De Wereld van het Nieuwe Testament

advertisement
Protestantse godsdienst
Zelf geloven (of niet)
De Wereld van het
Nieuwe Testament
Daniël De Waele
GroepT – Protestantse godsdienst
De wereld van het Nieuwe Testament
Inhoud
I. Geografie van Palestina en het Midden Oosten....................................................................................................3
II. Historisch overzicht ..............................................................................................................................................5
1. De Perzische tijd...........................................................................................................................................5
2. De hellenistische tijd ....................................................................................................................................5
3. De Romeinse periode...................................................................................................................................7
III Joodse godsdienstige instellingen ........................................................................................................................8
1. De tweede tempel. ......................................................................................................................................8
2. De Synagoge.............................................................................................................................................. 10
3. Het Sanhedrin. .......................................................................................................................................... 10
IV. Politieke en religieuze groepen in Palestina .................................................................................................... 10
1. De Sadduceeën ......................................................................................................................................... 10
2. De Farizeeën ............................................................................................................................................. 11
3. De Zeloten ................................................................................................................................................. 11
4. De Essenen ................................................................................................................................................ 11
5. De Schriftgeleerden .................................................................................................................................. 12
6. De Samaritanen ........................................................................................................................................ 12
7. De joden-christenen ................................................................................................................................. 12
V. De Wijze en zijn leerlingen ................................................................................................................................ 12
VI. De godsdienstige situatie in de Grieks-Romeinse wereld ................................................................................ 13
1. Religieuze tolerantie ................................................................................................................................. 13
2. Tempels ..................................................................................................................................................... 14
3. De goden ................................................................................................................................................... 15
4. De keizercultus .......................................................................................................................................... 15
5. Gnostiek .................................................................................................................................................... 16
VII. Bijlagen ........................................................................................................................................................... 16
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
2
I. Geografie van Palestina en het Midden Oosten
Palestina kan verdeeld worden in vier noord-zuid lopende stroken: de kustvlakte, het West-jordaanland, het
Jordaandal, het Overjordaanse.
Duid aan op de kaart:
(Rivieren en meren):
Jordaan, Meer van
Genesaret, Dode Zee,
Grote Zee,
(Gebergten): Judees en
Samaritaans bergland,
het Overjordaanse
hoogplateau, het
heuvelland van Galilea,
(Vlakten): Saron vlakte,
vlakte van Jizreël, Basan,
woestijn van Juda.
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
3
Palestina werd in de eerste eeuw door verscheidene bevolkingsgroepen
bewoond. Deze waren niet strikt van elkaar gescheiden, maar in
bepaalde gebieden was een bepaalde bevolkingsgroep sterker
vertegenwoordigd.
Duid hieronder de belangrijkste steden aan: Kapernaüm, Tiberias, Kana,
Nazaret, Sebaste (= Samaria), Jericho, Jeruzalem, Caesarea, Tyrus (een
politieke indeling volgt verderop).
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
4
II. Historisch overzicht
1. De Perzische tijd
In Ezra 1:2-4 vinden we een edict waarin de Perzische heerser
Op een Cyrus-cylinder lezen wij:
Cyrus de Judeese (vanaf nu spreken we ook van ‘joodse’)
“Ik keerde terug naar deze heilige steden
ballingen toestemming geeft naar Palestina terug te keren.
aan de andere kant van de Tigris, de
Toch keerde niet iedereen terug. Babylonië zou het thuisland
heiligdommen die al lang in puin lagen, de
blijven van een belangrijke joodse kolonie. De vruchten van de
beelden die daarin leefden, en ik richtte
rabbijnse studies aldaar zou resulteren in de bekende
voor hen blijvende heiligdommen in. Ik
Babylonische Talmoed (rond 600 n.Chr.).
verzamelde ook al hun voormalige
In de Perzische periode, dat is dus vanaf 538 v.Chr., was
inwoners en deed hen terugkeren naar hun
Judea (aanvankelijk samen met Samaria?) een provincie van
woonplaatsen”.
het Perzische rijk. Judea was in feite een kleine tempelstaat,
waarvan de grenzen op zo’n 30 km rondom Jeruzalem lagen. Belangrijk is dat in deze periode de nieuwe
tempel werd gebouwd, en wel met staatssteun, al was de voorwaarde dat in de tempel gebeden zou worden
voor het leven van de koning en zijn zonen (Ezra 6:3,10). Dit kaderde in een politiek waarbij het de overwonnen
volken was toegestaan de eigen cultuur en godsdienst te beleven. Daar was van Perzische kant wel enig
politiek eigenbelang mee gemoeid. Het weer verspreiden van de bevolking, met name naar de periferie van het
rijk, zorgde voor loyale onderdanen die de grenzen van het territorium hielpen versterken en die passerende
Perzische legers op hun verdere veroveringstochten konden ondersteunen. Ook het weer oprichten van
tempels had mede als doel belastingen te innen. Al was er een grote religieuze verscheidenheid, op het gebied
van de taal schiepen de Perzen wel een eenheid. In het hele rijk bediende men zich van het Rijksaramees in
administratie en handel. Nog in Jezus’ dagen sprak men het daaruit ontwikkelde West-Aramees.
2. De hellenistische tijd
De hellenistische tijd wordt gedateerd van de dood van Alexander de
Grote in 323 v.Chr. tot de dood van Cleopatra en de inlijving van Egypte
in het Romeinse Rijk in 30 v.Chr. Met de term hellenisering wordt de
vergrieksing van de cultuur in de door Alexander veroverde gebieden
aangeduid. Deze invloed bleef beperkt tot de bovenlaag van de
bevolking, die de Griekse taal en cultuur overnam om daardoor
maatschappelijk vooruit te komen. In het enorme veroverde gebied was
de graad van hellenisering trouwens zeer divers.
a. De diadochen
In 333 v. Chr. veroverde de Macedoniër Alexander de Grote vanuit het
eengemaakte Griekenland het Nabije Oosten. Het Perzische rijk hield op
te bestaan. Na zijn dood (323) werd Alexander opgevolgd door zijn
generaals, de diadochen (opvolgers), die al vlug het grote rijk onder
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
Hellenisering bestond uit:
- Stichting van Griekse steden (polis).
Deze werden gebouwd volgens Grieks
patroon: tempels, theaters, gymnasia.
- De taal. Niet het Grieks van de klassieke
tijd, maar een eenvoudig ‘volksgrieks’,
dat niet-Grieken vrij gemakkelijk konden
aanleren en de ene omgangstaal in het
gehele rijk moest worden.
- Grieken en Perzen moesten één volk
worden. Zo werd in Susa een massale
bruiloft gevierd waar 10.000 Macedoniërs
met Perzische vrouwen trouwden. Het
leger werd omgevormd tot één
gezamenlijke strijdmacht. Toch gingen
beide volken niet in elkaar op.
5
elkaar verdeelden. Uiteindelijk bleven drie delen bestaan, die bestuurd werden door drie dynastieën: de
Antigoniden in Griekenland, Ptolemeeën in Egypte en de Seleuciden in Syrië, Mesopotamië en het gebied
verder oostwaarts. In een eerste periode hoorde Palestina bij het Ptolemeese rijk. In die tijd kende Juda
nauwelijks oorlogsgeweld. Steeds meer Grieken vestigden zich langs de kuststrook. Jeruzalem en omgeving
vormden een soort tempelstaat, met aan het hoofd daarvan een hogepriester. Dit betekent niet dat Jeruzalem
politiek onafhankelijk was; de hogepriester moest een hoge jaarlijkse schatting betalen aan de Ptolemeeën,
een schatting waarvoor de Judese bevolking opdraaide.
