antwoorden 5 havo historische context Duitsland `Duitsland 1871

advertisement
antwoorden
5 havo historische context
Duitsland
‘Duitsland 1871-1945’
Intro
1
a Eigen antwoord van de leerling. Bijvoorbeeld: Duitse eenwording 1871, nazisme,
Jodenvervolging, Berlijnse Muur, Duitse eenwording 1990.
b Afh. van het eigen antw. van de leerling. In dit geval Duitse eenwording 1871, nazisme
2
Dat is laat vergeleken met Frankrijk. Frankrijk was al veel eerder (in de late middeleeuwen
en de vroegmoderne tijd) een eenheidsstaat met een krachtig centraal bestuur.
3 Het nationalisme.
Deelcontext 1 Het Duitse Keizerrijk (1871-1918)
1
a Het probleem was dat het keizerrijk weliswaar een Europese grootmacht was, maar
ook kwetsbaar, doordat het werd omringd door andere sterke landen.
b Bismarck loste dit probleem op door te streven naar handhaving van de bestaande
situatie; de politici onder Wilhelm II probeerden de Duitse macht waar mogelijk wel te
vergroten, zoals in Afrika en in Oost-Europa.
c Grotendeels wel. Er is een tweefrontenoorlog ontstaan, waarbij de Duitsers streden
tegen de Fransen en de Britten in het westen en de Russen in het oosten. Aan die strijd
is het keizerrijk ten onder gegaan.
2
Industriële Revolutie
modern imperialisme
Het Duitse keizerrijk ontleende zijn
kracht voor een groot deel aan de
sterke industrialisatie in de 19e en
begin 20e eeuw.
Het Duitse keizerrijk, dat in 1871
nog geen koloniën had, probeerde net
als Groot-Brittannië een koloniaal
rijk te krijgen, waardoor de
spanningen opliepen.
liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme
twee wereldoorlogen
verwoestingen op ongekende schaal;
betrokkenheid burgerbevolking
Het Duitse keizerrijk was
voortgekomen uit nationalistische
sentimenten.
Het Duitse keizerrijk was een
belangrijke partij in de Eerste
Wereldoorlog en ging daaraan
uiteindelijk ten onder.
De verliezen aan mensen en
middelen in deze ‘totale oorlog’
leidden tot opstand en revolutie en
uiteindelijk tot de ondergang van het
keizerrijk.
3
antwoord C is het juiste antwoord.
Bismarck was geen voorstander van een groot koloniaal rijk. Antwoord a is dus onjuist.
De conferentie is geen voorbeeld van Bismarcks weerzin, want hier werden juist afspraken
gemaakt over de manier waarop westerse staten delen van Afrika in bezit konden nemen en
nog tijdens Bismarcks kanselierschap eigende ook Duitsland zich enkele Afrikaanse gebieden
toe. Antwoord b is dus ook onjuist.
4
De Duitse Weltpolitik was het streven naar meer Duitse macht in de wereld. Een van de
middelen daarvoor was het opbouwen van een sterk militair apparaat, waaronder eengrote
marinevloot. Dat laatste werd mogelijk dankzij de Eerste Vlootwet.
5
De Slag bij de Marne is van belang, omdat hier de Duitse poging om Frankrijk snel te
veroveren, vastliep. Vanaf dit moment werd de Eerste Wereldoorlog een taaie
loopgravenoorlog, die het Duitse keizerrijk uiteindelijk zou verliezen.
6
a Het gevolg van de nederlaag was dat de
Weimarrepubliek/Duitsland een belangrijk
deel van zijn macht kwijtraakte. Dit bleek
vooral uit de officiële vredesovereenkomst
na de Eerste Wereldoorlog, het Verdrag
van Versailles. Duitsland moest gebieden
afstaan, enorme bedragen betalen om de
geallieerde oorlogsschade te vergoeden en
ontwapenen.
b 1871-1888
1888-1918
Weinig gevolgen: Bismarck voerde een
terughoudende buitenlandse politiek.
