MACRO- EN MICROSOCIOLOGIE III: DE MASSAMOORD OP DE JODEN TIJDENS DE TWEEDE WERELDOORLOG Een verhaal over de geschiedenis van de vraag naar de (Nederlandse) jodenmoord De Jodenvervolging in de internationale sociologische literatuur 1. Zygmunt Bauman zei in Modernity and the holocaust, 1988, dat de sociologie de holocaust heeft vergeten. Dat is niet waar (we komen daarop terug). Maar het belangrijkste boek dat Bauman vergat was Helen Fein, Accounting for Genocide uit 1978. Van Fein weet ik alleen maar dat ze Amerikaanse is. Op grond van haar naam neem ik aan dat ze joods is. Ze heeft geen vaste baan bij een universiteit. 2. Waarom is de vraag naar het waarom van de holocaust voor de sociologie belangrijk? Fein heeft duidelijk gemaakt dat Nederlandse sociologen wat dit betreft hun werk nog niet hebben gedaan. De eerste reden om onderzoek naar de jodenmoord belangrijk te vinden is dat het hier om moreel totaal verwerpelijke zaken gaat en dat we die als sociologen moeten bestuderen. Dat weet ik niet: we kunnen best over verklaringen voor iets verwerpelijks beschikken en dat doen we in dit geval: de Duitsers waren de daders en Hitler was door en door slecht. Een variant op deze ethisch geïnspireerde probleemstelling is de vraag waarom het percentage omgekomen Nederlandse joden zo hoog is. Wat wordt hier met ‘zo’ bedoeld? 3. Fein liet echter zien dat er verschillen waren tussen de door Duitsland bezette landen in het percentage omgekomen joden. Ze had twee hoofdklaringen voor die verschillen: hoe meer de Duitse SS in een land te zeggen had gehad, des te hoger het percentage omgekomen joden, en hoe sterker het vooroorlogse antisemitisme in een land was, des te hoger het percentage omgekomen joden. En Nederland bleek in de figuurtjes met regressielijnen van Fein het punt te zijn dat het verst van de lijnen aflag: Nederland was een weerlegging, het percentage omgekomen joden was hoger dan verwacht volgens de twee hypothesen. Hier hebben we een tegenspraakprobleem: redelijk opgaande hypothesen, maar één land is een afwijking. Een dergelijke vraag, als hij een onderdeel van een hoofdvraag van de sociologie is, is de aandacht waard. 4. Heeft de jodenmoord iets te maken met de hoofdvragen van de sociologie? Bauman zegt daar niets over, Fein ook niet. Bij Bauman heeft de sociologie geen vragen. Ze heeft een theorie en die luidt dat de modernisering ethisch goede gevolgen heeft. Hij schrijft die theorie vooral toe aan Max Weber, maar heeft ook Norbert Elias in het achterhoofd. Maar een theorie is geen goede theorie enkel omdat ze ze ethisch goede gevolgen postuleert. 5. Mijn redenering ten gunste van vragen over massamoorden, niet alleen op joden, maar op welke bevolkingsgroep dan ook, is als volgt. De sociologie gaat over samenlevingen, en Feins vraagt gaat over samenlevingen. En de vraag van Fein gaat over cohesie, of liever gezegd het ontbreken van cohesie in samenlevingen. De cohesie van een samenleving is een dispositioneel begrip. Net zoals de breekbaarheid van glas blijkt door het te laten vallen, zo blijkt een samenleving veel of weinig cohesie te vertomen als het door een ander land wordt overwonnen en de overwinnaar bepaalde bevolkingsgroepen wil uitzonderen. In Nederland waren dat de joden, en wat deden de niet-joden toen de joden op transport naar Duitsland moesten (en wat bij eerdere anti-joodse maatregelen)? Klaarblijkelijk niet veel, wat betekent dat de cohesie van de Nederlandse samenleving gering was. 6. Als een socioloog cohesie van samenlevingen wil bestuderen en als cohesie een dispositioneel begrip is, dan moet een socioloog wel in de geschiedenis duiken omdat cohesie of het gebrek daaraan pas onder extreme omstandigheden blijkt. Het gebrek aan cohesie bleek in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. En als het hedentendage om de verhouding tussen autochtonen en allochtone Nederlanders gaat, kan men enquêtevragen over wederzijdse houdingen nu stellen, bijvoorbeeld nu. Ik zou enquêtevragen stellen naar meningen over moskeebranden en branden in Islamitische scholen net na de dood van Theo Van Gogh. En ik zou willen weten wie waar moskeeën in de brand steken. De jodenvervolging en de Nederlandse geschiedwetenschap 7. Terug naar Fein, de jodenvervolging in Nederland en de Nederlandse sociologie. Of liever gezegd: de Nederlandse geschiedwetenschap. Meteen na de Tweede Wereldoorlog, voor de stichting van leerstoelen sociologie in Nederland, is opgericht het Nederlands (eerst Rijks) Instituut voor Oorlogsdocumentatie. Het moest alle documenten over Nederland en de Tweede Wereldoorlog verzamelen en het moest op grond daarvan de geschiedenis van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog schrijven. Dat is gebeurd door de historicus (contemporain historicus) Lou de Jong (1969-1991). De Jong was als jood in mei 1940 naar Engeland gevlucht, waar hij bij Radio Oranje kwam te werken. Het werk beslaat 14 delen, de meeste daarvan uit twee of drie banden bestaande. Het verzameld materiaal waren officiële documenten van Nederlandse ministeries en Duitse instanties in Nederland. Het archief van de Duitse rijkscommissaris in Nederland, Seyss Inquart, is echter aan het einde van de oorlog met opzet verbrand, evenals bijvoorbeeld het archief van Westerbork, het doorgangskamp voor joden (er was wel clandestien een kopie van de cartotheek met in Westerbork verbleven hebbende joden gemaakt). 