In 201 veroverden de Seleuciden Palestina en omgeving. Een berucht geworden Seleucidische koning is
Antiochus IV (175-164). Hij nam de titel aan van theos epiphanes (de manifeste god). In 1 Makk.1:20-22 lezen
wij:
‘Nadat hij Egypte verslagen had, keerde Antiochus terug in het jaar honderd drieënveertig [= 169 v.Chr.]. Toen
trok hij met een groot leger tegen Israël en tegen Jeruzalem op. In zijn overmoed drong hij het heiligdom binnen
en roofde het gouden reukofferaltaar, de kandelaar en al zijn gerei, de tafel der toonbroden, de sprengbekkens,
de schalen en de gouden wierookbekkens, ook het voorhangsel, de kransen en de gouden versiering aan de
voorgevel van de tempel’.
De koning sloopte ook de muren van de stad en trok tegenover de tempel een burcht op, de ‘Akra’. Al
even dramatisch was het edict dat Antiochus IV uitvaardigde tegen Judea en het joods geloof (1 Makk.1:44-50).
Het altaar in de joodse tempel wijdde hij aan Zeus Olympios (2 Makk.6).
b. De Makkabeese opstand en de Hasmoneese priestervorsten.
Zowel religieuze als economische factoren speelden een rol in de
joodse opstand die onder leiding van Judas, zoon van priester
Mattatias, bijgenaamd ‘de Makkabeeër’ (de hamer) losbrak tegen de
rijke en machtige, hellenistisch gezinde bovenlaag van de bevolking.
De directe aanleiding voor de opstand was volgens 1 Makk. 2:15,23
het bevel van Antiochus IV een offer te brengen. In 164 v.Chr. werd
de tempel gereinigd en opnieuw ingewijd. Als herdenking hieraan zal
men voortaan het chanoekafeest vieren. De Seleucidische macht zou
steeds meer afbrokkelen, zodat de joodse opstandelingen ook steeds
meer macht en tenslotte onafhankelijkheid verwierven. Men spreekt
over het Hasmoneese rijk, vanwege de leidende familie der
Hasmoneeën. Vanuit Judea veroverden dezen steeds meer gebied:
Idumea, Samaria. De Idumeeërs werden gedwongen zich te laten
besnijden en de joodse wetten te houden (Herodes de Grote was
Idumeeër). De tempel van de Samaritanen op de berg Gerizzim werd
verwoest. In deze tijd werd Samaria op politiek en religieus gebied
onderworpen aan Jeruzalem, wat bij de Samaritanen niet in goede
aarde viel, zodat zij in de Romeinse tijd de erkenning zouden vragen
en krijgen als zelfstandige religieuze gemeenschap. Later werden
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
6
Galilea en Iturea veroverd; de inwoners werden gedwongen tot besnijdenis. Judeeërs gingen zich vestigen in de
nieuw veroverde gebieden; vooral Galilea zou een belangrijke populatie aan joden kennen. De hele kustvlakte
en Transjordanië werd eveneens Judees bezit.
3. De Romeinse periode
a. Herodes de Grote en zijn opvolgers
In Juda was er ruzie tussen twee hogepriesters. Beiden riepen de hulp van Rome in. De veldheer Pompeius
kwam hulp bieden en maakte van die gelegenheid gebruik om Judea in te lijven in het Romeinse Rijk (64
v.Chr.). Bij de inname van Jeruzalem betrad hij tot verbijstering van de bevolking het heilige der heiligen. Bij
een triomftocht door Rome werden ook talrijke Judeese gevangenen meegevoerd, die vermoedelijk aan de
basis liggen van de latere grote joodse kolonie in Rome.
In Judea was de feitelijke macht in handen van de Idumeeër Antipater (in dienst van Rome). In 37 v. Chr.
volgde zijn zoon Herodes de Grote hem op (tot 4 v.Chr.). Volgens verschillende bronnen was hij een zeer wrede
vorst (vgl. de kindermoord in Bethlehem, Matt.2:16). Herodes is bekend gebleven door zijn vele bouwwerken.
Jarenlang werd er gewerkt aan de verbouwing en uitbreiding van de tempel in Jeruzalem (pas in 64 n.Chr.
klaar). Het paleis van Herodes te Jeruzalem was nog prachtiger. Een ander bouwwerk is de militaire burcht
Antonia.
In zijn testament regelde Herodes de verdeling van zijn rijkje
onder zijn drie zonen. Archelaüs kreeg Judea en Samaria. Zijn
bestuur duurde slechts van 4 v.Chr. - 6 n.Chr. Na klachten
over zijn wreedheid werd hij afgezet. Zo had hij 3000
opstandelingen laten doden op het tempelplein. Zijn gebied
werd nu bestuurd door een procurator (zoals Pontius Pilatus).
Herodes Antipas kreeg Galilea en Perea. Hij werd
door Jezus met weinig achting beschreven (Luc.13:32). Hij
verstootte zijn vrouw om te hertrouwen met Herodias, de
vroegere vrouw van zijn broer Filippus. Johannes de Doper
werd onthoofd op vraag van Herodias (Matt.14:3-12).
Filippus bekwam Auranitis, Trachonitis en vermoedelijk
Iturea. Deze gebieden maken geen deel uit van het oorspronkelijke Juda of Israël. Er woonden ook praktisch geen
joden.
b. De joodse opstanden
In 66 brak de opstand tegen de Romeinen uit. Hele garnizoenen werden uitgemoord. Nieuw aangerukte
garnizoenen sloegen de joodse opstanden met geweld neer. In 70 zelf werd Jeruzalem door Romeinse troepen
belegerd en ingenomen, de tempel, die tot het laatst werd verdedigd, werd in brand gestoken. Voortaan
konden in Jeruzalem geen joods-religieuze feesten meer gevierd worden. De offercultus hield op te bestaan.
Generaal Titus nam op zijn triomftocht in Rome een groot aantal joodse gevangenen mee, met een aantal
voorwerpen die uit de tempel geroofd waren. Men vindt dit vereeuwigd in de triomfboog van Titus te Rome.
Na de val van Jeruzalem dienden nog de joodse vestingen van Herodium, Machaerus en Masada te
worden veroverd. In deze laatste vesting bleven de joden lang weerstand bieden, tot in 73 of 74. Josephus
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
7
deelt mee dat toen de Romeinen eindelijk Masada binnendrongen, de belegerden met vrouwen en kinderen
zelfmoord hadden gepleegd.
De tempel was verloren gegaan, en met haar verdwenen het priesterschap en de partij der Sadduceeën.
De groep der Farizeeën, de enige die haar invloed bleef behouden, legde van ouds al nadruk op de studie van
de Schrift en de eigen mondelinge overlevering. Voortaan zouden in scholen en synagogen de wet en de
wetstudie centraal staan.
Onder Bar Kochba ontstond een nieuw joodse opstand (132-135) vanwege het plan van keizer Hadrianus
om Jeruzalem om te bouwen tot een nieuwe stad Aelia Capitolina. Na aanvankelijke successen van de
opstandelingen, brachten de Romeinen meer troepen in het land zodat de kansen keerden. Vele Judeeërs
kwamen om, velen werden als slaaf verkocht. Jeruzalem werd nu een heidense stad, Aelia Capitolina genaamd;
joden werden er verdreven.
