B en W-nummer 15.0642; Onderwerp besluit d.d. 30-6-2015 Erratum RV 15.0041 Sturen, monitoren en verantwoorden binnen het sociale domein Besluiten: 1. in te stemmen met bijgaand erratum RV 15.0041 (Sturen, monitoren en verantwoorden binnen het sociale domein) en de raad voor te stellen dit te betrekken bij de behandeling van het bovengenoemd voorstel. Perssamenvatting: D.m.v. een erratum wordt besluitpunt 2 van RV 15.0041 (Sturen, monitoren en verantwoorden binnen het sociale domein) over prestatie-indicatoren geschrapt, en wordt de tekst in de bijlage (notitie ‘De uitdagen voor sturen, monitoren en verantwoorden binnen het sociaal domein’ pagina 7) bij dit voorstel, in relatie tot bovengenoemd besluitpunt, geschrapt. 1 ERRATUM 2015. Nr. : RB 15.0041. Cluster : PMO Onderwerp: Sturen, monitoren en verantwoorden binnen het sociale domein Leiden, B&W 28 april 2015 Toelichting: Tijdens de commissievergadering Onderwijs en Samenleving heeft het college toegezegd besluitpunt 2 in het raadsvoorstel te schrappen: 2. Vanaf de begroting 2016 de volgende (landelijke) prestatieindicatoren op te nemen: a. % inwoners in aanraking met de politie b. % kinderen per onderwijsvorm c. % voortijdig schoolverlaters d. % werkenden per type werk e. % werkzoekenden f. % langdurig/chronisch zieken g. % kinderen opgroeiend in armoede h. % meldingen bij Veilig Thuis Dit besluitpunt is verwijderd. Tevens is de tekst in de bijlage (notitie ‘De uitdagen voor sturen, monitoren en verantwoorden binnen het sociaal domein pagina 7’) bij dit voorstel, in relatie tot bovengenoemd besluitpunt geschrapt. 2 DE UITDAGINGEN VOOR STUREN, MONITOREN EN VERANTWOORDEN BINNEN HET SOCIALE DOMEIN Versie 1.1 1 INHOUDSOPGAVE MANAGEMENTSAMENVATTING....................................................................................................................... 3 1. STUREN IN HET SOCIALE DOMEIN ............................................................................................................. 4 1.1 1.2 2. DE MONITORING RONDOM DE NIEUWE TAKEN IN HET SOCIAAL DOMEIN ............................................... 6 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 3 DE THEORIE VAN STUREN ................................................................................................................................. 4 MONITOREN EN VERANTWOORDEN ALS ONDERDEEL VAN DE STURINGSCYCLUS ........................................................... 5 GEMEENTELIJKE MONITOR SOCIAAL DOMEIN........................................................................................................ 6 MONITORING TOEGANG .................................................................................................................................. 7 PRODUCTIE-, CLIËNTEN EN FINANCIËLE MONITOR.................................................................................................. 7 VERDERE MONITORING.................................................................................................................................... 7 ONTWIKKELING: INKLEURING VAN GEGEVENS: TELLEN EN VERTELLEN ........................................................................ 8 MONITORINGSAGENDA ................................................................................................................................... 9 ONTWIKKELPUNTEN STUREN .................................................................................................................. 10 3.1 3.2 DE THEORIE VAN STUREN IN DE PRAKTIJK BRENGEN ............................................................................................. 10 INSPIRERENDE DOELEN OP ELK NIVEAU.............................................................................................................. 10 BIJLAGEN ........................................................................................................................................................ 12 BIJLAGE 1 BELEIDSINFORMATIE SOCIAAL DOMEIN 2015 .......................................................................................... 12 Bijlage 1a Gemeentelijke Monitor Sociaal domein, indicatoren ............................................................... 12 Bijlage 1b CBS Jeugdmonitor .................................................................................................................... 13 Bijlage 1c Outcomecriteria Jeugdvoorzieningen ....................................................................................... 15 BIJLAGE 2 MONITORING EN VERANTWOORDING JEUGD & GEZINSTEAMS........................................................................... 18 BIJLAGE 3 MONITORING EN VERANTWOORDING SOCIALE WIJKTEAMS ............................................................................. 23 BIJLAGE 4 MONITORING PARTICIPATIEWET ................................................................................................................. 25 BIJLAGE 5 TOELICHTING OP DE IMWR-CYCLUS ............................................................................................................ 28 BIJLAGE 6 OPGENOMEN DOELEN IN DE BEGROTING 2015 .............................................................................................. 29 2 MANAGEMENTSAMENVATTING Sturen in het sociale domein Het leidend beginsel van de decentralisaties is dat het én beter én goedkoper uitgevoerd kan worden door de gemeenten. Dit vergt een transformatie, een nieuwe werkwijze: niet werken vanuit het recht op zorg of uitkering, maar vanuit eigen kracht, de inzet van de sociale omgeving en vanuit preventief en integraal denken. Dat betekent een hele nieuwe mindset met veel ruimte voor de professional. Een verschuiving van waarden en de creatie van een nieuwe uitvoeringspraktijk vergt ook een verandering van sturing, want je krijgt wat je stuurt. Hoe kunnen we deze nieuwe sturingsbenadering vormgeven? Dat is een ontwikkeling die we de komende jaren met elkaar zullen moeten oppakken en waar in de praktijk natuurlijk al doende mee geëxperimenteerd wordt. Eén van de onderdelen om goed te kunnen sturen op veranderingen is het monitoren hiervan. Daar gaat deze memo verder op in. Monitoren van het sociale domein De basis voor monitoring is de landelijk ontwikkelde gemeentelijke monitor sociaal domein, op deze manier kunnen we Leiden vergelijken met andere gemeenten. De monitor ondersteunt gemeenten bij hun horizontale informatievoorziening: informatie voor de gemeenteraad en de burgers. Met de monitor sociaal domein krijgt de gemeente inzicht in gebruik, early warning items, cliëntervaring en toegankelijkheid op het gebied van Wmo, Jeugdwet en Participatiewet. Dit geeft een integraal beeld van het sociaal domein. Deze landelijke monitor is in ontwikkeling, in de eerste twee jaar zal niet alle informatie beschikbaar zijn. De gemeentelijke monitor sociaal domein vullen we aan met specifieke monitoring op de toegang en budgetten/productie. Zowel het jeugd- en gezinsteam als het sociale wijkteam zijn zeer belangrijke schakels in het nieuwe systeem. Hier moet de omwenteling naar ‘eigen kracht’, ‘samenkracht’, ‘integraal’, ‘outreachend’ en ‘inzet ondersteuning zo licht als mogelijk’ vormkrijgen. Om te onderzoeken of zij de hoge verwachtingen kunnen waarmaken zijn kwalitatieve monitors ontwikkeld waarin het verhaal van tellen en vertellen, het verbinden rondom inspirerende doelen en het sturen op de verschillende niveaus verwerkt is. Daarnaast wordt in Leiden een systeem (Fim3D) geïmplementeerd dat de aanspraken, budgetten, cliëntaantallen op het sociale domein met elkaar kan verbinden. Met deze informatie verwachten we direct inzicht in de daadwerkelijke maar ook de te verwachten budgetuitputting. Verder krijgen we ook in een vroegtijdig stadium inzicht in bijzonderheden en kunnen we meerjarige bewegingen in beeld brengen. Ook deze monitor is nog in ontwikkeling. De Raad zal de informatie hierover via de P&C-documenten ontvangen. De monitoring geeft hiermee handvatten om te sturen op de beleidsdoelstellingen en op de budgetten. Maar de monitor krijgt pas betekenis als het geduid wordt, als het in een perspectief geplaatst wordt. In het sociale domein is dat zeker zo. Daarom is in de Leidse monitor naast het “tellen” veel aandacht voor het “vertellen”, de kwalitatieve duiding. Belangrijkste moment in de monitoringsagenda is november/december. Dit is het moment waarop alle tot dan toe beschikbare informatie gebundeld wordt en verteld wordt over beleidsinformatie, uitvoeringsinformatie, de werking van het jeugd- en gezinsteams en de sociale wijkteams. Daar waar in de uitvoering zaken in ernstige mate af gaan wijken, zullen we de raad actief informeren buiten de monitor en de standaardrapportages om. Ten slot: Sturen, monitoring en verantwoording is niet iets dat alleen voor Leiden een belangrijk onderwerp. Er wordt regionaal op dit onderwerp samengewerkt: voor jeugd in de regio Holland Rijnland en voor de overige onderdelen in de Leidse regio. 