THEMA 6 – ADEMHALING EN VERBRANDING – DE LONGEN Basisstof 2 Ruimte voor het hart Rib Middenrif 1. Rib 2. Longweefsel 3. Longvlies 4. Interpleurale ruimte 5. Borstvlies 6. Binnenste tussenribspier 7. Buitenste tussenribspier 8. Rib De afbeelding hierboven stelt een doorsnede van de Borstholte met longen voor. De uitademstand is gestreept grijs weergegeven, het grijze gestippelde is de inademingsstand. Rondom de longen zitten twee vliezen: - Het longvlies zit vast aan de longen. - Het borstvlies zit vast aan de borstkas Tussen deze vliezen zit de interpleurale ruimte die gevuld is met een dun laagje vloeistof. Het longvlies en het borstvlies zitten aan elkaar vastgeplakt met deze vloeistof. De druk in de longen wisselt tijdens het in- en uitademen, maar is altijd groter dan de druk in de interpleurale ruimte. Als de druk in de interpleurale ruimte hoger is dan in de long, raakt de long los van de borstkas. f ADEMHALING EN VERBRANDING – IN/UIT ADEMEN Inademing: Wervelkolom Rib Wervelkolom B Rib Middenrif Buitenste tussenribspieren Binnenste tussenribspieren Buitenste tussenribspiere gespannen B innenste tussenribspieren getspannen De rib-inademing: 1. De (buitenste) tussenribspieren spannen zich. 2. Daardoor kantelen de ribben, het borstbeen gaat omhoog. 3. De borstholte wordt daardoor groter. 4. Daardoor worden de longen groter (volume). 5. De lucht wordt aangezogen. Uitademing: Middenrif Buitenste tussenribspieren ontspannen Rib Buitenste Binnenste Binnenste tussenribspieren tussenribspieren gespannen De rib-uitademing: 1. De (buitenste) tussenribspieren ontspannen. 2. Door zwaartekracht en veerkracht zakt de ribbenkas terug. 3. De borstholte wordt daardoor kleiner. 4. De longen worden kleiner. 5. De lucht wordt uit de longen geperst. Let op: 1. Bij extra diepe uitademing helpen de binnenste tussenribspieren mee om de borstkas kleiner te maken. 2. Bij ademen zijn de antagonisten (tegenwerkers): de buitenste tussenribspieren (in) de zwaartekracht, de veerkracht borstkas (+ soms de binnenste tussenribspieren (uit).