III Joodse godsdienstige instellingen
1. De tweede tempel.
De eerste tempel, die van Salomo, was verwoest door de Babyloniërs. Toen de Perzen de macht van de
Babyloniërs overnamen, stonden die de bouw van een nieuwe tempel toe. In de loop van de eeuwen werd die
wat verbouwd, in de 1e eeuw n.Chr. werd die uitgebreid en enorm verfraaid door Herodes de Grote.
Een eerste omheining markeerde het gebied dat
verboden was voor heidenen en ritueel onreinen. In
het Grieks en Latijn geschreven waarschuwingen
voor heidenen vermeldden dat wie de omheining
niet respecteerde zou gedood worden.
In het ‘voorhof der vrouwen’ (zo genoemd
omdat vrouwen niet dichter bij de tempel mochten
De wereld van het Nieuwe Testament
Inscriptie op het tempelplein (OGIS 598, in Philo
Judaeus, G.H. de Vries, 244.
“Het is geen enkele niet-jood toegestaan binnen de
omheining rondom het heiligdom en de voorhof te
komen. Als iemand daar gegrepen wordt, is het zijn
eigen schuld dat dit de dood ten gevolge heeft.”
GroepT
8
komen, maar ook open voor mannen) werd op de verzoeningsdag de wet gelezen. Daar kwam het volk samen
voor het uitgieten van het water op het loofhuttenfeest (Joh.7:37-44). Via de Nicanorpoort kwam men op de
(aan mannen voorbehouden) 'voorhof van de Israëlieten': een nauwe strook vóór de 'voorhof van de priesters'.
Het grootste deel van de werkzaamheden van de tempel gebeurde in openlucht. In de tempel zelf was het
enige verschil met de eerste tempel dat, nadat de ark was weggenomen, er een steen stond in het heilige der
heiligen (volgens de Misjna). Alleen de hogepriester mocht daar één keer per jaar, op verzoeningsdag, binnen
om wierook te branden.
Aan het hoofd van de priesters stond de hogepriester, die ook de voorzitter was van het Sanhedrin (de joodse
rechtbank). Sinds de Perzische tijd werd de hogepriester benoemd door de vreemde overheersers. In Jezus' tijd
dus door de Romeinen. De hogepriester beschikte immers over heel wat invloed binnen de joodse
samenleving; het was dus voor de bezetter belangrijk deze hogepriester te kunnen dirigeren. In het N.T. vinden
wij regelmatig de term ‘hogepriesters’ (mv.) of ‘overpriesters’. Vermoedelijk worden daarmee priesters
aangeduid die deel uitmaakten van aristocratische priesterlijke families, en dient de term als uitdrukking van
een aparte klasse priesters. De hogepriester was de hoogste autoriteit. Als hij verhinderd was, werd hij
vertegenwoordigd door de hoofdman van de tempel (Hand.4:1). Deze stond aan het hoofd van de
tempelwachters, die toekeken op de ordelijke gang van zaken rondom de tempel.
Functie tempel.
Elke dag werd een morgen- en avondoffer gebracht dat bestond uit een lam. De andere offers werden tussen
deze twee offers gebracht. Er werden ook gebeden gezegd en Tora gelezen. Psalmen werden gezongen door de
Levieten, begeleid door lieren, harpen en cimbalen. Een speciale liturgie vond plaats op de grote verzoendag.
De hogepriester deed verzoening voor de zonden van het volk door de voorgeschreven offers te brengen en in
het heilige der heiligen wierook te branden. Gelovigen keken vol ontzag toe hoe de hogepriester zich in het
heilige der heiligen begaf; men zag de tempel immers als de verblijfplaats van de God van Israël.
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
9
Maar ook op financieel gebied was de tempel een centrum van bedrijvigheid - zoals alle heiligdommen in de
oudheid trouwens. Er ontstond een handel in offerdieren, tempelbelasting werd geïnd, schenkingen werden in
ontvangst genomen. Elke volwassen man diende jaarlijks de halve sjekel te betalen. Vrouwen waren daartoe
niet verplicht, maar het was wel de gewoonte dat ook zij dat deden.
Op de grote feesten maakten joden van overal in de diaspora en in Palestina pelgrimstochten naar
Jeruzalem. Tienduizenden pelgrims trokken op naar de tempel. Voor mensen die ver woonden was dat een
kostelijke zaak.
2. De Synagoge.
In tegenstelling tot de tempel, die in handen was van de priesters, vooral van de hogepriesters, werd de
synagoge gerund door de vergadering en de gemeenschap in het algemeen. De leiding berustte bij oudsten, die
door de gemeenschap gekozen waren. Als er tien volwassen mannen aanwezig waren, kon de dienst gehouden
worden. Verschillende mensen werden uitgenodigd en elk om beurt las een kort deel uit de Tora en uit de
Profetische boeken (Luc.4:16) - in het Hebreeuws - terwijl iemand naast hem stond en de (uit het hoofd
geleerde) vertaling gaf in het Aramees, zodat iedereen het kon begrijpen.
Het hoofd van de synagoge (Matt. 9:18). Hij was een ontwikkeld man die bekend was met de rituelen
en kon beoordelen wie hij zou uitnodigen om de Schrift te lezen, te vertalen, of van commentaar te voorzien.
Hij was ook verantwoordelijk voor de financiën. De hazzan van de synagoge hielp het hoofd van de synagoge.
(Luc. 4:20, ‘de dienaar’). Hij regelde de praktische zaken. Hij was een beetje ceremoniemeester: het klaarleggen
van de rollen, het binnenbrengen, hij reciteerde de priesterlijke zegen. In dun bevolkte gebieden trad hij ook op
als rechter, prediker en schoolmeester en oefende ook lijfstraffen uit als rechter daartoe besloten had.
De ark, waarin de bijbelrollen werden bewaard, was niet steeds aanwezig. Soms was er een kist die
naar binnen gebracht werd uit een aanpalende ruimte, soms werden alleen boeken binnengebracht. De ark
wordt een vast onderdeel vanaf de 4e tot 6e eeuw. Er was een houten platform waarop de lezer stond, samen
met hoofd van de synagoge, de hazzan en de vertalers. Langs de wanden stonden houten banken opgesteld.
Vrouwengallerijen zijn een fenomeen uit de Middeleeuwen.
3. Het Sanhedrin.
Waarschijnlijk werd Judea reeds in de Perzische tijd bestuurd door een Raad. In het N.T. spreekt men van het
Sanhedrin (dit is de Hebreeuwse transliteratie van het Griekse Sunedrion, dat ‘raad’ of ‘vergadering’ betekent).
Dit Sanhedrin fungeerde als de hoogste rechterlijke instantie, zowel op wereldlijk als religieus vlak,
uitgezonderd dat wat onder de bevoegdheid van de Romeinse procurator stond. Maar ook ver buiten Palestina
bezat het Sanhedrin jurisdictie ten overstaan van joden. In deze Raad zaten hogepriesters (Sadduceeën),
schriftgeleerden (vooral Farizeeën) en oudsten (Marc.15:43). Waarschijnlijk hadden de Sadduceeën de meeste
macht. Aan het hoofd stond de hogepriester.
