Woordenschat en ICT - Leernetwerkeducatie

advertisement
Woordenschat en ICT
in het basisonderwijs
Vocabulary education and ICT in primaryschool
Ellis Regts
Studentnummer 456243
In opdracht van o.b.s. de Zandloper
Alkmaar, 7 juli 2012
Opleiding tot Leraar Basisonderwijs
Hogeschool Inholland
Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing
Bachelor Thesis
Rapportage van een afstudeeronderzoek,
uitgevoerd in het kader van het behalen van de titel Bachelor of Education
Woordenschat en ICT
in het basisonderwijs
Vocabulary education and ICT in primaryschool
Basisgegevens student
Titel
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
Vocabulary education and ICT in primaryschool
Naam
Ellis Regts
Studentnummer
456243
Afstudeerdatum
7 juli 2012
Naam opleiding en variant
Opleiding tot Leraar Basisonderwijs
Hogeschool Inholland
Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing
Locatie Alkmaar
Februari Deeltijd 5
Bachelor Thesis
Rapportage van een afstudeeronderzoek, uitgevoerd in het kader
van het behalen van de titel Bachelor of Education
Docent onderzoeksatelier
Rob Bartels
Begeleider afstudeeronderzoek
Wytzke van der Leij
Basisgegevens opdrachtgever
Naam
o.b.s. de Zandloper
Adres
Schoolstraat 15
Postcode en plaats
1831 CC Koedijk
Telefoonnummer
072 5614496
Naam contactpersoon
Stéphanie Snijders
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
Inhoud
Voorwoord
2
Samenvatting
3
1 Inleiding
6
6
7
7
1.1
1.2
1.3
1.4
Aanleiding
Opdrachtgever
Vooronderzoek en afbakening
Probleemstelling
2.1
2.2
2.3
Onderzoekstype
Onderzoeksmethode
Dataverzameling
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
3.8
3.9
3.10
Inleiding
Kerndoelen
Leerlijnen
Tussendoelen
Woordenschat in het onderwijs
Risicogroep
Woordenschat op de basisschool
Woordenschat in de bovenbouw
Woordenschatonderwijs en de leerkracht
Mijn visie
4.1
4.2
4.2
Inleiding
De leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen
Taal actief Woordenschat - Uitgeverij Malmberg
5.2
5.3
5.4
Openbare basisschool De Zandloper
Visie van obs De Zandloper op taal- en woordenschatonderwijs
Visie van obs De Zandloper op ICT
6.1
6.2
Observatie en vragenlijst ten aanzien van het woordenschatonderwijs
Samenvatting
7.1
7.2
7.3
Inleiding
Het aanbieden van woordenschatonderwijs
Handleiding Woordenschat en ICT
8.1
8.2
Discussie
Evaluatie op het onderzoek
2 Onderzoek
3 Het woordenschatonderwijs
4 Woordenschatmethode
5 Woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie
6 Praktijkonderzoek
7 ICT, route en routines
8 Reflectie
7
10
10
10
10
12
12
12
15
15
16
18
18
19
20
25
28
28
28
32
34
34
35
36
37
37
38
41
41
41
43
50
50
51
Bronnen
53
Bijlagen
56
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
Voorwoord
Gedurende mijn stages kreeg ik steeds meer het idee dat er in het onderwijs nog veel te winnen
valt op het gebied van ICT gebruik. Mijn interesse in ICT is groot en digitaal creëren vind ik erg leuk.
Tegenwoordig vinden steeds meer sociale contacten plaats via sociale media. Niet alleen
volwassenen bewegen zich via het sociale netwerk, ook steeds meer kinderen maken gebruik van
nieuwe communicatiemiddelen. Omdat taal hierbij een belangrijke rol vervult, tenslotte is taal een
belangrijke manier om te kunnen communiceren, is het van groot belang je als leerkracht te richten
op de juiste en meest efficiënte manier om taal aan te bieden én daarbij mee te gaan met de tijd.