3 1. STUREN IN HET SOCIALE DOMEIN Het leidend beginsel van de decentralisaties is dat het én beter én goedkoper uitgevoerd kan worden door de gemeenten. Dit vergt een transformatie, een nieuwe werkwijze: niet werken vanuit het recht op zorg of uitkering, maar vanuit eigen kracht, de inzet van de sociale omgeving en vanuit preventief en integraal denken. Dat betekent een hele nieuwe mindset met veel ruimte voor de professional. Een verschuiving van waarden en de creatie van een nieuwe uitvoeringspraktijk vergt ook een verandering van sturing, want je krijgt wat je stuurt. Dit is een grote uitdaging: De gemeente heeft niet de volledige beschikking over de expertise in de domeinen. Er zijn ingewikkelde afhankelijkheidsverhoudingen, want enerzijds moet de gemeente, waar nodig, interveniëren, anderzijds is zij afhankelijk van de expertise en capaciteit in ‘het veld’. Sturing van ‘boven’ staat op gespannen voet met de specifieke, concrete vraagstukken van de burger of de wijk, waar de (uitvoerings)professional dagelijks mee te maken hebben. Een sturingsbenadering moet dus én sturend zijn én voldoende ruimte geven aan de individuele praktijk1. 1.1 DE THEORIE VAN STUREN Het doel van governance is het scheppen van waarborgen voor realisatie van de organisatiedoelstellingen. De organisatie dient daartoe gestuurd en beheerst te worden en er dient verantwoording aan de belanghebbenden te worden afgelegd. Daarmee omvat governance de activiteiten van sturen, beheersen, toezicht houden en verantwoorden. 2 Uitgangspunt bij de inrichting van de klassieke-governance is vaak de PDCA-cyclus. PDCA is een methode om continu verbeteren gecontroleerd in een organisatie in te bedden. De vier letters staan voor plan do check act, steeds maar weer in een terugkerende cyclus. Zodat elke dag de processen een beetje beter worden. 3 Naast de klassieke-governance is steeds duidelijker dat je naast deze rationele control ook andere instrumenten nodig hebt. Dit kan door het toevoegen van een tweede cirkel aan de PDCA-cyclus, het gaat hier om de begrippen Inspireren, Mobiliseren, Waarderen en Reflecteren. Inspireren is het ontwikkelen van een toekomstperspectief en ontdekken van mogelijkheden tot verbeteren en vernieuwen. Mobiliseren is het aanwenden en ontwikkelen van de kwaliteiten om het toekomstperspectief te realiseren. Waarderen betekent oog en respect hebben voor elkaars rol en bijdrage in de realisatie. Reflecteren betekent de tijd nemen FIGUUR 1 PDCA& IMWR CYCLUS INCL BORGING (5) om terug te kijken op de resultaten die zijn behaald en de manier waarop dat is gebeurd.4 Meer hierover in bijlage 6. Waar bij de PDCA-cyclus vaak rationeel en meetbare doelen gesteld worden gaat de tweede cirkel in op de “emotionele”dynamiek rondom organiseren. Het gaat bij goede governance om het zoeken naar een balans tussen deze twee cirkels. Naast het proces van sturen zoals hiervoor beschreven, vindt sturing op verschillende niveaus plaats. Vaak worden hiervoor de niveaus outcome, output, throughput en input onderscheiden. Outcome staat voor het beoogde effect, output voor de 1 Het Zijlstra Center. Veranderlab, Sturing Sociaal Domein. 2014. 2 Bossert, J. 2004 3 Passionned Group. pdca cyclus. [Online] [Citaat van: 30 januari 2015.] http://www.pdcacyclus.nl/ 4 INK. PDCA & IMWR. INK. [Online] [Citaat van: 18 maart 2015.] http://www.ink.nl/model/pdca-imwr 4 daadwerkelijke geleverde resultaat, throughput voor de processen en input voor de financiële middelen en uren die aan een proces worden besteed. Voor een goede sturing, monitoring en verantwoording zul je deze verschillende niveaus met elkaar moeten verbinden en laten aansluiten bij de sturingscyclus. 1.2 MONITOREN EN VERANTWOORDEN ALS ONDERDEEL VAN DE STURINGSCYCLUS Het verantwoorden en het monitoren, maakt onderdeel uit van deze cyclus: de check. Doel van monitoren is dus niet “interessante weetjes” ophalen, maar deze informatie gebruiken in het proces van continu verbeteren. Dit vraagt veel van de kwaliteit van een monitor, zeker gezien het feit dat het in het sociale domein vaak ingewikkeld is om een direct verband tussen oorzaak en gevolg te zien. Afname van het aantal bijstandsgerechtigden is misschien niet een gevolg van de inzet van reintegratie trajecten, maar het gevolg van een nieuwe vestiging van een bedrijf, aantrekken van de conjunctuur of strengere eisen aan de toegang etc. Monitoring krijgt pas betekenis als het geduid wordt, als het in een perspectief geplaatst wordt. In het sociale domein is dat zeker zo. Daarom is in de Leidse monitor naast het “tellen” veel aandacht voor het “vertellen”, de kwalitatieve duiding. 5 2. DE MONITORING RONDOM DE NIEUWE TAKEN IN HET SOCIAAL DOMEIN De afgelopen jaren is er met de voorbereiding op de decentralisaties ook een ontwikkeling ingezet om te komen tot een goede monitoring op deze nieuwe taken van de gemeente. De basis voor monitoring is de landelijk ontwikkelde gemeentelijke monitor sociaal domein. Hiernaast is voor de monitoring van de sociale wijkteams en de jeugd- en gezinsteams monitoring opgezet. Daarnaast wordt in Leiden een systeem (Fim3D) geïmplementeerd dat de aanspraken, budgetten, cliëntaantallen op het sociale domein met elkaar kan verbinden. 2.1 GEMEENTELIJKE MONITOR SOCIAAL DOMEIN De landelijk ontwikkelde gemeentelijke monitor sociaal domein is hét monitoringssysteem voor het sociaal domein. Als gemeente sluiten we hier bij aan. De monitor ondersteunt gemeenten vanaf 2015 bij hun horizontale informatievoorziening: informatie voor de gemeenteraad en de burgers. VNG en KING ontwikkelen de gemeentelijke monitor. Met de monitor sociaal domein krijgt de gemeente inzicht in gebruik, early warning items, cliëntervaring en toegankelijkheid op het gebied van Wmo, Jeugdwet en Participatiewet. Hiermee wordt horizontale beleids- en verantwoordingsinformatie voor en door gemeenten ontsloten. Aan de hand van deze indicatoren worden maatschappelijke effecten onderzocht. Een toelichting op de interpretatie van de indicatoren helpen de lezer van de monitor hierbij. De monitor toont gegevens op geaggregeerd niveau (niet te herleiden naar een individu). FIGUUR 2 IMPRESSIE VAN DE MONITOR Met de monitor kunnen gemeenten: signaleren, (bij)sturen en beleid kunnen (her)formuleren de gemeenteraad én burger voorzien van verantwoordingsinformatie leren en verbeteren door gemeentelijke prestaties te beoordelen en te vergelijken met andere gemeenten. De monitor biedt (uiteindelijk) inzicht in de volgende onderwerpen, die zowel de Wmo, Jeugdwet als Participatiewet beslaan: FIGUUR 3 INZICHT IN ONDERDELEN VAN DE MONITOR 6 De monitor wordt vanaf 2015 tweemaal per jaar (voorjaar, najaar) gepubliceerd op de openbaar toegankelijke website Waarstaatjegemeente.nl. De monitor zal niet direct volledig operationeel zijn. 2015 en 2016 zullen ontwikkeljaren zijn waarbij steeds meer informatie via de monitor ontsloten wordt. De eerste monitor in de zomer van 2015 zal inzicht in gebruik geven en opbouw bevolking. In augustus 2015 zal over het eerste kwartaal inzicht in gebruik gegeven worden. De Raad heeft op elk moment inzicht in deze gegevens, maar in het voor- en najaar komen de nieuwe cijfers beschikbaar. Naast de gemeentelijke monitor sociaal domein is er speciaal voor jeugd een landelijke jeugdmonitor en set aan geharmoniseerde outcome-indicatoren in ontwikkeling. Deze maken op termijn ook deel uit van de beleidsmonitor sociaal domein. Voor de Wmo zijn dezelfde outcome-criteria in de contracten uitgewerkt. Zie voor een toelichting op de landelijke monitoring, Jeugdmonitor en outcome-criteria bijlage 1. 2.2 MONITORING TOEGANG Zowel het jeugd- en gezinsteam als het sociale wijkteam zijn zeer belangrijke schakels in het nieuwe systeem. Hier moet de omwenteling naar ‘eigen kracht’, ‘samenkracht’, ‘integraal’, ‘outreachend’ en ‘inzet ondersteuning zo licht als mogelijk’ vormkrijgen. Om te onderzoeken of de teams de hoge verwachtingen kunnen waarmaken zijn kwalitatieve monitors ontwikkeld waarin het verhaal van tellen en vertellen, het verbinden rondom inspirerende doelen en het sturen op de verschillende niveaus goed verwerkt is. Er wordt gekeken naar een aantal inputindicatoren (aantal cliënten, aantal betrokkenen bij plan), throughput (doorlooptijden en wachttijden) en outputindicatoren (klantenonderzoek). Zie voor een uitwerking van de monitors bijlage 2 en 3. De planning is om twee keer per jaar een monitoring uit te voeren. De Raad zal de relevante informatie uit deze monitors ontvangen zodra deze zijn afgerond. Voor de Jgt’s zal dit twee keer per jaar zijn, de eerste keer in de zomer. In de voortgangsbrief over de ontwikkeling van de sociale wijkteams die voor de zomer aan de Raad wordt aangeboden, worden ook de eerste resultaten van de door Tympaan uitgevoerde monitor opgenomen. 