Het machtsevenwicht raakt verstoord: het
Duitse keizerrijk eist een grotere plaats
voor zichzelf op, zowel in Afrika als in
Oost-Europa, en daardoor lopen de
spanningen op. Uiteindelijk leiden die tot
het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
1918-1933
7
a Duits
De verkoop en het rondbrengen van pullen
bier (Biergarten)
Het uniform en de helm van de man op de
giraf en andere kledingstukken (hoge
hoeden, paraplu’s, uniformjassen, schort
van de serveerster)
De blanke mannen in de kooi
De braadworstjes die de tijger in zijn bek
heeft
Het kegelspel
Duitse opschriften
De nieuwe Duitse republiek die
voortkwam uit de puinhopen van het
Duitse keizerrijk, was economisch,
bestuurlijk en militair sterk verzwakt.
inheems-Afrikaans
Afrikaanse hutten
Naaktheid (blote borsten vlak onder het
bord, het naakte jongetje dat de
messenslijper helpt
De aanwezigheid van zwarte mensen
Kannibalisme
Het gebruik van doodshoofden op de
kegels en als bal
De exotische dieren en planten: de giraf, de
tijger, palmen
b De tekenaar wil duidelijk maken dat het Duitse koloniale bestuur (nog) niet veel voorstelt.
Hun cultuur is inmiddels wel enigszins doorgedrongen, maar de Duitsers hebben de situatie
allesbehalve onder controle. Niet de Duitsers zijn de baas (die zitten in een kooi), maar de
feestvierende zwarten (met de zwarte man op de giraf als een soort politieagent). Daardoor is
de kolonie nog allesbehalve beschaafd (kannibalisme, kegelen met doodshoofden, naaktheid).
c De leerling moet in zijn antwoord in elk geval blijk geven van het besef dat de tekening
geen getrouwe informatie geeft over de daadwerkelijke situatie in Duits-West-Afrika. Een
onderzoeksvraag als ‘Hadden de Duitsers in 1897 de situatie in Duits-West-Afrika onder
controle?’ is dan ook fout. Voorbeelden van correcte vragen zijn:
- Hoe beoordeelden Duitse sociaaldemocraten het koloniale bestuur in Afrika in 1897?
- Hoe keken Duitsers aan tegen de inheemse cultuur in hun Afrikaanse koloniën?
8
a Een juist antwoord bevat de volgende elementen:
- In de buitenlandse politiek diende de Vlootwet het handhaven/versterken van Duitslands
positie als grootmacht/de Weltpolitik, die erop was gericht van Duitsland een echte
wereldmacht te maken.
- Uit de bron blijkt dat Tirpitz meent dat de bevordering van de Duitse maritieme belangen
een nationale taak moest worden die ook economische ontwikkeling zou stimuleren en zo
zou helpen tegen de groei van de aanhang van de sociaaldemocraten (een binnenlands
politiek doel).
b Tirpitz gebruikt als argument voor een sterke marinevloot onder meer dat die noodzakelijk
is ter bescherming van de ‘trans-Atlantische koloniën’ en in het verlengde daarvan de
overzeese handel en de exportindustrie. Kenmerkend voor het modern imperialisme is dat
Europese landen hun overzeese bezittingen beschouwden als essentiële onderdelen van hun
economie: als bron van grondstoffen en voor de afzet van producten.
9
De juiste volgorde is D – A – C – B
D: De rijkskanselier is erop tegen dat de staat koloniën verwerft; het moet dus gaan om
Bismarck.
Het citaat komt uit Bismarcks rede voor de Rijksdag op 26 juni 1884, naar aanleiding van de
verwerving van Angra Pequena (Duits-Zuidwest-Afrika).
A: Deze uitspraak past bij de tijd van de eerste Vlootwet, toen de Duitsers zochten naar
versterking van hun zeemacht
De uitspraak is van Keizer Wilhelm II, 23 september 1898, in een toespraak ter gelegenheid
van de opening van de vrijhaven van Stettin (nu Szczecin, Polen).