Door mijn onderzoek te richten op het woordenschatonderwijs op basisschool De Zandloper te
Koedijk en het gebruik van ICT daarbij kon ik zodoende een interessant onderzoek opzetten.
Woord van dank
Graag wil ik als eerste groep 6 van obs de Zandloper bedanken. Zonder hun eerlijkheid,
enthousiasme en inzet zou dit rapport niet tot stand gekomen zijn. Verder bedank ik mijn collega’s
en met name Stéphanie Snijders en Piet de Ruiter van obs de Zandloper voor de mogelijkheid die zij
mij boden om mijn afstudeeronderzoek op hun school uit te voeren.
Speciaal wil ik graag Wytzke van der Leij en Rob Bartels van Hogeschool InHolland bedanken.
Wytzke vanwege haar enthousiasme en begeleiding van bij het schrijven van dit rapport en Rob
vanwege zijn vertrouwen en aanmoediging tijdens het laatste gedeelte van mijn studie. Mede
dankzij hen voelde ik dat het me zou gaan lukken.
Als laatste wil ik mijn gezin bedanken voor hun steun en geduld. Gedurende mijn studie kon ik hen
op bepaalde momenten weinig aandacht geven. Gelukkig bleven zij mij altijd steunen en gaven zij
mij de kans, tijd en ruimte deze studie af te ronden.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
2
Samenvatting
Dit rapport bevat een onderzoek naar een antwoord op de vraag: ‘Hoe kunnen op basisschool de
Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het gebied van
woordenschat in de midden- en bovenbouw op een doeltreffender manier kan worden aangeboden?’
Dit onderzoek gaat in op een aantal deelvragen, die aan de hand van literatuur- en
praktijkonderzoek worden beantwoord. Het antwoord wordt uiteindelijk geformuleerd in de vorm
van een handleiding en een handelingsprotocol.
Het onderzoek is een kwalitatief onderzoek, kleinschalig en vormgegeven aan de hand van
geschreven teksten. Het rapport is een uiteenzetting van het Woordenschatonderwijs. Waarbij
allereerst onderzocht is hoe de kerndoelen, leerlijnen en tussendoelen het woordenschatonderwijs
op de basisschool worden vormgegeven. Daarnaast is onderzocht en weergegeven waaraan goed
woordenschatonderwijs moet voldoen. Welke onderdelen belangrijk zijn om tot het goed aanbieden
van nieuwe woorden en begrippen te komen. Door mijn specialisatie voor het oudere kind heeft
mijn onderzoek zich gericht op de bovenbouw. De specificaties voor het woordenschatonderwijs in
de bovenbouw worden dan ook apart genoemd.
Hierna wordt antwoord gegeven op de vraag, waarom het van belang is om op de onderzoekslocatie
het woordenschatonderwijs te verbeteren. Hieruit komt naar voren dat er een risicogroep aanwezig
is op De Zandloper. Deze groep heeft een relatief kleine woordenschat.
Aan de hand van het curriculaire spinnenweb van SLO (Akker, Boer, Kuiper, Letschert, & Thijs,
2009) worden de drie hoofdpunten waaraan het woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie
aandacht zal moeten gaan besteden extra uitgelicht. Te weten de leeromgeving, de leeractiviteiten
en de docentrollen. Omdat het spinnenweb uit balans zal raken zodra er aan die drie punten wordt
getrokken, is ook het punt tijd onderzocht. Deze drie hoofdpunten gaven een duidelijk
uitgangspunt voor het praktijkonderzoek.
Met dit onderzoek wil ik aantonen dat met het inzetten van ICT het woordenschatonderwijs
doeltreffender kan worden aangeboden. Daarvoor zijn de kerndoelen, leerlijnen en tussendoelen
van ICT onderzocht. Die zijn niet aanwezig, in zoverre dat ICT geen doel op zich is, maar een
middel om tot beter onderwijs te kunnen komen. Een uiteenzetting van wenselijke digitale
middelen in de klas is daarom wel vermeld.