2.3 PRODUCTIE-, CLIËNTEN EN FINANCIËLE MONITOR In Leiden is een systeem (Fim3D) geïmplementeerd dat op de aanspraken, budgetten, cliëntaantallen op het sociale domein met elkaar kan verbinden. Op zowel de Wmo, jeugdhulp en participatie wordt op eenduidige wijze de begroting, de realisatie en de verwachte eindrealisatie weergegeven. Deze financiële sturingsinformatie wordt zoveel mogelijk op wijkniveau weergegeven. Op het moment (maart 2015) is de eerste informatie in het systeem ge-upload. De informatie voor deze monitoring wordt niet apart bij de aanbieders verzameld, maar is een verzameling van gegevens die voor de facturatie of ook voor de landelijke gegevensuitvragen opgevraagd worden. Met deze informatie hebben we direct inzicht in de daadwerkelijke, maar ook de te verwachten budgetuitputting. Verder krijgen we ook in een vroegtijdig stadium inzicht in bijzonderheden en kunnen we meerjarige bewegingen in beeld brengen. De hieruit voortkomende relevante informatie zal via de reguliere P&C-producten met de Raad gedeeld worden en natuurlijk ook op het moment van de 3D-monitor in november/december. 2.4 VERDERE MONITORING Naast deze drie monitorblokken zal er ook aanvullend nog informatie beschikbaar zijn. Voor de Wmo wordt in 2015 een klanttevredenheidsonderzoek uitgevoerd. Vanaf 2016 zijn gemeenten vanuit de Wmo verplicht om jaarlijks een (deels landelijk door VNG gestandaardiseerd) cliëntervaringsonderzoek uit te voeren. VNG heeft aangegeven dat het onderzoek zich meer gaat richten op klantervaringen (ipv klanttevredenheid). Dat levert meer bruikbare informatie oplevert dan een cijfer. Mogelijk wordt dit cliëntervaringsonderzoek Wmo geïntegreerd in de landelijke gemeentelijke monitor sociaal domein die staat beschreven in paragraaf 2.1. In de commissie werk & middelen is een opzet voor de monitoring en evaluatie begin april besproken. Deze opzet staat in bijlage 4. De gemeente voert jaarlijks een stadsenquête (en voor het eerst een buurtenquête) uit. Dit geeft specifieke informatie 7 over Leiden. Er wordt bijv. gevraagd naar bekendheid met de sociale wijkteams, % dat mantelzorger is, % dat zich eenzaam voelt. Ook is er een vierjaarlijkse GGD-monitor (jaarlijks betrekking hebbend op een doelgroep - jongeren, volwassenen en ouderen) die waardevolle indicatoren benoemd, zoals % ervaren gezondheid matig of slecht of % ernstig eenzaam. En is er de jaarlijkse leefbarometer over de leefbaarheid in alle buurten en wijken, kinderen in tel geeft jaarlijks informatie over elf indicatoren van het VN-Kinderrechtenverdrag. Hiernaast wordt ook op andere wijze de kwaliteit gewaarborgd. Wettelijk en in de diverse beroepscodes worden hoge kwaliteitseisen gesteld aan de Wmo- en jeugdhulpaanbieders. De inspectie verricht onderzoek naar kwaliteit in algemene zin en houdt toezicht op de naleving van de wet voor jeugd. En voor Wmo wordt er een toezichthouder aangesteld. Deze zal toezicht houden bij de aanbieders op kwaliteitscriteria gesteld in de wet en in het contract. De invulling daarvan wordt in het tweede kwartaal 2015 door het college vastgesteld. 2.5 INKLEURING VAN GEGEVENS: TELLEN EN VERTELLEN We denken met de huidige ingezette monitoring rondom het sociale domein een goede eerste stap te hebben gezet, maar monitoring krijgt pas betekenis als het geduid wordt, als het in een perspectief geplaatst wordt. In het sociale domein is dat zeker zo. We verzamelen met de voorgestelde monitoring een heleboel potentieel interessante informatie. Hoe verrijken we deze informatie? Hoe duiden we de cijfers? Daarnaast willen we juist ruimte geven om te reflecteren op de behaalde resultaten en de mogelijkheid geven om van elkaar te leren. Dit vraagt om een open gesprek. Het doel van het gesprek zou moeten zijn het leren van elkaar met een focus op de doelen die we met elkaar in het sociale domein willen bereiken. Hoe organiseren we dit? Er zijn binnen de gemeentelijke organisatie al veel methoden ontwikkeld om dit vorm te geven. De komende periode zal verder invulling gegeven worden aan de vorm. Hieronder zijn een aantal te maken keuzes neergezet. In welke vorm: interactieve sessies, interviews, werkbezoeken, kwalitatieve evaluaties, stadsdialoog of presentaties in de raad of commissie , …. Voor welke doelgroep: voor iedereen op hetzelfde moment, speciaal voor raadsleden, alleen voor professionals, … Welke onderwerpen: de actualiteit, volgens een monitoringsagenda, op verzoek, op aanbod, het hele sociaal domein, apart voor de Wmo, jeugd en participatie, … Welk niveau: beleid, management, uitvoering? Status: binnen een officiële vergadering, apart moment, met verslaglegging, helemaal informeel 8 2.6 MONITORINGSAGENDA Naast de gemeentelijke monitor kennen alle drie de domeinen een eigen planning als het om de monitoring gaat. Dit door de verschillende doorlooptijden van ontwikkeling van rapportages, bij zelf uitvoeren heb je zelf de gegevens, anders moet je deze eerst opvragen. Gedurende het jaar zal monitoringsinformatie naar de Raad verstuurd worden, om zo actueel mogelijke informatie te verstrekken. In de praktijk betekent dit dat gedurende het jaar veel nieuwe informatie beschikbaar komt. Om te voorkomen dat door al deze losse monitoringsinformatie het overzicht en de samenhang ontbreekt, stellen we een gebundeld moment monitoring sociaal domein voor waarin alle tot dan toe aanwezige monitoringsinformatie gebundeld aangeboden wordt. We nemen de landelijk ontwikkelde beleidsmonitor sociaal domein als basis, welke we verrijken met aanvullingen uit de andere monitors. Uitdaging is de uitkomsten van de afzonderlijke monitors in onderlinge samenhang te interpreteren en naast de kwantitatieve gegevens voldoende ruimte te laten voor het verhaal achter de cijfers. Het gebundelde moment willen we dicht op het verschijnen van de najaarsmonitoring sociaal beleid inplannen (einde van het jaar5). Bespreken in het najaar maakt het mogelijk om de eventueel gewenste grote wijzigingen bij het opstellen van de kaderbrief mee te nemen. Daarmee geven we aanzet om zo veel als mogelijk bij de reguliere P&C-cyclus aan te sluiten. Daarnaast is in augustus/september 2015 en maart/april 2016 veel informatie beschikbaar, die ook zo veel mogelijk gebundeld geleverd zal worden. Deze monitoringsagenda geeft invulling aan één van de toezeggingen naar aanleiding van de bespreking van het Rekenkamerrapport op 15 januari 2015 om met een monitoringsagenda te komen om de controlerende rol voor de Raad beter vorm te kunnen geven. 2015 jan feb mrt apr mei jun jul Landelijke beleidsinformatie aug sep Rapportage SWT nov dec Rapportage Voortgangsbrief JGT Rapportage Specialistische jeugdhulp Eerste kwartaalrapportage Wmo specialistische hulp Tweede kwartaalrapportage Derde kwartaalrapportage Eerste 6 maanden rapportage Wmo algemene voorziening Mondelinge evaluatie nieuwe klanten Participatie Kwartaalrapportage 2016 jan Landelijke beleidsinformatie okt feb mrt apr mei Kwartaalrapportage jun jul aug Kwartaalrapportage sep Rapportage okt Tussenevaluatie nov dec Rapportage SWT JGT Rapportage Specialistische jeugdhulp Jaarrapportage Wmo specialistische hulp Jaarrapportage en evaluatie beleid HH Wmo algemene voorziening Evaluatie HH Participatie Kwartaalrapportage Rapportage Kwartaalrapportage Evaluatie Centraal monitoringsmoment 5 Planning zal afhankelijk zijn van het precieze moment van het verschijnen van de cijfers. sociaal domein 9 3 ONTWIKKELPUNTEN STUREN Deze memo geeft een voorzet op een onderdeel van de sturingscyclus, namelijk de check-fase. De ontwikkeling van een sturingsbenadering die recht doet aan de complexiteit in het sociaal domein en die zorgt dat direct aan de verandering richting gegeven kan worden is nog niet ontwikkeld. Dit zullen we samen met elkaar, met het veld, met de professionals en met de mensen die deze ondersteuning nodig hebben, moeten ontwikkelen. 