C: Deze uitspraak heeft betrekking op het begin van de Eerste Wereldoorlog, toen Duitse
troepen België binnentrokken om vandaaruit Noord-Frankrijk te veroveren.
De uitspraak komt uit de open brief ‘An die Kulturwelt!’ van 93 Duitse geleerden, op 4
oktober 1914 afgedrukt in talloze Duitse dagbladen, als verweer tegen buitenlandse
beschuldigingen aan het adres van het Duitse keizerrijk.
B: Het woord ‘burgeroorlog’ verwijst naar de revolutionaire situatie aan het eind van de
Eerste Wereldoorlog, toen de Duitse keizer moest opstappen.
De uitspraak is van Keizer Wilhelm II in zijn memoires (1922) naar aanleiding van zijn
aftreden als keizer van het Duitse Rijk.
10
a 16e eeuw
Portugezen bemachtigen
Europese overzeese
het handelsmonopolie op
expansie
de kuststeden; ze handelen
onder meer in slaven.
1884
Het land wordt een Duitse modern imperialisme
kolonie (Duits-OostAfrika).
1918
De Britten gaan het land onder de naam
Tanganyika besturen.
1954
Julius Nyerere, zoon van
verzet tegen het Westeen stamhoofd, richt een
Europese imperialisme
onafhankelijkheidsbewegi
ng op, de Tanganyika
Afrikaanse Nationale Unie
(TANU).
1961
Tanganyika wordt
dekolonisatie
onafhankelijk.
1964
Tanganyika en het eiland Zanzibar
versmelten tot de nieuwe staat Tanzania.
b In 1918 verloor het Duitse keizerrijk de Eerste Wereldoorlog. Een van de tegenstanders van
Duitsland was Groot-Brittannië. Kennelijk betekende de Duitse nederlaag ook dat zij het
bestuur over deze kolonie aan de Britten moesten overdragen.
11
a De twee belangrijkste verschillen zijn:
1 Het beeld van Leenhoff laat één belangrijke persoon – de leidinggevende – zien, het
schilderij van Sargent toont juist een groep gewone soldaten.
2 Het beeld van Leenhoff heeft een heldhaftige uitstraling, het schilderij van Sargent maakt
het leed op het slagveld zichtbaar.
Deelcontext 2 De Republiek van Weimar ((1919-1933)
1
a De politieke groepen zijn:
Politieke groep
oude elite uit de keizertijd
sociaaldemocraten
communisten
extreemrechts
NSDAP (onderdeel
extreemrechts)
Voor of tegen
tegen
voor
tegen
tegen
tegen
b Het zou leiden tot verdeeldheid en chaos (NSDAP) of tot sociale onrechtvaardigheid omdat
er moest worden samengewerkt met de oude elite (communisten).
c Liberalen.
2
Omdat het parlement niet de hoogste macht in de staat had. Die lag bij de keizer, die de
regering samenstelde.
3
Drie factoren zijn:
- de aanwezigheid van uiteenlopende politieke groepen die de parlementaire democratie om
verschillende redenen afwezen;
- het gebrek aan vertrouwen in democratische politici, die de oorlog zouden hebben verloren
en slechte vredesvoorwaarden hadden geaccepteerd;
- de zware economische crisis van 1929, waardoor Duitse kiezers ontvankelijk werden voor
de roep om een sterke man en het afschaffen van de democratie.
4
De Spartakusopstand was het werk van communisten die door middel van revolutie het
ontstaan van een parlementaire democratie probeerden te verhinderen; in plaats daarvan
wilden zij een totalitaire ideologie (namelijk het communisme) in de praktijk brengen, waarbij
de staat, via raden van arbeiders en soldaten, een grote greep zou krijgen op alle aspecten van
de samenleving.
De Rijksdagbrand werd door nationaalsocialisten gebruikt om de linkse oppositie uit te
schakelen en aldus een einde te maken aan de democratie. Ook de nationaalsocialisten
probeerden een totalitaire ideologie in de praktijk te brengen, waarin de staat volledig greep
zou krijgen over het leven van de burgers.