8. Het NIOD verzamelde ook persoonlijke archieven, en het heeft een verzameling dagboeken uit de oorlogsjaren aangelegd. Enquêteren deed men in die tijd nog niet op grote schaal, en het NIOD heeft ook nooit gemeenten aanschreven met vragenlijsten. De Jong zegt als hij geweld van de NSB tegen joden vermeldt (onder andere bekladden en vernielen synagogen): er is meer, wellicht veel meer, gebeurd dan we hier konden opsommen (deel 5, blz. 53). Dat is een omzeiling van de kwestie hoeveel het NIOD in het archief had en of ze dit volledig had kunnen maken. 9. Verder geeft De Jong cijfers over het aantal gereformeerden dat onderduik aan joden gaf, zonder een goede bronvermelding. Na lang zoeken komt men uit bij een slechte enquête onder gereformeerde dominees in Nederland. De cijfers hebben er echter wel toe geleid dat het beeld ontstond van de op grond van zijn geloof zo behulpzame gereformeerde. Waarom de enquête slecht was? De dominee had aan gereformeerden gevraagd wie wel en wie niet wat voor joodse onderduikers had gedaan. Als hulp aan joden onafhankelijk van godsdienst was gegeven, zou het percentage helpers onder de tien moeten zijn geweest. Het was er echter ver boven. Maar zegt dat wat? Een ondergedoken jood werd meestal door een groot aantal personen geholpen: meerdere onderduikadressen, voedselbonnen van anderen, vals persoonsbewijs van weer anderen, naar het ziekenhuis gebracht door nog anderen. 10. De Jong zegt dat niet bekend is hoeveel joden in mei 1940 zelfmoord pleegden. Hij heeft het CBS nooit gevraagd naar de telkaarten die daar in de kelder lagen. Zie verder Ultee, college eerstejaars Hoofdvragen van de sociologie en artikel boeknummer Mens en maatschappij 1997. 11. Er is later bij gemeentes, of liever gezegd bij gemeentearchieven geënquêteerd voor Pinkas, geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland, geschreven door Jozeph Michman, Hartog Beem, Dan Michman, Hebreeuws 1985, eerste Nederlandse druk 1992, tweede gewijzigde 1999. Verschenen bij Yad Vashem in een reeks voor alle door duitsland bezette landen. (De reeks begon met boeken over Poolse gemeentes.) Ik meen de vragenlijst te hebben gehad, maar kan hem zo gauw niet vinden. Men vroeg gemeenten naar het aantal joodse inwoners aan het begin van de oorlog, na de oorlog, of er een synagoge was en wat daar aan het eind van de oorlog van over was, enzovoort. Zie bijgaand voorbeeld voor Woerden. Ik gebruik nu Pinkas voor de lijst van vernielde synagogen voor een artikel daarover (dat een vergelijking moet behelzen met moskeeën waar de afgelopen tien jaar een poging tot brandstichting is ondernomen). De oude Michman zei eens, ik meen in 2000, tegen me dat ik de ingevulde formulieren mocht inzien, maar dat is niet gebeurd. Michmann is inmiddels overleden. 12. Een medewerker op het NIOD was de historicus J. Presser, De ondergang en verdelging van het Nederlandse Jodendom. Het boek verscheen in twee delen in 1965 en behoort met Het Koninkrijk tot de best verkochte Nederlandse boeken aller tijden. Ook goed verkochten vijf pockets De bezetting, een televisieserie gemaakt door het NIOD in het begin der jaren zestig. Ik weet dat mijn ouders er op maandagavond trouw naar kijken en toen pas eigenlijk begrepen hoe het in Nederland tijdens de oorlog allemaal was gelopen. De kranten mochten niets bijzonders zeggen, zoveel illegale kranten waren er niet, en je kon niet altijd Radio Oranje aanhebben. Presser had zijn boek begin jaren zestig af, maar kon de puntjes niet op de i krijgen. Hij was joods en deed samen met zijn vrouw in mei 1940 een zelfmoordpoging, die mislukte. Hij heeft daar later over verteld in een televisie-interview, waarin hij op een gegeven moment niet verder kon. De twee verslagen van het interview kloppen op een belangrijk punt niet met elkaar. Presser was met zijn vrouw ondergedoken in Amsterdam, maar zij vrouw ging in 1943 met het openbaar vervoer naar haar ondergedoken ouders op de Veluwe en is toen opgepakt. Ze is in een Pools kamp omgebracht. Presser heeft een boekenweekgeschenk geschreven waarin hij (fictief) zijn vrouw in Westerbork ontmoet. Dat lijkt het verder te hebben geholpen. Titel boekenweekgeschenk: De nacht der Girondijnen. 13. Presser schreef in De ondergang over Frierich Weinreb, een jood die na de oorlog werd opgepakt wegens het verraden van ondergedoken joden en het vragen van geld aan joden voor het plaatsen van een tegen deportatie bescherming biedende lijst die niets voorstelde, die daarvoor toen is veroordeeld. Hij zei dat Nederland een zondebok nodig had voor het toekijken bij de jodenvervolging en dat Weinreb dat werd. Toen het boek van Presser verscheen is een comité gevormd dat ijverde voor eerstel van de toen nog levende Weinreb. Die schreef in twee of drie dikke delen zijn mémoires, die veel opzien baarden. Tot het comité behoorde Rudy Koesbroek, Aad Nuis, Renate Rubinstein en de secretaris was Mevrouw Goudsblom-Oestreicher. De leden gingen in de kranten schrijven en vonden al gauw W.F. Hermans tegen zich, vooral nadat op een discussie-avond Renate Rubinstein ging ontkennen wat daar door een tijdens de oorlog naar Engeland gevluchte joodse dame Bep Turksma had gezegd. Rudy Kousbroek hield al gauw op Weinreb te verdedigen en Renate Rubinstein heeft erkend een verkeerd iemand te hebben verdedigd. Aad Nuis, die later staatssecretaris van cultuur werd, niet. De kwestie liep zo hoog op dat de Nederlandse regering het NIOD vroeg de zaak Weinreb tot de grond uit te zoeken. Het oordeel dat de commissie velde, was nog meer belastend dan het oordeel van de rechter over Weinreb net na de oorlog. Herzberg nam in een nawoord bij een herdruk van Kroniek der jodenvervolging (zie hieronder) ook afstand van Weinreb. Nuis had niet-westerse sociologie gestudeerd. 