opmaak kd 28.5_opmaak kd 28.5.qxd

advertisement
Congregatie voor de Geloofsleer
Verklaring
‘Dominus Iesus’
over het uniek karakter en de heilbrengende universaliteit van
Jezus Christus en de Kerk
Inleiding
1. Alvorens naar de hemel op te stijgen heeft Jezus de Heer aan zijn leerlingen de opdracht gegeven om
het evangelie aan de gehele wereld te verkondigen en alle volkeren te dopen: “Trek heel de wereld door
om aan elk schepsel de goede boodschap te verkondigen. Wie tot geloof komt en gedoopt wordt, zal
gered worden, maar wie niet tot geloof komt, zal veroordeeld worden” (Mc 16, 15-16).
“Mij is alle macht gegeven in de hemel en
op aarde. Ga, en maak alle volkeren tot leerling; doop hen in de naam van de Vader, de
Zoon en de heilige Geest, en leer hun alles
onderhouden wat Ik jullie geboden heb.
Weet wel, Ik ben met jullie, alle dagen, tot
aan de voleinding van de wereld” (Mt
28,18-20; vgl. Lc 24,46-48; Joh 17,18.20.
21; Hnd 1,8).
De universele zending van de Kerk vindt
haar uitgangspunt in het gebod van Jezus
Christus, en wordt in de loop der eeuwen
verwezenlijkt door de verkondiging van het
geheimenis van God, Vader, Zoon en heilige
Geest en van de menswording van de Zoon,
als heilbrengende gebeurtenis voor heel de
mensheid. De fundamentele inhoud van de
christelijke geloofsbelijdenis wordt als volgt
verwoord: “Ik geloof in één God, de
almachtige Vader, Schepper van hemel en
aarde, van al wat zichtbaar en onzichtbaar
299 • 2000 Kerkelijke documentatie
is. En in één Heer, Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren
uit de Vader. God uit God, licht uit licht,
ware God uit de ware God. Geboren, niet
geschapen, één in wezen met de Vader, en
door wie alles geschapen is. Hij is voor ons,
mensen, en omwille van ons heil uit de
hemel neergedaald. Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de
Maagd Maria en is mens geworden. Hij
werd voor ons gekruisigd, Hij heeft geleden
onder Pontius Pilatus en is begraven. Hij is
verrezen op de derde dag, volgens de
Schriften. Hij is opgevaren ten hemel: zit
aan de rechterhand van de Vader. Hij zal
wederkomen in heerlijkheid om te oordelen
levenden en doden en aan zijn rijk komt
geen einde. Ik geloof in de heilige Geest die
Heer is en het leven geeft, die voortkomt uit
de Vader en de Zoon; die met de Vader en de
Zoon tezamen wordt aanbeden en verheer-
3
lijkt; die gesproken heeft door de profeten.
Ik geloof in de ene, heilige, katholieke en
apostolische Kerk. Ik belijd één doopsel tot
vergeving van de zonden. Ik verwacht de
opstanding van de doden en het leven van
het komend rijk. Amen.”1
1. Eerste Concilie
van Constantinopel,
Credo van NiceaConstantinopel, in:
DS, 150.
2. Vgl. Johannes
Paulus II, Encycliek
Redemptoris missio
(7 december 1990),
1.
3. Vgl. Tweede Vaticaans Concilie,
Decreet over de missieactiviteit van de
Kerk Ad gentes
divinitus en Verklaring over de houding
van de Kerk ten
opzicht van de nietchristelijke godsdiensten Nostra
aetate; vgl. ook Paulus VI, apostolische
Exhortatie Evangelii
nuntiandi (8 december 1975) 5-76;
Redemptoris missio.
4. Nostra aetate, 2.
5. Pauselijke Raad
voor de Interreligieuze Dialoog en
Congregatie voor de
Evangelisatie der
Volkeren, Dialoog en
Verkondiging (19
mei 1991), 29.; vgl.
Tweede Vaticaans
Concilie, pastorale
Constitutie over de
Kerk in de wereld
van deze tijd Gaudium et spes, 22.
6. Vgl. Redemptoris
missio, 55.
7. Vgl. Dialoog en
Verkondiging, 9.
4
2. Door alle eeuwen heen heeft de Kerk het
evangelie van Jezus verkondigd en getrouw
van Hem getuigd. Toch is aan het einde van
het tweede millennium deze opdracht nog
lang niet voltooid.2 Bijgevolg is Paulus’ hartenkreet over de missionaire opdracht van
alle gedoopten meer dan ooit ook nu van
toepassing: “Dat ik het evangelie predik, is
voor mij niets om me op te beroemen: ik
kan niet anders. Wee mij als ik het evangelie
niet verkondigde!” (1Kor 9,16). Vandaar de
bijzondere zorg van het Magisterium om de
zending van de Kerk tot verkondiging van
het evangelie te stimuleren en te ondersteunen, vooral met betrekking tot de religieuze
tradities van de wereld.3
In een open en positieve kijk op de
waarden waarvan deze tradities getuigen en
die ze de mensheid aanbieden, stelt de Verklaring van het Concilie over de betrekkingen van de Kerk met de niet-christelijke
godsdiensten: “De katholieke Kerk verwerpt
niets van datgene wat in deze godsdiensten
waar en heilig is. Met oprechte eerbied
beschouwt zij die gedrags- en leefregels, die
voorschriften en leerstellingen die, hoewel
in veel opzichten verschillend van hetgeen
zijzelf houdt en leert, toch niet zelden een
straal weerspiegelen van die Waarheid
welke alle mensen verlicht.”4 In dezelfde lijn
voortgaand maakt de Kerk bij haar opdracht
om Jezus Christus, “weg, waarheid en
leven” (vgl. Joh 14,6), te verkondigen
tegenwoordig ook gebruik van de interreligieuze dialoog. Deze is absoluut niet een
vervanging van de missio ad gentes, maar
begeleidt die veeleer, vanwege dat “mysterie
van eenheid” dat “impliceert, dat alle man-
nen en vrouwen die verlost zijn, ondanks al
hun verschillen participeren aan hetzelfde
heilsgeheim in Jezus Christus krachtens zijn
Geest”.5 Deze dialoog, die deel uitmaakt van
de missionaire opdracht van de Kerk,6
vraagt dat men een houding heeft van
wederzijds begrip en kennis van elkaar
waarbij men elkaar wederzijds verrijkt, in
gehoorzaamheid aan de waarheid en met
eerbiediging van de vrijheid.7
3. Uit de praktijk van de dialoog tussen het
christelijk geloof en de andere religieuze
tradities, zowel als uit het zoeken naar een
dieper verstaan van de theoretische basis
van deze dialoog, komen nieuwe vragen
naar voren; men moet deze onder ogen zien
door nieuwe wegen van onderzoek op te
gaan, door voorstellen naar voren te brengen en gedragsvormen te suggereren die om
zorgvuldige onderscheiding vragen. De
voorliggende Verklaring wil de bisschoppen, theologen en alle christengelovigen
herinneren aan bepaalde wezenlijke elementen van de christelijke leer, die het theologisch onderzoek zouden kunnen helpen
om geleidelijk tot oplossingen te komen die
met het geloofsgoed overeenstemmen en
een antwoord kunnen geven op de uitdagingen van de hedendaagse cultuur.
Gezien haar doelstelling heeft deze Verklaring het karakter van een uiteenzetting,
waarin niet gestreefd wordt naar een systematische behandeling van de kwestie van
het uniek karakter en de heilbrengende universaliteit van het mysterie van Jezus Christus en de Kerk, noch naar het bieden van
oplossingen voor kwesties die door theologen vrij besproken worden. De Verklaring
wil veelmeer opnieuw de leer van het
katholieke geloof hierover uiteenzetten,
waarbij tegelijk wordt gewezen op bepaalde
fundamentele problemen waarop nog dieper
zal moeten worden ingegaan, en enige
onjuiste of dubbelzinnige opvattingen wor-
Kerkelijke documentatie 2000 • 300
den weerlegd. Zo grijpt de Verklaring terug
op hetgeen in voorafgaande documenten
van het Magisterium werd voorgehouden,
en wil ze opnieuw waarheden verkondigen
die tot het geloofsgoed van de Kerk behoren.
4. Het voortbestaan van de missionaire
verkondiging van de Kerk wordt in onze tijd
in gevaar gebracht door relativistische theorieën, die de religieuze pluraliteit niet alleen
de facto maar ook de jure (of principieel)
willen rechtvaardigen. Ze beschouwen
bepaalde waarheden als achterhaald, zoals
bijvoorbeeld het definitief en volledig
karakter van de openbaring van Jezus
Christus, de natuur van het christelijk
geloof in vergelijking met het geloof in
andere godsdiensten, het geïnspireerd
karakter van de boeken van de heilige
Schrift, de eenheid in één persoon van het
eeuwige Woord en Jezus Christus, de eenheid van het heilsbestel van het vleesgeworden Woord en de heilige Geest, het uniek
karakter en de heilbrengende universaliteit
van het mysterie van Jezus Christus, de universele heilsbemiddeling van de Kerk, de
onmogelijkheid om het koninkrijk van God,
het koninkrijk van Christus en de Kerk van
elkaar te scheiden, hoewel deze wel onderscheiden zijn, het bestaan van de éne Kerk
van Christus in de katholieke Kerk.