5
De crisis van het wereldkapitalisme brak uit in 1929, toen de beurs in New York instortte. Het
Dawesplan (en in 1929 inmiddels de opvolger daarvan, het Youngplan) voorzag in grote
Amerikaanse leningen aan Duitsland, dat anders nauwelijks kon voldoen aan de opgelegde
herstelbetalingen.
Omdat de Amerikanen in de crisisjaren hun geld terugeisten en Duitsland zonder geld kwam
te zitten, hadden de Duitsers het in de crisisjaren extra zwaar.
6
Ja, hij deelt die visie. Volgens de NSDAP was de brand aangestoken door communisten. De
volgende elementen ondersteunen deze interpretatie:
- Van der Lubbe is afgebeeld als een boze, arme, plat sprekende arbeider, typisch een
communistische arbeider.
- Hij komt uit de richting van Moskou, de hoofdstad van de communistische Sovjet-Unie.
- Hij gaat ‘iets’ doen (tegen Duitsland); de rode haan in zijn rugzak laat zien dat dat
brandstichting zal zijn.
De tekening gaat er dus van uit dat de brand doelbewust door communisten is aangestoken.
7
a Het antwoord bevat de volgende elementen:
- De Duitse bevolking leed zwaar onder de Eerste Wereldoorlog; er heerste veel onrust.
- De Eerste Wereldoorlog was formeel nog gaande, maar in feite had het Duitse keizerrijk al
verloren.
- Om die reden was de keizer afgetreden en deed de oude elite afstand van de macht. Het was
onduidelijk hoe Duitsland verder zou worden bestuurd.
b Liebknecht wil een veel grotere breuk met het verleden dan Scheidemann. Scheidemann
constateert weliswaar dat de keizer is afgetreden, maar legt verder accent op de continuïteit:
- er is een rijkskanselier die als vanouds moet worden gehoorzaamd;
- de hoogste militaire commandant en de minister van Oorlog blijven zelfs aan en moeten
worden gehoorzaamd, ook al mogen zij niet langer zelfstandig besluiten nemen.
Liebknecht spreekt nadrukkelijk van de vorming van ‘een nieuw, proletarisch staatsbestel’;
daaronder verstaat hij een ‘regering van arbeiders en soldaten’. De breuk blijkt ook uit het
feit dat Liebknecht nadrukkelijk spreekt van een socialistische republiek. Ook in sociaal
opzicht is er een groter onderscheid: in de nieuwe republiek zal er geen ongelijkheid meer
bestaan tussen kapitalist en arbeider.
c Deze twee republieken staan voor achtereenvolgens een sociaaldemocratische invulling van
de democratie (parlementaire democratie waaraan alle Duitsers participeren) en een
communistische invulling daarvan (radendemocratie, de macht aan de arbeidersklasse). Een
extra aanwijzing is dat Liebknecht later een van de aanstichters was van de Spartakusopstand (1919), een communistische opstand naar Russisch voorbeeld, die werd neergeslagen onder verantwoordelijkheid van de sociaaldemocratische rijkskanselier.
d De republiek die was uitgeroepen door Scheidemann (later aangeduid als de Republiek van
Weimar). Hiervoor zijn argumenten:
- De aanhangers van Karl Liebknecht deden tijdens de Spartakusopstand een poging hun
radendemocratie alsnog door te voeren, maar dat mislukte, zoals ook andere
communistische opstanden in Duitsland mislukten.
- In 1919 kreeg de Duitse Republiek een nieuwe grondwet die gebaseerd was op de
beginselen van de parlementaire democratie (en die dus in het verlengde lag van de idealen
van Scheidemann en niet die van Liebknecht).
8
Het antwoord bevat de volgende elementen:
- De NSDAP is fel tegenstander van de bepalingen in de Vrede van Versailles. Zij protesteert
met name tegen de zware herstelbetalingen, die de Duitse economie in haar ogen te zwaar
belasten.