3.1 DE THEORIE VAN STUREN IN DE PRAKTIJK BRENGEN De theorie van de sturing, althans de rationele sturing, is geïncorporeerd in de werkwijze binnen een gemeente. De plan, do, check act-cirkel is vertaald in de P&C-cyclus. De gemeente kent een P&C-cyclus die op gezette tijden nieuwe beleidskeuzes, de voortgang van de uitvoering van het beleid en mogelijkheden voor bijsturen op beleid en de uitvoering in gezamenlijkheid mogelijk maakt. Ook de verschillende sturingsniveaus zie je terug in de gemeentelijke P&C-cyclus. Dit wordt vormgegeven door achtereenvolgens de vragen te stellen: 1. Wat willen we bereiken? (outcome en output6) 2. Wat gaan we daarvoor doen? (throughput) 3. Wat mag het kosten? (input) De doorontwikkeling naar een dubbele sturingslijn, waarin de dynamiek van het organiseren wordt gevangen is nog niet vast onderdeel van de reguliere sturing binnen de gemeente. Het doortrekken van de theorie van de dubbele sturingscyclus naar de reguliere sturingsmomenten van de gemeente is een van de uitdagingen. De IMWR-cyclus (Inspireren, Mobiliseren, Waarderen en Reflecteren) moet eenzelfde waardering krijgen als het monitoren van bijvoorbeeld doorlooptijden en budgetuitputting. Naast de P&C-cyclus is er vaak ook sprake van een vaak meerjarige beleidscyclus. Deze kent een veel grote verscheidenheid en wordt niet structureel volgens de PDCA-cyclus doorlopen. Wel is hier vaak meer aandacht voor de IMWR-cyclus. We willen graag de theorie van het sturen nog beter toepassen om aan de noodzakelijke veranderingen in het sociale domein aansturing te kunnen geven. De ontwikkeling van de P&C-cyclus is een continu proces. Steeds worden mogelijkheden gezocht om zo goed mogelijk sturing op basis van deze producten mogelijk te maken. De begrotingsmarkt in 2014 was een van de recente ontwikkelingen. 3.2 INSPIRERENDE DOELEN OP ELK NIVEAU Het organiseren van verandering vraagt om een duidelijke (concrete) en inspirerende visie en beelden/verhalen van effecten die bereikt moeten worden met een verandering. De stip op de horizon voor het sociaal domein is gezamenlijk opgesteld met een brede groep betrokkenen in het sociale domein en vastgelegd in de notitie ‘Toekomst Sociaal Domein’ (RV13.0091), en als vervolg daarop in de Uitgangspunten voor het ‘Herontwerp Sociaal Domein’ (RV13.0150). En op langere termijn is deze visie vastgelegd in ‘Leven in Leiden, Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025, De Kracht van mensen’. (RV12.0006) Voor de drie verschillende decentralisaties zijn vervolgens beleidsnota’s met hiervan afgeleide specifiekere visie neergelegd: Voor de Wmo de uitgangspunten in het beleidsplan MO deel 1 ‘Iedereen telt mee’ (RV13.0037) en Invoering Wmo 2015 ‘Van transitie naar transformatie’ (RV14.0057). Voor jeugd het beleidsplan ‘Hart voor de jeugd’ (RV14.0018) Voor participatie: Beleidsplan Participatiewet Gemeente Leiden ‘Aan de slag bij gewone werkgevers’ (RV14.0108) Deze visie en doelen zijn verwerkt in de monitoring van de sociale wijkteams en de jeugd- en gezinsteams en in de gemeentelijke begroting (zie bijlage 7). 6 Het is belangrijk om in de sturing ook het onderscheid tussen outcome en output te blijven maken. 10 In 2015 is een eerste aanzet gedaan om de doelen in samenhang te bezien en gezamenlijkheid in beeld te brengen. Hieronder weergegeven. Het gaat nu niet om de precieze doelen en prestaties die genoemd zijn (die zijn inderdaad niet leesbaar!), maar om het in samenhang bezien van het sociale veld. Het concreet maken wat we met elkaar willen bereiken, hierover met elkaar in gesprek blijven, met de raad, de bewoners en de professionals. En hier vervolgens met elkaar invulling aan geven: wat betekent deze doelstelling voor mijn werk? FIGUUR 1 VOORBEELD DIN SAMENHANG IN HET SOCIALE DOMEIN Voor de begroting 2015 zijn de doelenbomen ontwikkeld om invulling te geven aan het sociale domein. Dit jaar gebruiken we om meer inzicht te krijgen in het veld, zodat we in 2017 de doelenbomen van programma 7 jeugd, 9 Wmo en 10 werk en inkomen op elkaar afstemmen daar waar het om gezamenlijke doelen gaat7. De doelen moeten inspireren en uitnodigen tot verandering. Deze doelen moeten niet alleen van de Raad of de gemeente zijn, maar de partners in de stad moeten zich ook aan deze doelen willen committeren. 7 Er wordt nu niet voorgesteld om één programma sociaal domein te ontwikkelen, omdat 1) wijziging van programmastructuur bij voorkeur niet tijdens een collegeperiode plaatsvindt, 2) samenvoeging van drie programma’s tot één, ook voor de andere programma’s gevolgen heeft. Een zekere gelijkwaardigheid van programma’s is wenselijk en 3) in de praktijk de programma-indeling geen obstakels opwerpt in het samenwerken. 11 BIJLAGEN BIJLAGE 1 BELEIDSINFORMATIE SOCIAAL DOMEIN 2015 BIJLAGE 1A GEMEENTELIJKE MONITOR SOCIAAL DOMEIN , INDICATOREN 12 BIJLAGE 1B CBS JEUGDMONITOR Op 1 januari 2015 is de Jeugdwet in werking getreden en vanaf deze datum zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het hele jeugdveld. Daarom is het belangrijk dat gemeenten beschikken over kwalitatief goede beleidsinformatie, over het jeugdhulpgebruik en de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering in hun gemeente. Om dit te realiseren is een landelijke dataset voor de beleidsinformatie jeugd opgesteld. Waarom een landelijke dataset? Gemeenten, VWS en VenJ hebben behoefte aan beleidsinformatie over het jeugdhulpgebruik en de inzet van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Als al deze partijen de beleidsinformatie afzonderlijk inzichtelijk zouden maken, brengt dit hoge kosten met zich mee. Om deze kosten en de administratieve lasten zo laag mogelijk te houden, wordt landelijk een set gegevens verzameld en als beleidsinformatie ontsloten. Daarnaast is van belang dat alle betrokken partijen werken met eenduidige definities. Dit verhoogt de kwaliteit van de beleidsinformatie en maakt het mogelijk om op gemeenteniveau, regionaal en landelijk vergelijkingen te maken. Over de landelijke dataset beleidsinformatie jeugd De VNG, VWS en VenJ hebben met de brancheorganisaties van de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen een landelijke dataset voor de beleidsinformatie jeugd uitgewerkt. Deze dataset is opgenomen in het Besluit Jeugdwet. Vanaf 1 januari 2015 zijn alle jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen die in opdracht van gemeenten jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering leveren, verplicht om deze gegeven bij het CBS aan te leveren. Wat kunnen gemeenten straks met deze gegevens? De gegevens die de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen aanleveren verwerkt het CBS tot statistieken en rapportages. Het CBS publiceert de statistieken en rapportages op StatLine, de elektronische databank van het CBS. Dit maakt het voor gemeenten, maar ook voor VWS en VenJ, mogelijk om de voor hen relevante beleidsinformatie in tabellen en grafieken samen te stellen. De beleidsinformatie komt ook beschikbaar via de Landelijke Jeugdmonitor en via de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein. De gegevens worden zo veel mogelijk op gemeentelijk niveau gepubliceerd. De tabellen gaan niet alleen over aantallen trajecten en jeugdigen naar hulpvorm, maar ook over allerhande kenmerken van de jeugdigen en de trajecten, zoals de duur, de verwijzer en de reden van de beëindiging. Daarnaast komt er een tabel met gegevens op wijkniveau. Op deze manier kunnen gemeenten wijken met elkaar vergelijken. Bijna alle gegevens kunnen met elkaar worden gekruist, dus bijvoorbeeld verwijzer en duur van de hulpverlening. De enige regel die geldt is dat de gepubliceerde gegevens niet te herleiden zijn tot personen of instellingen. De volgende standaard tabellen zijn beschikbaar: 13 Het onderzoek eindigt niet bij de verzameling van deze gegevens. Het onderzoek van de Jeugdmonitor verloopt volgens een drietrapsmodel. Eerste trap Benchmark op basis van een beperkte set van gegevens op gemeente en zo mogelijk wijkniveau Analyse op de uitkomsten: wat valt op? Tweede trap Nader (diepte) onderzoek van de opvallende uitkomsten Waardoor zijn de verschillen te verklaren Er worden kleine, korte onderzoeken opgezet om snel inzicht te krijgen in opvallende uitkomsten. Gemeenten kunnen uitgenodigd worden om aan het verdiepende onderzoek deel te nemen. Derde trap Conclusies Methoden voor inbedding van de resultaten Onderzoek op basis van analyse kader 14 BIJLAGE 1C OUTCOMECRITERIA JEUGDVOORZIENINGEN VNG, KING, NJi en de ministeries V&J, en VWS hebben juni 2014 een gezamenlijke basisset outcomecriteria voor jeugdhulp gepubliceerd. Deze gezamenlijke basisset is de start van het project om te komen tot en geharmoniseerde en volledige set aan outcome-indicatoren voor gemeenten. De set helpt gemeenten bij de beoordeling van de resultaten van de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders en ondersteunt daarbij ook het inkoopproces. In het project wordt in een aantal regio's via pilots samen met de gemeenten en de aanbieders gezocht naar de beste indicatoren en in de praktijk getoetst. Hoewel de set primair bedoeld is voor ondersteuning van de inkoop en kwaliteit kan er ook beleidsinformatie uit gegenereerd worden. Deze beleidsinformatie zal de Gemeentelijke monitor Sociaal Domein verder verrijken en beschikbaar komen via www.waarstaatjegemeente.nl. De outcomeindicatoren komen pas vanaf 2016 in de monitor. De outcome indicatoren zijn: • Bereik of uitval o o o • • % Bereik % Verschijnen op afspraak (of ‘no shows’) % Reguliere beëindiging voorlichting/advies-/hulptraject Tevredenheid o % Tevreden over nut/effect/resultaat Doelrealisatie o % Zegt: doel gerealiseerd o % Zegt: kan zonder info/hulp verder o % Na jeugdhulp geen terugkeer in jeugdhulp De indicatoren uitgelegd8 Voortbordurend op de inventarisatie van Secondant en op basis van pilots die het NJi uitvoerde in de Centra voor Jeugd en Gezin zijn er voor het jeugddomein drie outcome-indicatoren te benoemen die de geharmoniseerde set moeten vormen. Deze drie indicatoren krijgen binnen elk stelseldoel en daaraan gekoppelde typen diensten hun invulling. 