IV. Politieke en religieuze groepen in Palestina
1. De Sadduceeën
De partij der Sadduceeën (van Zakdok?) is vermoedelijk ontstaan in de Makkabeese tijd. De meeste
Sadduceeën waren priesters en de hogepriester kwam vrijwel steeds uit deze partij. Ze waren erg conservatief
en hadden eigen tradities en gebruiken. Toch werden die onder het gezag van de Tora gesteld. Anders dan de
Farizeeën accepteerden zij noch de mondelinge leer, noch geloofden zij in opstanding en oordeel of in het
bestaan van engelen en geesten (Hand.23:8). Ze geloofden dat de gehoorzaamheid aan de Tora hoofdzakelijk
in de tempel moest worden betracht. Daar behoorde de wet vervuld te worden. Ze waren zeer afkerig van
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
10
Messiaanse en apocalyptische bewegingen, die immers vernieuwing brachten en dus hun positie in gevaar
brachten. Door hun positie te willen handhaven collaboreerden ze met de vreemde overheersers, wat hen bij
de bevolking geen sympathie opleverde. Omdat ze erg verbonden waren met de tempel, taande hun invloed al
gauw nadat de tempel in 70 verwoest was.
2. De Farizeeën
De afkomst van de Farizeeën (‘parusj’, afgescheidene) gaat vermoedelijk terug op de Chassidim, uit de tijd van
de Makkabeese opstand. In het Nieuwe Testament en de rabbijnse literatuur worden de Farizeeën getekend
als een groep die veel belang hechtte aan religieuze wetten en rituele reinheid. Tegenover de Sadduceeën, die
alleen de geschreven Tora accepteerden, hielden de Farizeeën vast aan de mondelinge leer of 'overlevering
der ouden' (Marc.7:3). Die bevatte volgens hen de authentieke uitlegging van de Tora (na 200 werd ze
gecodificeerd en opgetekend in de Misjna).
De Farizeeën behoorden doorgaans tot de middenstand; zij hadden een vrij grote aanhang onder het
volk. Hun doel was de godsdienst voor een ieder tot iets persoonlijks te maken. Daarin speelde de synagoge
een belangrijke rol. Farizeeën geloofden in de opstanding, in het laatste oordeel en in het bestaan van engelen
en geesten (Hand.23:8). Zij meenden dat alles wat gebeurt, is voorbeschikt, zonder daarmee de vrije wil en de
verantwoordelijkheid van de mens te ontkennen. Binnen deze groepering bestonden verschillende stromingen:
er waren de strenge school van Sjammai en de gematigder school van Hillel. De Sjammaïeten, die uit hun
religieuze overtuigingen ook politieke consequenties trokken (zij bevochten de Romeinen), moeten wellicht
geïdentificeerd worden met de Zeloten. Na 70 ging de Farizeese beweging over in het rabbijnse jodendom.
3. De Zeloten
Als bron van de zeloten (‘ijveraars’) wil men wel de Makkabeeën aanduiden, al is het mogelijk dat de Zeloten
slechts in de 1e eeuw v.Chr. als groep bestonden. Het waren joodse patriotten die gedragen werden door diepreligieuze overtuigingen. Zij voerden oppositie tegen de Romeinen op grond van hun lezing van de Tora. In veel
zaken kwamen zij overeen met de Farizeeën. Verwant aan de Zeloten zijn de Sicarii (gewapend met een dolk,
sica), die een radicale tak van de Zeloten vormden (Hand.21:38). Zij streefden naar een sociale revolutie,
verbrandden de schuldvorderingen en vochten zonder ophouden tegen de heersende klasse.
4. De Essenen
De Essenen (mogelijk vergrieksing van het Arameese hasayya, ‘vromen’) vormden een ascetische gemeenschap
die zichzelf de strengste discipline oplegde en die, hoewel zij verbleven in de dorpen en steden van Judea –
vooral langs de Dode Zee, zich toch sterk afscheidden van andere joden. Zij hadden een dualistische,
apocalyptische wereldvisie en hielden zich veel bezig met onderzoek en interpretatie van de Tora en andere
heilige boeken. Daarbij schijnen ze nog strenger geweest te zijn dan de Farizeeën. Reinigingsvoorschriften en
sabbatswetten werden strikt nageleefd. Zij leefden in gemeenschap van goederen, waren gekant tegen
slavernij en het zweren van een eed. Zij leefden in celibaat, maar bij sommige groepen was het huwelijk wel
toegestaan met het oog op het verwerven van een nageslacht. De meeste onderzoekers identificeren de
Essenen met de gemeenschap te Qumran. De daar sinds 1947 gevonden geschriften behoorden tot een groep
die in ieder geval verwantschap vertoont met de Essenen.
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
11
5. De Schriftgeleerden
Het Griekse woord grammateus betekent ‘schrijver’ (Hebr. sofer). Met dit woord werden aangeduid: een
secretaris, klerk, administrateur. In het Nieuwe Testament wordt het woord grammateus gebruikt i.v.m. de
Schrift, zodat men ook kan vertalen met ‘schriftgeleerde’ (bijv. Marc.12:28,36). ‘Wetgeleerde’ (nomikos) is een
synoniem. In de tijd van Jezus vormden de schriftgeleerden nog een van de Farizeeën te onderscheiden groep.
Wel behoorden veel schriftgeleerden tot de Farizeeën. Na 70 n. Chr. vormden ze samen met de Farizeeën de
groep van de rabbijnen. De opkomst van de schriftgeleerden laat zien dat er onder de bevolking een verlangen
was ontstaan naar een meer persoonlijke godsdienstbeleving die de tempel niet te bieden had. De Tora komt
meer centraal te staan.
6. De Samaritanen
De Samaritanen waren conservatief en noemden zichzelf samerim: ‘houders’ van de Wet. Zij geloofden in de
ene God, kenden het beeldverbod, hielden de sabbat, enz. Met het eigen heiligdom (vroeger op de berg
Gerizim) hadden zij ook een eigen priesterklasse. Ze hadden eveneens hun eigen versie van de Pentateuch (de
enige boeken die voor hen canoniek waren). Ze kenden een engelenleer, geloofden in een eindoordeel en
opstanding, en keken uit naar Mozes als profeet van de Eindtijd en naar een taheb, een Messiasfiguur
(Deut.18:18).
7. De joden-christenen
De eerste christenen waren joden die Jezus van Nazaret als de Messias erkenden. Zij bleven trouw aan het
joodse geloof en namen deel aan de tempelcultus (Hand.3:1). Zij onderhielden de sabbat en de joodse feesten
en hielden zich aan de voedselwetten. Zo te zien waren er ook Griekssprekenden onder hen (Hand.6:3). Ook
toen het christendom voornamelijk niet-joden aantrok, bleef een joodse groep christenen bestaan. Tussen
deze twee groepen was verschil van mening omtrent de noodzaak van het volgen van joodse wetten. In
Hand.15 lezen wij over het compromis dat in deze zaken bereikt werd. Later ontstonden enkele joodschristelijke groepen als de Nazarenen en Ebionieten. Er bestonden een paar ‘Hebreeuwse evangeliën’ waarvan
slechts een paar fragmenten van bewaard zijn gebleven. Binnen het N.T. zijn de brieven van Judas en Jakobus,
de brief aan de Hebreeën en het boek Openbaring ontstaan in joods-christelijke kring.
V. De Wijze en zijn leerlingen
Het hoofdonderwerp van de studie in de Bet Midrasj (voortgezet onderwijs) was de mondelinge wet, naar zijn
verschillende disciplines: Halacha, Midrasj en Agada.
a. Halacha was de studie en de verwoording van de wet zonder rechtstreeks verband met de bijbeltekst. Zo
werd het plukken van aren beschouwd als een 'werk', dat op sabbat niet toegelaten was, al staat dat niet in
de Tora. In het onderwijs van Jezus vinden we dit niet echt terug, tenzij men als zodanig opvat: Matt.18:15;
5:32 e.d.
b. Midrasj was de studie van de bijbeltekst met het doel daaruit nieuwe wettelijke leringen te trekken.
