Franz Rosenzweig: tussen religie en wijsbegeerte Luc Anckaert Franz Rosenzweig (1886-1929) is samen met Walter Benjamin een van de markante figuren van het Duits-joodse denken. Zijn korte maar rijke leven is gekenmerkt door de keuze voor de religie. Als jong intellectueel was hij gefascineerd door het relatieve van de geschiedenis. Het wereldgebeuren is een toneelscène. Verschillende gebeurtenissen wisselen elkaar willekeurig af. De ene fase volgt de andere op en uiteindelijk kan men geen richting of zin ontwaren. Elk standpunt is relatief. De diepgang van de liefde en de vriendschap toonde het onhoudbare van dit relativisme. Concrete relaties dwongen hem na te denken over de diepste aard van de werkelijkheid. Het leven is meer dan een losse verzameling fragmenten. De verbondenheid drukt de diepste aard van de werkelijkheid uit. Heeft het Latijnse woord re-ligio immers niet dezelfde betekenis als ‘verbondenheid’? In 1914 schreef hij aan zijn vriend Ehrenberg: “Ich bleibe also Jude.” Hij koos resoluut voor een herbronning van zijn leven en denken vanuit de oude joodse woorden. Na de Eerste Wereldoorlog publiceerde Rosenzweig zijn magistrale werk De ster van de verlossing. De doodscultuur van de ingegraven stellingen had hem fundamenteel getekend. In een ontredderd tijdperk van geweld ondernam hij de poging de brokstukken van de werkelijkheid te lezen als voortekenen van een verlossing. Het is de joodse sabbatsovergang van donker naar licht, van het breukmoment naar het herstel. Vertrekkend vanuit de doodservaring beschrijft hij achtereenvolgens de mens als een onherleidbare gestalte, als een relationeel wezen en als hunkerend naar de waarheid. Om de relaties in de werkelijkheid te denken, verwoordt Rosenzweig de filosofische betekenis van theologische begrippen. De band tussen God en de wereld wordt uitgedrukt in de schepping; de band tussen God en de mens in de openbaring en de ethische band tussen de mens en de wereld in de verlossing. Nochtans vinden we hier geen dorre kamergeleerdheid. De gedachte van verbondenheid wordt gedragen door een diepe religieuze ervaring. Centraal is er de liefdesverhouding van God tot de mens. De wondermooie bladzijden uit het Bijbelse Hooglied roepen deze werkelijkheid op. De Genesisverhalen vertellen over de schepping en de Psalmen hunkeren naar de verlossing. Op een frisse wijze heeft Rosenzweig deze oerteksten uit de joods-christelijke traditie herlezen. Het is dan ook geen toeval dat hij samen met Buber een nieuwe Duitse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel heeft verzorgd. De openbaring vormt het hart van de werkelijkheid. Deze unieke ervaring krijgt een verschillende vorm in het jodendom en het christendom. Het jodendom beleeft de openbaring binnen de eigen innerlijkheid. Het zondert zich af van de wereld en bouwt een eigen liturgische tijd op. Het jodendom tilt de tijd op tot eeuwigheid. Het christendom beleeft de waarheid als de opgave tot engagement in de wereld. Christenen zijn mensen van de weg. Ze brengen de eeuwigheid in de tijd binnen. Toch zijn beide godsdiensten complementair. Het jodendom beleeft het brandende hart van de davidster, het christendom draagt het licht naar buiten. Met deze stelling pleit Rosenzweig voor een fundamenteel respect tussen de religies. Rosenzweigs werk heeft reeds een eeuw overleefd. Zijn denken heeft Levinas grondig geïnspireerd. Wat betekent het vandaag? Critici merken op dat sommige inzichten duidelijk door de tijd zijn getekend. Ze hebben gelijk. Maar Rosenzweigs ervaring is ook brandend actueel: hoe kunnen mensen verbondenheid ervaren in een gefragmenteerde wereld? Wat betekent religie in een tijd van radicale secularisatie? Hij is erin geslaagd het individuele leven te begrijpen in een context van relaties. Veel existentialisten stelden de mens centraal maar verzwegen de structurele context. Dit leidde tot de reactie van het structuralisme. Wanneer men wil nadenken over de mens in een nieuwe mondiale context, vindt men bij Rosenzweig een voorbeeld. Hij beschrijft de relatie tussen mens en wereld op een niet verstikkende wijze en met aandacht voor de transcendentie. Verder is het intrigerend te zien hoe Rosenzweig de verhouding schetst tussen ethiek en openbaring. Openbaring en ethiek zijn twee verschillende relaties die toch naar elkaar verwijzen. Vandaag heeft men soms de indruk dat de ethiek als de overlevende hartslag van de gemummificeerde religie wordt beschouwd of dat religie herleid wordt tot een persoonlijk en wereldvreemd beleven van de openbaring. Tenslotte is er de uitnodiging tot interreligieuze dialoog. Hoewel Rosenzweig slechts spreekt over twee religies en een nogal eigenaardige visie heeft op het christendom, nodigt hij uit tot een dialogisch gesprek in respect voor de verschillende religies. Franz ROSENZWEIG, De ster van de verlossing. Vertaald door A.P. VAN LIGTEN, Skandalon, Vught, 2008, 589 blz., ISBN 978-90-76564-51-7.