Deze theorieën berusten op bepaalde
vooronderstellingen van wijsgerige of theologische aard die het verstaan en aanvaarden van de geopenbaarde waarheid bemoeilijken. We noemen er enige: de overtuiging
dat zelfs door de christelijke openbaring de
waarheid over God niet te vatten of uit te
spreken valt; de relativistische houding
tegenover de waarheid, met als gevolg dat
hetgeen voor sommigen waar is, voor anderen niet waar zou zijn; de radicale tegenstelling die men poneert tussen de logische
mentaliteit in het Westen en de symbolische
301 • 2000 Kerkelijke documentatie
wijze van denken in het Oosten; het subjectivisme van degene voor wie de rede de
enige bron van kennis is, en die daarom
“steeds minder in staat is naar omhoog te
zien om tot de waarheid van het ‘zijn’ te
durven komen”,8 de moeilijkheid om in de
geschiedenis de aanwezigheid waar te
nemen en te verstaan van definitieve en
eschatologische gebeurtenissen; het aan de
menswording van het eeuwige Logos in de
tijd ontzeggen van haar metafysische
dimensie, waarbij deze menswording louter
tot een verschijning van God in de geschiedenis wordt teruggebracht; het eclecticisme
van hen die bij het theologisch onderzoek
gedachten overnemen die aan uiteenlopende filosofische en religieuze stromingen
ontleend zijn, zonder zich te bekommeren
om hun innerlijke samenhang, noch om de
vraag of ze met de christelijke waarheid te
verenigen zijn; tenslotte, de tendens om de
heilige Schrift te lezen en uit te leggen buiten de traditie en het Magisterium van de
Kerk om.
Uitgaande van zulke vooronderstellingen die met verschillende nuances door
sommigen als stelligheden en door anderen
als hypotheses worden aangenomen, worden theologische uitspraken ontwikkeld
waardoor de christelijke openbaring en het
mysterie van Jezus Christus en de Kerk hun
karakter verliezen van absolute en universele heilswaarheid, of er wordt daarop minstens een schaduw van twijfel en onzekerheid geworpen.
I De openbaring van Jezus Christus
volledig en definitief
5. Als remedie tegen deze relativistische
mentaliteit, die meer en meer veld wint,
moet allereerst opnieuw gesteld worden dat
de openbaring van Jezus Christus definitief
8. Johannes Paulus
II, Encycliek Fides et
ratio (14 september
1998), 5.
5
9. Tweede Vaticaans
Concilie, dogmatische Constitutie
over de goddelijke
openbaring Dei verbum, 2.
10. A.w., 4.
11. Redemptoris
missio, 5.
12. Fides et ratio,
14.
13. Concilie van
Chalcedon: Geloofsbelijdenis van Chalcedon, in: DH 301;
vgl. Athanasius van
Alexandrië, De
Incarnatione 54, 3,
in: SC 199, 458.
6
en volledig is. Men dient namelijk vast te
geloven dat de volheid van de goddelijke
waarheid geopenbaard is in het mysterie
van Jezus Christus, vleesgeworden Zoon
van God, die “de weg, de waarheid en het
leven” is (Joh 14,6). “Niemand kent de Zoon
behalve de Vader, en niemand kent de Vader
behalve de Zoon, en ieder aan wie de Zoon
Hem heeft willen onthullen” (Mt 11,27);
“Niemand heeft God ooit gezien, maar de
eniggeboren God, die rust aan het hart van
de Vader, Hij heeft Hem doen kennen” (Joh
1,18); “Want in Christus woont lijfelijk de
godheid in heel haar volheid, en in Hem, die
het hoofd is van alle heerschappijen en
machten, bent u vervuld van die volheid”
(Kol 2,9-10).
Trouw aan het woord van God leert het
Tweede Vaticaans Concilie: “Door deze
openbaring verschijnt ons in Christus, die
tegelijk de Middelaar en de volheid van de
gehele openbaring is, de meest innerlijke
waarheid, zowel over God als over het heil
van de mens.”9 En verder: “Jezus Christus
dus, het vlees geworden Woord, als ‘mens
tot de mensen gezonden’, spreekt Gods
eigen woorden (Joh 3, 34) en volbrengt het
heilswerk dat de Vader Hem te doen heeft
gegeven (vgl. Joh 5,36; 17,4). Hij dus, die
zegt: wie mij ziet, ziet de Vader (vgl. Joh
14,9), vervult de openbaring, brengt haar
tot voltooiing en bekrachtigt haar met goddelijk getuigenis door geheel zijn tegenwoordigheid en verschijning, door woorden
en werken, door tekenen en wonderen,
vooral echter door zijn dood en glorievolle
opstanding uit de doden en tenslotte door
de zending van de Geest der waarheid ...
Deze christelijke heilsbedeling, die immers
het nieuwe en definitieve verbond is, zal
nooit voorbijgaan en er is geen nieuwe
publieke openbaring te verwachten vóór de
glorievolle verschijning van onze Heer
Jezus Christus (vgl. 1 Tim 6,14; Tit 2,13).”10
De encycliek Redemptoris missio herinnert
de Kerk dan ook aan de opdracht het evangelie te verkondigen als de volheid van de
waarheid: “In dit definitieve Woord van zijn
openbaring heeft God zich op de meest volledige wijze doen kennen; Hij heeft aan de
mensen gezegd wie Hij is. Deze definitieve
zelfopenbaring van God is het fundamentele motief waarom de Kerk krachtens haar
natuur missionair is. Zij moet het evangelie
verkondigen, dat wil zeggen de volheid van
de waarheid die God ons over zichzelf heeft
doen kennen.”11 Alleen de openbaring van
Jezus Christus “introduceert in onze
geschiedenis een universele en laatste waarheid die het verstand van de mens ertoe
prikkelt nooit stil te blijven staan”.12
6. Het is dus strijdig met het geloof van de
Kerk te stellen dat de openbaring van Jezus
Christus beperkt, onvolledig en onvolmaakt
zou zijn, en complementair aan de in andere
religies aanwezige openbaring. De diepste
grond van deze bewering is gelegen in de
overtuiging dat de waarheid over God door
geen enkele historische godsdienst in volle
omvang en volledigheid te vatten is of aan
het licht gebracht kan worden, en bijgevolg
ook niet door het christendom noch zelfs
door Jezus Christus.
Een dergelijk standpunt gaat regelrecht
in tegen de voornoemde geloofsuitspraken
volgens welke het heilsgeheim van God volledig en definitief in Jezus Christus geopenbaard wordt. Ofschoon de woorden, werken
en heel het historisch bestaan van Jezus als
menselijke werkelijkheden beperkt zijn, is
hun bron de goddelijke Persoon van het
vleesgeworden Woord, “waarlijk God en
waarlijk mens”;13 in zich bezitten ze dus het
volledig en definitief karakter van de openbaring van Gods heilswegen, ook al blijft de
diepte van het goddelijk mysterie in zich
transcendent en onuitputtelijk. De waarheid
over God wordt niet teniet of tekort gedaan
Kerkelijke documentatie 2000 • 302
wanneer ze in mensentaal onder woorden
wordt gebracht. Ze blijft daarentegen uniek,
volledig en definitief, want Hij die spreekt
en handelt is de vleesgeworden Zoon van
God. Daarom vraagt het geloof te belijden
dat het vleesgeworden Woord in zijn gehele
mysterie, vanaf zijn menswording tot aan
zijn verheerlijking, weliswaar in deelname
aan de Vader, de werkelijke bron en vervulling is van heel de heilsopenbaring van God
aan de mensheid,14 en dat de heilige Geest
die de Geest is van Christus, deze “volle
waarheid” (Joh 16,13) zal leren aan de
apostelen en door hen aan de Kerk van alle
tijden.
7. Het passende antwoord op de goddelijke
openbaring is de “ ‘gehoorzaamheid van het
geloof’ (Rom 1,5; vgl. Rom 16,26; 2Kor
10,5-6), waardoor de mens zich vrijelijk
geheel aan God toevertrouwt, door ‘volledige onderdanigheid van verstand en wil
jegens de openbarende God’ te bewijzen en
vrijwillig in te stemmen met de door God
geschonken openbaring”.15 Het geloof is een
genadegave: “Om dit geloof te kunnen
geven, is de voorkomende en helpende
genade van God nodig en de innerlijke bijstand van de heilige Geest, die het hart moet
bewegen en tot God bekeren, de ogen van
de geest openen en ‘aan allen smaak geven
om met de waarheid in te stemmen en erin
te geloven’.”16
De gehoorzaamheid van het geloof
brengt de aanvaarding met zich mee van de
openbaring van Christus, waarvoor God die
de Waarheid zelve is, borg staat:17 “Het
geloof is op de eerste plaats een zich persoonlijk bekennen van de mens tot God; het
is tegelijkertijd, en hiermee onlosmakelijk
verbonden, de vrije instemming met geheel
de waarheid die God geopenbaard heeft.”18
Als “gave van God” en “bovennatuurlijke
deugd, door Hem ingestort”19 voert het
geloof tot een dubbele aanhankelijkheid:
303 • 2000 Kerkelijke documentatie
aan God die openbaart, en aan de waarheid
die Hij openbaart, vanwege het vertrouwen
dat gesteld wordt in Hem die spreekt. Om
die reden “moeten wij in niemand anders
geloven dan in God, de Vader, de Zoon en
de heilige Geest”.20
Men dient goed vast te houden aan het
onderscheid tussen geloof in theologische
zin en de innerlijke overtuiging bij de andere religies. Het geloof is de genadevolle aanvaarding van de geopenbaarde waarheid
“die toegang verleent tot het mysterie en het
verstaanbaar maakt”.21 De innerlijke overtuiging bij de andere religies is daarentegen
dat geheel van ervaringen en overpeinzingen, menselijke schatten van wijsheid en
religieus gevoelen, waarover de mens bij
zijn zoeken naar waarheid in zijn relatie
met het Goddelijke en Absolute heeft nagedacht en die hij heeft doorleefd.22
Dit onderscheid wordt in het huidige
denken niet altijd voor de geest gehouden,
hetgeen tot gevolg heeft dat het geloof in
theologische zin, de aanvaarding namelijk
van de door de Ene en Drie-ene God geopenbaarde waarheid, gelijkgesteld wordt
met de innerlijke overtuiging bij de andere
religies, welke een nog naar de absolute
waarheid zoekende religieuze ervaring is, en
waaraan nog de aanvaarding ontbreekt van
God die zich openbaart. Dit is een van redenen voor de tendens om de verschillen tussen christendom en de andere religies te
verkleinen of zelfs op te heffen.