14. Nog wat over Nuis. Nuis heeft zijn herinneringen gepubliceerd en daarin de naam genoemd van een plots verdwenen en omgekomen joods schoolvriendje. Aad Nuis, Op zoek naar Nederland, 2004, p. 34: Koentje Lekker. Ik heb In memoriam nagezocht, het boek met de namen en geboorteplaats, geboortedatum en sterfdatum, en sterfkamp van alle ruim 100.000 omgebrachte joodse Nederlanders, maar deze naam niet gevonden. Ik heb Nuis toen op het adres van zijn uitgever geschreven, die mijn brief aan zijn spookschrijfster heeft doorgestuurd. Antwoord heb ik tot nu toe niet gekregen. Nuis behoorde tot de oprichters van D’66.Hij was van mening dat in Nederland na de tweede Wereldoorlog de regentenmentaliteit was teruggekeerd, zag het naoorlogse proces tegen Weinreb als een voorbeeld daarvan, evenals de afwijzing van Nederlandse gezagsdragers van de heropening van de zaak tegen Weinreb. Is, gezien het NIOD rapport over Weinreb, D’66 op onterechte gronden opgericht? 15. Vooral de mémoires van Weinreb moesten het in het NIOD rapport ontgelden. Weinreb was een fantast en ziekelijke leugenaar. Dat was heel erg voor Presser die als historicus college had gegeven over het gebruik van ‘egodocumenten’ naast officiële stukken in historisch onderzoek. Het NIOD haalde overigens weinig uit met de oorlogsdagboeken. Een groep studenten onder leiding van Johannes Houwink ten Cate, nu hoogleraar holocaust studies te Amsterdam, heeft ze niet lang geleden bestudeerd. Er kwam ondermeer uit dat mensen een dagboek lang niets maar dan ook niets over de jodenvervolging schreven en op de laatste bladzijde zeiden zoveel maanden een joodse onderduiker in huis gehad te hebben. Omdat egodocumenten bijna altijd op sterk bij de oorlog betrokkenen betrekking hebben en omdat niet iedereen een dagboek schreef en omdat dagboeken niet alles bevatten, vind ik interviewen van hoogbejaarden als aanvulling op en als tegenwicht tegen de bestaande bronnen belangrijk. Oorlogsdagboeken geanalyseerd in (red). Anna Volstra & Eefje Blankevoort, Oorlogsdagboeken over de jodenvervolging, 2001. 16. Het beste boek over de jodenvervolging in Nederland vind ik Abel Herzberg, Kroniek der Jodenvervolging uit 1950. Herzberg was voor de oorlog leider van de zionistenbond in Nederland, zat kort in de Joodse Raad (trad uit), moest op transport naar Bergen-Belsen (een minder slecht maar nog altijd verschrikkelijk kamp in Duitsland) waarvan hij met zijn vrouw terugkeerde. Herzberg schreef een dagboek in Bergen-Belsen (verschenen als Amor Fati) was advocaat en moest van de Duitse kampleiders en Bergen-Belsen rechtspreken bij ruzies en erger tussen Joden. Ik acht hem de grootste Nederlander van de twintigste eeuw. (Zie Arie Kuiper, Een wijze ging voorbij, 1997, de biografie van Herzberg.) Herzberg kreeg in 1972 de P.C. Hooftprijs, de staatsprijs voor de letterkunde, maar commissielid Hella Haasse was tegen. Wat Herzberg schreef was geen ‘beschouwend proza’ in de zin van essay, biografie, kritisch proza of literair-historische studie’. Nou, hoe kan je na Auschwitz nog proza schrijven? Niet lang geleden nam Hella Haasse zelf de P.C. Hoftprijs in ontvangst. Ze werd de hemel in geprezen en niemand wees er toen op dat ze tegen deze prijs voor Herzberg was. 17. Herzberg heeft in 1965 de vloer aangeveegd in het Nieuw Israelietisch Weekblad met de beginnende socioloog Abram de Swaan. De Swaan had in Propria Cures ‘het joodse sentimentalisme betrapt’ in een boek van Herzberg getiteld Brieven aan mijn kleinzoon. Iemand mocht zich volgens De Swaan slechts een jood noemen als hij religieus was en als hij zionist was. En alleen joden die van plan waren naar Israël te verhuizen mochten zich een zionist noemen. Iemand van joodse afkomst mocht daaraan geen identiteit ontlenen. Dat was tegen het zere been van Herzberg die een zionist was en in Nederland was gebleven. Maar De Swaan ontkende natuurlijk ook dat joden een lotsgemeenschap zijn. Dat gaat wel erg ver. Zoals mijn vriendin Elly van Creveld, die de Tweede Wereldoorlog overleefde, zegt: ik was geen jodin, ik werd tot jodin gemaakt, en ik mocht niet leven. Herzberg noemde De Swaan in zijn artikel niet Abram, maar Bram. De Swaan schreef deze dingen overigens ook elders samen met Renate Rubinstein. De Swaan schreef Nederlander te willen zijn. 18. De Jongs boek heeft vragen, maar ze worden vooral retorisch ingezet. De theorieën zijn goed verborgen, maar de belangrijkste is dat de Duitse leiding in Nederland bij de jodenvervolging bijzonder krachtdadig en vasthoudend is opgetreden. Dit monolithisch beeld is er nu onderdoor aan het gaan. De Jong had ook meer kunnen doen bij het verzamelen van gegevens. Peter Romijn van het NIOD zegt dat het wel eens zo zou kunnen zijn dat bij het verzamelen van documenten stukken met cijfers erin zijn weggegooid. Bij het lezen van De Jong bemerk je dat hij alle cijfers, behalve jaartallen, voluit schrijft. Presser laat zijn betoog leiden door de data waarop de Duitse bezetters anti-joodse maatregelen afkondigde, waardoor zaken als het opblazen van de synagoge in Zandvoort in augustus 1940 en het vernielen van die in Borculo in juli 1941 er onderdoor gaan. De NSB als mogelijke aandrijver van de jodenvervolging gaat er zo onderdoor. Verder hanteert hij het beeld dat de jodenvervolging als een spel van kat en muis was. Dat beeld wordt niet verder uitgewerkt. 