Hoofdstuk 2 De bank en jouw geld

advertisement
T4
ECONOMIE
HST 3 KIES JE VOOR ZEKER?
AVP denkt altijd de schade die je
aan anderen toebrengt.
ONJUIST
Cascoverzekering dekt de schade
die een ander aan je voertuig
veroorzaakt.
ONJUIST
Premie is het bedrag dat een
verzekerde betaalt aan de
maatschappij om verzekerd te zijn.
JUIST
WA-verzekering dekt de schade die
je met je voertuig aan anderen
toebrengt.
Eigen risico is het gedeelte dat je
zelf moet betalen.
JUIST
JUIST
Verzekerde = degene die zich
verzekert.
Verzekeraar = de verzekeringsmaatschappij.
Het inschakelen van een makelaar
bij een huis is verplicht, net zoals
de tussenkomst van een notaris.
ONJUIST
JUIST
Introvragen
A. De reisverzekering dekt de schade.
a. Welke verzekering
dekt de schade die
Roy heeft geleden?
B.
Pinpas
€-
b. Maak een schatting
hoe hoog het
schadebedrag is dat
Roy bij de
verzekering gaat
indienen.
Contant geld
€ 200,00
Mobiele telefoon
€ 100,00 tot misschien wel € 300,00.
Totaal ongeveer
€ 300,00 tot € 600,00
c. Waarom zou Roy
eraan kunnen
twijfelen of de
verzekering de
schade vergoedt?
C. In de polisvoorwaarden van de reisverzekering van Roy kan
staan dat bij diefstal van dure voorwerpen deze niet worden
vergoed als ze onafgesloten of in het zicht lagen.
Paragraaf 3.1
Hoe ben je verzekerd?
Tegen onverwachte gebeurtenissen kun je je verzekeren.
Verzekeren = overnemen van de financiële gevolgen van schade
(gemaakt door verzekerde) door een verzekeraar.
Verzekerde / Verzekeraar
Degene die de verzekering afsluit is de
↓
Verzekerde ( moet premie betalen).
Degene waarbij je een verzekering afsluit is de
↓
Verzekeraar ( moet eventuele schade uitbetalen).
Risico
Verzekeringsmaatschappijen moeten ook winst maken.
↓
Premie-inkomsten berekenen om schades te kunnen betalen.
↓
Premie is afhankelijk van het risico.
↓
Risico = kans op schade.
Premie verlagen?... KAN!
Soms kunnen premies ook lager worden
door een eigen risico te nemen.
↓
De verzekerde (klant) betaalt een deel van de schade zelf!
Verzekeringsmaatschappijen keren alleen maar uit als het een
onzeker voorval is.
Polis
= Schriftelijk bewijs van
verzekeringsovereenkomst.
↓
Hierin staan afspraken
en verzekeringsvoorwaarden.
( rechten en plichten
van de verzekerde en
verzekeraar).
DOEN:
 Maak ‘Weet je het nog’ opg. 2 t/m 13 in je groepje.
Niemand werk vooruit. Iedereen is bij
dezelfde opdracht. Je helpt elkaar!
 Klaar?  Docent kijkt het na van
één iemand uit het groepje.
Wat gaan we vandaag doen?
1. HW nakijken
Snap je een opdracht niet?  Wordt dit klassikaal behandeld.
2. PW bespreken
HW voor vrijdag: paragraaf 3.1
+10 min
Paragraaf 3.2
SAMEN DOEN:
Vraag 12 blz. 74
Motorvoertuigenverzekering
Motorvoertuigenverzekering
De schade aan
anderen is
verzekert, als jij
een aanrijding
veroorzaakt.
Verplicht!
WA
(Wettelijke
Aansprakelijkheid)
Premie hangt af
van gewicht v.d.
auto
Casco
(vrijwillig)
Premie hangt af
van nieuwbouwwaarde v.d. auto
WA + Casco = allrisk. Je bent voor alle schade verzekerd.
Je verzekert schade
aan je eigen
voertuig, als jij een
aanrijding
veroorzaakt.
Dikke auto = dikke premie.
