen met een taalachterstand in de (Nederlandse)
moedertaal worden over het algemeen verwezen naar de huisarts voor nadere diagnostiek. Met
sommige Audiologische Centra is de afspraak gemaakt, meestal binnen VTOsamenwerkingsverbanden, kinderen met een enkelvoudig probleem op het gebied van taal rechtstreeks
naar het AC te verwijzen.
Kinderen met een taalachterstand zonder medische oorzaak en zonder verdere
ontwikkelingsachterstanden kunnen ook direct verwezen worden naar VVE trajecten voor
taalstimulering.
Bij taalachterstand in een vreemde moedertaal is het zinvol om na te gaan of de desbetreffende peuter
op een peuterspeelzaal of kinderdagopvang is. Bezoekt de peuter een van deze beide voorzieningen,
dan kan de CB arts, wanneer de ouders daarin toestemmen, aan de leidster verzoeken om de peuter
aldaar te observeren. Peuterspeelzalen en kinderdagverblijven hebben hiervoor observatieformulieren.
In hun programma zit de mogelijkheid dat kinderen op indicatie geobserveerd worden. Het verslag
gaat vervolgens naar het consultatiebureauteam.
Bij twijfel volgt een traject van nader onderzoek middels een extra indicatieconsult bij de
consultatiebureauarts, een indicatiehuisbezoek van de wijkverpleegkundige, de inzet van een daartoe
ingezette VETC’er, video opnames van het kind thuis terwijl het speelt en praat in de eigen taal, of een
vraag om verdere observatie door de kinderopvang.
Aandachtspunten zijn:
 Heeft het kind een direct merkbare, duidelijk zichtbare lichamelijke of geestelijke handicap?
 Zijn er psychosociale problemen in het gezin?
 Hoe is het taalaanbod in het gezin?
 Wat is het opleidingsniveau van de ouders?
 Wordt er thuis voorgelezen of worden er spelletjes met het kind gedaan?
 Is er pedagogische onmacht?
 Heeft het kind een ziekte doorgemaakt op grond waarvan de spraak-/taalontwikkeling vertraagd
kan zijn?
 Is het kind onder controle van een KNO-arts?
 Wat levert het aanvullend lichamelijk onderzoek aan informatie op?
 Wat zegt een herhaling van het van Wiechenonderzoek waarbij speciale aandacht wordt gegeven
aan oorzaken van verminderd gehoor of een ontwikkelingsachterstand?
 Wat is de uitslag van de gehoortest?
 Is het kind veilig gehecht?
 Zijn de ouders sensitief en responsief?
 Eet het kind goed en drinkt het uit een gewoon bekertje; kwijlt het veel?
 Hoe gaat de communicatie met het kind (bijvoorbeeld: wegdraaien, geen oogcontact kunnen
houden) en hoe is de communicatie tussen moeder en kind?
 Is het wenselijk om een getrainde VETC’er in te schakelen die de taal beheerst en kan achterhalen
wat er aan de hand is?
 Hoe spreekt het kind bij de afname van de visustest?
3.6
Zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking
Het is aan te bevelen om met de gemeente(n) in het werkgebied 'om de tafel' te gaan zitten om het
eigen aanbod en de rol inzake taalstimuleringsprogramma’s en het opsporen van taalachterstand te
profileren naar samenwerkingspartners en naar de overheid (gemeentes) en de rol van de
19
Jeugdgezondheidszorg c.q. de kansen en mogelijkheden duidelijk maken. Van het gegeven dat de
Jeugdgezondheidszorg (bijna) alle kinderen ziet, kan meer gebruik gemaakt worden.
Het moet voor de samenwerkingspartner, bijvoorbeeld peuterspeelzaal of kinderdagopvang, duidelijk
zijn waarvoor ze een beroep kunnen doen op de jeugdgezondheidszorg. Bijvoorbeeld wanneer
leidsters twijfels hebben over de spraak-/taal ontwikkeling van een bij hen bekende peuter moet
bekend zijn dat zij een consult op indicatie kunnen aanvragen voor het betreffende kind bij de
consultatiebureauarts of bij de wijkverpleegkundige.
Op wijkniveau is samenwerking binnen het lokaal jeugdbeleid noodzakelijk met peuterspeelzalen,
kinderdagopvang, club- en buurthuizen, GGD'en en basisscholen.