14. Vgl. Dei verbum,
4.
15. A.w., 5.
16. T.a.p.
8. Ook wordt de hypothese naar voren
gebracht dat de heilige geschriften van
andere religies geïnspireerde betekenis zouden hebben. Ongetwijfeld moet worden
erkend dat in feite bepaalde elementen uit
deze teksten talrijke mensen in de loop der
eeuwen, in het verleden zo goed als in het
heden, in staat stelden om in hun leven de
religieuze relatie met God te voeden en in
stand te houden. Zoals hierboven reeds
17. Vgl. Katechismus van de katholieke Kerk, 144.
18. A.w., 150.
19. A.w., 153.
20. A.w., 178.
21. Fides et ratio,
13.
22. Vgl. a.w., 31-32.
7
23. Nostra aetate,
2; vgl. Ad gentes
divinitus, 9, waar
gesproken wordt
over de positieve
elementen die “te
vinden zijn in de
eigen riten en culturen van de volkeren”; Tweede Vaticaans Concilie,
dogmatische Constitutie over de Kerk
Lumen gentium, 16,
die verwijst naar
hetgeen er aan
goedheid en waarheid te vinden is bij
de niet-christenen
en dat beschouwd
kan worden als een
voorbereiding op de
aanvaarding van het
evangelie.
24. Vgl. Concilie van
Trente, decreet De
libris sacris et traditionibus recipiendis,
in: DH 1501; Eerste
Vaticaans Concilie,
dogmatische Constitutie Dei Filius, 2, in:
DH, 3006.
25. Dei verbum, 11.
26. T.a.p.
27. Redemptoris
missio, 55; vgl. ook
56; Evangelii nuntiandi, 53.
8
werd vermeld, stelt het Tweede Vaticaans
Concilie bij het beschouwen van de
gedrags- en leefregels, de voorschriften en
leerstellingen van de andere religies dat
deze “hoewel in veel opzichten verschillend
van hetgeen zijzelf (de Kerk) houdt en leert,
toch niet zelden een straal weerspiegelen
van die Waarheid welke alle mensen verlicht”.23
De traditie van de Kerk gebruikt echter
de aanduiding ‘geïnspireerde geschriften’
alleen voor de canonieke boeken van het
Oude en Nieuwe Testament, in zoverre deze
onder ingeving van de heilige Geest zijn
geschreven.24 Het Tweede Vaticaans Concilie
grijpt in de dogmatische Constitutie over de
goddelijke openbaring op deze traditie terug
en leert: “De volledige boeken van het Oude
Testament zowel als van het Nieuwe Testament, met al hun delen, houdt onze heilige
moeder de Kerk krachtens apostolisch
geloof voor heilig en canoniek, omdat zij,
onder ingeving van de heilige Geest
geschreven (vgl. Joh 20,31; 2Tim 3,16; 2Pe
1,19-21.3,15-16), God tot auteur hebben en
als zodanig aan de Kerk zijn overgeleverd.”25 Deze boeken “leren onwankelbaar,
trouw en zonder dwaling de waarheid die
God omwille van ons heil in de heilige
geschriften heeft willen doen optekenen”.26
Maar aangezien God alle volkeren in
Jezus Christus tot zich wil roepen en hun de
volheid van zijn openbaring en liefde wil
mededelen, “laat Hij niet na op vele wijzen
tegenwoordig te komen, niet alleen in de
afzonderlijke individuen maar ook in de
volkeren, door middel van hun geestelijke
rijkdommen, waarvan de godsdiensten de
belangrijkste en wezenlijke uitdrukking
zijn, ook al bevatten zij ‘leemten, onvolkomenheden en dwalingen’ ”.27 Vandaar dat de
heilige boeken van de andere religies die in
feite het bestaan van hun aanhangers voeden en richting geven, de elementen van
goedheid en genade die zij bevatten, ont-
vangen van het Christusmysterie.
II De vleesgeworden Logos en de
heilige Geest in het heilswerk
9. In het huidige theologische denken
wordt Jezus van Nazaret vaak gezien als
een bijzondere historische figuur, die
begrensd is en het goddelijke openbaart op
een wijze die niet exclusief maar complementair is aan andere openbarings- en
heilsgestalten. Het Onbegrensde, Absolute,
laatste Mysterie van God zou zich zo laten
zien onder verschillende gedaanten en in
vele historische figuren, waarvan Jezus van
Nazaret er één zou zijn. Nog concreter: volgens sommigen zou Hij een van de vele
gezichten zijn die de Logos in de loop der
tijden heeft aangenomen om zijn heilswerk
aan de mensheid te verrichten.
Als rechtvaardiging van de universaliteit van het christelijk heil enerzijds, en
anderzijds van het gegeven dat er vele religies zijn, wordt daarom gesuggereerd dat er
een heilsbestel zou zijn van het eeuwige
Woord, dat ook buiten de Kerk zou gelden
en daarmee niets te maken zou hebben, én
een heilsbestel van het vleesgeworden
Woord. Het eerste zou een grotere universele waarde hebben dan het alleen tot christenen beperkte tweede, waarin echter de
tegenwoordigheid van God vollediger zou
zijn.
10. Deze stellingen zijn geheel in strijd met
het christelijk geloof. Men moet immers
vast geloven in wat het geloof leert, dat
namelijk Jezus van Nazaret, zoon van
Maria, en Hij alleen, de Zoon en het Woord
is van de Vader. Het Woord dat “in het begin
bij God was” (Joh 1,2) is degene die “vlees is
geworden” (Joh 1,14). In Jezus, “de Messias,
de Zoon van de levende God” (Mt 16,16),
Kerkelijke documentatie 2000 • 304
“woont lijfelijk de godheid in heel haar volheid” (Kol 2,9). Hij is “de eniggeboren God,
die rust aan het hart van de Vader” (Joh
1,18), zijn “geliefde Zoon, in wie wij de
bevrijding hebben ... Want in Hem heeft
heel de volheid willen wonen om door Hem
alles met zich te verzoenen en vrede te
stichten door het bloed, aan het kruis vergoten, om alle wezens in de hemel en op aarde
door Hem te verzoenen” (Kol 1,13-14.1920).
Trouw aan de heilige Schrift en met
afwijzing van onjuiste en beperkende interpretaties definieert het Eerste Concilie van
Nicea plechtig haar geloof in “Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, dat wil
zeggen geboren uit het wezen van de Vader,
God uit God, licht uit licht, ware God uit de
ware God, geboren niet geschapen, één in
wezen met de Vader door wie alles geschapen is wat er is in de hemel en wat er is op
aarde, die omwille van ons mensen en
omwille van ons heil is nedergedaald en het
vlees heeft aangenomen, mens is geworden,
heeft geleden en de derde dag is verrezen, is
opgevaren ten hemel, zal komen oordelen
de levenden en de doden”.28 In navolging
van de leer der kerkvaders beleed ook het
Concilie van Chalcedon “onze Heer Jezus
Christus als een en dezelfde Zoon: dezelfde
is volkomen in de godheid en dezelfde is
volkomen in de mensheid, dezelfde waarlijk
God en waarlijk Mens ..., één van wezen
met de Vader naar zijn godheid en dezelfde
één van wezen met ons naar zijn mensheid
..., vóór de eeuwen naar zijn godheid geboren uit de Vader, en in de laatste dagen voor
ons en omwille van ons heil (geboren) naar
zijn mensheid uit de maagd Maria, de moeder van God”.29
Het Tweede Vaticaans Concilie zegt dan
ook dat Christus, de nieuwe Adam, “‘beeld
van de onzichtbare God’ (Kol 1,15), de volmaakte mens is, die de godsgelijkheid van
de kinderen van Adam, die door de eerste
305 • 2000 Kerkelijke documentatie
zonde was misvormd, heeft hersteld. ... Als
een onschuldig lam heeft Hij vrijwillig zijn
bloed gestort en daarmee voor ons het leven
verdiend; in Hem heeft God ons met zichzelf en met elkaar verzoend en ons aan de
dienstbaarheid aan duivel en zonde ontrukt,
zodat ieder van ons met de apostel kan zeggen: de Zoon van God ‘heeft mij liefgehad
en zichzelf voor mij overgeleverd’ (Gal
2,20).”30
Hieromtrent heeft Johannes Paulus II
uitdrukkelijk verklaard: “Het is in strijd met
het christelijk geloof om een scheiding in te
voeren tussen het Woord en Jezus Christus.
