Antoowrden proettoets Ten Oorlog 1 en 2 1. Middelpuntzoekend: volken zijn verdeeld over veel staten en willen één staat. Voorbeeld is Duitsland; er zijn na Napoleon 38 Duitse staten Middelpuntvliedend: volken worden overheerst door een ander volk en hun keizer; voorbeeld zijn de Hongaren die worden overheerst door de Oostenrijkse keizer. 2. émigrés: edelen die hun macht/bezit waren verloren door de revolutie; ze wilden de revolutionairen verslaan met hulp van de andere Europese vorsten. Girondijnen: wilden de revolutie verspreiden over europa; angst dat anders de Europese vorsten een eind zouden maken aan de revolutie in Frankrijk royalisten: aanhangers van de Franse koning; hoopten dat de andere Europese vorsten Frankrijk zouden verslaan en dan koning Lodewijk weer aan de macht zouden brengen overige Europese vorsten: waren bang dat ook in hun land de revolutie zou uitbreken; daarom Frankrijk aanvallen en de revolutionairen uitschakelen 3. Die gevangenen waren tegenstanders van de rwevolutie (bijv. royalisten). Toen de Pruisische en Oostenrijkse legers Parijs naderden, waren de revolutionairen bang dat deze gevangenen bevrijd zouden worden. Daarom vielen ze de gevangenissen aan en vermoordden de gevangenen. 4. invoering dienstplicht – kleinere, mobiele divisies – officiersopleidingen – meer artillerie – infanteriecharge (geconcentreerde aanval met de bajonet) 5. Zij moesten die legers voeden (leef van het land!) 6. onderdrukking van een opstand in Parijs (1795) – verslaan van de Oostenrijkers in Noord-Italië – vrede van Campo Formio (Oostenrijk staat Lombardije af) – grote overwinningsparade in Parijs 7. steeds meer vrijstelling van dienstplicht (arme jongens vervingen rijkere voor geld) steeds meer niet-Fransen in het leger – steeds minder geld voor het leger beschikbaar 8. Handhaving van het machtsevenwicht - de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden plus de Zuidelijk Nederlanden samengevoegd tot het Koninkrijk der Nederlanden om Frankrijk in het noorden in toom te houden Voorkomen van revoluties – vorsten overlegden en steunden elkaar om revoluties te onderdrukken. 9. Oostenrijk: als de Balkanvolkeren die bij het Ottomaanse Rijk hoorden zelfstandig zouden worden, wilden de volken die bij oostenrijk hoorden dat ook Engeland: Rusland mocht de Bosporus en de Dardanellen (zeestraten van Zwarte Zee naar Middellandse Zee nooit in handen krijgen; bang voor meer Russische marine in de Middellandse Zee Frankrijk: wilde het Suezkanaal gaan graven; dat gebied was Turks 10. De tsaar eiste de ‘sleutels van de heilige plaatsen’ op Rusland bezette twee Turkse gebieden op de Balkan (en ontruimde ze weer na dreigen van Oostenrijk) De Russische vloot vernietigde de Turkse vloot in de Zwarte Zee 11. Journalisten schreven over de ellende van de oorlog – daardoor kon de publieke steun voor de oorlog wegvallen Journalisten schreven over militaire details – zo kon de vijand belangrijke informatie in handen krijgen Door de telegraaf kwam het nieuws erg snel in de kranten – het publiek ging zich met de beslissingen van de politici bemoeien 12. Kaukasus – Balklan - Stille Oceaan 13. Schepen moeten ijzeren bepantsering hebben - Soldaten hebben snel te laden geweren nodig (Enfield –achterladers) – goede verzorging van soldaten is beter voor de gevechtskracht (Florence Nightingale) – er moet een heldere bevelsstructuur zijn (om misverstanden te voorkomen, Charge of the Light Brigade) 14. Oostenrijk was machtig doordat het gezien werd als garantie tegen de dreiging van Rusland. Rusland was nu verslagen, dus Oostenrijk raakte geïsoleerd. Niemand steunde de Oostenrijkers toen hun Italiaanse gebieden veroverde werden door Sardinië (met Franse steun). Ook toen Pruisen de Oostenrijkse macht in Duitsland aanviel, hielp niemand Oostenrijk.