In het praktijkonderzoek wordt op de onderzoekslocatie, obs De Zandloper te Koedijk, gekeken hoe
het woordenschatonderwijs op dit ogenblik wordt vormgegeven. Welke methode wordt gebruikt en
hoe wordt die ingezet. Door middel van observaties van het woordenschatonderwijs in de drie
bovenbouwgroepen op de onderzoeklocatie en de verwerking van de vragenlijsten van de
desbetreffende leerkrachten wordt een samenvatting gegeven van de knelpunten in het
woordenschatonderwijs op De Zandloper, met de nadruk op de drie hoofdpunten: de leeromgeving,
de leeractiviteiten en de docentrollen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
3
Aan de hand van mijn visie op ICT en woordenschatonderwijs heb ik een handleiding en een
handelingsprotocol
kunnen
opstellen
waarmee
de
leerkrachten
op
De
Zandloper
hun
woordenschatonderwijs doeltreffender kunnen aanbieden. Teneinde de woordenschat van de
leerlingen te verbeteren en te verdiepen en een diepere woordkennis te creëren.
Het handelingsprotocol kort uiteengezet, bevat de volgende aanbevelingen:
Woordselectie
Kies voor elk lesmoment vier of vijf woorden uit de lijst van de taalmethode.
Kies alleen woorden die kinderen nog niet kennen en wel moeten leren en met de gedachte aan
netwerkopbouw.
Kies uit op: nut, frequentie, spreiding en relevante context.
Zoek hierbij relevante filmpjes of afbeeldingen uit een (online) beeldbank.
Voorbewerken
Een (korte) introductie van het thema. Maak hierbij gebruik van de taalmethode.
Semantiseren
Het gaat om een korte, krachtige, heldere, betekenisuitleg waarin de drie uitjes (uitbeelden,
uitleggen en uitbreiden) samenvallen.
Ondersteund met afbeeldingen, filmpjes en plaatjes.
Zet nu ook verschillende woordspelletjes (routines) in.
Consolideren
Verwerking van de oefeningen uit het werkboek woordenschat, twee keer per week.
Zet routines in.
Controleren
De toetsen van de methode voldoen om de kennis van de leerlingen voldoende te controleren. En
kunnen nu ook ingezet worden.
Het handelingsprotocol is een digitaal document waarmee de leerkrachten direct aan het werk
kunnen. Er staan handige links in naar beeldbanken, filmpjes, routines en andere grafische
modellen welke goed zijn in te zetten bij het vormgeven van de lessen en het aanbieden van
nieuwe woorden en begrippen.
Eindconclusie
Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het woordenschatonderwijs op obs De Zandloper
doeltreffender kan worden aangeboden met behulp van het inzetten van digitale middelen.
Aan de hand van een handelingsprotocol kunnen de leerkrachten nieuwe woorden en begrippen
aanbieden en zullen deze woorden en begrippen diepere betekenis- en hiërarchische relaties
aangaan omdat een kind een woord nu eenmaal beter onthoudt als het wordt aangeboden met een
afbeelding of filmpje.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
4
Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om op
obs De Zandloper een nieuwe woordenschatmethode binnen de huidige taalmethode aan te
schaffen, waarbij het digitale aanbod is geïntegreerd. Of te kijken welke geheel nieuwe
taalmethode met woordenschat beter aansluit bij de wensen van de leerkrachten en de behoeften
van de leerlingen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
5
1 Inleiding
1.1
Aanleiding
Tegenwoordig vinden de sociale contacten van veel volwassenen plaats via sociale media. Maar niet
alleen volwassenen bewegen zich via het sociale netwerk, ook steeds meer kinderen maken gebruik
van nieuwe communicatiemiddelen. Wij als leerkracht hebben de taak de leerlingen zo goed
mogelijk voor te bereiden op hun toekomst. Er mag dan ook van ons worden verwacht dat wij ons zo
goed mogelijk in kunnen leven in die toekomst van onze leerlingen. We zullen met de tijd mee
moeten gaan en zo ook met de ontwikkelingen die daarbij horen. Zelf kom ik uit de grafische
industrie en heb veel ervaring met computers en verschillende softwareprogramma’s. Ik vind het
elke keer weer een uitdaging nieuwe software, nieuwe middelen en nieuwe methoden te
onderzoeken en uit te proberen. Een spannende speurtocht naar mogelijkheden en vernieuwingen
die het werk verbeteren, uitbreiden en vergemakkelijken. Zo zie ik dat ook met nieuwe media op
scholen. Alleen door het te proberen en toe te passen kun je vooruitgang boeken.