... Jezus is het mens geworden Woord, een
enkele en ondeelbare persoon. ... Christus is
niemand anders dan Jezus van Nazaret en
deze is het Woord van God dat mens is
geworden voor het heil van allen. ... Terwijl
wij alle soorten gaven gaan ontdekken en
waarderen, vooral de geestelijke rijkdommen die God aan ieder volk heeft uitgedeeld, mogen wij ze niet losmaken van
Jezus Christus, die in het centrum van Gods
heilsplan staat.”31
Het is dus in strijd met het katholieke
geloof een scheiding te maken tussen het
heilshandelen van de Logos als zodanig en
het heilswerk van het mensgeworden
Woord. Door de menswording komen alle
heilshandelingen die het Woord van God
verricht altijd tot stand in eenheid met de
menselijke natuur, die Hij heeft aangenomen voor het heil van alle mensen. Het
enige, in zowel de goddelijke als de menselijke natuur handelend subject is de enige
persoon van het Woord.32
Onverenigbaar met de leer van de Kerk
is dus de theorie die aan de Logos als zodanig in zijn godheid een heilswerken toeschrijft dat zou worden uitgeoefend “over
zijn mensheid heen” en “daarbuiten om”,
zelfs na de menswording.33
28. Eerste Concilie
van Nicea, Symbolum Nicaenum, in:
DH, 125.
29. Concilie van
Chalcedon, Symbolum Chalcedonense,
in: DH, 301.
30. Gaudium et
spes, 22.
31. Redemptoris
missio, 6.
32. Vgl. Leo de
Grote, Tomus ad Flavianum, in: DH, 294.
33. Vgl. Leo de
Grote, Brief ‘Promisisse me memini’
aan keizer Leo I, in:
DH, 318: “In tantam
unitatem ab ipso
conceptu Virginis
deitate et humanitate conserta, ut nec
sine homine divina,
nec sine Deo agerentur humana.” Vgl.
ook a.w., in: DH, 317.
9
34. Gaudium et
spes, 45; vgl. ook
Concilie van Trente,
Decreet De peccato
originali, 3, in: DH,
1513.
35. Vgl. Lumen gentium, 3-4.
36. Vgl. a.w., 7; vgl.
Ireneüs die stelde
dat in de kerk “de
gemeenschap met
Christus is neergelegd, dat wil zeggen
de heilige Geest”
(Adversus haereses,
III, 24, 1, in: SC 211,
472).
10
11. Zo dient men ook vast te geloven aan de
leer van het geloof dat er slechts één door
de Ene en Drie-ene God gewild heilsbestel
is. Bron en kern van dit heilsbestel is de
menswording van het Woord, middelaar
van Gods genade in de schepping- en verlossingsorde (vgl. Kol 1,15-20), alles onder
één hoofd samenbrengend (vgl. Ef 1,10),
“onze wijsheid geworden, onze gerechtigheid, onze heiliging en verlossing” (1Kor
1,30). Het Christusmysterie heeft een intrinsieke eenheid, vanaf de eeuwige uitverkiezing in God tot aan de wederkomst: “In
Hem heeft Hij (de Vader) ons uitgekozen, al
voor de grondlegging van de wereld, om
heilig en vlekkeloos voor Hem te staan in
liefde” (Ef 1,4); “In Hem hebben wij ook ons
erfdeel ontvangen, daartoe voorbestemd
door de beslissing van Hem die alles tot
stand brengt naar zijn wilsbesluit” (Ef 1,11);
“Want wie Hij (de Vader) tevoren heeft
gekend, heeft Hij ook tevoren bestemd om
gelijkvormig te zijn aan het beeld van zijn
Zoon, opdat deze de eerstgeborene zou zijn
onder vele broeders. Wie Hij heeft voorbestemd, heeft Hij ook geroepen. Wie Hij riep,
heeft Hij gerechtvaardigd, en wie Hij rechtvaardigde, heeft Hij verheerlijkt” (Rom
8,29-30).
Trouw aan de goddelijke openbaring
bevestigt het Magisterium van de Kerk dat
Jezus Christus de universele middelaar en
verlosser is: “Het Woord van God, waardoor
alles is gemaakt, is zelf mens geworden,
zodat Het als de volmaakte Mens allen kon
redden en alles in zich recapituleren. De
Heer ... is het die de Vader van de doden
deed opstaan, verhief en aan zijn rechterhand deed plaatsnemen, Hem aanstellend
tot Rechter over levenden en doden.”34 Deze
heilsbemiddeling impliceert ook het uniek
karakter van het verlossende offer van
Christus, de eeuwige hogepriester (vgl. Heb
6,20; 9,11; 10,12-14).
12. Anderen opperen de hypothese dat er
een heilsbestel van de heilige Geest zou zijn,
universeler van aard dan dat van het vleesgeworden, gekruisigd en verrezen Woord.
Deze stellingname is eveneens in strijd met
het katholiek geloof, waarvoor in tegendeel
de vleeswording van het Woord omwille
van ons heil een trinitair gebeuren is. In het
Nieuwe Testament is het mysterie van Jezus,
het vleesgeworden Woord, de plaats van
aanwezigheid van de heilige Geest en het
beginsel van zijn uitstorting over de mensheid, en dit niet alleen in de messiaanse tijd
(vgl. Hnd 2,32-36; Joh 7,39; 20,22; 1Kor
15,45), maar ook in de tijd die voorafging
aan Christus’ intrede in de geschiedenis
(vgl. 1Kor 10,4; 1Pe 1,10-12).
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft de
Kerk weer van deze fundamentele waarheid
bewust gemaakt. In de uiteenzetting over
het heilsplan van de Vader voor de gehele
mensheid legt het Concilie een direct en
nauw verband tussen het mysterie van
Christus en het mysterie van de Geest.35 Heel
het werk van de opbouw van de Kerk door
het Hoofd Jezus Christus in de loop van de
eeuwen wordt beschreven als verricht in
gemeenschap met zijn Geest.36
Bovendien strekt het heilshandelen van
Jezus Christus, met en door zijn Geest, zich
uit tot de gehele mensheid, over de zichtbare grenzen van de Kerk heen. Wanneer het
Concilie spreekt over het paasmysterie,
waarin Christus reeds thans de gelovige tot
deelgenoot maakt van zijn leven in de Geest
en hem hoop geeft op de wederopstanding,
leert het: “Dit geldt niet alleen voor de
christengelovigen, maar ook voor alle goedwillende mensen, in wier hart de genade op
een onzichtbare wijze werkt. Daar Christus
immers voor allen is gestorven en daar er
voor alle mensen slechts één uiteindelijke
roeping is, namelijk een goddelijke, moeten
wij eraan vasthouden, dat de heilige Geest
aan allen de mogelijkheid schenkt om, op
Kerkelijke documentatie 2000 • 306
een wijze die aan God bekend is, aan dit
paasmysterie deel te hebben.”37
Het is dus duidelijk dat het heilsmysterie
van het vleesgeworden Woord met het
heilsmysterie van de Geest verbonden is. De
Geest brengt de heilbrengende kracht van
de mensgeworden Zoon binnen in het leven
van alle, door God tot eenzelfde doel geroepen, mensen, zowel van hen die voorafgingen aan de menswording van het Woord als
van hen die na zijn komst in de geschiedenis leven: ze worden allen bewogen door de
Geest van de Vader die de Zoon in onbegrensde mate schenkt (vgl. Joh 3,34).
Daarom heeft het Magisterium van de
Kerk niet lang geleden krachtig en duidelijk
herinnerd aan de waarheid dat er slechts
één goddelijk heilsbestel is: “De tegenwoordigheid en de activiteit van de Geest raken
niet alleen de individuen, maar ook de
maatschappij en de geschiedenis, de volkeren, de culturen en de godsdiensten. ...
‘Door de invloed van de Geest werkt’ de verrezen Christus ‘in de harten van de mensen’
.... Het is ook de Geest die ‘de zaden van het
Woord’ uitzaait, welke aanwezig zijn in de
riten en culturen, en ze voorbereidt op hun
rijping in Christus.”38 Het Magisterium
erkent de heilshistorische functie van de
Geest in het gehele universum en de gehele
geschiedenis,39 maar zegt tegelijk: “Deze
Geest is dezelfde als de Geest die gewerkt
heeft in de menswording, het leven, de dood
en de verrijzenis van Jezus en die in de Kerk
werkt. Hij is dus geen alternatief voor Christus en vult niet een soort leegte op die er
zou bestaan tussen Christus en de Logos,
zoals soms verondersteld wordt. Al wat de
Geest bewerkt in het hart van de mensen en
in de geschiedenis van de volkeren, in de
culturen en de godsdiensten, vervult een rol
van voorbereiding op het evangelie en verwijst naar Christus, het Woord dat vlees is
geworden door de werking van de Geest,
‘zodat Het als de volmaakte mens allen kon
307 • 2000 Kerkelijke documentatie
redden en alles in zich recapituleren’.”40
Samenvattend, de Geest handelt niet
naast Christus of buiten Hem om. Er is
slechts één heilsbestel van de Ene en Drieene God dat in het mysterie van menswording, dood en verrijzenis van Gods Zoon
werkelijkheid wordt, door de medewerking
van de heilige Geest geactualiseerd wordt
en in zijn heilsbetekenis tot de gehele mensheid en het universum wordt uitgebreid: “de
mensen kunnen dus alleen door Christus in
gemeenschap met God treden, onder de
werking van de Geest”.41
III Het uniek karakter en de universaliteit van het heilsmysterie van Jezus
Christus
13. Herhaaldelijk wordt ook het uniek
karakter en de universaliteit van het heilsmysterie van Jezus Christus ontkend. Deze
opvatting vindt nergens in de bijbel steun.
Als een blijvend element van het geloof van
de Kerk moet men vast geloven aan de
waarheid over Jezus Christus, Gods Zoon,
Heer en enige Heiland, die door zijn menswording, dood en verrijzenis de heilsgeschiedenis, waarvan Hij de volheid en het
middelpunt is, tot voltooiing heeft gebracht.