Specifiek op het gebied van taal is samenwerking met de VVE-taalstimuleringsstrajecten belangrijk
wat betreft afstemming op inhoudelijke gebied, de uitgangspunten bij taalstimulering, zowel ten
aanzien van voorlichting aan individuen en groepen, als wat betreft de toeleiding. Door korte lijnen
met VVE-programma’s kunnen ouders gemakkelijk gestimuleerd worden om hun kind aan te melden
Om de taalontwikkeling bij jonge kinderen te stimuleren moet de jeugdgezondheidszorg
samenwerking zoeken met bibliotheken. Samenwerkingsmogelijkheden zijn de eerder genoemde
programma’s Boekenpret en Boekenbas of de eenvoudige variant daarvan in de vorm van
wachtkamerprojecten over leesbevordering.
Het is zinvol om het opsporen van taalachterstand op het consultatiebureau af te stemmen op de
vervolgtrajecten binnen de VVE en GOA.
Daarnaast is het voor de GOA-wijken aan te bevelen, in samenwerking tussen het welzijnswerk
kinderopvang en de jeugdgezondheidszorg, programma's te initiëren, die weliswaar niet specifiek
gericht op taalontwikkeling hoeven te zijn, maar dit wel thema meenemen. Er is in de Keuzegids-VVE
een keus mogelijk uit:
Gezinsgerichte ontwikkelingsstimuleringsprogramma's:
 Moeders Informeren Moeders: ervaren moeders brengen één keer per maand een bezoek bij
moeders met een eerste kindje ter verhoging van de zelfredzaamheid.
 Kruipgroep: een laagdrempelige ontmoetingsplek in de buurt voor ouders. Het bestaat uit een
formeel en een informeel gedeelte, waar informatie wordt gegeven en ervaring wordt uitgewisseld
over allerlei onderwerpen. Het steunt ouders in de opvoeding en kinderen in hun ontwikkeling.
 Instapje: richt zich op Surinaamse, Antilliaanse, Arubaans en Ghanese kinderen en hun ouders. De
communicatie tussen ouder en kind staat centraal. Door spel en leerervaringen worden kinderen
gestimuleerd.
 Jij bent belangrijk: een cursus die ouders leert contact te maken en te communiceren met hun kind.
 Bij de hand: centraal hierin staat de interactie tussen ouder en kind door middel van spel.
 Stap rond: gericht op het vergroten van het zelfvertrouwen van moeders door in groepen
ervaringen te delen over de opvoeding.
 Spel aan huis: dit richt zich op de taalontwikkeling van het kind middels spel. Tevens wordt de
ouder hierin betrokken.
 Opstapje: ook hier staan spel en leerervaringen centraal. Het helpt kinderen zich voor te bereiden
op de basisschool.
Programma's die toeleiden naar de peuterspeelzaal:
 Stap in: een contactmoeder gaat op huisbezoek en maakt ouders bekend met cursussen en
voorzieningen in hun woonwijk.
 Samenspel: moeders worden uitgenodigd om deel te nemen aan spelmiddagen op de
peuterspeelzaal.
Van al deze projecten en cursussen is het resultaat niet gemeten. Voor de toekomst is effectmeting
noodzakelijk.
20
Verder omvat de samenwerking: meepraten in netwerken, letten op het niveau van praten in de
peuterspeelzaal en voorschool, initiatief op wijkniveau, signaleren van groepsproblemen van
anderstalige kinderen op de peuterspeelzaal
Zolang er weinig allochtone artsen en verpleegkundigen in de JGZ werken, is samenwerking met
VETC’ers noodzakelijk om de taalvaardigheid in de moedertaal mee te beoordelen. De VETC’ers
moeten daartoe geschoold worden. Het NIGZ wordt uitgenodigd om het voortouw te nemen.
Er moet samengewerkt worden met de ROC’s ter stimulering van ouders tot het volgen van
Nederlandse taalles, waardoor de Nederlandse taalontwikkeling van het jonge kind ook weer (indirect)
wordt gestimuleerd.
Korte lijnen met huisartsen, audiologische centra, logopedisten, kinderartsen en KNO-artsen zijn
belangrijk om vroegtijdige diagnose c.q. behandeling te bewerkstelligen.
21
Hoofdstuk 4
Aanbevelingen
productgroep: monitoring en signalering:
Het Integraal Dossier-JGZ is bruikbaar voor het registreren van de monitoring van de
taalontwikkeling.