- In 1923 is de eerste financiële crisis, die leidt tot hyperinflatie. Bij de eerste verkiezingen in
1924 geven kiezers door hun stem aan de NSDAP te kennen dat zij af willen van de
herstelbetalingen.
- In 1924 leidt het Dawesplan tot verzachting van de herstelbetalingen en bloeit de economie
enigszins op; het probleem van de herstelbetalingen is minder acuut en de aanhang van de
NSDAP slinkt.
- In 1929 vindt de beurskrach in New York plaats en belandt de Duitse economie in een zeer
zware recessie. In 1930 vertaalt zich dat in een enorme verkiezingswinst voor de NSDAP: de
kiezers willen alsnog af van de herstelbetalingen.
- In latere jaren (tot 1933) slagen politici van andere partijen er niet in de crisis en massawerkeloosheid op te lossen en groeit het aantal NSDAP-stemmers verder.
9
a In 1916 was Duitsland in oorlog met onder meer Engeland. Dat een Duitser op dat moment
zijn naam om politieke redenen verengelst, duidt er vermoedelijk op dat hij het niet eens is
met die oorlog.
b De fotomontage geeft een ongebruikelijke uitleg aan de Hitlergroet: die zou nuttig zijn
omdat je zo geld kunt aannemen van grote partijen die zich achter Hitler hebben opgesteld.
Het citaat ‘Miljoenen staan achter mij [= Hitler]’ is ook een ongebruikelijke interpretatie:
‘miljoenen’ slaat nu op de hoogte van het bedrag, niet op het aantal aanhangers. De
suggestie die van dit omslag uitgaat is dat Hitler heimelijk werd gesteund door het
grootkapitaal. [Uit historisch onderzoek is overigens komen vast te staan dat de NSDAP
opdat moment niet op grote schaal door het Duitse bedrijfsleven werd gefinancierd.]
c Tot de socialisten of communisten. (Beide antwoorden zijn correct: de leerling kan het
onderscheid op basis van de aangeleverde informatie niet maken; in werkelijkheid was
Heartfield actief lid van de communistische partij van Duitsland.)
Daarvoor zijn de volgende aanwijzingen:
- De montage stelt het nationaalsocialisme in een kwaad daglicht (gefinancierd door
kapitalisten), dan wel maakt het nationaalsocialisme belachelijk (de Hitlergroet blijkt heel
andere bedoelingen te hebben). Socialisten en communisten enerzijds en
nationaalsocialisten anderzijds waren felle tegenstanders van elkaar.
- Het tijdschrift A-I-Z waarvoor hij werkte, werd, net als veel andere linkse uitingen, direct
na de Rijksdagbrand verboden.
10
Voor dit onderzoek komt verzameling C het meest in aanmerking. Dagboeken zijn geschreven
voor eigen gebruik en geven dus een redelijk betrouwbaar beeld van de manier waarop
gewone kiezers reageren op ideeën die via propaganda zijn verspreid.
Minder in aanmerking komen:
- A: deze verzameling geeft wel een idee van de ideeën die door de NSDAP werden verspreid,
maar niet van de manier waarop mensen daarop reageerden.
- B: dit is een indirecte bron: het geeft een idee hoe journalisten in die tijd dachten over de
NSDAP-propaganda, maar hooguit via een omweg hoe kiezers daarop reageerden;
bovendien is niet uit te sluiten dat zulke beschouwingen ook weer een politiek doel
hadden.
- D: de verkiezingsuitslagen geven wel een idee van de op- en neergang van de aanhang, maar
over de motieven van stemgedrag geven ze geen informatie; niet elke stem is het resultaat
van effectieve propaganda.
- E: zie a.