Het Nieuwe Testament getuigt daar duidelijk
van: “De Vader heeft zijn Zoon gezonden
om de redder van de wereld te zijn” (1 Joh
4,14); “Daar is het lam van God, degene die
de zonde van de wereld wegneemt” (Joh
1,29). Om de genezing in Jezus’ naam te
rechtvaardigen van een man die van zijn
geboorte af verlamd was (vgl. Hnd 3,1-8)
zegt Petrus in zijn toespraak voor het Sanhedrin: “Er is onder de hemel geen andere
naam aan mensen gegeven waardoor wij
ons kunnen laten redden” (Hnd 4,12).
Dezelfde apostel zegt bovendien dat Jezus
Christus “de Heer is over allen”; Hij is “aan-
37. Gaudium et
spes, 22.
38. Redemptoris
missio, 28; wat “de
zaden van het
Woord” betreft, vgl.
ook Justinus, Apologia II, 8, 1-2; 10, 13; 13, 3-6, in: E.J.
Goodspeed (ed.), 84,
85, 88-89.
39. Vgl. Redemptoris missio, 28-29.
40. A.w., 29.
41. A.w., 5.
11
42. Gaudium et
spes, 10; vgl. Augustinus die stelde:
“Buiten deze weg
(Christus) die voor
de mensheid nooit
in gebreke is gebleven … is niemand
bevrijd geworden,
wordt niemand
bevrijd, zal niemand
bevrijd worden”, in:
De civitate Dei, 10,
32, 2, in: CCL 47, 312.
43. Lumen gentium,
62.
44. Redemptoris
missio, 5.
12
gesteld tot rechter van levenden en doden”
en dus “verkrijgt ieder die in Hem gelooft,
door zijn naam vergeving van zonden”
(Hnd 10,36.42.43).
In zijn brief aan de inwoners van Korinte schrijft Paulus: “Want ook al zijn er zogenaamde goden, hetzij in de hemel, hetzij op
aarde – en in deze zin zijn er vele goden en
heren – toch is voor ons maar één God, de
Vader, uit wie alles voortkomt en voor wie
wij bestemd zijn, en één Heer, Jezus Christus, door wie alles er is, en door wie wij
leven” (1Kor 8,5-6). Ook de apostel Johannes verzekert: “Zoveel immers heeft God
van de wereld gehouden dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft geschonken, zodat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat,
maar eeuwig leven bezit. Want God heeft
zijn Zoon niet naar de wereld gezonden om
de wereld te veroordelen, maar om door
Hem de wereld te redden” (Joh 3,16-17). In
het Nieuwe Testament wordt de universele
heilswil van God nauw verbonden met de
enige bemiddeling door Christus: “(God) wil
dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen. Want God is
één; één is ook de middelaar tussen God en
de mensen, de mens Christus Jezus. Hij
heeft zichzelf gegeven als losprijs voor
allen” (1Tim 2,4-6).
Omdat zij zich bewust waren van de
unieke en universele heilsgave die de Vader
door Jezus Christus in de Geest aanbood
(vgl. Ef 1,3-14) hebben de eerste christenen
zich tot Israël gewend om te wijzen op de
volledige vervulling van het heil over de
wet heen. Vervolgens hebben zij zich
gericht tot de heidense wereld van die tijd
die haar heil zocht bij een veelheid van reddende goden. Dit erfgoed van het geloof is
kort geleden opnieuw voorgehouden door
het Magisterium van de Kerk: “De Kerk nu
gelooft, dat Christus, voor allen gestorven
en verrezen (vgl. 2Kor 5,15), door zijn Geest
de mens licht en kracht kan verschaffen om
aan zijn hoge roeping te beantwoorden; en
dat in het ondermaanse aan de mensen geen
andere naam gegeven is waardoor zij moeten worden gered (vgl. Hnd 4,12).Tevens
gelooft zij, dat de sleutel, het centrum en de
voltooiing van heel de geschiedenis van het
mensdom te vinden zijn in haar Heer en
Meester.”42
14. Men moet dus als een waarheid van het
katholiek geloof vast aannemen, dat de universele heilswil van de Ene en Drie-ene God
eens voor al zichtbaar is geworden en in
vervulling is gegaan in het mysterie van
menswording, dood en verrijzenis van de
Zoon van God.
Bij het nadenken over het bestaan van
andere religieuze praktijken en over de
betekenis daarvan in Gods heilsplan wordt
van de huidige theologie gevraagd om, met
dit geloofsgegeven steeds voor ogen, na te
gaan óf en op welke wijze aspecten en positieve elementen van andere religies tot Gods
heilsplan kunnen horen. De theologische
wetenschap vindt voor het denken over
deze vragen een breed arbeidsterrein onder
leiding van het Magisterium van de Kerk.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft trouwens vastgesteld: “Het enig middelaarschap
van Christus verhindert de menigvuldige
medewerking van de schepselen niet, maar
wekt deze op door ze aan de enige bron
deelachtig te maken.”43 Wat dit gedeeld middelaarschap betekent moet verder worden
uitgewerkt, maar daarbij moet men zich
steeds laten leiden door het beginsel van het
unieke middelaarschap van Christus:
“Gedeeltelijke bemiddelingen van verschillende soort en orde zijn niet uitgesloten,
maar deze ontlenen hun betekenis en waarde uitsluitend aan de bemiddeling van
Christus en kunnen niet gezien worden als
parallelle en complementaire bemiddelingen.”44 Het zou in strijd zijn met het christelijk en katholiek geloof wanneer de oplos-
Kerkelijke documentatie 2000 • 308
sing zou gezocht worden in een heilswerken
van God buiten het enige middelaarschap
van Christus om.
15. Vaak wil men in de theologie woorden
vermijden als ‘uniek karakter’, ‘universaliteit’, ‘absoluut’, omdat daardoor de indruk
zou ontstaan van een overdreven nadruk op
betekenis en waarde van het heilsgebeuren
van Jezus Christus tegenover de andere religies. Deze woorden brengen echter in feite
slechts de trouw aan de openbaring tot uitdrukking, daar ze uit de bronnen zelf van
het geloof zijn afgeleid. De gemeenschap
van de gelovigen heeft inderdaad vanaf het
begin de heilsbetekenis erkend van Jezus,
krachtens welke Hij alleen, als mensgeworden, gekruisigde en verrezen Zoon van God,
door de van de Vader ontvangen zending en
in de kracht van de heilige Geest aan heel
de mensheid en aan iedere mens de openbaring (vgl. Mt 11,27) en het goddelijk leven
schenkt (vgl. Joh 1,12; 5,25-26; 17,2).
In die zin kan en moet men zeggen dat
Jezus Christus’ betekenis voor het mensengeslacht en zijn geschiedenis uniek en eenmalig is, Hem alleen eigen, exclusief, universeel en absoluut. Jezus is immers het
Woord van God dat voor het heil van alle
mensen is mensgeworden. In het bewustzijn
van dit geloof leert het Tweede Vaticaans
Concilie: “Het Woord van God, waardoor
alles is gemaakt, is zelf mens geworden,
zodat Het als de volmaakte Mens allen kon
redden en alles in zich recapituleren. De
Heer is het doel van de mensengeschiedenis,
het punt waarnaar alle verlangens van de
geschiedenis en de beschaving convergeren,
het centrum van de mensheid, de vreugde
van alle harten en de vervulling van hun
verlangens. Hij is het die de Vader van de
doden deed opstaan, verhief en aan zijn
rechterhand deed plaatsnemen, Hem aanstellend tot Rechter over levenden en
doden.”45 “Het is juist deze unieke bijzon-
309 • 2000 Kerkelijke documentatie
derheid van Christus die Hem een absolute
en universele betekenis verleent, waardoor
Hij, terwijl Hij in de geschiedenis staat, het
centrum en het doel van deze geschiedenis
is: ‘Ik ben de alfa en de omega, de eerste en
de laatste, de oorsprong en het einde’ (Apk
22,13).”46
IV Uniek karakter en eenheid van
de Kerk
16. Jezus de Heer, de enige Heiland, heeft
niet enkel een gemeenschap gevormd van
leerlingen, maar Hij heeft de Kerk gesticht
als mysterie van heil: Hij is zelf in de Kerk
en de Kerk is in Hem (vgl. Joh 15,1 e.v.; Gal
3,28; Ef 4,15-16; Hnd 9,5). Daarom behoort
het heilsmysterie van Christus ook toe aan
de Kerk, die onverbrekelijk met haar Heer
verbonden is. Want Jezus Christus zet zijn
tegenwoordigheid en heilswerk voort in de
Kerk en door middel van de Kerk (vgl. Kol
1,24-27),47 die zijn Lichaam is (vgl. 1 Kor
12,12-13.27; Kol 1,18).48 En daar hoofd en
ledematen van een levend lichaam niet van
elkaar gescheiden kunnen worden maar wel
van elkaar onderscheiden zijn, kunnen
Christus en Kerk niet met elkaar verwisseld
worden noch van elkaar gescheiden, en vormen ze samen één ‘totale Christus’.49 Deze
onscheidbaarheid wordt in het Nieuwe Testament verwoord met de analogie van de
Kerk als bruid van Christus (vgl. 2Kor 11,2;
Ef 5,25-29; Apk 21,2.9).50
Gezien dus het uniek karakter en de universaliteit van de heilsbemiddeling door
Jezus Christus moet men daarom als een
waarheid van het katholieke geloof vast
geloven in het uniek karakter van de door
Christus gestichte Kerk. Zoals er slechts één
Christus bestaat, zo is er slechts één
Lichaam, een enkele Bruid: een “enkele en
unieke katholieke en apostolische Kerk”.51
45. Gaudium et
spes, 45. Het noodzakelijk en absoluut
uniek karakter en de
universaliteit van
Christus in de menselijke geschiedenis
heeft Ireneüs goed
onder woorden
gebracht in zijn
beschouwing over
de voorrang van
Jezus als Eerstgeborene: “(Voorrang) in
de hemel allereerst,
omdat het volmaakte Woord als Eerstgeborene van Vaders
raad alles bestuurt
en er zijn wet aan
oplegt; vervolgens
op aarde, omdat Hij
de Eerstgeborene is
van de Maagd, de
gerechte, een heilig,
vroom, goed, Gode
welgevallig mens, in
alle opzichten volmaakt, die allen die
Hem volgen redt uit
het dodenrijk, omdat
Hij de Eerstgeborene
is uit de doden en
bron van het goddelijk leven”, in:
Demonstratio, 39,
in: SC 406, 138.