1. Uitval De outcome van diensten is niet goed te meten als gebruikers niet komen opdagen of voortijdig afhaken. Die ‘no shows’ en afhakers kunnen echter indicatief zijn voor ontevredenheid van gebruikers. Immers, als zij menen dat ze onvoldoende aan een dienst hebben, kunnen ze ‘stemmen met de voeten’: ze blijven weg. Bovendien is uitval een indicatie voor ineffectieve besteding van middelen aan voorzieningen: bij een hoge uitval of bij veel cliënten die niet komen opdagen worden er kosten gemaakt voor iets wat niet wordt afgemaakt of geleverd. Daarom is het relevant dit gegevenselement mee te nemen. Voor elk van verschillende typen diensten krijgt dit element een passende uitwerking: 8 Voor Pedagogische kwaliteit en preventie, met name als het gaat om contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg en bij veel ontwikkelingsbevorderende en preventieve voorlichting, registreert men dit onder de noemer ‘bereik’. Strikt genomen is dit een output- indicator. In Jeugdhulp van heel korte duur (1 á 2 contacten) noemen we dit ‘no shows’: cliënten komen bij adviesgesprekken niet opdagen of ‘geven niet thuis’. In langer durende jeugdhulptrajecten registreert men uitval onder ‘reden beëindiging’: een cliënt beëindigt het contact eenzijdig. In jeugdbescherming en jeugdreclassering vindt ook – zij het met een iets andere invulling – een registratie van de ‘reden beëindiging’. Strikt genomen is een eenzijdige beëindiging door de cliënt hier niet mogelijk. Bron: Handreiking: Werken met prestatie-indicatoren in de jeugdhulp (NJi, juni 2014) 15 2. Tevredenheid over de outcome Het is voor het jeugdbeleid en de instellingen om verschillende redenen van relevant om te weten wat de tevredenheid van cliënten over de outcome van diensten is. Ten eerste levert een hoge tevredenheid een – vanuit de cliënten belichte – legitimering op voor de inzet van voorzieningen voor deze diensten. Voorts zorgt een systematisch verzameld beeld over tevredenheid ervoor dat individuele klachten over en incidenten met diensten van voorzieningen in perspectief te zetten zijn: gaat het inderdaad om incidenten of scoort over de hele linie de tevredenheid onder de maat? Bovendien geldt dat informatie over de tevredenheid een belangrijke aanleiding kan zijn om verdiepend onderzoek te doen naar de aangrijpingspunten van kwaliteitsverbetering. Net zoals ontevreden cliënten kunnen aangeven wat er aan de diensten schort, valt er van tevreden cliënten te leren wat de succesfactoren zijn. Cliënttevredenheid wordt in veel werkvelden reeds gemeten. Soms gebeurt dit onder benamingen als ‘waardering’, ‘consumer quality’, of ‘cliënt-ervaring’. Van belang is te beseffen dat het in ons geval specifiek gaat over de tevredenheid over de outcome (resultaat, nut) van een dienst. Metingen die tevredenheid in algemene zin in kaart brengen zijn hier niet bruikbaar. De reden daarvan is dat daarin ook zaken als tevredenheid over bejegening, snelheid van dienstverlening en dergelijke meewegen. Cliënten kunnen over het algemeen tevreden zijn over een verleende dienst, terwijl ze over specifiek het nut niet zo tevreden zijn (‘aardige hulpverlener, maar ik had er niet zoveel aan’). Vandaar dat hier – in het kader van outcome-monitoring – de focus is gericht op de tevredenheid over die outcome (het nut, het effect). Dat laat onverlet dat desgewenst ook de andere aspecten van tevredenheid in een meting mee te nemen zijn. De meting van de tevredenheid over de outcome krijgt voor elk van verschillende typen diensten weer een passende uitwerking:: 3. Bij Pedagogische kwaliteit en preventie, met name als het gaat om contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg en bij veel ontwikkelingsbevorderende en preventieve voorlichting, is dit te registreren onder de noemer ‘Ervaren nut’ van een dienst; In jeugdhulp van korte duur (1 á 2 contacten) is dit aan te duiden als ‘Ervaren nut’; in jeugdhulptrajecten die langer duren, registreert men dit onder ‘Tevredenheid over het effect’. Ook in jeugdbescherming registreert men dit onder onder ‘Tevredenheid over het effect’. Net zo geldt dat bij jeugdreclassering. Doelrealisatie en probleemafname De wet maakt duidelijk welke stelseldoelen er aan de orde zijn (zie ook paragraaf 3.2): kortweg gaat het erom dat de pedagogische kwaliteit verbetert en risico’s afnemen, problemen verminderen of hanteerbaar worden, zelfredzaamheid en participatie toenemen en de veiligheid van de jeugdigen en de samenleving waar nodig worden hersteld. De relevantie van het monitoren van doelrealisatie ligt in dat licht voor de hand: bij dit gegevenselement gaat het erom indicaties te verzamelen van welke doelen op cliëntniveau gerealiseerd worden. Dat moet informatie geven over de kwaliteit van diensten. In de jeugd- en opvoedhulp, de jeugd-ggz, de jeugd-lvb en maartegelhulp vindt al een vorm van doelrealisatiemeting of meting van probleemafname plaats. In de hier voorgestelde set combineren we die twee waar de relevantie het grootst is: bij de jeugdhulp met een individuele voorziening. De invulling van dit gegevenselement ziet er voor de verschillende typen diensten dan als volgt uit: Voor Pedagogische kwaliteit en preventie, met name bij contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg en bij veel ontwikkelingsbevorderende en preventieve voorlichtingsactiviteiten, gaat het om een uitvraag bij de doelgroep of zij vinden dat het (nader gespecificeerd) doel van de dienst is gerealiseerd. In jeugdhulp meet men of gebruikers menen dat ze aan het eind van de dienst zonder hulp verder kunnen. Ook registreert men of die gebruikers later toch bij jeugdhulp terugkomen. In jeugdhulptrajecten of –pakketten waarvan een individuele voorziening (niet-vrij toegankelijke hulp) onderdeel is komt daar nog een belangrijk onderdeel bij. Ons voorstel is dat men daar aan het begin van de hulp vastlegt welke problemen en hulpverleningsdoelen er zijn. Aan het einde legt men vast in welke mate doelen zijn gerealiseerd en of problemen zijn afgenomen. Dat gebeurt als volgt. 16 BEGIN: bij de start van het hulptraject registreert men binnen welke domeinen er – gezien de leeftijd – ernstige problematiek, een ernstige beperking of een ernstig risico voor de jeugdige is (zie onderaan deze pagina en bijlage 2 voor een voorstel voor gehanteerde domeinen). Ook registreert men aan het begin binnen welke domeinen er hulpverleningsdoelen zijn afgesproken. Dit kunnen doelen zijn op domeinen waar problemen zijn, maar ook doelen ter (verdere) versterking van niet-problematische domeinen.119 EINDE: aan het einde van het traject geeft men per domein waarop doelen zijn afgesproken aan in welke mate de doelen zijn gerealiseerd: ++ geheel, + gedeeltelijk, 0 niet. Ook geeft men voor de domeinen aan of het functioneren of de situatie o in de normale range (‘genormaliseerd’) of beter dan gemiddeld is, of o significant is verbeterd, maar (nog) niet in de normale range is, of o gelijk gebleven is, of o significant is verslechterd.10 Bij deze invulling van doelrealisatie is door een combinatie van gegevenselementen te zien waar problemen zijn, waar doelen op zijn gericht, of problemen zijn afgenomen of domeinen zijn versterkt, en of de cliënten menen dat ze als effect ervan zonder hulp verder kunnen. In jeugdbescherming registreert men of een jeugdbeschermingsmaatregel succesvol is beëindigd en of later opnieuw een maatregel is uitgesproken. Als er aanvullend jeugdhulp is ingeschakeld, registreert men daarvoor ook de doelrealisatie. In jeugdreclassering registreert men reclasseringsmaatregel succesvol is beëindigd en of er later opnieuw een verdenking of veroordeling is geweest. Bij justitiële jeugdhulp registreert men de doelrealisatie hetzelfde als bij de individuele voorziening voor jeugdhulp, en houdt men ook bij of er nieuwe verdenkingen of veroordelingen zijn. 9 We stellen zes domeinen voor die dekkend zijn voor het jeugddomein (inclusief de jeugdigen met beperkingen), onderwijs en het bredere sociale domein: (A) psychische gezondheid of gedrag jeugdige (incl. verslavingsproble-matiek); (B) verstandelijke ontwikkeling, taalvaardigheid en schoolvaardigheden; (C) lichamelijke gezondheid; (D) voor jeugdige nadelig(e) of risicovol(le) opvoeding, gezinsfunctioneren, huiselijke relaties, kwaliteit opvoe-dingsomgeving en sociaal netwerk; (E) zelfredzaamheid jeugdige t.a.v. financiën, huisvesting en/of activiteiten van het dagelijks leven (ADL: zelfzorg, complexe activiteiten); (F) participatie jeugdige in onderwijs, arbeid en/of het sociaal-cultureel leven. We adviseren om te verkennen of het wenselijk en praktisch haalbaar is om wijzigingen in probleemanalyse en afgesproken doelen tijdens de hulp mee te nemen. 