Motorvoertuigenverzekering
Een zware auto kan meer schade maken dan
een lichtere auto. Dus je betaalt dan ook meer
premie.
Premie is afhankelijk van de nieuwprijs
(= cataloguswaarde)
Dagwaarde (nu waard) telt hierbij niet.
WA
(Wettelijke
Aansprakelijkheid)
Premie hangt af
van gewicht v.d.
auto
Casco
(vrijwillig)
Premie hangt af
van nieuwbouwwaarde v.d. auto
SAMEN DOEN:
Vraag 13 blz. 74
Hoogte premie hangt af van:
1. Gewicht
2. Cataloguswaarde (nieuwprijs)
3. Aantal KM dat je rijdt
4. Regio waar je woont
5. Je leeftijd
6. Hoogte eigen risico
7. Het aantal schadevrije jaren.
Hoe hoger het risico,
hoe hoger de premie!
Géén schade = KORTING! 
Als je je auto verzekerd wordt je beloond als je geen schade veroorzaakt.
Je krijgt ieder jaar steeds meer korting als je geen schade veroorzaakt.
Dit noemen we: no-claimkorting of bonus.
Ieder jaar dat je geen schade hebt, klim je
75% korting
een trede op de bonus-malus-ladder.
Mensen die wel schade rijden worden bestraft
met minder korting (of meer premie als ze
veel ongelukken maken).
Malus is minder korting krijgen, omdat je
schade hebt gereden.
10% korting
10% toeslag
SAMEN DOEN:
Vraag 18 + 19 blz. 76
Bruto / Netto
De brutopremie is de premie die je betaalt zonder korting,
de nettopremie is de premie die je moet betalen nadat de bonuskorting eraf is
gehaald of de malus(boete) er bij is opgeteld.
Netto = altijd wat je uiteindelijk over houdt.
Berekening verzekeringskosten:
1. Tel de premie en poliskosten op
Extra kosten bij verzekering.
2. Reken assurantiebelasting uit
3. Tel uitkomst stap 1 en 2 bij elkaar op.
DUS: eerst alle kosten optellen, en daarover belasting uitrekenen.
DOEN
 zelf vraag:
14+15+16+17+20+21+22+23
Paragraaf 2.3
AVP (Aansprakelijkheidsverzekering particulieren)
Verzekert schade die jij (+ gezinsleden + dieren) per ongeluk toebrengt aan
derden (anderen).
Reisverzekering &
Annuleringsverzekering
Reisverzekering: verzekering tegen onverwachte schades tijdens je reis.
(Bijv. ziekenhuiskosten of als je bagage gestolen wordt).
Annuleringsverzekering: verzekering die kosten vergoedt als je vakantie niet meer door
kan gaan door onverwachte omstandigheden.
(Bijv. door ziekte of wegens sterfgeval in de familie).
Tijdelijk of doorlopende verzekering. (voor 1 vakantie of voor een heel jaar)
Zorgverzekering
Zorgverzekering = verzekering die alle kosten voor de gezondheidszorg dekt
(dokter, ziekenhuis, medicijnen).
Standaard ongeveer 100,- per maand.
Ben je in NL verplicht af te sluiten!
Nominale premie = premie in euro’s voor iedereen boven de 18.
(onder de 18 = meeverzekerd via ouders).
Inkomensafhankelijke premie = % van je loon, je krijgt dit terug van je baas.
Aanvullende verzekeringen zijn vrijwillig en dus niet verplicht. Aanvullende verzekeringen
vergoeden kosten die niet in de basisverzekering zitten, zoals fysio & tandarts. Het kan zijn dat je
toch nog dingen zelf moet betalen.
DOEN

Paragraaf 2.4
Paragraaf 2.4
Er zijn verschillenden redenen om te lenen:
1. Geld tekort
2. Tegenvaller
3. Nu willen genieten en niet later pas.
4. Je verwacht hogere prijzen.
Als je geld leent moet je zeker weten dat je dit kunt terugbetalen.
krediet Als je geld leent voor een duurzaam
Een ander woord voor lening is een _______.
consumptiegoed (iets wat lang mee gaat), bijvoorbeeld een televisie of een auto, dan is
consumptief krediet Je leent dan om te kunnen consumeren.
zo'n lening een ___________________.