Naar aanleiding van mijn stageperiode, bij één van de twee ICT-coördinatoren op openbare
basisschool De Zandloper te Koedijk, ontstond er tijdens het volgen van de minor ICT een idee voor
mijn afstudeeronderzoek. Mijn mentor gaf aan dat ze het fijn zou vinden als ik onderzoek zou doen
naar de inzetbaarheid van ICT binnen de school. Samen hebben we daarna de onderzoeksvraag
geformuleerd.
Ik ben qua ICT-gebruik in het onderwijs verder dan de meeste leerkrachten. Omdat ik tijdens deze
periode in verschillende groepen ICT-opdrachten heb uitgevoerd, werden ‘mijn collega’s’
nieuwsgierig naar de verschillende toepassingen van het digibord en de inzet van overige digitale
middelen in de klas. Hun nieuwsgierigheid werd nog groter nadat ik mijn digitale etalage * tijdens
een eindpresentatie aan de leerkrachten liet zien. Door mijn werk als grafisch vormgever heb ik
veel met computers te maken en ben ik niet bang verschillende mogelijkheden uit te proberen. Ik
ontwerp en geef vorm aan een diversiteit van producten en werk dagelijks met verschillende
programma’s. Mijn interesse in ICT is groot en creëren/ontwerpen is elke keer weer mijn drijfveer.
Om te kunnen communiceren is taal is een belangrijk middel. Daarom is het van groot belang met
de tijd mee te gaan en je als leerkracht te richten op de juiste en meest efficiënte manier om taal
aan te bieden. Omdat woordenschat een centrale rol inneemt in het taalonderwijs is het van groot
belang hier voldoende aandacht aan te besteden binnen het onderwijs.
*
Mijn digitale etalage is een digitale uitstalling van de opdrachten die ik voor mijn minor ICT heb uitgevoerd
met de leerlingen van basisschool de Zandloper. Tevens staan er opdrachten op die ik samen met mijn
medestudenten heb volbracht tijdens deze ICT-minor. Zie www.grafisolo.nl/etalage.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
6
1.2
Opdrachtgever
“Openbare basisschool De Zandloper is van origine een dorpsschool. Nog steeds is de sfeer van een
dorpsschool duidelijk merkbaar. De Zandloper is echter ook een moderne school, met in alle
groepen een digitaal schoolbord en ze maken gebruik van de modernste lesmethodes. De
didactische werkwijze op de Zandloper streeft er naar kinderen zelfstandig te laten werken en zich
verantwoordelijk te laten voelen voor hun eigen werk. Zelfstandig werken (GIP-model) is een vast
onderdeel in het weekprogramma. Kleuters leren op de Zandloper al doende tijdens hun spel. De
school speelt daarop in door ervoor te zorgen dat er veel materiaal aanwezig is waarvan kleuters
kunnen leren. Door met de kinderen te praten over allerlei onderwerpen, leren ze veel nieuwe
woorden en leren ze deze goed uit te spreken. Dat is belangrijk als voorbereiding voor het lees- en
taalonderwijs. De school probeert zoveel mogelijk rond thema’s te werken die de leerlingen
aanspreken. Het voorbereidend lezen en schrijven is hierin een kernactiviteit. Om de
onderwijsontwikkelingen te kunnen blijven volgen, zullen methodes continu ‘ververst’ worden. De
rol van de leerkracht is daarbij veranderd van docerend naar steeds meer begeleidend.”