Het Integraal Dossier-JGZ moet uitgebreid worden met meer taalitems.
De taal items van het van Wiechenonderzoek zijn bruikbaar om taalachterstand systematisch op te
sporen.
De door de werkgroep uitgebreide minumumspreeknormen van Goorhuis zijn bruikbaar om de
taalproductie te toetsten en taalachterstand te signaleren.
productgroep: inschatten zorgbehoefte
Het Balansmodel is bruikbaar voor het inschatten van de zorgbehoefte. De door de werkgroep
uitgezochte risico- en beschermende factoren zijn bruikbaar voor het inschatten van de zorgbehoefte
op taalgebied.
Het Balansmodel moet opgenomen worden in het Integraal Dossier-JGZ.
Tijdens het eerste huisbezoek moet met behulp van het Balans-model een inschatting gemaakt worden
van de zorgbehoefte op taalgebied.
Bij als 'taalzwak' ingeschatte kinderen is een huisbezoek bij 3 maanden wenselijk.
Bij als ' taalzwak' ingeschatte kinderen is specifieke aandacht rond 1 jaar wenselijk.
Bij als ' taalzwak' ingeschatte kinderen tijdens het contactmoment van 2 jaar de wenselijkheid bekijken
om hen door te verwijzen naar VVE-trajecten.
Het is aan te bevelen om VETC in te zetten, video opnames te maken en gespecialiseerde
Audiologische Centra in te schakelen bij allochtone kinderen met taalachterstand in de moedertaal.
productgroep: screeningen en vaccinaties
Het is wenselijk het VTO taalscreeninginstrument van de Ridder in te zetten in de
jeugdgezondheidszorg wanneer het onderzoek positief afgerond is.
productgroep: voorlichting, advies, instructie en begeleiding
Voorlichting over taalontwikkeling en advies over taalstimulering is zinvol.
22
Het zou prettig zijn wanneer in de volgende uitgave van het Groeiboekje de taalrubriekjes meer
geclusterd zijn, eventueel met gebruikmaking van de tekst uit de folder 'Zeg het maar'.
Intercultureel voorlichtingsmateriaal zonder tekst met alleen beelden is zeer bruikbaar.
Thuiszorgorganisaties in GOA wijken moeten Boekenpret (de uitgebreide of eenvoudige variant),
Boekenbas of de cursus 'Jij bent belangrijk' aanbieden.
productgroep beïnvloeden van gezondheidsbedreigingen
De CB-arts en de wijkverpleegkundigen geven de ouders gerichte instructie en begeleiding,
individueel en groepsgewijs.
Opgespoorde kinderen met een tweede taal verwervingsachterstand worden doorverwezen naar VVE
projecten
Opgespoorde kinderen met een taalachterstand in de moedertaal worden middels korte lijnen verwezen
naar de huisarts, gespecialiseerde AC of naar KNO- of kinderarts.
Productgroep: zorgsysteem, netwerken, overleg en samenwerking
Van het gegeven dat de Jeugdgezondheidszorg (bijna) alle kinderen ziet, kan meer gebruik gemaakt
worden. Het is aan te bevelen om met de instanties binnen het lokaal jeugdbeleid, de peuterspeelzalen,
kinderdagopvang, club- en buurthuizen, GGD'en en basisscholen, bibliotheken en de gemeente(n) in
het werkgebied 'om de tafel' te gaan zitten en het zorgaanbod af te stemmen.
Het is zinvol om het opsporen van taalachterstand op het consultatiebureau af te stemmen op de
vervolgtrajecten binnen de VVE en GOA, samen taalprojecten te initiëren als Boekenpret, Boekenbas
of Jij bent Belangrijk, en ouders van kinderen met een taalachterstand te stimuleren om aan VVEtaalprogramma's in de wijk deel te nemen.
Er moet samengewerkt worden met de ROC’s ter stimulering van ouders tot het volgen van
Nederlandse taalles, waardoor de Nederlandse taalontwikkeling van het jonge kind ook weer (indirect)
wordt gestimuleerd. Samenwerking met paraprofessionals als VETC'ers is zinvol, zij zijn een
laagdrempelige intermediair, kunnen ouders wegwijs maken, en de CB arts te helpen de
taalontwikkeling van allochtone kinderen te beoordelen.