Lenen
Als je leent, maak je gebruik van het geld van anderen om te kunnen kopen.
Je consumeert nu en betaalt later terug.
Een lening betaal je meestal terug in _________.
termijnen
Dit zijn vaak maandelijkse perioden.
Maandelijks betaal je dan een stukje van het
aflossing terug en ook ______
rente
geleende bedrag (________)
(de prijs voor het lenen)!
De leenruimte is het maximale bedrag wat je kunt lenen.
Kredietvormen
- Salariskrediet
______________: je mag tot een afgesproken bedrag rood staan op je bankrekening.
De hoogte van het afgesproken bedrag is afhankelijk van je maandelijkse loon.
lening je leent een bedrag wat je meteen ontvangt. Je betaalt in
- Persoonlijke
___________________:
termijnen de lening en de rente terug.
- Doorlopend
____________________:
je hebt een kredietlimiet of een bedrag dat je maximaal kan
krediet
lenen. Op het moment dat je hebt afgelost, mag je weer tot de kredietlimiet lenen.
Ook bedrijven bieden krediet aan:
- Kopen op afbetaling: aanbetaling, termijnbetalingen, meteen eigenaar.
- Huurkoop: termijnbetalingen, pas eigenaar als alles is betaald.
Hypothecaire lening:
- Meestal in 30 jaar aflossen.
- Je huis is onderpand: als je je rente en aflossing niet meer kunt betalen, mag de bank
jouw huis verkopen! (de bank heeft het recht van hypotheek).
Termijn = aflossing + rente
Voorbeeld:
€ 100
€ 100
€ 100
=
=
=
€ 10
€ 15
€ 25
+
+
+
€ 90
€ 85
€ 75
Aflossen is het terugbetalen van het geleende geld. Rente is de vergoeding die je aan
de bank moet betalen voor het geleende geld. Meestal betaal je iedere keer een stukje
aflossing en een stukje rente terug. Dit noemen we een termijn.
Kredietkosten
Wanneer je geld leent moet je hier rente en vaak ook andere kosten voor betalen!
Dit noemen we kredietkosten.
Kredietkosten = (termijnbedrag x aantal termijnen) - de lening
Voorbeeld:
Leenbedrag (krediet) =
Termijn =
Looptijd =
€ 5.000,€ 165 p.mnd
3 jaar
Kredietkosten = 36 maanden x € 165 =
€ 5.940,€ 5.000,- € 940,-
DOEN
 Herhaling 2.2 nakijken.
 Heb je ergens vragen over? Los het eerst samen op in je groepje. Lukt het niet?
Steek dan je vinger op, want dan kom ik helpen.
 Maak § 2.4
 Maar herhaling 2.3
 Klaar? Maak herhaling 2.4
 Huiswerk voor maandag: § 2.4 en herhaling 2.3
Wat gaan we vandaag doen?
1. Aanwezigheid / HW controle
2. Nakijken HW
1. Paragraaf 2.4 nakijken
2. HH paragraaf 2.3 nakijken
3. DOEN: maak HH paragraaf 2.4
4. Leren voor de toets.
HW voor morgen: HH paragraaf 4 maken & leren voor de toets.
Wat je niet begrijpt  noteren en morgen aan mij vragen.
Wat gaan we vandaag doen?
1. Aanwezigheid / HW controle
2. Nakijken HW (HH 2.4)
3. Laatste half uur TEST
1.
2.
3.
4.
5.
Je maakt de testvragen hst 2 in je groepje / tweetal.
Je schrijft het antwoord per testvraag op een los blaadje.
Je levert het antwoord in bij de docent.
Heb je het goed? Krijg je punten. Fout? = 0 punten.
Het groepje met de meeste vragen goed is de winnaar!
HW voor 18-10: Leren voor de toets. Wat je niet begrijpt  noteren en dan aan mij vragen.
Antwoorden 1.3 Kun je genoeg kopen?
Download