Misschien kan Jezus' onderwijs in Matt.5:17-48 in die zin Midrasj genoemd worden.
c. Agada betreft ethiek, praktische wijsheid, gelijkenissen. Deze vinden we veelvuldig terug in Jezus' onderwijs
[Bijlage 7].
Het onderwijs nam dikwijls de vorm aan van discussie, die uitgelokt werd door vragen te stellen of te laten
stellen.
Onderwijs door een leraar of Wijze werd gegeven in de Bet Midrasj (als apart gebouw), in de synagoge
(Luc.4:14), of buiten in een wijngaard, in velden, onder vijgenbomen en op de markt (Luc.6:17 e.a.). Zo kon het
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
12
gebeuren dat het onderwijs van de Wijze niet alleen zijn discipelen bereikte maar ook andere nieuwsgierige
luisteraars (Luc.12:1). Vele Wijzen trokken rond van stad tot stad om de wet te onderwijzen (Matt.4:23). Ook
dan was het zo dat de Wijze onderwijs gaf aan zijn discipelen en dat anderen meeluisterden. De groep
bestaande uit de Wijze en zijn discipelen, kreeg onderdak bij één van de leden van de plaatselijke
gemeenschap, die ook zorgde voor hun noden tijdens hun verblijf aldaar (Matt.10:9-11).
Net zoals van de Wijze verwacht werd erudiet te zijn in de Tora, werden van hem goede daden verwacht.
Zijn gedrag moest getuigen van een hoge moraal. De leerlingen moesten zichzelf ook volledig geven aan de
studie van Tora. Toch was leren op zich niet voldoende om iemand tot een leerling te maken. Het was nodig
dat hij gedurende lange tijd intiem met zijn leraar omging, want door nauwe associatie met zijn rijke en
diepgaande gedachten werd men pas echt een leerling. De discipelen van een Wijze volgden hem waar hij ging,
of hij in de rechtbank zat, of goede daden deed zoals het helpen van de armen, slaven vrijlaten, collectes voor
arme bruiden ophalen enz. De leerling had ook zijn aandeel in het voorbereiden van het gemeenschappelijke
maal en verleende ook persoonlijke diensten aan zijn leraar, observeerde diens gedrag en was zijn respectvolle,
liefhebbende, nederige metgezel. De groepen die bestonden uit een Wijze en zijn discipelen hadden eigendom
in gemeenschap of hadden een gemeenschappelijk fonds van waaruit voedsel werd aangekocht. In de 1e eeuw
verdienden Wijzen niet hun levensonderhoud door te onderwijzen. Sommige Wijzen ontvingen, omdat ze ook
priester waren, tienden. Andere Wijzen werden ondersteund door hun leerlingen, maar doorgaans was het de
gewoonte dat de Wijze voor een deel van zijn tijd een job had. Zoals hun leraren ondersteunden de discipelen
zichzelf door hun werk en studeerden ze in hun vrije tijd, soms onder enorme druk. Anderen verlieten hun huis
en studeerden bij hun leraar voor een aantal jaren, soms terwijl ze nog ongehuwd waren. Indien ze gehuwd
waren, met de toestemming van hun vrouw.
Behalve Halacha, Midrasj, Agada leerden sommigen ook:
- Astronomie (wiskunde inbegrepen). Doel: berekenen van de tijd, bepalen van maanden en jaren.
- Mystieke en filosofische speculatie: omtrent interpretatie van twee bijbelse passages: de schepping van het
universum in Gen. 1 en de hemelwagen in Ez. 1. Daar rond werden ideeën ontwikkeld over engelen, de
hemelen.
VI. De godsdienstige situatie in de Grieks-Romeinse wereld
De verovering van Alexander de
In zijn Praep.ev.4.1. (130c) schrijft Eusebius dat de heidenen
Grote was een grote impuls voor de
"zichzelf er volledig van overtuigd hebben dat ze juist handelen
vele volken in het Midden-Oosten om
door de goden te eren en dat wij [= christenen] schuldig zijn aan de
elkaar beter te leren kennen. De
grootste ongodvruchtigheid door geen rekening te houden met
Griekse taal werd zowat de
machten die zo duidelijk en weldadig zijn, maar dat wij
wereldtaal van die dagen, onder de
onmiddellijk de wetten overtreden, die van iedereen vragen
elite
en
handelaars
vielen
eerbied te betonen aan voorouderlijke gebruiken [...] om ordelijk te
taalbarrières voor een groot stuk
wandelen in het volgen van de godsdienst van onze voorvaderen,
weg. Terwijl met de taal ook de
en om niet bemoeiziek te zijn door liefde voor vernieuwing".
Griekse cultuur naar het Oosten
oprukte, overspoelde omgekeerd een vloed van oosterse religie Griekenland en later Rome. Het politieke
belang van de stadstaat (polis) verdween, samen met belang van de beschermgoden der steden. In de nieuwe
wereldstaat zouden nieuwe goden hun rol spelen.
1. Religieuze tolerantie
In het Romeinse keizerrijk bestond een ruime tolerantie ten aanzien van de vele godsdiensten. Men trachtte de
niet-Romeinse goden te vereenzelvigen met Romeinse goden. Zo vormde men één pantheon, al dient gezegd
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
13
dat dit meer een zaak van titulatuur was; in de praktijk bleven de honderden culten zeer verscheiden. Excessen
werden geweerd: mensenoffers waren verboden, evenals verminking, ook de vrijwillige verminking in dienst
aan bepaalde goden. Bepaalde culten van godinnen werden door staatsambtenaren gemeden omdat de
beleving als on-Romeins werd ervaren (zie mysterieculten). Christenen werden niet erg gewaardeerd. Zij
werden ervan beschuldigd de dienst aan de goden te veronachtzamen. Wie godvruchtig en respectabel wou
zijn, diende de cultus van de voorvaderen of van het volk te onderhouden. Heidense godsdiensten konden zich
beroemen op een eerbiedwaardige traditie; zo ook het jodendom. Voor het christendom was dat niet het
geval, al ijverden christelijke apologeten ervoor aan te tonen dat het christendom geen nieuwe sekte was,
maar oeroude wortels had in de joodse godsdienst. Het valt op dat christenen in de 2e en 3e eeuw in hun
apologieën proberen te bewijzen dat Mozes en de Pentateuch ouder zijn dan bijv. Homerus. De algemeen
gangbare gedachte is immers: “de oude wet is de beste wet”.
2. Tempels
Er waren tempels in alle maten, maar de grote aantrekkingskracht ging uit van de grote tempelcomplexen die
aan een bekende godheid gewijd waren en meestal een eind buiten de stad gelegen waren. Een
tempelcomplex bestond vooreerst uit de tempel zelf. ’s Morgens werden de tempelpoorten geopend en
werden hymnen gezongen voor de godheid. De altaren werden verlicht. Later op de dag werden op
vastgestelde tijden weer hymnen gezongen en offers gebracht, zowel bloedige als onbloedige (wierook), en
werden plengoffers gebracht. Theologen hielden redevoeringen waarin de goden geprezen werden. De
bezoekers kenden vaste formuliergebeden en hymnen voor hun goden. ’s Avonds werden de poorten van de
tempel weer gesloten. Men deed zijn best om rondom de tempel een waas van mystiek te creëren door
verlichting, speciale geuren en indrukwekkende rituelen. Schilderingen in de tempel, talloze beelden in het
tempelhof, leerden de bezoekers iets over de goden en mythen waarin zij voorkwamen. Beelden werden vaak
opgericht op verzoek van een god (in een droom). Men geloofde vast dat de godheid leefde in het beeld, of
tenminste dat de smeekbeden bij het beeld zouden gehoord worden.