Korte lijnen binnen het medisch circuit zijn zinvol voor een snelle diagnostiek en behandeling in gang
te zetten.
23
Adressen
Averroés (taaltalent)
Linnaeushof 6
1098 KH Amsterdam
020-5929666
[email protected]
Circus Kiekeboe
Fatusch Productions
030-2719977
www.circuskiekeboe.nl
Landelijk Steunpunt VETC /NIGZ
De Bleek 13
3440 AM Woerden
0348-437632
[email protected]
NBLC
Vereniging van Openbare Bibliotheken
Platinaweg 10
2544 EZ Den Haag
070-3090333
[email protected]
NIZW, (VVE-makelaar)
Catharijnesingel 47
Postbus 19152
3501 DD Utrecht
030-2306311
[email protected]
NSDSK
Lutmanstraat 167
1073 GX Amsterdam
020-5745945
nsdsk@nsdsk,nl
Sardes (VVE)
Postbus 2357
3500 GH Utrecht
030-2326200
[email protected]
Stichting Lezen
Nieuwezijds Voorburgwal 328g
1012 RW Amsterdam
020-6230566
[email protected]
24
Gebruikte literatuur
Averoes, de Stichting Opvoedingsondersteuning, Taaltalent.
Berg, I van den. Middel, A. Voorlezen, Gewoon omdat het leuk is, Basisboek Boekenpret, Sardes en
Stichting Lezen.
Bloemendal-ter Horst, C. Meertaligheid in de voorschoolse periode, Rotterdam: Stichting de Meeuw,
augustus 1994.
Buskop-Kobussen, M.P.H.M. Neijeboer-Kuperus, G.J. Stimulering van de spraak- en taalontwikkeling
met het programma' Boekenbas', Tijdschrift JGZ, nummer 2, april 2002.
Dekker, J. Fijter, R. de, Veen, A. Broeijer, C. Meltink, E Keuzegids VVE, programma's,
deskundigheidsbevordering en instrumenten op het gebied van de Voor en Vroegschoolse Educatie,
Den Haag Utrecht: Makelaars VVE, december 2000.
Hel, Janet G van, Taalontwikkeling en taalstoornissen, theorie, diagnose en behandeling, Apeldoorn
/Leuven, 2002, (ingekort).
Hoeve.B. e.a. Boekenbas, werkgroep Onderwijs Voorrangsgebied, Staphorst Jaartal?
Hoogsteder, M. Blumenthal, M. Yumusak, T. Meertaligheid en spraak-/taalmoeilijkheden bij
kinderen, Nederlands centrum Buitenlanders, Meppel: Krips,, 1999.
Koning, HJ de e a. Vroegtijdige onderkenning van taalontwikkelingsstoornissen 0-3 jaar, Erasmus
universiteit, instituut MGZ, Rotterdam: Optima Grafische Communicatie.
Kijlstra, M. Prinsen, B. Schulpen, T. Kwetsbaar Jong!, Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn en
Centrum voor Migratie en Gezondheid van het Kind, Meppel: Krips, 2001.
Leeskraam, Jaargang 1 2002, Biblion uitgeverij.
Leseman, Onderzoek in de voor- en vroegschoolse periode, trends en nieuwe vragen, NWO/PROO
Den Haag, 2002.
Lammers-Smits, A. Voorlichting over logopedie aan consultatiebureauartsen, Icare, 2001.
Malen, G. van, Vertex woordenboek voor spraakpathologie, Stafleu.
Manolson, A. e.a. Jij bent belangrijk voor de ontwikkeling van je kind, NIZW,/Hanen Centre , Utrecht
NIZW uitgeverij, 2000.
NBCL en Stichting Lezen en Averoes, Boekenpret 1992-1995, Onderwijs Voorrangsbeleid
Amsterdam, Emmen en Tilburg: openbare bibliotheek Tilburg.
Pels, T. De ontwikkeling tot 12 jaar: mogelijkheden voor interventie bij allochtone kinderen, Pewa
rapport3, RVL, 1994.
Persson, Nieuwsbrief 2, platform voorlezen in de kinderopvang, Fatusch/NIZW, 2001.
Peters, e.a, Preventie en vroege interventie van spraak-taal- en hoorstoornissen.
Roseler,T. Lindyer, H. Evergroen, H. Taalontwikkeling, meertaligheid in kindercentra, Samson, 1993.