(schoolgids obs de Zandloper, 2011)
1.3
Vooronderzoek en afbakening
Om taalvaardig te zijn is het belangrijk om voldoende beheersing van woorden te hebben. Men
heeft tenslotte woorden nodig om te kunnen communiceren. Het is fijn om gedachten en ideeën
over te kunnen brengen. Ook kennis over de betekenis van woorden en hoe je woorden moet
gebruiken is van groot belang. Als je woorden niet op hun juiste waarde kunt schatten en er niet de
juiste betekenis aan kunt geven, kunnen er vreemde zinnen ontstaan en bestaat de kans niet (goed)
begrepen te worden, om dus geschreven en gesproken taal te begrijpen is woordenschat ontzettend
belangrijk: woordenschat is een belangrijk onderdeel van tekstbegrip. Gebleken is dat één van de
belangrijkste oorzaken van taalachterstand bij kinderen een te beperkte Nederlandse woordenschat
is. Dit zijn over het algemeen allochtone kinderen, dialect sprekende kinderen, kinderen uit een
taalarm thuismilieu of kinderen met een vertraagde taalontwikkeling. (Huizinga, 2005)
1.4
Probleemstelling
De leerkrachten van de bovenbouw op mijn onderzoekslocatie ondervinden over het algemeen een
kleine woordenschat bij hun leerlingen en vragen zich af of het woordenschatonderwijs wel
voldoende aandacht krijgt. Het woordenschatonderwijs wordt twee keer per week aangeboden. Er
zijn op school geen woordklappers aanwezig die elk thema ondersteunen. Er wordt alleen gebruik
gemaakt van de werkboekjes van de methode, waarbij de leerkrachten zelf de woorden moeten
uitleggen. Deze lessen sluiten overigens wel aan bij de taalmethode.
De leerlingen ondervinden de woordenschatles als taalles en lijken weinig beleving te hebben bij de
nieuw aan te leren woorden. De oefeningen worden netjes gemaakt, maar bieden op de manier
waarop ze worden aangeboden weinig uitdaging.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
7
Ik onderzoek welke mogelijkheden er gecreëerd kunnen worden om het woordenschatonderwijs op
openbare basisschool de Zandloper zo aan te bieden, dat er zowel bij de leerkrachten als bij de
leerlingen
meer
betrokkenheid
bij
het
woordenschatonderwijs
ontstaat,
teneinde
het
woordenschatonderwijs doeltreffender te kunnen aanbieden.
1.5
Vraagstelling
Naar aanleiding van de probleemstelling is er een onderzoeksvraag geformuleerd. De deelvragen
zullen de weg aangeven die gevolgd zal worden naar het antwoord op de geformuleerde
probleemstelling.
1.5.1
Hoofdvraag
‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het
onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw op een doeltreffender
manier kan worden aangeboden?’
1.5.2
Deelvragen
Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag, worden de volgende deelvragen onderzocht:
Deelvragen: theorie
1) Wat is woordenschatonderwijs?
a. Hoe zijn de kerndoelen en tussendoelen van woordenschatonderwijs geformuleerd?
b. Wat is de rol van het woordenschatonderwijs in het totale taalonderwijs?
c. Wat houdt woordenschatonderwijs precies in specifiek voor de bovenbouw?
d. Welke handelingsadviezen worden beschreven bij het aanleren van nieuwe woorden?
e. Zijn er goed aansluitende digitale programma’s bij woordenschatmethodes?
Deelvragen: praktijk
2) Welke woordenschatmethode hanteert obs de Zandloper?
a. Hoe wordt die methode nageleefd en wat kan worden veranderd?
b. Wat schrijft de handleiding van de desbetreffende methode voor over het aanbod van
woordenschatonderwijs?
c. Welke positie neemt het woordenschatonderwijs in het weekprogramma in?
d. Hoe wordt het woordenschatonderwijs onderwezen?