10 Deze rubricering komt overeen met die in veel bestaande registraties van doelrealisatie. We adviseren om te verkennen of het wenselijk en praktisch haalbaar is om de eerste rubriek verder op te splitsen in twee sub-rubrieken: a. in de normale range (‘genormaliseerd’) b. en beter dan gemiddeld. Op deze manier is beter te zien op welke terreinen er een versterking is gerealiseerd. 17 BIJLAGE 2 MONITORING EN VERANTWOORDING JEUGD & GEZINSTEAMS Met de Jeugd & gezinsteams willen de gemeenten in Holland Rijnland een belangrijke impuls geven aan de transformatie van de jeugdhulp in de regio. De vijf principes van zorgvernieuwing11 vormen de leidraad bij de inrichting van deze teams. En dus ook bij het opzetten van een passende monitor en verantwoordingsystematiek. Dit betekent concreet: 1. De visie jeugdhulp van Holland Rijnland vormt de basis voor de monitor: wat willen we met de jeugd & gezinsteams bereiken? 2. De vraag “hoe wordt de cliënt hier beter van?” staat ook bij de opzet van de monitor iedere keer centraal 3. De monitor levert minimale belasting op voor cliënten en professionals 4. De uitkomsten geven input voor dialoog en verbeterafspraken binnen en tussen teams, gemeenten en zorgaanbieders 5. We stellen ons proactief op richting landelijke eisen op het gebied van beleidsinformatie VISIE JEUGDHULP HOLLAND RIJNLAND “IEDEREEN DOET MEE ”12 De kerndoelen uit de visie jeugdhulp luiden: 1. Wanneer ouders of jeugdigen hulp vragen en krijgen bij het opvoeden en opgroeien hebben ze zoveel als mogelijk zelf de regie. Voor iedereen is het van belang steun te krijgen uit de directe omgeving van het sociale netwerk. Daarom wordt eerst gekeken welke steun en hulp het eigen sociale netwerk kan bieden en hoe dat netwerk versterkt kan worden. Steun dichtbij, hoe klein ook, is effectief en duurzaam. 2. Wanneer jeugdigen, jongeren en ouders advies, ondersteuning of hulp nodig hebben, wordt bij het bepalen van de hulp integraal naar hun vraag en behoefte gekeken. Daarbij wordt breed gekeken naar de totale sociale context en naar alle leefdomeinen. 3. Voor jeugdigen, jongeren en ouders die hulp nodig hebben bij het opvoeden en/of opgroeien, moet informatie, advisering, ondersteuning en hulp snel, dichtbij en laagdrempelig beschikbaar zijn, gericht op het versterken van de eigen kracht van ouders en opvoeders. Dit geldt ook voor de mensen om hen heen, zoals leerkrachten, leidsters, etcetera. 4. Voor jeugdigen en gezinnen die dat nodig hebben, is specialistische hulp snel beschikbaar. Deze deskundigheid wordt “erbij” gehaald, er wordt niet doorverwezen. Specialistische hulp wordt zo dicht mogelijk bij de eigen leefomgeving georganiseerd. 5. Voor kinderen en gezinnen die permanente ondersteuning nodig hebben, is langdurige stut en steun beschikbaar. 11 1. Betekenis maken: organiseren vanuit de inhoud van de zorg 2. Verantwoordelijkheid en handelingsruimte bij zorgprofessionals in teams 3. Eenvoudige betekenisvolle systemen voor planning, kwaliteit, verantwoording 4. Coördineren op basis van vertrouwen, ondersteuning, normatieve controle 5. Institutioneel ondernemen: interne effectiviteit verbinden met externe legitimiteit Uit: Transformatie van de jeugdzorg vraag om anders organiseren, Annemarie van Dalen; Tijdschrift voor orthopedagogiek, 52 (2013) 618-626 12 Vastgesteld in december 2012: http://www.hollandrijnland.net/themas-projecten/3decentralisaties/05a%20Iedereen%20doet%20mee%20visie%20jeugdhulp%20Holland%20Rijnland.pdf 18 VISIE VERTAALD NAAR DE JEUGD & GEZINSTEAMS De visie van Holland Rijnland vormde de basis voor de jeugd&gezinsteams. Het doel van de jeugd&gezinsteams is dat gezinnen en jongeren, met problemen op het gebied van opvoeden en opgroeien, ondersteuning krijgen bij het vinden van hun eigen antwoorden op hun eigen vragen. De gezonde ontwikkeling van de kinderen en jongeren staat daarbij voorop. De teams verbinden, versterken, doen wat nodig is en zijn deskundig. Deze kernwaarden vormen de leidraad in het dagelijks werk met ouders en jeugdigen. Kernwaarden Jeugd- & gezinsteams Verbinden Wij leggen verbindingen en onderhouden de samenwerkingsrelatie met ouders, jeugdigen en mensen in hun nabije omgeving. Maar ook met de basisvoorzieningen (bijv. JGZ, scholen, huisartsen), de jeugdspecialisten en relevante betrokkenen binnen andere domeinen. Versterken Wij richten ons op het versterken van, en het vertrouwen op, de eigen mogelijkheden van ouders en jeugdigen. Wij vertrouwen daarbij op de mogelijkheden van ons team, de basisvoorzieningen, jeugdspecialisten en andere betrokkenen. En richten ons op de versterking van elkaar. Doen wat nodig is Wij doen wat nodig is, schakelen in wie nodig zijn, en weten dat goed te doseren. Zoveel en zo weinig, zo lang en zo kort, als nodig is voor gezinsleden om zelf weer grip op hun opvoeden en opgroeien te krijgen. Deskundig Wij benutten de beschikbare kennis en ervaring van gezinsleden, onszelf en anderen, binnen en buiten het team. We investeren permanent in vergroting van kennis en vaardigheden en bewaken samen de kwaliteit. Door de teams te monitoren krijgen de teams, gemeenten en betrokken zorgaanbieders zicht op de mate waarin de visie en doelen van de gemeenten in Holland Rijnland daadwerkelijk gestalte krijgen in de praktijk. De teams leggen daarmee verantwoording af over hun opdracht. Door met de monitor aan te sluiten op de kernwaarden komt niet alleen de naleving ervan in beeld maar wordt het handelen naar deze waarden ook verder versterkt. In het onderstaande zijn visie en kernwaarden geconcretiseerd tot succesfactoren en bijbehorende indicatoren. Deze kunnen op verschillende manieren worden gemonitord: door te tellen, te vertellen klanttevredenheidsonderzoek (KTO) of Dossier onderzoek te doen. Op het moment dat hiermee ervaring is opgedaan kunnen aan deze indicatoren ook normen worden gehangen. Voorstel frequentie: 2014: in mei presenteren de teams hun eerste ervaringen, ten dele al op basis van deze monitor. De monitor vormt de basis voor de evaluatie van de proeftuinen in oktober. 2015: halfjaarlijkse rapportage op basis van deze monitor. Zowel lokaal, als regionaal. 19 VISIE EN KERNWAARDEN VERTAALD NAAR INDICATOREN Visie en kernwaarden Succesfactoren Verbinden: Integrale aanpak Toepassing 1G1P Versterken: Regie bij ouders/jeugdige Regie bij ouders en jeugdigen, versterken sociaal netwerk, steun dichtbij Doen wat nodig is: Snel, dichtbij, laagdrempelig Specialistische hulp snel beschikbaar Sociaal netwerk inzetten en versterken Samenwerken met basisvoorzieningen Inzet/bijdrage aan collectieve interventies in het werkgebied Aansluiten bij behoeften en mogelijkheden jeugdigen en ouders/samen bepalen wat best passende hulp is Geen wachtlijsten en korte doorlooptijden Samenwerking met specialisten: tijdig consulteren, inschakelen en tijdig afschalen van specialistische hulp (incl. JB/JR en Veilig Thuis) Waarnodig langdurige stut en steun Deskundig Effectief en efficiënt Langdurig vinger aan de pols blijven houden Samenwerking met aanbieders die langdurige begeleiding bieden Teams zijn toegerust om hun werk effectief te doen Teams zijn toegerust om hun werk efficiënt te doen Indicatoren Onderzoeksvormen Aantal gezinsplannen, aantal betrokkenen en ervaringen daarmee Cliënten zijn eigenaar van hun plan + nemen aandeel in verantwoordelijkheid Mensen uit netwerk werken mee aan plan Tevredenheid (scholen, huisartsen, JGZ, sociaal domein) Wat, wie bereikt en met wel resultaat Tellen Vertellen Dossieronderzoek KTO Tevredenheid ouders en jongeren, ook: -welke vragen/problemen -voelen ze zich daarbij daadwerkelijk geholpen KTO Dossieronderzoek Tijd tussen: - aanmelding - match hulpverlener - start gezinsplan - afsluiting - Wederzijdse tevredenheid specialistische voorzieningen en JGT - aantal en duur dagopnames, uithuisplaatsingen, OTS-en, JR maatregelen, Crisisplaatsingen, Veilig Thuis meldingen. Tellen Tellen KTO Vertellen KTO Tellen Aantal langdurige trajecten en Tellen verhaal daarbij Vertellen Wederzijdse tevredenheid KTO aanbieders en JGT Mate waarin gezinsdoelen worden gerealiseerd Tevredenheid van cliënten en ketenpartners Blijft binnen budget (PM: eerst capaciteit en budgetten vaststellen) Tellen Dossieronderzoek KTO en vertellen PM: uitwerken! 