25
Slofstra-Bremer, C. Velsen, P van, Vroegtijdige onderkenning taal- en spraakstoornissen, door
consultatiebureauteams zuigelingen en kleuterzorg, februari 1996, GG&GD Amsterdam.
Thuiszorg Rotterdam, Taalontwikkeling, achtergrondinformatie voor consultatiebureaumedewerkers,
Rotterdam: januari 1991.
Verrips, M. e.a. Oetstie Koetsie, de meest gestelde vragen over kindertaal en meertalig opvoeden, ook
videoband. Kosmos, Utrecht Antwerpen, 2002.
VETC nieuwsbrief, jaargang 1, nummer 4 april 2002.
VWS, basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar, maart 2002.
Welsen, I, Nieuwsbrief Circus Kiekeboe, mei 2002.
Welle, M. Spraak en taalproblemen bij kinderen, Assen: Van Gorcum en Comp BV, 2000.
26
Bijlage 3
Achtergrondinformatie over taal en taalontwikkeling
Inleiding
Spraak is een fysiek proces, taal is de code waarin ideeën en gedachten worden weergeven. Spraak
komt tot stand door samenwerking van een groot aantal specifieke lichaamsfuncties en vaardigheden:
stembanden, tong en keelspieren, mondmotoriek, gehoor, geheugenfuncties en het kunnen ordenen
van stimuli. Taal is een manier van communiceren tussen mensen. Taal is een middel om gevoelens te
uiten, om een ander iets duidelijk te maken, door een ander begrepen te worden, om een ander te
kunnen begrijpen, ideeën te toetsen, het delen van gedachten. Taal is onmisbaar bij het denken en bij
de begripsvorming. Mensen denken grotendeels in woorden en in begrippen.
In taal kan men aspecten onderscheiden die elkaar beïnvloeden, maar wel te onderscheiden zijn:
taalbegrip en taalproductie. Taal bestaat uit drie elementen: taalgebruik, taalinhoud en taalvorm.
Onder taalgebruik verstaat men pragmatisch het communicatieve aspect van de taal, onder taalinhoud
het cognitieve aspect van taal, het kennen van de betekenis van uitingen van anderen en van jezelf.
Met taalvorm wordt het grammaticale aspect bedoeld.
Taalontwikkeling
Vanaf de geboorte, (misschien al wel eerder, want ook al tijdens de zwangerschap communiceert een
moeder met haar kind), vindt er communicatie plaats tussen het kind en de mensen om hem heen. Het
kind wordt geknuffeld, aangeraakt, verzorgd. Vaak wordt er tegelijkertijd tegen het kind gepraat: 'Heb
je honger'? 'Wil je uit bad'? 'O, je hebt een natte luier'. Het kind reageert op het toespreken: het kraait,
huilt, lacht, trappelt met de beentjes, kortom, er is communicatie. Iedereen die met kleine kinderen
omgaat, maakt van dichtbij mee hoe fascinerend het proces van taalontwikkeling is. Bijna ieder kind,
waar ook ter wereld, heeft aanleg voor taal, heeft vermogens om onbewust het gebruik van de
moedertaal machtig te worden. Zo pikt een kind uit de taal die het om zich heen hoort automatisch de
klanken en structuren op waaruit een taal bestaat. Omdat het proces grotendeels onbewust verloopt,
spreken we liever over het verwerven van taal dan over het leren van taal. In grote lijnen gaat de
ontwikkeling als volgt en is grofweg in 4 fases in te delen:
Voortalige periode: de vocalisatie en het brabbelen (vanaf geboorte tot 1jaar).
Vroegtalige periode: losse woordjes en korte zinnen (van 1 tot 2 jaar).
Differentiatie fase: langere zinnen en grammaticale regels (van 2 tot 5 jaar).
Voltooiїngsperiode: de beheersing van de moedertaal (vanaf 5 jaar).
Aan taalontwikkeling onderscheidt men 4 aspecten:
 Fonetische ontwikkeling, betreft de klanken die een kind kan maken.
 Semantische ontwikkeling, betreft de betekenis van wat een kind zegt, het communicatieve aspect.
 Syntactische ontwikkeling, betreft de zinsopbouw die een kind gebruikt.
 Morfologische ontwikkeling, betreft de verbuigingen en vervoegingen van een woord.