11
a De Duitse Democratische Republiek (DDR) was het communistische Duitsland dat na de
Tweede Wereldoorlog tot stand kwam. De regering van deze staat zag in dit gebouw een
symbool voor het Duitse keizerrijk, dat kapitalistisch was en waarin de adel een grote rol
speelde. In de ogen van de DDR was dit het ‘slechte’, overwonnen Duitsland. Het had er
dus geen moeite mee dit symbool af te breken.
b Het zorgvuldig bewaren van de herinnering aan Karl Liebknecht en zijn Socialistische
Republiek Duitsland geeft aan dat de DDR zich meer verbonden voelde met deze republiek
(die al snel ten onder ging) dan met de kapitalistische Weimarrepubliek.
c Door het einde van de Koude Oorlog (de val van de Berlijnse Muur, 1989) en het einde van
de DDR (Duitse hereniging, 1990).
12
a Frankrijk en België vonden dat Duitsland te veel achterstand had opgelopen bij de herstelbetalingen die in Versailles waren overeengekomen. Met de bezetting probeerden ze de
Duitse regering te dwingen de gemaakte afspraken na te komen.
b Bron 12 stelt de bezetters voor als relatief vreedzaam (hoewel er een geweer zichtbaar is).
De Franse militairen zijn waardig en rustig; de bevolking protesteert weliswaar, maar de
Duitse politieman houdt hen in bedwang en gehoorzaamt dus feitelijk aan de Fransen. In
bron 13 ligt het accent op de laffe houding van de Franse bezetters, die een onschuldige
Duitser (een gewone, ongewapende vader, net terug van het werk) hebben vermoord.
De verklaring van het verschil is een verschil in standpunt. De Duitser ziet de bezetting van
een deel van zijn land als onrechtvaardig en verbeeldt die onrechtvaardigheid door het
accent te leggen op het lijden van de Duitse bevolking. De Fransman ziet de bezetting als
een gerechtvaardigde manier om de Duitse regering onder druk te zetten en onderstreept
daarom dat alles rustig en beheerst is verlopen: het gaat er niet om de Duitse bevolking te
treffen.
Deelcontext 3 Nazi-Duitsland (1933-1945)
1
Gevolgen van het nationaalsocialistische bewind in Duitsland, 1933-1945, voor:
Duitsland ↓
de rest van Europa ↓
nazificatie van de samenleving
voor 1939: teruggave van grondgebieden aan
Duitsland
terreur en geweld jegens andersdenkenden
1939-1945: oorlog en bezetting
uitsluiting en vervolging van groepen op
basis van ras, handicap of seksuele
geaardheid; genocide
tijdens bezetting: terreur en geweld jegens
andersdenkenden (politieke tegenstanders)
publieke opinie beperkt door propaganda en tijdens bezetting: uitsluiting en vervolging van
censuur
groepen op basis van ras, handicap of seksuele
geaardheid; genocide
1939-1945: oorlog
1939-1943: verovering van vrijwel het
hele Europese vasteland
in 1945: totale nederlaag voor de Duitsers;
volledige afhankelijkheid van geallieerden
in 1945: totale overwinning op de Duitsers
2
a De wereld werd verdeeld in twee invloedssferen: een kapitalistische/democratische (onder
invloed van de Verenigde Staten) en een communistische (onder invloed van de Sovjet-Unie).
In Europa strekte de invloedssfeer van de Russen zich verder naar het westen uit dan ooit.
b Een onbedoeld gevolg: de nationaalsocialisten hoopten juist een wereld te scheppen zónder
(instabiele) democratie en zónder communisme.
3
a Twee argumenten zijn:
1 In het kamp zijn behalve politieke tegenstanders en geestelijken ook Joden opgesloten.
2 Het was een model voor andere concentratiekampen, waaronder de vernietigingskampen die
bedoeld waren voor de uitroeiing van de Joden.
b Auschwitz was een vernietigingskamp, Dachau niet.
c Het kamp was oorspronkelijk voor het opsluiten van politieke tegenstanders; het gebrek aan
politieke vrijheid is een van de kenmerken van een totalitaire ideologie.