20 Teams werken met voldoening Tevredenheid teamleden Vertellen 21 DE MONITOR: ONDERZOEKSVORMEN EN BRONNEN Tellen Bron 1: Jeugd&gezinsteams - aantal aanmeldingen aantal gezinsplannen deelname professionals aan gezinsplan deelname sociaalnetwerk aan gezinsplan doelrealisatie gemiddelde tijdsduur tussen aanmelding – match met hulpverlener – start gezinsplan – afsluiting aantal cliënten dat na aanmelding > 1 week wacht op contact met hulpverlener aantal langdurige trajecten aantal beschikkingen, aard van de beschikte jeugdhulp (vanaf 2015) De teams werken met PlusPlan. Nadere afspraken hierover met de makers. En met de teams over uniforme wijze van vastleggen hiervan. Bron 2: aanbieders specialistische jeugdhulp, jeugdbescherming/jeugdreclassering, AMHK (vanaf 2015) - aantal en duur deeltijdplaatsingen - aantal en duur uithuisplaatsingen - aantal crisisplaatsingen - aantal en duur JB en JR maatregelen - aantal meldingen AMHK Telkens over het postcodegebied van 1 team; definities tzt aansluiten op landelijke afspraken. Tevredenheidsonderzoek Bron 1: Ouders en jongeren Vinden dat zij in het algemeen snel, adequaat en op een prettige wijze geholpen zijn en dat hun doelen zijn bereikt Bron 2: Basisvoorzieningen (scholen, huisartsen, JGZ, sociaal domein) Zijn bekend met het team, tevreden over de deskundigheid en de samenwerking, en voelen zich gesterkt in de uitvoering van de eigen taken Bron 3: Specialistische voorzieningen/JB/JR/AMHK Zijn bekend met het team, tevreden over de deskundigheid en de samenwerking, worden geconsulteerd en voelen zich gesterkt in de uitvoering van de eigen taken Hierbij wordt gedacht aan het halfjaarlijks organiseren van cliëntentafels (Bron 1) en stakeholdertafels (Bron 2 en 3) waarin de genoemde indicatoren aan de orde komen, en waarover gerapporteerd wordt. Vertellen De teams laten vertellen over: individuele interventies: oa het werken met (online) gezinsplannen met de cliënt als eigenaar collectieve interventies gericht op versterking van ouders, jongeren, basisvoorzieningen samenwerking met andere voorzieningen de mate waarin zij zich voldoende voelen toegerust De teams hier hun eigen vormen in laten kiezen. Dossieronderzoek Met Hogeschool Leiden afspraken maken over 2 jaarlijks dossieronderzoek naar kwaliteit van de gezinsplannen, de meest voorkomende vragen/problemen van cliënten en doelrealisatie. 22 BIJLAGE 3 MONITORING EN VERANTWOORDING SOCIALE WIJKTEAMS Tympaan monitort in opdracht van de gemeente de ontwikkeling van de sociaal wijkteams. Daarbij gaat het om vragen als in hoeverre de teamleden zich voldoende toegerust voelen voor hun nieuwe taak, of zij de ontwikkeling van de nieuwe werkwijze naar tevredenheid uitvoeren en of zij vragen van inwoners goed kunnen beantwoorden. Ook klanttevredenheid komt in het onderzoek aan bod'. Daarnaast worden de effecten van het beleid worden gemonitord. doel beleid swt indicatoren meer zelfredzaamheid en eigen kracht bewoners - toename zelfredzaamheid en zelfstandig functioneren - toename participatie - afname aantal indicaties voor maatwerkvoorzie-ningen - afname aantal doorverwij-zingen naar tweede lijn - afname aantal escalaties - afname aantal terugval - afname aantal crisismeldingen - afname aantal cirsismeldingen per gezin meer participatie van bewoners i.c meer inzet sociaal netwerk - toename aantal mantelzorgers bij zorg en ondersteuning - toename aantal uren inzet mantelzorger bij zorg en ondersteuning - toename aantal buren bij zorg en ondersteuning - toename aantal uren inzet burenhulp bij zorg en ondersteuning - toename inzet sociale netwerkstrategieën meer sociale binding in de wijk - toename initiatieven in de wijk - toename betrokkenheid bewoners bij beleidsvorming en uitvoering - toename samenwerking prof partners onderling, vrijwilligersorganisatie en bewoners in de wijk 23 doel beleid swt indicatoren beheersen betaalbaarheid - afname uitgaven per cliënt per maatwerkvoorziening - afname uitgaven totaal - afname aantal indicaties voor maatwerkvoor-zieningen - afname aantal doorverwijzingen naar tweedelijnszorg - afname aantal escalaties - afname aantal terugval - afname aantal crisismeldingen - afname aantal hulp-verleners per gezin tevredenheid cliënten - (toename) tevredenheid met bejegening - (toename) tevredenheid met afgesproken arrangement - (toename) tevredenheid met resultaat van ondersteuning (beantwoording hulpvraag) - (toename) tevredenheid met doelbereiking o.a. participatie, zelfredzaam-heid, ervaren kwaliteit van lichamelijk, psychisch en sociaal en maatschappelijk functioneren - (afname) aantal klachten 24 BIJLAGE 4 MONITORING PARTICIPATIEWET13 MONITORING Monitoring draait om het in beeld hebben en houden van de activiteiten die door Werk & Inkomen en DZB worden gedaan ten aanzien van de Leidse inwoners met een (gedeeltelijke) uitkering, op weg naar werk via een re-integratietraject, of aan het werk gaan in welke vorm dan ook. Hierover wil ik u driemaandelijks informeren door middel van kwartaalrapportages. Daarnaast houden we via de planning&control-cyclus bij hoe het ervoor staat met de voortgang op doelen en prestaties in de programmabegroting. In de bestuursrapportages en de jaarrekening wordt deze voortgang gemonitord. Hierin worden ook nieuwe of andere keuzes belicht en mee- of tegenvallers benoemd. Er kan enige overlap ontstaan maar dat hoeft geen probleem te zijn als de verschillende rapportages elkaar maar niet tegenspreken. Indien zich bijzondere situaties voor doen, zoals het sluiten van een nieuwe samenwerkingsovereenkomst met een private partner, dan zal u daar specifiek over worden geïnformeerd. Kwartaalrapportages Werk&Inkomen (W&I) en DZB kunnen een gezamenlijke kwartaalrapportage opleveren. Dit geeft inzicht in het klantenbestand op werken inkomen (W&I) en de re-integratie en wsw-activiteiten (DZB). In de bijlage is de inhoudsopgave van de rapportage opgenomen, zoals ik die aan u wil aanleveren. In deze rapportage kan ook aan de orde komen in welke mate duurzame uitstroom gerealiseerd wordt (conform motie M140107/1). Graag wil ik in de commissie WM van 5 maart met u in gesprek gaan over de elementen waar u een nadere toelichting op wenst en welke gegevens voor u van belang zijn. Dit geeft ook input voor de evaluatiepunten. EVALUATIE Een evaluatie geeft inzicht in de doelrealisatie (worden de doelen van het beleid gerealiseerd) en de beleidseffectiviteit (worden de doelen bereikt dankzij het beleid). Ook positieve en negatieve neveneffecten van het beleid worden in beeld gebracht. In de raadsbesluiten van de diverse P-wet stukken is voorzien in een evaluatiemoment in het vierde kwartaal 2016: dan zijn de eerste effecten zichtbaar op de in-/uitstroom en bijvoorbeeld de realisatie van garantiebanen. Daarnaast is toegezegd om eind 2015 te komen met een tussenevaluatie. Een tussenevaluatie eind 2015 gaat over de eerste, zichtbare effecten en ervaringen in het uitvoeren van het beleid rond re-integratie, de samenwerking met partners in of via het Werkbedrijf en de invulling van de tegenprestatie. Mogelijk leidt deze tussenevaluatie tot aanbevelingen voor de evaluatie in 2016. Invulling De ambitie ten aanzien van de Participatiewet is om zo veel mogelijk mensen naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk; en voor degenen voor wie regulier werk niet mogelijk is de participatie op een andere wijze te ondersteunen. De uitvoering van de ondersteuning naar werk vindt plaats bij DZB. DZB realiseert deze ambitie met als doelstelling het realiseren van een zo groot mogelijke uitstroom van uitkeringsgerechtigden naar werk. Hiervoor hebben zij diverse instrumenten tot hun beschikking. Voor de tegenprestatie is gesteld dat iedereen met een grote afstand tot arbeid, die niet aan het werk is of reintegreert, hier invulling aangeeft. Doelrealisatie: het gaat er hier om dat wij weten hoeveel mensen daadwerkelijk aan de slag gaan en hoeveel niet, en of zij bij een reguliere werkgever werken (of niet). Daarbij kunnen we het onderscheid maken tussen volledig uit de uitkering aan de slag, parttime aan de slag of aan het werk op bijvoorbeeld een garantiebaan met loonkostensubsidie. Het aantal mensen dat afziet van een uitkering brengen we ook in beeld. Deze informatie is te meten aan de hand van de uitstroominformatie. Ik wil daarbij weten wat in hoofdlijnen gebeurt, waar we goed in slagen en waar we ons op kunnen verbeteren om ons doel te bereiken. Eveneens 13 Informatie vanuit commissiebrief “Tussentijdse evaluatie Participatiewet, monitoring en evaluatie” van 10 februari 2015 25 kunnen we hierbij aangeven of we eventuele neveneffecten (positief dan wel negatief) constateren ten aanzien van ons beleid In de evaluatie zou ik daarom graag in gaan op onderstaande onderdelen.: - het aantal uitstroom, eventueel in onderscheid naar regulier