Vulgariserende samenvatting De periode 2005-2014 werd door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Decennium van Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO). Dit doctoraatsonderzoek gaat in op de uitdagingen die dat met zich meebrengt voor praktijken van Natuur- en Milieueducatie (NME) en focust op hoe we educatie kunnen begrijpen in het licht van kwesties die te maken hebben met duurzame ontwikkeling. Klimaatverandering, biodiversiteitsverlies, luchtvervuiling, de wereldvoedselproblematiek, biotechnologie, nucleair afval, enz.: het zijn één voor één kwesties die verreikende gevolgen hebben, bijzonder complex zijn, wetenschappelijk onzeker, gecontesteerd en moeilijk oplosbaar binnen de vertrouwde politieke en maatschappelijke instituties. In die zin botsen dergelijke duurzaamheidskwesties met de rol die doorgaans aan NME en EDO wordt toegedicht. Doorheen de geschiedenis van NME en EDO wordt educatie immers in de eerste plaats opgevat als een instrument om, via het socialiseren van individuen, sociale en ecologische uitdagingen aan te pakken. Educatie wordt op die manier gereduceerd tot het aanleren van duurzame gedragspatronen d.m.v. de ‘juiste’ vaardigheden, competenties, kennis en gewoontes en tot het voorbereiden van individuen op hun rol als actieve, democratische, duurzame burgers. Duurzame ontwikkeling lijkt dan een doel dat bereikt kan worden d.m.v. de juiste leerstrategieën. Maar wat zijn de ‘juiste’ competenties en gedragingen in het licht van de complexe, ingrijpende en gecontesteerde duurzaamheidskwesties waarover we het hier hebben? Kunnen we zomaar vastleggen wat actief, democratisch en duurzaam burgerschap inhoudt en wat individuen moeten kunnen om die rol op te nemen? Een analyse van de wetenschappelijke literatuur over NME/EDO toont hoe een dergelijke, enge focus op ‘leren’ ontoereikend is om educatie in de context van duurzaamheidskwesties te vatten. NME/EDO-onderzoekers uiten kritiek op de veronderstelling dat educatieve praktijken sociale en politieke problemen zouden kunnen of moeten oplossen. Anderzijds wijzen ze erop dat educatieve praktijken ook niet zonder meer kunnen voorbijgaan aan de verreikende gevolgen van duurzaamheidskwesties. Binnen dit debat bestaan uiteenlopende standpunten omheen een paradox tussen enerzijds duurzaamheidsbekommernissen en anderzijds de erkenning dat we hier te maken hebben met uiteenlopende opvattingen, waarden en kennisclaims. Duurzaamheidskwesties zijn wat Bruno Latour en Noortje Marres noemen ‘publieke kwesties’: ze zijn complex; de gevolgen ervan treffen een veelheid van uiteenlopende actoren die er – elk op hun manier – in verwikkeld zijn; ze zijn voorwerp van maatschappelijke en wetenschappelijke controverses; wat ‘goed’ of ‘wenselijk’ of ‘juist’ is voor de ene, is dat niet noodzakelijk voor de andere, enz. Het denken van deze auteurs inspireerde ons om te onderzoeken wat het betekent om duurzaamheidskwesties als publieke kwesties naar voren te halen in educatieve praktijken. Met dit onderzoek over het ‘publiek-maken’ van duurzaamheidskwesties willen we het hiervoor omschreven debat in de NME/EDO-literatuur vooruithelpen. We willen hierbij niet blijven steken in een paradox tussen duurzaamheidsbekommernissen en het erkennen van pluralisme maar, integendeel, nagaan hoe NME/EDO meer kan zijn dan het socialiseren van individuen tot ‘goede’, duurzame burgers met de ‘juiste’ competenties en gedragingen zonder te vervallen in een vrijblijvend relativisme als zou het hier louter gaan om een pluralisme van evenwaardige opinies, waarden, belangen en standpunten. Voor dit onderzoek analyseerden we het EDO-beleid in Vlaanderen evenals zeven erg verschillende NME-praktijken. Onze analyse van de interactie tussen dat beleid en die praktijken toont hoe er een bepaald regime ontstaan is dat het ‘privatiseren’ eerder dan het ‘publiek-maken’ van kwesties binnen NME-praktijken bevordert. Dit wil zeggen dat van beleidsmakers zowel als van praktijkwerkers binnen deze beleidscontext een bepaalde manier van kijken, denken, spreken en handelen t.a.v. die praktijken wordt verwacht; een manier van kijken, denken, spreken en handelen die gericht is op het beheersen (in plaats van het bevorderen) van contestatie en controverse en op het beperken (eerder dan het uitbreiden) van de mensen en dingen die erkend worden als deel uitmakende van het ‘publiek’ rond duurzaamheidskwesties. We zagen echter ook hoe dit regime NME-praktijken niet dwingt tot het privatiseren van duurzaamheidskwesties. Het gaat enkel om een verwachting. Zoals onze case studie laat zien, kunnen educatieve praktijken op bepaalde momenten ook ruimte creëren voor het publiek-maken van kwesties en, dus, deze verwachting naast zich neerleggen. Door dit te presenteren, willen we de lezer uitnodigen en inspireren om aandacht te hebben voor andere manieren van kijken, denken, spreken en handelen m.b.t. educatie in de context van duurzaamheidskwesties.