3) Hoe kan een digitale werkomgeving de leerlingen zo motiveren, dat ze bewust kiezen om tot
woordleerstrategieën over te gaan?
a. Welke vaardigheden moeten de leerkrachten van de Zandloper worden aangeleerd om
nieuwe media te kunnen inzetten?
b. Hoe kunnen de leerkrachten op de Zandloper met ICT als ondersteuning het
woordenschatonderwijs zodanig aan gaan bieden, dat het woordenschatonderwijs naar
een hoger niveau wordt gebracht?
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
8
c. Welke vaardigheden moeten de leerlingen van de Zandloper worden aangeleerd om het
woordenschatonderwijs met de nieuwe aangeboden ICT-mogelijkheden te kunnen
gebruiken?
Om tot een conclusie en aanbeveling te kunnen komen naar aanleiding van de hoofdvraag, worden
er deelvragen opgesteld en onderzocht. In dit rapport is te lezen hoe de deelvragen zijn
onderzocht. Het rapport bestaat uit 8 hoofdstukken.
Leeswijzer
Hoofdstuk 1) In dit hoofdstuk wordt het vooronderzoek en afbakening van de probleemstelling
weergegeven. De probleemstelling wordt uiteengezet en samen met de deelvragen vermeld. Tevens
volgt er een kort beschrijving van de onderzoekslocatie.
Hoofdstuk 2) De opbouw en aanpak van het onderzoek worden hier beschreven. Er wordt ingegaan
op de onderzoeksmethode en de manier van dataverzameling.
Hoofdstuk 3) Handelt over het woordenschatonderwijs in het algemeen en zet de kerndoelen,
tussendoelen en leerlijnen uiteen. Vanuit een helikopterview wordt het woordenschatonderwijs
onder de loep genomen en van algemeen woordenschatonderwijs naar woordenschatonderwijs op de
basisschool uiteengezet. Daarnaast wordt telkens de brug van woordenschatonderwijs naar ICT
gemaakt. Als laatste is mijn visie hierop uitgeschreven.
Hoofdstuk 4) Bespreekt de woordenschatmethode van de onderzoekslocatie. Aangegeven wordt
welke hoofdpunten van curriculaire spinnenweb van SLO worden uitgelicht en waarom juist deze
hoofdpunten.
Hoofdstuk 5) De onderzoekslocatie: Een beschrijving van obs De Zandloper waarbij tevens hun visie
op taalonderwijs en ICT worden geschetst.
Hoofdstuk 6) Zet het praktijkonderzoek uiteen. Gegevens van observaties en vragenlijsten worden
weergegeven, waarna een samenvatting volgt van de bevindingen van het literatuur- en het
praktijkonderzoek.
Hoofdstuk 7) Naar aanleiding van de bevindingen uit hoofdstuk 6 wordt er een handelingsadvies
opgesteld en een protocol gemaakt. Deze zijn te vinden in dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 8) Handelt over de vraag of het protocol voldoet aan de criteria van het onderzoek en
wordt afgesloten met een evaluatie op het onderzoeksproces.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
9
2 Onderzoek
2.1
Onderzoekstype
Dit onderzoek valt onder het onderzoekstype: kwalitatief onderzoek. Het onderzoek is kleinschalig
en wordt weergegeven in de vorm van geschreven teksten. Het bevat geen cijfermatig verzamelde
gegevens. Het kwalitatief gedeelte van dit onderzoek bestaat uit literatuuronderzoek en het houden
van een praktijkonderzoek (observaties en vragenlijst).
2.2
Onderzoeksmethode
Om tot het beantwoorden van de hoofdvraag te komen, worden de verschillende deelvragen
onderzocht. Tijdens het onderzoek worden de volgende stappen genomen:
1. De kerndoelen, de tussendoelen en de rol van het woordenschatonderwijs in het primair
onderwijs wordt middels literatuuronderzoek onderzocht en in eigen bewoordingen wordt
samenvattend weergegeven wat de belangrijkste bevindingen op dit gebied zijn.