Een kind maakt voor elk van deze aspecten een ontwikkeling door:
0-6 weken:
Baby' s maken middels lichaamtaal kenbaar wat ze wel en niet willen, wat ze prettig en vervelend
vinden. Het huilen heeft in de eerste weken niet alleen een negatieve lading, maar is een oefening om
controle te krijgen over de spieren van de tong, lippen en het gehemelte. Daarnaast heeft huilen een
communicatieve functie: een uiting van honger, pijn of moe.
6-20 weken, vocaliseren,
De baby gaat eerste geluidjes maken, het oefent de klanken, voornamelijk klinkers. De baby merkt dat
volwassenen daarop reageren. Zo komt een klankspel op gang tussen volwassene en kind en ontstaat
27
een vroege vorm van communicatie. Het kind kijkt vooral naar de mimiek, de bewegingen die de
mond maakt. Een volwassene die met een baby communiceert maakt dan ook automatisch als-hetware overdreven mondbewegingen. Het kind kijkt daarnaar, leert luisteren en gaat nadoen. Enkele
weken na de geboorte komen de eerste vocalisaties, de 'eheh' en 'uhuh' geluidjes.
Alle baby's van 2-3 maanden beginnen te tateren. Ze maken dan alle geluidjes die een mens met de
mond kan maken, ook die welke niet in de uiteindelijke moedertaal voorkomen. Ook dove kinderen
tateren aanvankelijk. Na ongeveer drie maanden neemt het tateren af bij kinderen die zichzelf of hun
omgeving niet horen praten.
4-6 maanden, vocaal spel
De baby gaat de tong, lippen en kaak meebewegen, waardoor het gebruik van klinkers gevarieerder
wordt, ook gaat het medeklinkers fabriceren. Overal ter wereld maken baby's dezelfde klanken,
ongeacht de taal die er in hun omgeving gesproken wordt. Naast de bekende klanken maakt een
baby ook klanken die in Nederlandse oren onbekend en heel complex klinken.
De baby gaat medeklinkers en klinkers met elkaar combineren. Deze combinaties herhaalt het kind
heel vaak: mamama, gagaga. Geleidelijk aan verschijnen de eerste kenmerken van taal, zoals ritme en
intonatie. De baby imiteert geluiden het brabbelen wordt steeds minder een spelletje, de baby probeert
contact te maken met mensen om hem heen.
Het eerste woordje in vrijwel alle talen is mamma, niet omdat moeder overal mamma heet, maar
omdat het de eerste klankcombinatie is die een baby maakt, is dat het woordsymbool geworden voor
moeder.
vanaf 7 maanden, brabbelen.
Ook het brabbelen van baby's lijkt over de hele wereld op elkaar. Pas als het kind zijn eerste woordjes
gaat zeggen gaat het gebrabbel steeds meer overeenkomsten vertonen met taal die in de omgeving
gesproken wordt. Vlak na het ontdekken van mamma verschijnt het allereerste andere woord. Men
noemt deze fase één-woord zinnen. Tussen de 7e en de 10e maand vallen de klanken die een kind in de
moedertaal nooit hoort langzaam af. Dan gaat een kind brabbelen in de klanken die ze horen. Niet
alleen de klanken worden nagebootst, ook de intonatie en de zinsmelodie van deze taal. Tegen de
eerste verjaardag kan een kind hele verhalen vertellen in onbegrijpelijke woorden, maar wel in de
toonzetting van de moedertaal. Het kind gaat steeds meer begrijpen en nadoen, het kind leert
betekenissen, omdat intonaties worden verbonden aan handelingen.
vanaf 2 jaar, twee woord zinnen
Wanneer het kind ongeveer twee jaar is beginnen de twee-woord-zinnen, waarmee het kind een heel
scala van uitdrukkingsmogelijkheden heeft. Kinderen gaan relaties leggen en die uiten in een taal: de
zinsbouw ontstaat. Tussen het 2e en 3e jaar worden de zinnen langer en gaat een kind een steeds
grotere variatie aan woordsoorten gebruiken. Dit is de fase van de meer-woord-zinnen. Naarmate de
zinnen langer worden, wordt de grammatica belangrijker. Bij twee woord zinnen is de volgorde niet
essentieel om te begrijpen wat er wordt bedoeld, maar drie of meer woorden kunnen niet zomaar
zondermeer aan elkaar geplakt worden. Dan ontstaan taalregels. Het wonderlijke is wel dat men
nergens ter wereld die regels aan kinderen opzettelijk hoeft te leren. Wel heeft het kind goede
voorbeelden nodig. Denk maar aan het onderscheid tussen 'kennen' en 'kunnen' iets waar veel
volwassenen nog vaak moeite mee hebben. Tussen het 5e en het 6e jaar kunnen kinderen de moedertaal
vloeiend spreken.