19. Herzbergs boek is meer dan een kroniek, het is een boek vol vragen, theorieën en bevindingen. Hij zegt waarom de nationaal-socialisten de joden haatten: de joden hadden de wereld met de wetten van Mozes de moraal gegeven en de nationaal-socialisten wilden als nihilisten de oorsprong van de moraal uitroeien. Herzberg stelt, en ik vat dat als een hypothese op, dat het werken in etappes en de dreiging met terreur de Duitsers bij de jodenvervolging grote winst opleverde. 20. Herzberg, advocaat, beseft goed dat bepaalde vragen (in de zin van probleem, theorie en onderzoeksbevinding) over de jodenvervolging verkeerd kunnen zijn en sommige vragen beter zijn dan andere. De joden moesten naar het Oosten voor de Arbeitseinsatz. ‘Hebben zij geweten wat er met de joden gebeuren ging? Hebben ze bewust bedrog gepleegd. Het ziet er wel naar uit. … Nu is het waar dat de camouflage sterk was, ook jegens hen (WU: de Duitsers in Nederland tegen wie na de oorlog processen zijn gevoerd). … Misschien is het daarom beter de schuldvraag van Duitsers als Rauter, Lages en Aus der Fünten enigszins anders te stellen. De vraag is niet zozeer wat zij geweten hebben over het lot der Joden, dan wel of het hun iets kon schelen (WU: schuin bij Herzberg) wat er met de Joden gebeurde. Hierop nu si alleen een negatief antwoord mogelijk. Ze hebben de uitwijkmogelijkheid voor hun bewustzijn met beide handen aangegrepen. Wat het lot hunner gevangenen zou zijn, zodra zij deze hadden afgeleverd op de afgesproken plaats, interesseerde hun niet. Dat is hun misdaad. Zij ontweken die vraag. Zij drongen haar terug en zij konden dat doen dank zij de camouflage.. Zij konden altijd denken: ik ben niet verder verantwoordelijk dan tot de poort van Westerbork; wat daarachter gebeurt en daarna, gaat mij niet aan; Duitsland zegt Arbeitseinsatz; waarom zou ik eigenlijk verder denken dan Duitsland zelf?’ 21. Herzberg, in tegenstelling tot De Jong en Presser, geeft ook cijfers over het percentage omgekomen joden uit 14 landen. Herzberg acht het hoogst onwaarschijnlijk dat de verschillen tussen landen uit een meer of minder hulpvaardige houding der bevolking kan worden verklaard. Ook zegt hij dat de rol van Joodse Raad bij de deportaties is overschat. 22. Het hoge percentage voor Nederland, in vergelijking met België en Frankrijk, schrijft Herzberg toe aan vier factoren. Aan het begin van de oorlog was het gemakkelijker vluchten uit België en Frankrijk. (Ik zou zeggen dat het Franse percentage laag is omdat een deel van Frankrijk niet in 1940 door de Duitsers werd bezet). Verder kenden België en Frankrijk een militair bewind, en Nederland, door de vlucht van regering en koningin naar Engeland, een burgerlijk bewind. (Cor Lammers: als een regering blijft kan ze meer tegenwicht geven en zal een bezetter niet gauw veel gaan vragen om geen goodwill te verspelen.) Dat bewind was overigens wel burgerlijk, maar Seyss-Inquart was een oudgediende SS-er, en zij grote helpers bij de jodenvervolging waren dat ook. Dan was de samenstelling van de joden in Nederland anders dan elders: Amsterdam had een joods proletariaat. Ook is het mogelijk dat de gehechtheid aan de wet in Nederland, zowel voor joden als voor niet-joden, groter was. Verder: bij de beantwoording van de vraag waarom de joden van Amsterdam niet in opstand kwamen, net zoals de joden van Warschau, zegt Herzberg dat de nutteloosheid van opstand bij de februaristaking van 1941 was gebleken (en daarna de joodse Raad werd gevormd om meer nutteloos openbaar geweld te voorkomen). Verder valt er geen verzet te verwachten van grijsaards, kinderen, zieken en geestelijk misdeelden. Hiermee doelt hij op de na-oorlogse schrikverhalen over het leeghalen van joodse ziekenhuizen, weeshuizen, bejaardencentra en psychiatrische inrichtingen. 23. Herzberg zegt dat het vernielen van synagogen alleen maar in de eerste etappes van de jodenvervolging voorkomt, dan moet de joden nog schrik aangejaagd worden. Later, bij de officiële anti-joodse maatregelen is dat niet meer nodig, dan moeten de joden tot regelnaleving worden gedwongen. Ophalen mogelijk maken door uitgaansverbod. In Nederland zijn tot augustus 1941 in gebruik zijnde synagogen vernield (na de deportatie gebeurde dat natuurlijk met leegstaande). Seyss-Inquart, de hoogste Duitse gezagsdrager in Nederland, zei daarover op het proces te Neurenberg, waar geen Nederlander tot de aanklagers en rechters behoorde: ‘Es kam auch zur Verbrennung van Synagogen. (SI doelt op het opblazen van de synagoge van Zandvoort van augustus 1940.) Da hat offenbar jemand den Ehrgeiz des 8. November 1938 gehabt. Ich bin sofort eingeschritten. Die Fälle vermehren sich nicht; hingegen wollte die (WU: Duitse) Polizei den alten tempel in Amsterdam niederreissen. General-sekretär van Damm (moet Van Dam zijn, de Nederlandse secretaris-general op het ministerie van onderwijs [en cultuur?]) hat mich darauf aufmerksam gemacht, und ich habe das verhindert’. Deel 15 protocol Proces van Neurenberg, blz. 724.Ging de NSB en andere nationaal-socialistische groepen tot vernieling van synagogen over om in de gunst van de Duitse besetter te komen en bij de uitoefening van de macht betrokken te raken? Was er wedijver tussen het Duitse burgelijke bewind en de Duitse militaire politie, waarbij de onderschikking van de politie aan het burgerlijke ebwind niet goed was geregeld? Waren er in Nederland ook spiraalprocessen. Na Zandvoort werden overigens wel synagogen vernietigd, Gorcum begin 1941, Borculo juni 1941. De tijd van Borculo was rond bezoek van Mussert, leider Nederlandse NSB, aan de streek rond deze plaats. En niet eens zo korte lijst. 