4
Bij kenmerkend aspect 37, de rol van propagandamiddelen. Een van de middelen van de nationaalsocialistische propaganda was de bevordering van ‘gezonde kunst’ (onder toezicht van de
Rijkscultuurkamer) en de veroordeling en verwijdering van ‘ontaarde kunst’. Kokoschka was een
moderne schilder, wiens werk door de nationaalsocialisten dus werd veroordeeld en geweerd. Dit
schilderij is daarop Kokoschka’s antwoord: ook al schilderde hij op een manier die de nationaalsocialisten ‘ziek’ en ‘ontaard’ vonden, toch ziet hij er op dit schilderij niet uit als een gevaarlijk
monster, maar als een gewoon mens; op die manier probeerde Kokoschka de nationaalsocialistische propaganda te ontkrachten.
5
Het juiste antwoord is B: juli 1941. De optimistische toon van het fragment past bij de Duitse
opmars vóór de Slag om Stalingrad (dus voor augustus 1942). De andere mogelijkheden vallen
af:
- in 1940 was Duitsland de Sovjet-Unie nog niet binnengevallen;
- maart 1943 was na de Slag om Stalingrad, toen de Duitsers niet meer oprukten, maar zich
moesten terugtrekken;
- april 1945 kan al helemaal niet: de Sovjets stonden toen op het punt Berlijn te veroveren en de
Duitse troepen waren toen dus allang weer weg uit de Sovjet-Unie.
6
De juiste volgorde is: C – D – B – A.
7
Dit pamflet (1935) past meer bij de fase van de Neurenberger wetten dan bij die van de Wannseeconferentie (1942). In de Neurenberger wetten werd strikte scheiding gemaakt tussen Duitsers en
Joden. De laatsten waren geen echte Duitse burgers meer en mochten om die reden bijvoorbeeld
geen seksuele omgang meer hebben met Duitsers. Ook in deze bron wordt een strikte scheiding
aangebracht tussen Duitsers en Joden (die zelfs niet meer in het Duits zouden mogen publiceren).
Maar: zowel in de Neurenberger wetten als in deze tekst mogen Joden als afgezonderde vreemdelingen nog in Duitsland leven. In de tijd van de Wannseecon-ferentie was dit wezenlijk anders:
tijdens deze conferentie werden afspraken gemaakt over de volledige uitroeiing van Joden in
door Duitsers bestuurde landen.
8
a Eind jaren dertig was Hitler bezig met de geleidelijke uitbreiding van het Duitse grondgebied in
Midden-Europa. De inlijving van Oostenrijk is onderdeel van die politiek. Andere voorbeelden
daarvan zijn de inname van Sudetenland (1938) en de verovering van Polen (1939).
(Leerlingen zouden ook nog kunnen noemen: de annexatie van het Rijnland in 1936 en de
volledige annexatie van Tsjecho-Slowakije, 1939.)
b Nee. Door het Verdrag van Versailles na de Eerste Wereldoorlog (1919) had Duitsland een deel
van zijn grondgebied moeten afstaan aan andere landen. De nationaalsocialisten vonden dat
onrechtvaardig en eisten die gebieden terug. Maar dat gold niet voor Oostenrijk: dat is altijd
een zelfstandig land geweest en was nooit deel van het Duitse Rijk.
9
a De Rijkscultuurkamer had tot doel de Duitse pers en kunst te nazificeren. Onderdeel daarvan
was de bevordering van ‘Duitse kunst’ en de bestrijding van ‘ontaarde kunst’, dat wil zeggen
kunst die niet overeenkwam met het ‘gezonde volksgevoel’. Deze beide tentoonstellingen
lieten zien wat goede kunst was (zoals bron 13) en wat slechte (‘ontaarde’) (zoals 12).
b Het was een vorm van moderne kunst (expressionistisch) met ‘vreemde’ elementen (zoals de
blauwe kleur van de paarden). Moderne kunst en kunst van Joodse kunstenaars gold voor de
nationaalsocialisten als ‘ontaard’.
c Marc was in de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger gestorven voor het vaderland en was dus
een goede Duitser. Dat maakte het moeilijk om zijn werk ‘ontaard’ en ‘on-Duits’ noemen.