De opvoeders hebben de grootste invloed op de taalontwikkeling van hun kind. Kinderen leren de taal
hoofdzakelijk door na te bootsen wat er gezegd wordt. Een kind leert zich hechten aan volwassenen.
Er ontstaat interactie. De sensibiliteit ontwikkelt zich. Voor de communicatieve interactie bestaan
regels: oogcontact, sociale conventies (gedag zeggen, dag zwaaien) afwisselend reageren op een ander
en initiatief nemen (beurtgedrag). Een kind leert deze interacties ontwikkelen in de eigen context.
De taalontwikkeling gaat overal op de wereld hetzelfde. Heel jonge zuigelingen reageren met allerlei
bewegingen op praten, bewegingen die een kind niet maakt bij het horen van andere geluiden, zoals
tikken of kloppen van een vergelijkbaar ritme als taal in eenzelfde geluidshoogte.
28
Meertalige kinderen
Meertaligheid is een rijk bezit en extra gave die ouders een kind kunnen meegeven. Allochtone
kinderen profiteren van deze rijkdom. Soms spreken de beide allochtone ouders dezelfde moedertaal,
soms spreken beide ouders verschillende talen, soms spreekt één van hen Nederlands en de ander niet.
Van belang is dat de ouders de taal correct aanbieden aan hun kinderen, want kinderen leren de
structuuropbouw van taal door de taal die ze horen. Kinderen moeten de betekenis van woorden, de
grammaticale zinsopbouw, verbuigingen en vervoegingen van woorden correct leren. Wanneer
kinderen een taalstructuur geleerd hebben, kunnen ze het Nederlands als tweede taal zonder veel
problemen leren. Wanneer de taalstructuur ontbreekt is het aanleren van een tweede taal veel
moeilijker.
Kinderen die opgroeien in een omgeving waar alleen dialect gesproken wordt of in een omgeving waar
weinig Nederlands met hen gesproken wordt, leren de Nederlandse taal onvoldoende.
De taalontwikkeling van een tweetalig kind loopt grotendeels gelijk aan een ééntalig kind. Er zijn geen
noemenswaardige verschillen in de volgorde, waarin de talen verworven worden, maar wel in het
tempo van de taalverwerving.
Een belangrijk verschil tussen het verwerven van één of twee talen is dat tweetalige kinderen in hun
hoofd twee systemen moeten ontwerpen waarin ze de talen kunnen bewaren. De talen worden
opgeborgen in deels gescheiden, deels samenhangende systemen. Om die systemen succesvol te
kunnen ontwerpen is het nodig dat het kind gestimuleerd wordt om de talen te scheiden. Als een kind
dat niet leert, stagneert het proces van taalverwerving. Het leren scheiden van talen kan onder meer
door het gebruik van talen te koppelen aan vaste personen. Men noemt dat de één-persoon-één-taal
strategie. Elke ouder spreekt haar of zijn eigen taal tegen de kinderen. Zo leert het kind twee talen en
weet het precies tegen wie het welke taal moet spreken om begrepen te worden. Bij de één-persoonéén-taal strategie is het belangrijk dat ouders zich consequent opstellen, dus dat ze altijd dezelfde taal
met een kind spreken en dat ze zich niet laten verleiden tot het praten in een andere taal, wanneer het
kind hen daarin aanspreekt. Het kind gaat zich realiseren dat het niet zomaar elke taal met iedereen
kan spreken. De gesprekspartner is het ijkpunt voor welke taal het kind moet gebruiken en welke
taalregels daarbij horen.
Wanneer de ouders meerdere talen vloeiend spreken is de één-situatie-één-taal strategie is ook een
mogelijkheid, de taal wordt dan aan vaste situaties gekoppeld.