Naast de tempel was een theater, waarin op feestdagen op liturgische wijze een mythe over de godheid werd
opgevoerd (vgl. Hand.19:29). Soms werden tijdens de opvoering heilige teksten luidop voorgelezen door
priesters. De goden en godinnen werden door dansers, acrobaten en mime-spelers uitgebeeld, niet zelden in
erotische scènes. Een kleiner theater (toch nog voor enkele honderden mensen) diende voor het doorgeven
van een 'musterion': een te leren les. Ook hier vond men muziek en dans naast lezingen met filosofische en
opwekkende leringen. In openlucht discussieerden filosofen met elkaar over religie, waarbij anderen
toehoorden (vgl. Hand.17:19, Paulus bij de Areopagus).
De kosten voor de bouw van de theaters werden gedragen door de welgestelden. Zij kozen ook de
artiesten en stelden de programma's samen. Dansers, koren, muzikanten e.d. behoorden trouwens tot de
bovenklasse. Het gewone volk vierde een heilige dag al dansend en drinkend. De feesten hadden ook een
economisch belang. Hoe meer bezoekers er kwamen, hoe beter de zaken gingen. Kopieën van goden, godinnen
en tempels werden verhandeld (vgl. Hand.19:24-27). Gelovigen offerden geld aan de goden.
In een tempelcomplex was ruimte om samen te eten en te drinken. Paulus spreekt zo over christenen die
samen met heidenen eten van het aan goden gewijd vlees, wat gebeurde in eetzalen bij de zuilengangen
rondom een heiligdom (1 Kor.8:10). De godheid werd geacht aanwezig te zijn bij de maaltijd, soms door middel
van een beeld. Deze maaltijden behoorden een integer karakter te hebben. Aanbidders dienden zich te
onthouden van drank en seks. Anderzijds waren er ook maaltijden waarbij uitspattingen gewoon waren (vgl.
het vieren van het avondmaal, 1 Kor.11:17-34). Het gebeuren in een tempel had een sociale dimensie, en het is
niet zo verwonderlijk dat christenen, die zich ver van deze zaken hielden, van misantropie beschuldigd werden.
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
14
3. De goden
Al heel vroeg werden Griekse goden in Rome vereert. Apollo in de 5e eeuw v.Chr., Asklepios in 293 v. Chr. De
eerste oosterse godin, de Magna Mater, werd in 204 v.Chr. tijdens een kritisch moment in de Punische oorlog
naar Rome gebracht, al bleef deelname aan haar orgiastische cultus verboden.
Over het algemeen was men niet zo geïnteresseerd in een eeuwig leven, doch wel in redding uit allerlei
onheil, met name in genezing. Genezing was ook de hoofdzaak van religie. Vooral Asclepius genoot in deze
grote faam. In dormitoria van Isis en Asclepius waren droomuitleggers werkzaam. In een droom werd vaak raad
ter genezing gegeven door de godheid. Geestelijke ziekte werd gezien als bezetenheid. Genezing bestond dan
uit exorcisme van de boze geest. Dit lag echter meer op het gebied van magie, zoals ook vervloekingen,
middeltjes om seksueel plezier te verhogen, om juist te gokken. Daarvoor kon men terecht bij genezers die op
markten hun diensten aanboden. In de tempel gaf men aan deze dingen geen ruimte. Joden en later ook
christenen, stonden bekend om hun krachtige exorcisten. Vele inscripties maken duidelijk dat mensen zich tot
het christendom bekeerden vanwege de wonderen die ze zagen. Ook binnen het heidendom waren het
wonderen, orakels, die de macht en echtheid van de god moesten aantonen. Wel werd over de geloofwaardigheid van orakels onder de heidense elite van mening verschild. Cynici en Epicuristen geloofden er niet
in - christenen evenmin. Het is niet zo dat elke god zijn/haar eigen domein had. Wel waren er accenten (bijv.
Asclepius: genezing). Het ging er de heiden niet om de godheid lief te hebben, want - zoals Aristoteles had
geleerd - een god kon geen liefde voelen. Waar het om ging was de dienst, de hulp, die de godheid kon
verlenen.
De religieuze beleving van de lagere klassen kenmerkte zich door bijgeloof: een primitief geloof
betreffende goden, hun natuur en werkzaamheid (bijv. overal voortekenen in zien). Dit bijgeloof nam toe
doorheen de eeuwen. Zo wordt later de magie (de kunst om bovenmenselijke krachten te manipuleren in de
materiële wereld) in hogere kringen aansprakelijk gesteld voor tegenslagen.
4. De keizercultus
In het Oosten zag men in de persoon van de keizer de Epifanie
van een god, in het Westen vereerde men transcendente
machten die in een persoon werkzaam konden worden. Julius
Caesar geloofde op Romeinse wijze in zijn eigen ‘felicitas’: een
onpersoonlijke macht die zich in zijn daden manifesteerde. Toen
in 44 v.Chr., tijdens spelen die ter ere van de vermoorde keizer
werden gehouden, een komeet werd gezien, was dat voor velen
een bewijs van zijn goddelijkheid.
De keizercultus was geen cultus van de goddelijke persoon van de keizer, eerder stond de verering van
Roma, de stad als symbool van de goddelijk gesanctioneerde wereldheerschappij, voorop. Daarnaast werd de
genius van de keizer vereerd, zijn persoonlijke beschermgod. Wel moet gezegd dat men in het Oosten voor
deze subtiliteiten geen belangstelling had en in de keizer eerder een ‘godmens’ vereerde. Men wijdde altaren
en tempels aan Augustus, en er zijn inscripties waarin hij in niets onderscheiden wordt van de grote goden.
Niet alle keizers lieten er zich op voorstaan goddelijk te zijn. Domitianus en Caligula echter wel. Caligula
verlangde niet enkel als god te worden vereerd, hij verlangde ook dat zijn cultusbeeld in het ganse Rijk in
tempels zou worden opgericht, ook in de tempel van Jeruzalem - al ging het daar niet door. Stilaan veroverde
de oosterse perceptie van de keizer als god ook het Westen. Op inscripties wordt de keizer genoemd als
‘Heiland’, zijn ‘Epifanie’ wordt als ‘vreugdeboodschap’ (evangelie) verkondigd. Hij is een weldoener en
vredestichter voor de ganse mensheid.
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
15
5. Gnostiek
Ons inzicht in de gnostiek (gnosis: ‘kennis’) is erg toegenomen door de ontdekking van de gnostieke geschriften
nabij Nag Hammadi in Egypte. Deze Koptische manuscripten stammen uit de 4e eeuw n.Chr. maar bevatten
geschriften die oorspronkelijk in het Grieks geschreven waren uit de 2e en 3e eeuw. Het meest bekende werk is
het Evangelie van Thomas.
De meeste vormen van gnostiek bevatten elementen uit heidense, joodse en christelijke kring. Men
treft ideeën aan over een Opperste Wezen, de onsterfelijke ziel en de gevangenschap van de ziel in het
lichaam.
Gnostiek is in feite een algemene term voor een hele variëteit aan constructies. Eén van de beter
bekende is die van Valentinus, waartegen de kerkvader Irenaeus zijn verweerschrift schreef. In het algemeen
kan men zeggen dat gnostiek zich bezighoudt met de oorsprong van het kwaad, en naar de kennis zoekt door
dewelke men redding kan vinden. Men gelooft in het bestaan van een geestelijk universum dat bestaat uit
aeonen (gebieden) die zijn geëmaneerd (uitgevloeid) uit een Eerste Beginsel (God). Een ‘val’ in de goddelijke
wereld had tot gevolg dat materie ontstond en een Demiurg vormde de mens en zijn wereld. In de mens zit
echter nog een vonkje van het goddelijke licht. Een verlosser kwam in de wereld om de mens te onderwijzen
hoe te ontsnappen uit de materiële wereld.