24. Het boek dat Abram de Swaan als jonge jongen over de jodenvervolging las, Wielek, De oorlog die Hitler won, stamt uit 1947. Het schrijven is tijdens de oorlog begonnen, door Hugo Heymans en J. Minkenhof die niet uit de kampen terugkeerden. Wielek heeft het afgemaakt. Het boek is geen groot succes geworden, volgens mij niet omdat voor deze boeken een belangstelling was, maar omdat het niet zo goed is geschreven, te veel op Amsterdam is gericht, en weinig nieuws bevat voor een lezer die in de oorlog zijn oren en ogen de kost had gegeven. 25. Het laatste boek over de jodenvervolging in Nederland is Bob Moore, Victims and survivors, uit 1997 ook in Nederlandse vertaling verschenen. Het boek vat de vele detailstudies na De Jong samen. Het bevat geen nieuwe eigen gegevens behalve één verwijzing naar toen pas geopende Britse archieven. De Nederlandse militairen bij IJmuiden lieten geen vluchtelingen (vooral joden) toe bij de haven. Dit zette veel kwaad bloed bij de vluchtelingen. Waarom lieten de militairen ze niet toe. Volgens Moore waren Britse militairen op 10 mei 1940 naar Nederland gekomen om bij de havens van Rotterdam, Amsterdam, Hoek van Holland en IJmuiden olievoorraden en haveninstallaties te vernielen (om voor te zijn dat de Duitsers naar Engeland zouden doorstoten). Op 13 mei hadden de Britten bommen bij de IJmuidense haven gelegd met volledig medeweten van de Nederlandse autoriteiten. Op14 mei hielden Nederlandse militairen bij de haven van IJmuiden vluchtelingen tegen. Lou de Jong kon nog net weg. De Israëlische geschiedwetenschap 26. In de literatuur over de jodenmoord steekt volgens velen de voorstelling dat de joden zich als schapen naar de slachtbank lieten leiden. De Joods-Israëlische historici zijn het oneens met deze voorstelling en hameren daarom op georganiseerd verzet. (Zie bijvoorbeeld de tentoonstellingen in Yad Vashem in Jeruzalem.) Zo hebben ze gewezen op de opstand van de joden in het Warschause ghetto en in vernietingskamp Sobibor (zie bijvoorbeeld de gelijknamige film met Rutger Hauer). De aanvoerder van deze school is Leni Yahil, Die Shoah, Überlebenskampf and Vernichtung der europäischen Juden, Hebreeuws 1987, Engels 1990, Duits 1998. Verzet was er zeker, maar hoeveel in Nederland? De februaristaking van 1941 was daar, maar die heeft wellicht alleen onbedoelde negatieve gevolgen gehad, ik bedoel toen het er in augustus 1942 echt op aan ging komen, toen de deportaties aanvingen, toen was het verzet gebroken. Yahil, omzet ze zo veel verzet ziet, wist geen raad met zelfdoding en heeft daarom pas op het eind van haar boek over zelfdoding begint en dan zegt dat er nog niet onderzoek naar zelfdoding is gedaan en dat we met een ‘moeilijke vraag’ te maken hebben. 27. Israël heeft een onderzoekinstituut voor de jodenvervolging genaamd Yad Vashem, opgezet in de jaren zestig door de uit Nederland naar Israël vetrokken Joseph Michman (in Nederland Melkman geheten). Zijn zoon Dan Michman is nu Yad-Vashem hoorleraar. Het tijdschrift Yad Vashem Studies publiceerde in de jaren zestig een lange boekbespreking waarin een boek van de Amerikaans-joodse politicoloog Raoul Hilberg, The destruction of the European Jews uit 1965 in de ban werd gehakt. Hilberg was in de Duitse archieven gedoken en had de bureaucratie achter de deportaties en vernietigingskampen in kaart gebracht en schetste het beeld van een perfecte draaiende bureaucratie en bureaucraten die allemaal hun taken deden en niet zagen of wilden zien waartoe hun handelingen leidden. (Zijn theorie lijkt dus een beetje op die van Bauman.) Hij kreeg bijvoorbeeld over zijn kop omdat hij de opstand in Sobibor niet vermeldde, terwijl de opstandelingen op deze manier zoveel joden het leven hadden bespaard. De Duitsers hadden na de geslaagde opstand besloten het kamp in zijn geheel met de grond gelijk te maken, omdat er anders te veel bekend zou worden. Ik weet niet of dat klopt. Als mijn geheugen me niet bedreigt was al bepaald dat er geen joden meer vergast zouden worden in Sobibor en gebeurde dat ook niet meer, het zou een werkkamp worden (daarom waren er ook zoveel opstandelingen, de werkploegen waren groter dan eerst). Maar wie wil over zulke bijkomstige vragen lange verhalen te schrijven? 28. In de nieuwe catalogus van Yad Vashem staat een foto van de brandende synagoge aan de Oranienstrasse in Berlijn in november 1938, tijdens de Kristalnacht. Die synagoge heeft toen echter niet in brand gestaan, alhoewel misschien wel bij de geallieerde bombardementen van 1943. er was in 1938 wel geprobeerd brand te stichten, maar die poging was meteen verijdeld door een goede politiecommandant met beroep op de bepaling dat het gebouw op de monumentenlijst stond. De Oostduitser Knoblauch had voor 1989 zelf een boekje geschreven waarin hij door vergelijking van foto’s aantoonde dat de brandfoto een bewerking was van een naoorlogse. Ik schreef hierover en kreeg terug te horen dat anderen al op de fout hadden gewezen. Maar hoe de namaakfoto in de catalogus kwam, kreeg ik niet te horen. De Duitse ‘contemporaine geschiedwetenschap’: intentionalisme en functionalisme. 