Voor meertalige kinderen is de periode waarin ze klanken gaan onderscheiden een eerste extra
belasting vergeleken met ééntalige kinderen; tweetalige kinderen moeten namelijk twee
klanksystemen leren. De klanken in de twee talen zijn vaak verschillend en ze kunnen zelfs
betekenisverschillen hebben. Ook bij het leren van woorden heeft een tweetalig kind een extra taak:
het moet onderscheiden wie welke taal spreekt en vooral welke woorden horen bij welke begrippen in
de juiste taal. Tot een bepaalde leeftijd spreekt een kind de talen vaak door elkaar. Ook vermengt het
kind de klanken uit het ene systeem met de klanksysteem van het andere. Dat hoort bij de
ontwikkeling en gaat vanzelf over wanneer het kind geleerd heeft de talen te scheiden en het goede
voorbeeld krijgt.
Rond twee jaar gaat een kind talen leren scheiden. Dat geldt ook voor de woordenschat. Voor één
begrip leert een kind in twee talen een verschillend woord. Vaak wordt gedacht dat een tweetalig kind
later leert praten. Maar wanneer je het aantal woorden die het kind in beide talen kent optelt, komt het
meestal hoger uit dan bij een ééntalig kind.
Taalachterstand
Er zijn veel omschrijvingen van taalachterstand in omloop. De werkgroep noemt er enkele:
1.
Vertraagde spraak- en taalontwikkeling treedt op indien taal- spraakniveau duidelijk achter
zijn op het gemiddelde niveau van de leeftijd, zonder dat dat te wijten is aan aanwijsbare
zwakzinnigheid, sensoriële stoornissen, cerebrale paralyse of psychose.
Primaire vertraagde spraak- en taalontwikkeling is buiten alle verwachting ontstaan; motoriek,
zintuigen, intelligentie, affectiviteit en sociabiliteit zijn normaal.
Secondaire vertraagde spraak- en taalontwikkeling is ontstaan als gevolg van een handicap op een der
voornoemde factoren. Naast de aard van de stoornis kan een onderverdeling gemaakt worden in:
29
Verlate taalaanvang, (kinderen van omstreeks 2 jaar die nog geen aanvang met spreken hebben
gemaakt).
Vertraagde taalontwikkeling, (kinderen die wel begonnen zijn met spreken, maar achter zijn op het
niveau van anderen op dezelfde leeftijd). Zowel woordbevinding, woordgebruik, zinsbouw,
vervoegingen en verbuigingen zijn onvoldoende ontwikkeld. Soms is de woordvorming van klanken
tot woorden zwaarder getroffen (dysfonemieen).
Vertraagde spraak- en taalontwikkeling: zowel de taal als de articulatievaardigheid zijn gestoord;
begrijpen en gebruiken van grammaticaregels, onderscheiden en produceren van spraakklanken zijn op
de een of andere manier achter gebleven.
Bron: Het Vertex woordenboek voor spraak pathologie, G. van Malen, Stafleu.
2.
Spraak: Een spraakontwikkelingsstoornis is aanwezig wanneer na het derde levensjaar klanken
niet goed worden uitgesproken of worden vervangen door andere klanken, uitgezonderd de klanken
’S’ en ‘R’ . Bij de spraak gaat het alleen om de klankproductie en niet om de zinsbouw.
Taal: Een taalontwikkelingsstoornis is aanwezig wanneer een kind problemen heeft met:
het invoegen van klanken in woorden, ondanks een goede articulatie en / of het begrijpen en/ of
produceren van woorden en zinnen (woordvorming, woordvinding, woordkeus, woordvolgorde,
toepassen van vervoegingen en verbuigingen, formulering)
Bron: Goorhuis- Brouwer en Schutte (1982)
3.
‘Wanneer de communicatieve ontwikkeling vertraagd en of afwijkend verloopt, kunnen het
verloop van de taalontwikkeling en de ouder kind interactie negatief beïnvloed worden. Ook wordt een
minder goed verlopend sociaal- emotionele ontwikkeling gemeld als gevolg van
taalontwikkelingsstoornissen. Bovendien bestaat er een verhoogde kans, via onderzoek van de
communicatieve ontwikkeling op jonge leeftijd, een andere stoornis op het spoor te komen zoals:
stoornissen op het gebied van de cognitieve en sociaal emotionele ontwikkeling en stoornissen op
medisch gebied, zoals gehoorproblemen”.
Bron: de Ridder, meertaligheid en spraak-/taalmoeilijkheden bij kinderen, voorstellen voor beleid en
praktijk, Nederlands Centrum Buitenlanders, Meppel: Krips, 1999).
30
Download