10
a Overeenkomsten: zeer grootschalig (miljoenen gevangenen); een dodelijke afloop voor velen;
(onder meer) bedoeld om politieke tegenstanders uit te schakelen; de gevangenen moeten
dwangarbeid verrichten.
Verschil: nazi-Duitsland kende speciale vernietigingskampen voor het ombrengen van mensen
van een ‘minderwaardig ras’; uit de hier aangereikte informatie blijkt niet dat die er in de
Sovjet-Unie waren.
b In beide landen was sprake van een totalitair systeem dat geen ruimte bood aan afwijkende
politieke opvattingen. In beide landen moesten mensen die volgens de leiding niet in het
systeem pasten, uit de gewone samenleving worden verwijderd. Dat gebeurde door hen op te
sluiten en desnoods te laten sterven.
11
De juiste volgorde is C– A – D – B.
12
Tijdens de Conferentie van München probeerden Frankrijk en Groot-Brittannië oorlog te
voorkomen door de Duitsers toe te staan Sudetenland (een deel van Tsjecho-Slowakije) in te
nemen. Churchill, die in de oppositie zat, was het met deze appeasementpolitiek om twee
redenen niet eens: hij vond deze politiek ‘eerloos’, omdat het Sudetenland werd weggegeven
zonder instemming van de Tsjecho-Slowaken zelf (een vorm van verraad); bovendien dacht
Churchill dat deze politiek niet zou werken en dat Hitler zijn agressieve houding ten opzichte van
omringende landen niet zou opgeven.
13
a De moord op de Joden is een van de ergste misdaden uit de moderne tijd. Daarom is het niet
alleen voor nabestaanden, maar voor iedereen belangrijk te weten wie daarvoor
verantwoordelijk is. Over die schuldvraag gaat dit boek. Immers: als gewone Nederlanders (die
geen onderdeel vormden van het naziregime) vooraf niet wisten dat de Joden zouden worden
vermoord, lijken ze minder schuldig aan de Holocaust dan wanneer ze het wel precies wisten.
b Antwoord 2 is goed: volgens Gans en Ensel is de bronnenverzameling niet representatief. Ze
stellen dat het aandeel Joodse dagboeken veel te groot is en dat de selectie dus geen goede
afspiegeling is van de samenstelling van de Nederlandse bevolking. Over de politieke kleur of
de onbetrouwbaarheid van de bronnen zeggen ze niets (dan hadden ze gewezen op
vertekeningen in de dagboeken zelf) en ze zeggen evenmin iets over het te persoonlijke
karakter (dan hadden ze uitgelegd dat Van der Boom geen dagboeken had mogen gebruiken).
14
a Nee. Hij vindt dat de stichting van het huidige Israël (op Palestijnse grond niet ‘logisch’ is.
b Netanyahu bedoelt dat Iran in 2006 net zulke agressieve bedoelingen ten opzichte van Israël
heeft als nazi-Duitsland indertijd had ten opzichte van de rest van de wereld. Die dreiging blijkt
uit het feit dat Iran het bestaansrecht van Israël niet erkent, net zoals Duitsland indertijd van
mening was dat delen van andere landen in Europa eigenlijk Duits waren.
c Hij doelt op de Conferentie van München, toen Britten en Fransen, uit angst voor oorlog,
Duitsland toestonden om een deel van Tsjecho-Slowakije in te nemen.
d De Conferentie van München in 1938 heeft laten zien wat er gebeurt als de wereld een
antisemitische dictator als Hitler zijn gang laat gaan: dan zijn de gevolgen veel ernstiger dan
wanneer direct was ingegrepen. De les van ‘1938’ is volgens Netanyahu dat de wereld een land
als Iran direct moet aanpakken, om erger (in dit geval de vernietiging van Israël) te voorkomen.
Download