In het Nieuwe Testament vinden we geen volgroeide gnostiek, maar wel sporen van gelijksoortige
overtuigingen. In 1 Tim.6:20 wordt Timoteüs gewaarschuwd voor onheilige, holle klanken en de ten onrechte
zo genoemde ‘kennis’.
VII. Bijlagen
Joodse godsdienstige groeperingen. Flavius Josephus, De Oude Geschiedenis van de Joden, vert. F.J.A.M. Meijer
en M.A. Wes, Amsterdam Leuven 1997, Vol2, 375, 392.
XIII [171] In die tijd waren er onder de joden drie stromingen, die verschillend dachten over menselijke zaken.
De eerste was die der Phariseeën, de tweede die van de Sadduceeën en de derde die van de Essenen. [172] De
Phariseeën zeggen dat sommige, maar niet alle, gebeurtenissen het werk zijn van het Lot. Wat de andere
gebeurtenissen betreft, hangt het van onszelf af of zij plaatsvinden of niet. De stroming van de Essenen gaat
ervan uit dat het Lot alles beheerst en dat niets de mensen overkomt dat niet door het Lot is beschikt. [173] De
Sadduceeën willen niets weten van het Lot. Zij zijn van oordeel dat dat er helemaal niet is en dat het menselijk
handelen niet volgens het Lot plaatsvindt, maar dat alles in onze eigen macht ligt, zodat wij zelf
verantwoordelijk zijn voor het goede en het slechte aan onze eigen onbezonnenheid te danken hebben. Over
deze kwesties heb ik echter een gedetailleerde beschouwing gegeven in het tweede boek van de joodse
Geschiedenis.
[297] Hierover zullen we later spreken. Nu wil ik alleen uitleggen dat de Phariseeën het volk enkele
wettelijke voorschriften hadden gegeven die door hun voorvaderen waren overgeleverd en niet waren
opgetekend in de wetten van Mozes. Om die reden werden ze verworpen door de school van de Sadduceeën,
die stelden dat alleen de voorschriften die waren opgetekend moesten worden nageleefd, maar dat de
bepalingen die mondeling door de voorvaderen waren overgeleverd niet gevolgd moesten worden. [298] Over
deze zaken nu bestaan tussen beide scholen controverses en grote meningsverschillen, waarbij de Sadduceeën
alleen de welgestelden aan hun zijde vinden maar geen aanhang hebben onder het volk, terwijl de Phariseeën
juist de steun van het volk genieten. Maar over beide scholen en over de Essenen heb ik in het tweede boek
van De Joodse Oorlog een nauwgezette verhandeling gegeven.
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
16
(NBV) Marc 10:2 Er kwamen ook Farizeeën op hem af. Ze vroegen hem of een man zijn vrouw mag verstoten.
Zo wilden ze hem op de proef stellen. 3 Hij vroeg hun: ‘Hoe luidt het voorschrift van Mozes?’ 4 Ze zeiden:
‘Mozes heeft de man toegestaan een scheidingsbrief te schrijven en haar te verstoten.’ 5 Jezus zei tegen hen:
‘Hij heeft dat voor u opgeschreven omdat u zo harteloos en koppig bent. 6 Maar al bij het begin van de
schepping heeft God de mens mannelijk en vrouwelijk gemaakt; 7 daarom zal een man zijn vader en moeder
verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, 8 en die twee zullen één worden, ze zijn dan niet langer twee, maar
één. 9 Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.’
(NBV) Hand. 23:6 Paulus wist dat het Sanhedrin deels uit Sadduceeën bestond en deels uit Farizeeën, en
daarom riep hij hun toe: ‘Broeders, ik ben een Farizeeër uit een geslacht van Farizeeën, en ik sta hier terecht
omwille van de verwachting dat de doden zullen opstaan!’ 7 Toen hij dit gezegd had, ontstond er onenigheid
tussen de Farizeeën en de Sadduceeën en raakte de vergadering verdeeld. 8 De Sadduceeën beweren immers
dat er geen opstanding is en dat engelen en geesten niet bestaan, maar de Farizeeën geloven zowel het een als
het ander.
F. G. Martinez & A.S. van der Woude, De Rollen van de Dode Zee: Ingeleid en in het Nederlands vertaald. Deel 1.
Kampen 1994,172. (Essenen).
Tempelrol. 11QTem 57:16-19. Een vrouw uit al de dochters van de heidenen mag hij niet nemen, maar uit zijn
vaders huis zal hij zich een vrouw nemen, uit het geslacht van zijn vader (Lev. 21:14). Naast haar mag hij geen
andere vrouw nemen (Lev. 18:18), maar zij alleen zal bij hem zijn gedurende heel zijn leven. Als zij sterft mag
hij zich een andere nemen uit zijns vaders huis, uit zijn geslacht.
Flavius Josephus, De Oude Geschiedenis van de Joden, vert. F.J.A.M. Meijer en M.A. Wes, Amsterdam Leuven
1998, Vol3, 323-325.
XVIII[11] Van oudsher bestonden er onder de Joden drie stromingen op het punt van de interpretatie van hun
geestelijk erfgoed: die van de Essenen en die van de Sadduceeën, en in de derde plaats die van de zogeheten
Phariseeën. Weliswaar is dat onderwerp al door ons ter sprake gebracht in het tweede boek van De Joodse
Oorlog, maar ik zal daar toch ook nu in het kort iets over zeggen.[12] De Phariseeën leven uitermate sober. Ze
doen geen enkele concessie op het punt van luxe. Ze laten zich leiden door datgene wat hun leer als goed heeft
aangemerkt en overgedragen, want ze achten het van het hoogste belang zich te houden aan datgene wat hun
leer hun heeft willen voorschrijven. Ze betonen eerbied aan de ouderen onder hen en ze wagen het niet zich
tegen hun adviezen te verzetten. [13] Ze zijn van mening dat alles gebeurt zoals het lot het wil zonder dat
daarmee 's mensen vrije wil om te streven naar datgene wat in zijn macht ligt alle ruimte wordt ontnomen. Ze
staan namelijk op het standpunt dat er bij God plaats is voor een combinatie van deze beide factoren en dat
ook de menselijke wil van invloed is, ten goede of ten kwade, op de beschikkingen van het lot. [14] Ze [de
Farizeeën] geloven dat de ziel onsterfelijk is, dat de mensen onder de aarde beloond en gestraft worden voor
de goede en slechte daden die ze tijdens hun leven verricht hebben, en dat de slechten voor eeuwig
opgesloten worden en de goeden zonder meer de kans krijgen op een nieuw leven. [15] Op grond van die
opvattingen genieten ze bij het gewone volk veel vertrouwen. Bij alles wat te maken heeft met
gebedsoefeningen en offerritueel handelen de mensen overeenkomstig hun instructies. Dat ze in de steden zo
hoog staan aangeschreven blijkt wel uit de ijver waarmee iedereen ernaar streeft in alle opzichten het beste te
geven, in woord en daad.