werk of anders - het aantal aanmeldingen t.o.v. het aantal daadwerkelijk toegekende uitkeringen - volume ontwikkeling aantal uitkeringen (afgezet tegen het landelijk gemiddelde) - loonwaardeniveau en -ontwikkeling van klanten Beleidseffectiviteit: het gaat hier om of de realisatie van ons doel ook wordt bereikt door de inzet die we hierop plegen. Dus of we kunnen aantonen dat we door onze inmenging het doel hebben bereikt. Dit is hoogstwaarschijnlijk nauwelijks significant meetbaar. We kunnen niet weten of dezelfde, mindere, of betere resultaten behaald zouden worden als we niets, of iets anders zouden doen. Wat we in beeld kunnen brengen is welke instrumenten gebruikt zijn om het doel te behalen en hoeveel dat heeft gekost. Maatwerk voert de boventoon in ons beleid, wat betekent dat we niet vooraf zeggen dat we X aantal personen instrument A aanbieden, maar wel achteraf willen weten hoe vaak instrument A is ingezet en of de personen voor wie dat instrument is ingezet snel en/of duurzaam zijn uitgestroomd. Effectiviteit van het beleid kan ook kwalitatief in beeld worden gebracht op basis van de ervaringen van doelgroepen en werkgevers. Zij kunnen aangeven in welke mate zij daar wel of niet tevreden over zijn, wat dit bij hen heeft bereikt. Klanttevredenheidsonderzoeken dragen hier aan bij. Zoals we in de reactie op het Rekenkamerrapport zullen aangeven, wil ik aan u voorstellen ten aanzien van de beleidseffectiviteit in de evaluatie in te gaan op de onderstaande onderdelen: - Het behalen van het resultaat, 40% uitstroom per jaar ten opzichte van het totaal aantal instroom. Hierbij wordt ingegaan op de diverse trajectresultaten die mogelijk zijn en de wijze waarin het maatwerkprincipe leidt tot inzet van diverse instrumenten. - Redenen beëindiging uitkering Tegenprestatie Toegezegd is om in het 4e kwartaal 2016 een evaluatie ten aanzien van de uitgangspunten tegenprestatie aan te leveren. Onderwerpen die hierin terugkomen zijn: effecten beleid, ervaringen klanten, ervaringen maatschappelijke organisaties, overzicht knelpunten en getroffen maatregelen. Verder heeft u de aangegeven bij de bestuursrapportage geïnformeerd te willen worden over de voortgang. Onderwerpen hierbij zijn: aan hoeveel klanten is een tegenprestatie opgelegd, hoeveel klanten zijn maatschappelijk geactiveerd in het kader van de tegenprestatie en wat is de trede op de participatieladder. Dit laatste om uitvoering te geven aan het amendement (RV 14.0105) om ‘een tegenprestatie alleen op te leggen aan mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt’. 26 Bijlage Werk en Inkomen I. Klantenbestand Aantal klanten WWB Aantal klanten IOAW /IOAZ Aantal WWB met vrijstelling van de arbeidsplicht Ontwikkeling aantal klanten WWB (2014 – 2015) (Grafiek) II. Samenstelling bestand Leeftijdsopbouw (aantal) Percentage duur WWB en uitstroom (aantal) III. In- en Uitstroom In- en uitstroom WWB levensonderhoud 2012 –2015 In- en uitstroom WWB levensonderhoud (grafiek) Reden beëindiging/ uitstroom WWB levensonderhoud (aantal en percentage) Percentage uitstroom naar werk van totaal aantal WWB IV. Instroom Aantal meldingen Werk.nl Instroom levensonderhoud (aantal) Ontwikkeling Instroom (Grafiek) V. Uitstroom Uitstroom (aantal) Ontwikkeling uitstroom (Grafiek) Duur van de uitkering (aantal en percentage) VI. Maatregelen Opgelegde maatregelen Re-integratie en Wsw VII. Aantal aanmeldingen totaal Nog in intakefase (nog geen plan getekend) Terugmeldingen (no show, op basis van bevindingen etc) Afzien van uitkering voor start traject Gestarte trajecten RL VIII. Resultaten gestarte trajecten Nog lopende trajecten RL, zonder plaatsing Beëindigde trajecten RL, niet succesvol (terugmelding obv bevindingen, etc) Beëindigde trajecten: verhuizing Lopende trajecten RL met lopende plaatsing (korter dan 1mnd cq korter dan 6 mnd) Beëindigde trajecten totaal, succesvol IX. Uitstroom succesvol Regulier werk Opstapsubsidie DZB diensten Beschut Social firm Waarvan op een garantiebaan X. Samenvatting resultaten reintegratie Gestarte trajecten Beëindigde trajecten (niet succesvol én succesvol) Beëindigde trajecten niet succesvol beëindigde trajecten, succesvol Succesvol t.o.v. alle beëindigde trajecten (percentage) Beëindigd: ziet af van uitkering totaal tov aanmeldingen XI. WSW (lopende dienstverbanden) Aantal Wsw Verdeling Wsw werkladder 27 BIJLAGE 5 TOELICHTING OP DE IMWR-CYCLUS De IMWR-cyclus van Inspireren, Mobiliseren, Waarderen en Reflecteren is complementair aan de bestaande, rationeel getinte, PDCA-cyclus. Zij geeft invulling aan meer mensgerichte, sociaal culturele aspecten die nodig zijn om een organisatie goed te laten functioneren. Het is de cirkel van de menselijke maat. Inspireren Inspireren is het prikkelen van de geest, het genereren van nieuwe ideeën, het creëren van een gevoel van betrokkenheid en uitdaging. Het elkaar enthousiast maken voor de bestaansreden van de organisatie, haar positie en kracht. Het ontwikkelen van een toekomstperspectief en ontdekken van mogelijkheden tot verbeteren en vernieuwen. Mobiliseren Mobiliseren is het benutten van de inspiratie; het aanwenden en ontwikkelen van de capaciteiten en kwaliteiten van alle betrokkenen in en rond de organisatie (medewerkers, klanten, partners, bestuurders), om het toekomstperspectief, de doelstellingen en plannen van de organisatie te realiseren. Waarderen Waarderen betekent dat de leiding in overleg met medewerkers en andere betrokkenen bepaalt wat werkelijk van waarde is in het licht van haar missie en visie. Waarderen betekent ook oog en respect hebben voor elkaars rol en bijdrage, het beantwoorden van de behoeften van medewerkers aan erkenning voor gepleegde inspanningen en behaalde resultaten in lijn met de doelstellingen van de organisatie. Reflecteren Reflecteren betekent de tijd nemen om terug te kijken op de resultaten die zijn behaald en de manier waarop dat is gebeurd. Het doel is op basis daarvan te leren. Reflectie kan plaatsvinden op diverse niveaus: het individu, het team of de organisatie als geheel. Reflecteren omvat ook het spiegelen met anderen. De tijd nemen om met elkaar te overdenken en te bespreken waar het nu eigenlijk allemaal om ging, waar het goed gaat, waar de zorgen zitten, wat er mogelijk of moeilijk was of zal worden. Het vraagt om een open cultuur waarin de dialoog hierover gevoerd wordt in het besef dat dit bijdraagt aan het verwezenlijken van ambities, danwel het bouwen aan een mooie toekomst. En waarin met bezieling, inspiratie en motivatie voor en van eenieder die bij de organisatie is betrokken, wordt samengewerkt. (4) 28 BIJLAGE 6 OPGENOMEN DOELEN IN DE BEGROTING 2015 De visie en doelen op het sociale domein zijn als volgt verwerkt in de P&C-cyclus, in de begroting voor dit jaar. Programma 7. Jeugd en onderwijs De missie van het programma Jeugd en onderwijs luidt: In Leiden krijgen kinderen en jongeren de kans gezond en veilig op te groeien in een stimulerende omgeving, zodat zij hun talenten kunnen ontwikkelen en volwaardig aan de samenleving kunnen deelnemen. 7A1 Een krachtige pedagogische samenleving 7A2 Goede (gebiedsgerichte) ondersteuning en hulp aan jeugd en gezin 7A3 Goede specialistische hulp beschikbaar Programma 9. Maatschappelijke Ondersteuning De missie van het programma Maatschappelijke Ondersteuning luidt: De gemeente Leiden wil een stad zijn waarin alle mensen, inclusief die met een zorgbehoefte, actief kunnen participeren en zelf de regie in handen hebben bij de wijze waarop hun zorgbehoefte wordt vervuld. Het gemeentelijke beleid is gericht op het activeren van mensen om hen in staat te stellen zelf deel te nemen aan de samenleving. Daarnaast organiseren we een vangnet voor de ondersteuning van zeer kwetsbare burgers die onvoldoende in staat zijn om voor zichzelf te zorgen. 9A1 Sociale binding en participatie van inwoners is hoog 9B1 Burgers zijn zo zelfredzaam mogelijk 9B2 Gezondheidsproblemen worden voorkomen 9C1 Integraal zorg en ondersteuning op maat 9C2 Mensen met een beperking zijn in staat zelfstandig te leven 9D1 Stabiele leefsituatie voor kwetsbare groepen 9D2 Verminderen van (de gevolgen van) huiselijk geweld Programma 10. Werk en Inkomen De missie van het programma Werk en inkomen luidt: De gemeente Leiden stimuleert haar inwoners om door werk zelfstandig in het bestaan te voorzien, bevordert maatschappelijke participatie en biedt waar nodig een financieel vangnet. 10A1 Leidenaren hebben werk en zijn daardoor minder uitkeringsafhankelijk. 10A2 Mensen met loonwaarde onder het wettelijk minimumloon werken zo regulier mogelijk 10B1 Minima doen mee in de samenleving en raken niet in een sociaal isolement 10B2 Armoedebestrijding 10C1 Leidenaren (18 t/m AOW-leeftijd) voor wie een financieel vangnet nodig is, ontvangen inkomensondersteuning 29