46. Redemptoris
missio, 6.
47. Vgl. Lumen gentium, 14.
48. Vgl. a.w., 7.
49. Vgl. Augustinus,
Enarratio in Psalmos, Ps. 90, Sermo
2,1, in: CCL 39, 1266;
Gregorius de Grote,
Moralia in Job, Praefatio, 6, 14, in: PL 75,
525; Thomas van
Aquino, Summa
Theologiae III, q. 48,
a.2, ad 1.
50. Vgl. Lumen gentium, 6.
Vervolg noten op
blz. 14
13
51. Grote geloofsbelijdenis van de
Armeense kerk, in:
DH, 48; vgl. Bonifatius VIII, Bul Unam
Sanctam, in: DH,
870-872; Lumen
gentium, 8.
52. Vgl. Tweede
Vaticaans Concilie,
Decreet over de
katholieke deelneming aan de oecumenische beweging
Unitatis redintegratio, 4; Johannes Paulus II, Encycliek Ut
unum sint (25 mei
1995), 11.
53. Vgl. Lumen gentium, 20; vgl. ook
Adversus haereses,
III, 3, 1-3, in: SC 211,
20-44; Cyprianus,
Brief 33,1, in: CCL 3
B, 164-165; Augustinus, contra adversarium legis et profetarum, 1, 20, 39,
in: CCL 49, 70.
54. Lumen gentium,
8.
55. T.a.p.; vgl. Ut
unum sint, 13. Vgl.
ook Lumen gentium,
15 en Unitatis redintegratio, 3.
56. De interpretatie
van hen die uit de
formule ‘subsistit’ in
de stelling zouden
willen afleiden dat
de éne Kerk van
Christus ook zou
kunnen bestaan in
niet-katholieke kerken en kerkelijke
gemeenschappen,
gaat daarom in
tegen de authentieke betekenis van
Lumen gentium.
Vervolg noten op
blz. 15
14
Bovendien betekenen volgens het katholieke geloof de beloften van de Heer dat Hij
zijn Kerk nooit in de steek zal laten (vgl. Mt
16,18; 28,20) en dat Hij haar zal leiden door
zijn Geest (vgl. Joh 16,13), dat het unieke
karakter en de eenheid van de Kerk, net zo
min als alles wat tot haar volle wezen
behoort, ooit aangetast zullen worden.52
De gelovigen zijn gehouden te belijden
dat er een, op de apostolische opvolging
gebaseerde, historische continuïteit bestaat53
tussen de door Christus gestichte Kerk en de
katholieke Kerk: “dit is de enige Kerk van
Christus, die ... onze Verlosser na zijn verrijzenis aan Petrus als herder heeft toevertrouwd (vgl. Joh 21,17). Aan hem en de
andere apostelen heeft Hij haar uitbreiding
en leiding opgedragen (vgl. Mt 28,18 e.v.).
Haar heeft Hij voor eeuwig opgericht als
pijler en grondslag van de waarheid (vgl.
1Tim 3,15). Deze Kerk, in deze wereld ingesteld en uitgebouwd als een maatschappij,
bevindt zich (subsistit in) in de katholieke
Kerk, die door de opvolger van Petrus en de
met hem verenigde bisschoppen wordt
bestuurd.”54 Met de woorden ‘subsistit in’
wilde het Tweede Vaticaans Concilie twee
leerstellingen met elkaar in evenwicht brengen: enerzijds dat ondanks de verdeeldheden onder christenen, de Kerk van Christus
in volle zin alleen in de katholieke Kerk
blijft bestaan; anderzijds dat “ook buiten
haar schoot meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid te vinden zijn”,55 dat wil
zeggen in de kerken en kerkelijke gemeenschappen die nog niet in volledige communio met de katholieke Kerk zijn.56 Maar over
deze laatste moet gesteld worden dat “zij
hun kracht ontlenen aan de volheid van
genade en waarheid die aan de katholieke
Kerk is toevertrouwd”.57
17. Er bestaat dus een enige Kerk van Christus, die zich bevindt in de katholieke Kerk,
die door de opvolger van Petrus en de met
hem verenigde bisschoppen wordt bestuurd.58 De kerken die weliswaar niet in
volmaakte communio staan met de katholieke Kerk, maar daarmee toch door nauwe
banden, zoals de apostolische opvolging en
de geldige eucharistie, verenigd zijn, zijn
werkelijke particuliere kerken.59 Bijgevolg is
de Kerk van Christus ook in deze kerken
aanwezig en werkzaam, ofschoon de volle
communio met de katholieke Kerk ontbreekt, in zoverre ze de katholieke leer niet
aanvaarden over het primaat dat de bisschop van Rome overeenkomstig Gods wil
over de gehele Kerk objectief bezit en uitoefent.60
De kerkelijke gemeenschappen daarentegen die het geldig episcopaat en de
authentieke en volkomen werkelijkheid van
het eucharistisch mysterie niet bewaard
hebben,61 zijn geen kerken in strikte zin;
toch zijn de gedoopten uit deze gemeenschappen door het doopsel in Christus ingelijfd, en staan dus in een zekere, zij het
onvolkomen communio met de Kerk.62 Het
doopsel is immers uit zich gericht op de
volle ontplooiing van het leven in Christus,
door de integrale belijdenis van het geloof,
de eucharistie en de volle communio in de
Kerk.63
“Daarom mogen de gelovigen het niet
zo voorstellen als zou de Kerk van Christus
niet meer zijn dan de som – verdeeld, maar
toch op een bepaalde wijze één – van de
kerken en kerkelijke gemeenschappen; en zij
mogen zeker ook niet houden dat de Kerk
van Christus thans eigenlijk nergens werkelijk wordt gevonden, zodat zij alleen moet
worden verstaan als het einddoel waarnaar
alle kerken en kerkelijke gemeenschappen
moeten streven.”64 Immers, “de elementen
van deze reeds gegeven Kerk bestaan tezamen in heel hun volheid in de R.-K. Kerk en
zonder deze volheid in de andere gemeenschappen”.65 “De afgescheiden kerken en
gemeenschappen zijn dus, ook al hebben zij
Kerkelijke documentatie 2000 • 310
vanuit onze geloofsovertuiging tekorten,
van gewichtige betekenis in het heilsmysterie. De Geest van Christus weigert immers
niet ze te gebruiken als heilsmiddelen, die
hun kracht juist ontlenen aan de volheid
van genade en waarheid, die aan de katholieke Kerk is toevertrouwd.”66
Het gebrek aan eenheid onder de christenen is zeer zeker een wonde voor de Kerk,
niet in de zin dat ze beroofd zou zijn van
haar eenheid, maar “omdat de volledige
realisering van haar universaliteit in de
geschiedenis belemmerd wordt”.67
V De Kerk, koninkrijk van God en
koninkrijk van Christus.
18. De Kerk heeft de zending ontvangen
“om het koninkrijk van God en van Christus
te verkondigen en bij alle volkeren te vestigen; en van dit rijk is zij op aarde de kiem
en de aanvang”.68 Enerzijds is de Kerk
“sacrament, dat wil zeggen het teken en het
instrument, van de innige vereniging met
God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht”.69 Ze is dus teken en instrument van het koninkrijk: geroepen om het
te verkondigen en te vestigen. Anderzijds is
de Kerk “het verenigde volk dat deel heeft
aan de eenheid van Vader, Zoon en heilige
Geest”;70 zo stelt ze ook “het rijk van Christus reeds nu op mysterievolle wijze tegenwoordig”71 daar zij er de kiem en het beginsel van is. Het rijk van God heeft een
eschatologische dimensie: het is een in de
tijd aanwezige werkelijkheid die echter pas
tot volle ontplooiing zal komen wanneer de
geschiedenis eindigt of in vervulling gaat.72
Noch vanuit de heilige Schrift en de
Kerkvaders, noch uit de documenten van
het kerkelijk Magisterium valt voor de termen ‘koninkrijk der Hemelen’, ‘koninkrijk
van God’ en ‘koninkrijk van Christus’ een
311 • 2000 Kerkelijke documentatie
eenduidige opvatting af te leiden, en evenmin over wat de relatie ervan betreft met de
Kerk die zelf een voor menselijk begrippen
niet toegankelijk mysterie is. Deze vraagstukken kunnen dus op verschillende wijze
theologisch worden verklaard. Maar geen
van deze mogelijke verklaringen mag het
nauw verband afwijzen of teniet doen tussen Christus, het koninkrijk en de Kerk.