[16] De Sadduceeën staan op het standpunt dat de ziel tegelijk met het lichaam verdwijnt. Zij laten zich
uitsluitend leiden door de wetten. Ze rekenen het zich als een deugd aan dat ze in discussie gaan met hen die
onderricht geven in de wijsheid die zij nastreven. [17] Hun leer wordt door maar weinig mensen aangehangen,
maar dat zijn dan wel de meest vooraanstaanden. In de praktijk gaat er om zo te zeggen niets van hen uit.
Wanneer ze namelijk in leidende functies terechtkomen, volgen ze altijd de mening van de Phariseeën. Niet dat
ze dat willen, maar ze moeten wel, want anders zouden ze door de massa van het volk niet geaccepteerd
worden.
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
17
[18] De Essenen leggen er in hun leer de nadruk op dat alle dingen van en door God zijn. Ze beschouwen de ziel
als onsterfelijk en achten het van belang te beklemtonen dat er een weg is naar gerechtigheid. [19] Ze sturen
wel wijgeschenken naar de Tempel, maar bij het brengen van offers houden ze er een afwijkend
reinigingsritueel op na. Om die reden worden zij niet toegelaten tot het publieke gedeelte van het
tempeldomein en verrichten zij de offerhandelingen in eigen kring. Voor de rest zijn het, qua karakter, mannen
van hoog kaliber. Ze houden zich alleen bezig met landbouw. [20] Ze verdienen bewondering doordat ze, in
tegenstelling tot alle andere mensen die er aanspraak op maken in deugdzaamheid te leven, kunnen bogen op
iets dat men nergens elders onder de Grieken of niet-Grieken aantreft, namelijk dat ze al van oudsher en
zonder onderbreking hun leefwijze trouw zijn. Ze leven in gemeenschap van bezit: wie rijk is, heeft op geen
enkele manier meer profijt van zijn eigendommen dan iemand die helemaal niets bezit. Het aantal mensen dat
er deze leefwijze op nahoudt, ligt boven de vierduizend. [21] Vrouwen laten ze niet toe, en ze beschikken ook
niet over slaven. Ze staan op het standpunt dat slavernij tot onrechtvaardigheid leidt en dat de aanwezigheid
van vrouwen aanleiding geeft tot conflicten. Ze leven helemaal op zichzelf en helpen elkaar. [22] Ze kiezen bij
handopsteken goede mannen die de inkomsten en alles wat het land voortbrengt in ontvangst nemen en
priesters voor de bereiding van brood en ander voedsel. Hun manier van leven doet sterk denken aan die van
de zogeheten 'Stichters' in Dacië.
[23] De vierde geestelijke stroming kwam onder leiding te staan van Judas de Galileeër. Ze houden er
op alle overige punten dezelfde opvattingen op na als de Phariseeën, maar ze zijn bezeten van een
onbedwingbare drang naar vrijheid en ze accepteren alleen God als hun leider en meester. Ze zien er niet tegen
op de dood in allerlei gedaanten te trotseren en verwanten en vrienden bloot te stellen aan vergeldingsacties,
zolang ze hun weigering om ook maar iemand hun meester te noemen daarmee maar gestand kunnen doen.
[24] Aangezien de meeste mensen met eigen ogen hebben gezien hoe volstrekt onbuigzaam ze op dat punt
zijn, ga ik er niet verder op in. Niet dat ik bang ben dat wat ik ook maar over hen zou kunnen zeggen niet
geloofd zal worden, integendeel, ik vrees eerder dat elke uiteenzetting daarover tekortschiet als het erom gaat
adequaat weer te geven hoezeer zij er absoluut niets om geven smartelijk lijden te moeten ondergaan. [25] De
waanzin die daaruit voortkwam, begon zich als een ziekte onder het volk te verspreiden toen de gouverneur
Gessius Florus met zijn politiek van willekeur en geweld de mensen van hun verstand beroofde en hen ertoe
dreef tegen de Romeinen in opstand te komen. Hiermee heb ik genoeg gezegd over de geestelijke stromingen
onder de Joden.
Gelijkenissen. Brad H. Young, Jesus and His Jewish Parables: Rediscovering the roots of Jesus’ Teaching, New
York 1989, 261. jBerachot 5c. Vertaald uit het Engels.
Waarmee zal R. Bun bar Chiya vergeleken worden? Met een koning die vele arbeiders huurde. Eén van hen was
erg ijverig in zijn werk. Wat deed de koning? Hij nam hem en wandelde met hem de breedte en lengte van de
wijngaard af. ‘s Avonds kwamen de arbeiders om hun loon in ontvangst te nemen. De koning nu gaf het volle
loon aan de man waarmee hij gewandeld had. De arbeiders morden en klaagden: “Wij hebben de hele dag
gewerkt, maar de koning heeft deze, die slechts twee uur gewerkt heeft, even veel gegeven als ons”. De koning
antwoordde hen: “Hij heeft meer gedaan in twee uur dan jullie op de hele dag!” Alzo, hoewel R. Bun slechts 28
jaar gearbeid heeft in de Tora, heeft hij meer gestudeerd dan een ontwikkelde student in honderd jaar had
kunnen leren.
H. Strack & P. Billerbeck, Kommentar zum Neuen Testament aus Talmud und Midrasch - 1, München 1926, 878.
bSjabbat.153a. Vertaald uit het Duits.
Rabbi Juda de Vorst vertelde een gelijkenis over een koning die een gastmaal klaarmaakte en gasten
uitnodigde. Hij sprak: Gasten, neemt een bad, reinigt u, zalft u, wast uw klederen en maakt u klaar voor het
gastmaal. Hij stelde echter geen bepaalde tijd vast. De wijze mensen gingen naar de ingang van het paleis en
zeiden verheugd: In het paleis van de koning is nergens gebrek aan! De dwaze mensen echter trokken zich niets
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
18
aan van het woord van de koning. Zij zeiden minachtend: Ooit zullen we nog wel wat merken van dat gastmaal
van de koning! De kalkstrijker ging naar zijn kalk, de pottenbakker naar zijn leem en de smid naar zijn vuur.
Op een onverwacht moment beval de koning dat allen naar zijn gastmaal zouden komen. Men spoorde hen
met haast aan. De enen kwamen met reine kleren, de anderen met vuile kleren. De koning verheugde zich over
de wijzen, omdat zij het woord van de koning serieus hadden genomen en ook het paleis, door hun reine
klederen, in ere hadden gehouden. Maar op de dwazen was hij kwaad. De koning sprak: zij die zich voor de
maaltijd hebben klaargemaakt, zullen komen en van het maal van de koning eten. Maar zij die zich niet hebben
klaargemaakt, zullen niet van het maal van de koning eten. Iemand vroeg: ‘Moeten ze zich dan maar opmaken
en heengaan? Toen sprak de koning: Neen! Maar de wijzen zullen aanliggen aan de tafels en eten en drinken;
en de dwazen zullen blijven rechtstaan en toekijken en pijn lijden. Zo zal het ook zijn in de toekomst. Dat is het
wat Jesaja zeide (65:13): Daarom, zo zegt de Here HERE: Zie, mijn knechten zullen eten, maar gij zult hongeren;
zie, mijn knechten zullen drinken, maar gij zult dorsten; zie, mijn knechten zullen zich verheugen, maar gij zult
beschaamd staan (enz.).
inderen!’ 26 Toen liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen. Daarna leverde hij hem uit om gekruisigd
te worden.
FARIZEEËN
SADDUCEEËN
ESSENEN
Geloof in het lot
Gezag der vaderen
Relatie tot het volk
Scheiding
Opstanding, engelen,
geesten
Onsterfelijkheid
Offerritueel
De wereld van het Nieuwe Testament
GroepT
19
Download