29. De historici met de meest duidelijke doelstelling te verklaren, zijn in Duitsland aan te treffen. Er waren twee scholen: de intentionalisten en de functionalisten. Nu zegt men deze tegenstelling achter zich te hebben gelaten, maar waaruit de synthese bestaat kan ik niet zeggen. Het gaat hier min of meer om functionalisme in de zin van de theoretische traditie in de sociologie: er wordt een sterke nadruk gelegd op de onbedoelde gevolgen van de handelingen van mensen. De intentionalisten gaan uit van de slechte bedoelingen van enkele mensen. Ze hadden een voorop gesteld plan, namen op een gegeven ogenblik besluiten en omdat ze de politieke macht hadden en mensen konden dwingen, werden ze uitgevoerd. Beslissing: de conferentie in een Wannsee villa in januari 1942. De functionalisten hebben daarentegen de these dat de wedijver tussen de volgelingen van Hitler om zijn gunsten tot een cumulatieve radicalisering in de jodenvervolging leidde. Het is twijfelachtig of Hitler ooit het bevel tot de Kristalnacht heeft gegeven, dat deden anderen die hun eigen machtspositie wilden versterken (en die van andere nationaal-socialisten wilden verzwakken). 30. Zelf heb ik eens gedacht dat in Wannsee niet tot de definitieve oplossing werd besloten, want de grote moordpartijen in de bezette gebieden in het Oosten waren toen al een paar maanden aan de gang. (moorden niet door gaskamers maar door massa-executies). De deportaties uit Duitland naar het Oosten in december 1941 gingen naar Riga, waar men met de joden geen raad wist. Vervolgens zijn die mensen neergeschoten. In Wannsee werd volgens mij besloten tot de afvoer van Nederlandse, Belgische en Franse joden met behulp van treinen. Dat was de voltooiing van de in het Oosten aan de gang zijnde jodenmoord, maar de meeste joden woonden in het Oosten. 31. De sterkste kritiek op het intentionalisme is gekomen van Browning, later opgepikt door Goldhagen, Hitler’s willing executioners, ordinary Germans and the holocaust, een geruchtmakend boek uit 1996. Er zijn verslagen bewaard gebleven van het verloop van Aktion Reinhard, waarin joodse dorpen in het in de zomer van 1941 binnen gevallen Rusland met executies werden uitgemoord. Daar waren Duitse officieren die weigerden dit te doen en tegen wie geen disciplinaire maatregelen zijn genomen. Goldhagen heeft daar Hitlers gewillige beulen van gemaakt. Dat ging ook weer te ver, want de soldaten die schoten konden er niet goed tegen. Daarom is misschien besloten de executies te vervangen door gaskamers. Goldhagen ging ook zeggen dat Duitsland geen ‘gewoon’ antisemitisme kende, maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk een ‘eliminatief antisemitisme’. Het was de Duitse staat van voor Hitler die de gewone Duitsers van het vermoorden van joden had afgehouden, toen een gewone Duitser aan het bewind kwam werd het monopolie op de geweldsmiddelen van de staat voor de jodenmoord gebruikt. De tegen deze achtergrond te stellen vraag is niet waarom er in Duitsland een jodenmoord is geweest, maar waarom die er pas in 1941-1945 was. Nieuwe gegevens ter toetsing van zijn antwoord op die vraag Goldhagen niet aan. Op tournee in Duitsland om de verkoop van zijn boek te bevorderen, zei hij de geloven dat het eliminatieve antisemitisme nu uit Duitsland was verdwenen. Hoe kan dat zo snel? Browning zei dat de Duitse soldaten aan het oostfront een bepaalde selectie waren en door situationele groepsfactoren tot moorden overgingen. De cijfers over selectie praat Goldhagen weg. 32. Goldhagen was geruchtmakend omdat de historici afwilden van het onderscheid tussen goed en kwaad en Goldhagen de gewone Duitsers als absoluut kwaad bestempelde. Johnson vroeg met enquêtes onder ouderen wat ze tijdens de oorlog over gaskamers e.d. wisten. Hij vroeg niet of het hen destijds wat kon schelen. Eric Johnson & Karl-Heinz Reuband, What we knew, 2005. Hij ondervroeg ook overlevende joden. Enquêtes in Keulen, Krefeld, Dresden en Berlijn. Zie kopieën van tabellen. 33. Wat leert de intentionalisme-functionalisme discussie over de jodenvervolging in Duitsland voor vragen over Nederland? In Nederland spiraalprocessen door NSB e.d. op gang gebracht? In Nederland wedijver bij jodenvervolging tussen burgerlijk bewind en militaire Duitse politie? In Nederland tussen de zeven districten van militaire Duitse politie bij de jodenvervolging? 34. De tegenstelling tussen intentionalistische verklaringen en functionalistische verklaringen worden vaker gemaakt. De socioloog Elias maakte hem ook. Stamt van Ferguson, 1967, zie derde druk leerboek Sociologie. Kwam de tegenstelling tegen in The Times Literary Supplement van 9 september 2005. Bhikhu Parekh besprak een boek van Paul Gilroy getiteld After empire. Het boek gaat over de vraag wat het hebben van een wereldrijk als gevolgen heeft gehad voor Brittannië. Een hypothese is dat het weinig gevolgen had. The empire: Ít was neither the product of a grand design nor expressed a powerful internal impulse to dominate and shape the world in the British image, but a contingent product of economic needs and Continental rivalries’. Hier ook onbedoelde gevolgen, evenals wedijver (tussen landen). Het hoge percentage omgekomen Nederlandse joden 35. De Nederlandse historicus Blom, enige jaren directeur van het NIOD, heeft vaker gewezen op de vraag waarom het percentage omgekomen Nederlandse joden zo hoog was, en hij heeft die vraag kwantitatief ingekleed. Zijn antwoord bleef kwalitatief, wat niet zo goed is, maar zijn antwoord bleef ook ‘historisch’: een verklaring die een beroep doet op de mentaliteit, motivatie e.d. van mensen, geen verklaring die beroep doet op hun mogelijkheden, hulpbronnen en handicaps. Tegen die achtergrond het artikel van Flap & Ultee getiteld ‘De Nederlandse paradox’ lezen. Blom haalt Fein aan en heeft haar figuur goed begrepen. 