Immers “het Rijk Gods zoals wij het uit de
openbaring kennen kan niet losgemaakt
worden noch van Christus noch van de
Kerk. ... Als men het Rijk losmaakt van
Jezus, dan is het niet meer het Rijk Gods,
dat Hij geopenbaard heeft, en men misvormt tenslotte zowel de zin van het Rijk,
dat gevaar loopt veranderd te worden in een
zuiver menselijk of ideologisch object, als
de identiteit van Christus, die niet meer de
Heer blijkt te zijn aan wie alles onderworpen moest worden (vgl. 1Kor 15,27). Men
kan het Rijk evenmin losmaken van de
Kerk. Deze is zeker geen doel op zich, daar
zij gericht staat op het Rijk van God, waarvan zij kiem, teken en werktuig is. Terwijl
de Kerk onderscheiden is van Christus en
van het Rijk, is zij met beiden onlosmakelijk
verbonden.”73
19. Als men zegt dat er een onlosmakelijke
eenheid is tussen Kerk en koninkrijk, betekent dit echter niet dat het koninkrijk van
God – zelfs in zijn historische fase
beschouwd – identiek zou zijn met de Kerk
in haar zichtbare en maatschappelijke werkelijkheid. “De werking van Christus en van
de heilige Geest buiten de zichtbare grenzen
van de Kerk”74 mag niet vergeten worden.
Men moet bedenken dat “het Rijk allen aangaat: de mensen, de maatschappij, de gehele
wereld. Voor het Rijk werken wil zeggen, de
goddelijke dynamiek, welke in de mensengeschiedenis aanwezig is en deze omvormt,
erkennen en begunstigen. Het Rijk opbouwen wil zeggen werken voor de bevrijding
“Het Concilie had
daarentegen het
woord ‘subsistit’
gekozen juist om
duidelijk te maken,
dat er één enkel
‘bestaan’ van de
ware Kerk bestaat,
terwijl buiten haar
zichtbare geheel
alleen ‘elementa
Ecclesiae’ (bestanddelen van de Kerk)
bestaan die – daar
zij bestanddelen van
dezelfde Kerk zijn –
naar de katholieke
Kerk streven en leiden.” (Congregatie
voor de Geloofsleer,
Kennisgeving over
het boek ‘Kerk: charisma en macht’ van
pater Leonardo Boff
(11 maart 1985), De
structuur van de
Kerk.
57. Unitatis redintegratio, 3.
58. Vgl. Congregatie
voor de Geloofsleer,
Verklaring Mysterium Ecclesiae (24
juni 1973), 1.
59. Vgl. Unitatis
redintegratio, 14 en
15.; Congregatie
voor de Geloofsleer,
Brief De Kerk als
‘communio’ (Communionis notio) (28
mei 1992), 17.
60. Vgl. Eerste Vaticaans Concilie, dogmatische Constitutie
Pastor aeternus, in:
DH, 3053-3064;
Lumen gentium, 22.
61. Vgl. Unitatis
redintegratio, 22.
62. Vgl. a.w., 3.
63. Vgl. a.w., 22.
Vervolg noten op
blz. 16
15
64. Mysterium
Ecclesiae, 1.
65. Ut unum sint,
14.
66. Unitatis redintegratio, 3.
67. Communionis
notio, 17. Vgl. ook
Unitatis redintegratio, 4.
68. Lumen gentium,
5.
69. A.w., 1.
70. A.w., 4; vgl.
Cyprianus, De Dominica oratione, 23, in:
CCL 3A, 105.
71. Lumen gentium,
3.
72. Vgl. a.w., 9. Vgl.
ook het gebed tot
God dat in de
Didachè, (9, 4, in: SC
248, 176) staat:
“Moge van de uiteinden der aarde uw
Kerk op dezelfde
wijze verzameld
worden in uw
koninkrijk’, en in
a.w. (10, 5, in: SC
248, 180): “Denk
Heer aan uw Kerk ...
En verzamel haar
van de vier windstreken, deze geheiligde Kerk, in uw
koninkrijk dat U
voor haar hebt
bereid.”
73. Redemptoris
missio, 18; vgl.
Johannes Paulus II,
apostolische Exhortatie Ecclesia in Asia
(6 november 1999),
17.
Vervolg noten op
blz. 17
16
uit het kwaad in al zijn vormen. Kortom, het
Rijk Gods is de uitdrukking en de verwerkelijking van het goddelijke heilsplan in heel
zijn volheid.”75
Als men nadenkt over de relatie tussen
het koninkrijk van God, het koninkrijk van
Christus en de Kerk dienen in ieder geval
eenzijdige formuleringen vermeden te worden zoals “opvattingen die bewust het
accent leggen op het Rijk, zich ‘rijk-centrisch’ noemen en het beeld tonen van een
Kerk die niet aan zichzelf denkt, maar
geheel in beslag genomen wordt door het
getuigenis en de dienst van het Rijk. Het is
een ‘Kerk voor de anderen’, naar men zegt,
zoals Christus ‘de mens voor de anderen’ is.
... Deze opvattingen vertonen naast positieve ook negatieve aspecten. In de eerste
plaats zwijgen zij over Christus. Het Rijk
waarover zij spreken, is gebaseerd op een
‘theocentrisme’, omdat, zoals zij zeggen,
Christus niet begrepen kan worden door wie
niet het christelijk geloof bezit, terwijl de
verschillende volkeren, culturen en godsdiensten elkaar kunnen vinden in de ene
goddelijke werkelijkheid, hoe deze ook mag
heten. Om dezelfde reden geven zij de voorkeur aan het mysterie van de schepping, dat
weerspiegeld wordt in de verscheidenheid
van culturen en geloven. Maar zij zwijgen
over het mysterie van de verlossing. Bovendien sluit het Rijk, zoals zij het verstaan,
tenslotte de Kerk uit of onderschat het deze,
in reactie tegen een verondersteld ‘kerkcentrisme’ uit het verleden en omdat zij de
Kerk zelf slechts als een teken zien, dat overigens niet vrij is van dubbelzinnigheid.”76
Deze stellingen zijn strijdig met het katholiek geloof omdat ze het uniek karakter loochenen van de relatie van Christus en de
Kerk met het koninkrijk van God.
VI De Kerk en de religies met betrekking tot het heil
20. Uit het hierboven gezegde volgen enige
punten voor de richting die het theologisch
denken moet inslaan om dieper in te gaan
op de relatie van de Kerk en de andere religies met het heil.
Allereerst moet men vast geloven dat
“de pelgrimerende Kerk noodzakelijk is ter
zaligheid. Christus alleen immers is de Middelaar en de weg naar het heil en in de Kerk,
die zijn lichaam is, komt Hij onder ons
tegenwoordig. Hijzelf heeft uitdrukkelijk de
noodzakelijkheid van het geloof en het
doopsel afgekondigd (vgl. Mc 16,16; Joh
3,5) en daardoor de noodzakelijkheid van de
Kerk bevestigd, waarin de mensen door de
poort van het doopsel binnengaan.”77 Deze
leer mag men niet zien als in strijd met de
universele heilswil van God: “men moet
deze twee waarheden samenhouden, namelijk de werkelijke mogelijkheid van het heil
in Christus voor alle mensen en de noodzaak van de Kerk met betrekking tot het
heil.”78
De Kerk is “het universeel sacrament
van het heil”.79 Zij is immers op geheimvolle
wijze verenigd met de Heiland Jezus Christus, haar Hoofd, en Hem ondergeschikt, en
heeft daarom in het plan van God een
onvervangbare band met het heil van iedere
mens.80 Zij die niet formeel en zichtbaar lidmaat zijn van de Kerk “hebben toegang tot
het heil in Christus krachtens een genade
die, hoewel zij een geheimvolle band heeft
met de Kerk, hen niet formeel in de Kerk
binnenleidt, maar hen verlicht op een wijze
die past bij hun inwendige en uitwendige
situatie. Deze genade komt van Christus, is
een vrucht van zijn offer en wordt meegedeeld door de heilige Geest.”81 Ze is verbonden met de Kerk die “volgens het plan van
God, de Vader, haar oorsprong vindt in de
zending van de Zoon en de zending van de
Kerkelijke documentatie 2000 • 312
heilige Geest”.82
21. Over de wijze waarop aan de niet-christenen de overdracht plaatsvindt van de heilbrengende genade van God, die steeds door
Christus in de heilige Geest geschonken
wordt en in geheimvolle betrekking staat tot
de Kerk, heeft het Tweede Vaticaans Concilie alleen opgemerkt dat God deze schenkt
“langs wegen die Hem bekend zijn”.83 De
theologie tracht dieper hierop in te gaan,
een werk dat aanmoediging verdient omdat
het nuttig is voor een beter begrip van de
heilsplannen van God en de wijze waarop
deze verwerkelijkt worden. Maar na hetgeen
tot dusver gezegd werd over het middelaarschap van Jezus Christus en over “de bijzondere en unieke relatie”84 tussen de Kerk
en het koninkrijk Gods onder de mensen –
dat in wezen het koninkrijk is van de universele Heiland Christus – is het duidelijk
dat het in strijd zou zijn met het katholieke
geloof, de Kerk te beschouwen als een heilsweg naast die van andere religies, die
beschouwd zouden worden als complementair aan de Kerk, en zelfs in wezen gelijkwaardig, ook al convergeren deze met haar
naar het eschatologisch koninkrijk van God.
Ongetwijfeld, de verschillende religieuze
tradities bevatten en bieden religieuze elementen die van God komen85 en die deel uitmaken van hetgeen “de Geest bewerkt in het
hart van de mensen en in de geschiedenis
van de volkeren, in de culturen en de godsdiensten”.86 Feitelijk kunnen bepaalde gebeden en riten van de andere religies een rol
vervullen van voorbereiding op het evangelie, inzoverre door de gelegenheden die ze
bieden en door hun onderrichtingen het
mensenhart gestimuleerd wordt zich te openen voor het werken van God.87 Maar men
kan er geen goddelijke oorsprong aan toeschrijven noch een heilswerking ex opere
operato, eigen aan de christelijke sacramenten.88 Ook kan men er niet aan voorbij gaan
313 • 2000 Kerkelijke documentatie
dat andere riten, in zover ze voortkomen uit
bijgelovige praktijken of soortgelijke dwalingen (vgl. 1Kor 10,20-21) eerder een belemmering vormen voor het heil.89
22. Met de komst van de heiland Jezus
Christus heeft God gewild dat de door Hem
gestichte Kerk het werktuig zou zijn van
heil van heel de mensheid (vgl. Hnd 17,3031).90 Deze waarheid doet niets af aan het
feit dat de Kerk de religies van de wereld
met oprecht respect beschouwt, maar tegelijk sluit ze radicaal de geest van onverschilligheid uit, gekarakteriseerd door “een
godsdienstig relativisme dat leidt tot de
mening dat ‘de ene godsdienst de andere
waard is’ ”.91 Ook al is het waar dat de aanhangers van andere godsdiensten de goddelijke genade kunnen ontvangen, even zeker
is het, dat zij objectief gesproken in een
situatie verkeren die ernstig achter blijft bij
die van hen die in de Kerk de volheid van de
genademiddelen bezitten.92 “Alle kinderen
van de Kerk dienen daarenboven te bedenken dat zij hun verheven levensstaat niet
aan hun eigen verdiensten maar aan een
bijzondere genade van Christus te danken
hebben. Indien zij aan die genade niet
beantwoorden met gedachte, woord en
werk, zullen ze geenszins gered, maar veeleer strenger veroordeeld worden.”93 Zo is het
te begrijpen dat volgens het gebod van de
Heer (vgl. Mt 28,19-20), en als een eis van
haar liefde voor alle mensen, de Kerk “verkondigt en zonder ophouden moet verkondigen de Christus, die is ‘de weg, de waarheid en het leven’ (Joh 14,6), in wie de
mensen de volheid van het godsdienstig
leven vinden en in wie God alles met zich
heeft verzoend (vgl. 2Kor 5,18-19)”.94
De Missie ad gentes behoudt in de interreligieuze dialoog “vandaag en altijd haar
kracht en volle noodzakelijkheid”.95
“Immers, ’God wil dat alle mensen gered
worden en tot de kennis van de waarheid
Het koninkrijk is zo
onlosmakelijk verbonden met Christus
dat in zekere zin het
met Hem identiek is
(vgl. Origenes, In Mt.
Hom., 14, 7, in: PG
13, 1197; Tertullianus, adversus Marcionem, IV, 33, 8, in:
CCL 1, 634.
74. Redemptoris
missio, 18.
75. A.w., 15.
76. A.w., 17.
77. Lumen gentium,
14; vgl. Ad gentes
divinitus, 7; Unitatis
redintegratio, 3.
78. Redemptoris
missio, 9. Vgl. KKK,
846-847.
79. Lumen gentium,
48.
80. Vgl. Cyprianus,
De catholicae ecclesiae unitate, 6, in:
CCL 3, 253-254;
adversus haereses,
III, 24,1, in: SC 211,
472-474.
81. Redemptoris
missio, 10.
82. Ad gentes
divinitus, 2; Het is in
de hier uiteengezette zin dat men de
bekende formule
moet verstaan ‘extra
Ecclesia nullus
omnino salvatur’
(vgl. Vierde Lateraans Concilie, 1. De
fide catholica, in: DH,
802). Vgl. ook de
brief van het Heilig
Officie aan de aartsbisschop van Boston,
in: DH, 3866-3872.
83. Ad gentes
divinitus, 7.
Vervolg noten op
blz. 18
17
84. Redemptoris
missio, 18.
85. Het zijn de
zaadkorrels van het
Woord van God
(semina Verbi) die de
Kerk met vreugde en
respect erkent (vgl.
Ad gentes divinitus,
11; Nostra aetate,
2.)
86. Redemptoris
missio, 29.
87. Vgl. t.a.p.; Katechismus van de
katholieke Kerk, 843.
88. Vgl. Concilie van
Trente, Decreet De
sacramentis, can. 8,
de sacramentis in
genere, in: DH, 1608.
89. Vgl. Redemptoris missio, 55.
90. Vgl. Lumen gentium, 17; Redemptoris missio, 11.
91. Redemptoris
missio, 36.
92. Vgl. Pius XII,
Encycliek Mystici
corporis (29 juni
1943), in: DH, 3821.
93. Lumen gentium,
14.
94. Nostra aetate,
2.
komen’ (1Tim 2,4). God wil het heil van
allen door middel van de kennis van de
waarheid. Het heil is gelegen in de waarheid. Zij die aan de beweging van de Geest
gehoor geven, bevinden zich reeds op de
weg van het heil; maar de Kerk, waaraan
deze waarheid is toevertrouwd, moet aan
hun verlangens tegemoet komen om hun
die te brengen. Omdat zij in een universeel
heilsplan gelooft, moet zij missionair zijn.”96
Hoewel de dialoog onderdeel is van de missionaire opdracht van de Kerk is ze slechts
een van haar activiteiten bij haar missie ad
gentes.97 Voorwaarde voor de dialoog is
gelijkheid, maar deze heeft betrekking op de
persoonlijke waardigheid van de betrokkenen, niet op de leerstellingen, en nog minder op Jezus Christus, de mensgeworden
Zoon van God, in vergelijking tot de stichters van de andere religies. Geleid door liefde en eerbiediging van de vrijheid,98 moet de
Kerk allereerst aan alle mensen de waarheid
verkondigen die door de Heer eens voor al
geopenbaard is, en uitspreken dat, wil men
volledig delen in de communio met Vader,
Zoon en heilige Geest, men zich noodzakelijk moet bekeren tot Jezus Christus, en de
Kerk door het doopsel en de andere sacramenten aanhangen. Van de andere kant
wordt door de zekerheid van Gods universele heilswil de plicht en de dringende noodzaak om het heil en de bekering tot Jezus
Christus de Heer te verkondigen niet afgezwakt maar juist versterkt.
95. Ad gentes
divinitus, 7.
96. Katechismus
van de katholieke
Kerk, 851; vgl. ook
849-856.
97. Vgl. Redemptoris missio, 55; Ecclesia in Asia, 31.
Vervolg noten op
blz. 19
18
Conclusie
23. De voorliggende Verklaring waarin
opnieuw bepaalde geloofswaarheden uitgesproken en verhelderd worden, heeft het
voorbeeld willen volgen van de apostel
Paulus als hij aan de inwoners van Korinte
schrijft: “In de eerste plaats heb ik u doorge-
geven wat ik zelf als overlevering heb ontvangen” (1 Kor 15,3). Geconfronteerd met
bepaalde problematische en zelfs onjuiste
stellingen is het de taak van het theologisch
denken het geloof van de Kerk opnieuw te
bevestigen, en overtuigend en met kracht
rekenschap te geven van haar hoop.
Met betrekking tot de ware godsdienst
hebben de Concilievaders van Vaticanum II
gezegd: “Wij geloven, dat deze énige en
ware godsdienst zich bevindt in de katholieke en apostolische Kerk, die van de Heer
Jezus de opdracht heeft ontvangen deze
godsdienst aan alle mensen te verkondigen,
toen Hij tegen de apostelen zei: ‘Gaat dus en
maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en
doopt hen in de naam van de Vader en de
Zoon en de heilige Geest en leert hun te
onderhouden alles wat Ik u bevolen heb’
(Mt 28,19-20). Van hun kant zijn alle mensen ertoe gehouden de waarheid, vooral
wanneer deze betrekking heeft op God en
op zijn Kerk, te zoeken en haar, zodra zij
haar kennen, aan te nemen en te bewaren.”99
De openbaring van Christus blijft in de
geschiedenis “de ster waarop” heel de mensheid “zich kan richten”:100 “De Waarheid, die
Christus is, legt zich op als een alles omvattend gezag.”101 Het christelijk mysterie gaat
immers alle begrenzingen van ruimte en tijd
te boven; het brengt de eenheid tot stand
van de mensenfamilie: “Vanuit allerlei
plaatsen en verschillende tradities worden
allen in Christus uitgenodigd te delen in de
eenheid van de familie van Gods kinderen.
... Jezus haalt de scheidsmuren omver en
door ons te doen delen in zijn geheim,
brengt Hij op nieuwe en verheven wijze de
eenheid tot stand, een zo diepe eenheid dat
de Kerk met Paulus kan zeggen: ‘Zo bent u
dus geen vreemdelingen en ontheemden
meer, maar medeburgers van de heiligen, en
huisgenoten van God’ (Ef 2,19).”102
Kerkelijke documentatie 2000 • 314
Tijdens de audiëntie die hij op 16 juni 2000
verleende aan ondergetekende, kardinaal
Prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, heeft Zijne Heiligheid paus Johannes
Paulus II met vaste kennis en apostolisch
gezag de voorliggende, in voltallige zitting
aangenomen Verklaring goedgekeurd,
bekrachtigd en tot publicatie ervan
opdracht gegeven.
JOSEPH RATZINGER
prefect
TARCISIO BERTONE, S.D.B.
secretaris
Vertaling: F. van Voorst tot Voorst s.j.
98. Vgl. Tweede
Vaticaans Concilie,
Verklaring over de
godsdienstvrijheid
Dignitatis humanae,
1.
99. T.a.p.
100. Fides et ratio,
15.
101. A.w., 92.
102. A.w., 70.
315 • 2000 Kerkelijke documentatie
19
Download