36. Er zijn drie manieren om Nederland binnen Feins kader te verklaren. Ten eerste zeggen dat Nederland meer antisemitisch was dan Fein aannam en die hypothese toetsen. Ten tweede zeggen dat Nederland een sterker SS-bewind kende dan Fein aannam en die hypothese toetsen. En op een derde (of vierde!) factor wijzen. Ik denk nu dat de derde factor van historici, de verzuilingsmentaliteit, het niet doet. Ook was Nederland niet meer antisemitisch dan aangenomen. De Duitsers in Nederland waren erger dan is aangenomen. 37. Bij Feins vraag werden landen vergeleken. Veel verder dan Fein kan men daarmee niet komen: er zijn niet zoveel landen door Duitsland bezet. Hoe kan men dan wel verder komen? Een macro-uitspraak kan men in beginsel uit micro-uitspraken afleiden en die kan men toetsen. Maar welke uitspraken zijn dat en hoe doet men dat? Flap & Ultee zeiden: ga de gemeenten in Nederland vergelijken, bepaal per gemeente het percentage omgekomen joden met behulp van de lijsten voor de registrering van joden in februari 1941 in archieven en het boek In memoriam met de namen van alle omgekomen joden. En ga, gedachtig de titel van een boek van Hilberg uit 1993 op zoek naar kenmerken van Victims, perpetrators and bystanders uit een gemeente of de Duitse militair-politionele eenheid daarboven.in zuiveringsarchieven burgmeesters nagezocht en politieagenten, uit volkstellingen percentages katholieken enz. gehaald (het katholicisme was anti-semitischer dan het protestantisme), uit de band voor de volkstelling van 1960 het aantal godsdienstig gemengde huwelijken in een gemeente (joden buiten beschouwing latend), uit de vooroorlogse verkiezingsstatistiek het percentage NSB-stemmers, enzovoort. We kregen geld van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek voor twee promovendi, maar het aanleggen van het databestand, onderschatten we. We namen ook de analyse van naoorlogse processen-verbaal in het onderzoeksplan op. Hoe vaak folterde hoe zwaar de Duitse politie in Nederland gevangenen? Marnix Croes, een van de twee onderzoekers, kwam op dit idee. 38. Een uitkomst van de bivariate analyse: als het percentage katholieken in een gemeente hoger is, is het percentage omgekomen joden lager. Was gezien de hypothese over verschillen tussen godsdiensten in antisemitisme onverwacht, evenals gezien de cijfers over gereformeerden die onderduik verleenden. Verband bleef bestaan na verwijdering van de gemeenten in de twee zuidelijke provincies. Ecologische drogredenering begaan? Als katholieken minder zouden helpen, volgt nog niet dat joden uit een gemeente met meer katholieken minder kans op onderduik hadden. Maar we konden niet kwantitatief uitzoeken in hoeverre mensen bij hun plaatsgenoten onderduik vonden of via hen elders een onderduikplek vonden. Wel leerden (auto)biografieën dat mensen door buren enz. onderduik hadden gevonden. De uiteindelijke ‘oplossing’ van de paradox was dat in de gemeenten in Groningen, Friesland en Drente weinig katholieken woonden en de Duitse militairen tegen gevangenen harder optraden dan elders. De Duitse militaire districten bleken in radicaliteit te verschillen, wat inging tegen De Jongs hypothese van een monolithische Duitse bezetter. 39. Als er meer gemengd gehuwd werd in een gemeente, kwamen er procentueel minder oden om. We hebben deze bevinding niet opgevat als een bevestiging van een hypothese over de mentaliteit van verzuiling, maar als van een hypothese over niet-verzuilde, dat wil zeggen niet-gesegmenteerde netwerken, waardoor de hulp die bij onderduik nodig is, sneller kan worden gevonden. Onderduiken was meer dan een adres: er moest vaak verhuis worden naar een volgend adres, er moesten bonkaarten komen en een vals persoonsbewijs hielp ook. Verder doken joden meestal niet alleen, maar in paarvorm onder. Bij twee is meer hulp nodig. Dit was Henk Flaps sociaal kapitaal hypothese. Gemengde huwelijken overbrugden anders gesloten katholieke netwerken en gesloten protestante netwerken. 40. De foute burgemeesters leverde niets op, de foute politie iets. Een gebeurtenissenanalyse van de benoeming van burgemeesters leerde dat zittende burgemeesters van grote gemeenten en van gemeenten met procentueel meer joodse inwoners eerder waren vervangen door Duitsgezinde burgemeesters. (Er waren zelfs goede burgemeester voor de oorlog vervangen, burgemeesters in de grensstreken die joodse vluchtelingen niet wegstuurden.) Of dit nou opzet van de Duitsers was, was niet te achterhalen, alhoewel Seyss-Inquart zoiets zei in zijn eerste bericht naar Berlijn (het enige bewaard gebleven bericht). Percentage stemmen per gemeente voor de NSB haalde ook weinig uit. We hadden willen nazoeken over familieleden van de leden van de plaatselijke vertegenwoordigers van de Joodse Raad een hogere overlevingskans hadden, maar daar zijn we uiteindelijk niet aan toegekomen. 41. Was het verstandig daders, omstanders en slachtoffers te onderscheiden en te zeggen dat zowel kenmerken van daders, als van slachtoffers, als van omstanders belangrijk zijn? Verschil tussen geschiedwetenschap en sociologie? Ze passen beide het deductiefnomologisch model toe. Sociologie gaat vaker over het nu, maar wat nu nu is, wordt eens verleden, vooral als er leerstoelen contemporaine geschiedenis zijn. Er zijn ook historische sociologen gekomen die lange termijn trends willen bestuderen. Die duiken vanzelf in de geschiedenis. De fout van de historici van de tweede Wereldoorlog is tot nu toe geweest dat ze geen cijfers zochten maar wel een kwantitatieve vraag stelden, hun theorieën te impliciet lieten en vragen veeleer retorisch dan methodisch stelden. De fout van historici in het algemeen is dat ze zeggen dat het heden niet zonder het verleden kan worden begrepen, het verleden zijn gaan bestuderen en dat zo diepgaand doen dat ze niet aan het heden toekomen. En als je als socioloog met verschijnselen als de cohesie van een samenleving bezig wilt en onderkent dat cohesie een dispositioneel begrip is, dan moet je haast wel historische vragen gaan stellen. Volgorde van vragen en toespitsing van theorieën, benodigde gegevens. 42. De volgorde van vragen over de jodenvervolging van slecht naar goed en van vraag naar dieper kunnen we nu als volgt omschrijven: a. Waarom is het percentage uit Nederland omgekomen joden zo hoog? Te vage vraag. onuitgesproken vergelijkingspunt, waarschijnlijk de norm dat niemand had mogen omkomen. b. Waarom is het percentage omgekomen Nederlandse joden (79) hoger dan in België (40) en Frankrijk (38) en bijna net zo hoog als in Griekenland (80) en maar weinig onder het percentage voor Polen (88), de landen werden toch allemaal door dezelfde Duitsers bezet? Verkeerde vraag, want in sommige landen steunde de Duitse bezetting meer op de SS dan in andere landen. c. Waarom was het Franse percentage omgekomen joden hoger dan het Nederlandse of Belgische, terwijl Frankrijk meer antisemitisme, gezien de Dreyfus-affaire, kende dan Nederland en België? Steinberg noemde dit de Franse paradox. Een terechte vraag en die vraag is identiek aan de vraag waarom het percentage uit Nederland omgekomen joden hoger was dan dat voor Frankrijk, terwijl Nederland toch minder antisemitisch was. d. Waarom is het percentage uit Nederland omgekomen joden hoger dan kan worden verwacht op grond van het geringe antisemitisme in Nederland en de beperkte invloed van de SS in Nederland? De Nederlandse paradox zoals geformuleerd door Ultee & Flap naar aanleiding van het landenvergelijkend onderzoek van Fein. e. Gegeven dat uit een inhoudsanalyse van officiële kerkelijke vooroorlogse stukken blijkt dat het katholicisme sterkere antisemitische tendensen vertoont dan het protestantisme, is het percentage joden dat uit een Nederlandse gemeente omkwam hoger als de bevolking van die gemeente procentueel meer katholiek is? (Van een macrovraag naar een mesovraag die met nieuw materiaal kan worden getoetst, de vraag van peter Tammes). f. gegeven dat uit een inhoudsanalyse van rechterlijke stukken blijkt dat de Duitse militaire politie in sommige delen van Nederland bij het verhoren van gevangenen meer daar boekje te buiten ging dan in andere delen van Nederland, was het percentage omgekomen joden uit een gemeente hoger als het lag in een gebied waar de Duitse militaire politie vaker het boekje te buiten ging? (De vraag van Marnix Croes). 43. De toespitsing van theorieën. a. Het percentage omgekomen joden uit Oostenrijk (66) is lager dan dat uit Nederland (79). Hoe kan dat nou? Oostenrijk is in 1938 al bij Duitsland ingelijfd, en Nederland pas in 1940. De cijfers hebben betrekking op het percentage van alle in een land in 1939 wonende joden. Dat betekent dat de cijfers voor Oostenrijk en Duitsland misleidend zijn. In die landen werden de eerste jaren de joden min of meer gedwongen het land te verlaten. Dat gebeurde in Nederland niet. De eerste fasen van de jodenvervolging worden verwaarloosd, de jodenvervolging moet als een proces worden gezien. De Nederlandse jurist Herzberg zei dat in zijn Kroniek. b. Elias liet de vraag over het percentage omgekomen joden liggen, terwijl hij over een procestheorie beschikte. c. De Duitse contemporaine geschiedwetenschap deed onderzoek naar de met elkaar strijdige intentionalistische hypothesen en functionalistische hypothesen. De eerste fasen in de jodenvervolging in Duitsland werden aangezwengeld niet door officiële anti-joodse maatregelen, maar door eigenmachtig optreden van groepen onder Hitler die met elkaar wedijverden om in de gunst van Hitler te komen en maar macht te krijgen. Aanzwengelen in Duitsland: voor winkel staan van nazi’s in uniform met bord ‘niet kopen bij joden’ (1933), synagogen in brand steken en winkelruiten ingooien (1938). Eerste officiële maatregelen: ontslag van joden uit overheidsdiensten, verplichte bordjes ‘verboden voor joden’ bij parken, restaurants, cafés en bioscopen (uitgaansgelegenheden). De gele ster was het begin van de eindfasen. Johnson ging oude Duitsers vragen over wat ze van de vernietiging van joden in de kampen wisten. 44. De Nederlandse onderzoeksgegevens a. Presser schetste te veel de gevolgen van anti-joodse maatregelen. De vraag wat de NSB deed in pogingen om de jodenvervolging aan te zwengelen, bleef rusten. b. Het instituut van De Jong verzamelde oorlogsdagboeken, maar deed er 55 jaar niets mee. c. Het instituut van De Jong had genoeg mankracht om bij gmeenten en gemeetercheiven gegevens over vernieling van synagogen en daden van NSB-ers tegen joosde winkels e.d. te verzamelen, maar liet dit na. De gegevens zijn in de jaren zeventig verzameld door een Israëlitisch instituut voor een boek genaamd Pinkas. d. Herzberg heef over het zoeken naar het antwoord op de vraag of de in Nederland verantwoordelijke Duitsers wisten wat er met de afgevoerde joden gebeurde (de laatste fase in de jodenvervolging), gezegd dat het niet alleen de vraag moet zijn wat ze wisten, maar ook of het ze wat kon schelen. 45. Gewenst is een enquête onder ouderen in Nederland over de eerdere en over de latere fasen in de jodenvervolging, en over wat ze wisten over de laatste fase en in hoeverre dat hen kon schelen. Wout Ultee 7 september 2010