2. Er wordt via literatuuronderzoek onderzocht op welke verschillende didactische wijzen
woordenschatonderwijs kan worden aangeboden. Hierbij wordt vooral de wijze van het inzetten
van ICT bestudeerd. Hiervan wordt in eigen woorden en samenvattend een uiteenzetting
gegeven.
3. De methode woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie wordt geïnventariseerd en
relevante informatie verder uitgediept.
4. De gebruikte woordenschatmethode op de onderzoekslocatie wordt vergeleken met de theorie
die eerder is onderzocht en de verschillen zullen nader worden bekeken en uitvergroot,
teneinde een handelingsprotocol op te kunnen stellen waardoor het woordenschatonderwijs
doeltreffender kan worden aangeboden. Hierbij zullen de kerndoelen en tussendoelen als
leidraad dienen. Het digitale aanbod van het woordenschatonderwijs wordt daarbij als
speerpunt ingezet.
5. Naar aanleiding van alle beschikbare gegevens wordt er een handelingsaanbeveling geschreven
die ervoor zal zorgen dat het woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie door het inzetten
van ICT tijdens de voorbewerkings-, semantiserings- en consolidatiefase doeltreffender wordt
aangeboden.
2.3
Dataverzameling
In dit rapport zal ik de kwaliteit van het woordenschatonderwijs op basisschool De Zandloper
uiteenzetten en zoeken naar verbetering of uitbreiding. Om dat te bereiken zal ik onderzoeken of
het digitaal ondersteunen van de woordenschatlessen zal helpen bij het aanleren van nieuwe
woorden. Bij ieder onderzoek zijn verschillende manieren en instrumenten om onderzoeksgegevens
te verzamelen. Tijdens het uitvoeren van dit kwalitatieve onderzoek zullen de volgende middelen
ingezet worden: literatuuronderzoek, vragenlijsten en observaties.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
10
2.3.1
Literatuuronderzoek
Door middel van literatuuronderzoek wordt vastgelegd wat de kerndoelen en tussendoelen van het
woordenschatonderwijs is. Tevens wordt achterhaald wat er bekend is over de didactiek van het
woordenschatonderwijs en de verschillende methoden. Welke toepassingen er zijn en hoe ze kunnen
worden ingezet. Als laatste wordt door middel van het samenvatten van de verzamelde literatuur
een theoretisch kader geschetst wat gebruikt is voor het praktijkonderzoek.
2.3.2
Vragenlijsten
“Vragenlijsten kunnen gebruikt worden om kennis, opvattingen en meningen naar voren te krijgen.”
(Kallenberg, e.a., 2007). De bovenbouwleerkrachten van obs De Zandloper vullen een vragenlijst in
zodat ik informatie zal krijgen over hun visie omtrent woordenschatonderwijs. Deze vorm van
onderzoek wordt ook wel survey genoemd. “Een survey-onderzoek levert snel informatie op over de
kennis of gedachten van mensen over een bepaalde kwestie of onderwerp. Kenmerkend bij dit
onderzoek is dat gewerkt wordt met uniforme vragenlijsten met een beperkt aantal vragen.”
(Kallenberg, et al, 2007)
2.3.3
Observatie
“Observeren is een methode die vaak gebruikt wordt om informatie te verzamelen over het gedrag
van bijvoorbeeld leerlingen en leerkrachten.” (Kallenberg, e.a., 2007). Tijdens mijn stage observeer
ik drie leerkrachten in de bovenbouw van mijn onderzoekslocatie. Tevens observeer ik een aantal
leerlingen uit verschillende groepen tijdens het woordenschatonderwijs. Dit is een nietparticiperende observatie. Van te voren heb ik observatiepunten genoteerd, zodat ik gericht kan
waarnemen. De registratie van de observatie vindt plaats in de vorm van een beschrijvend verslag.
De observaties kunnen als ongestructureerd worden omschreven. Vooraf zijn er geen uniforme en
strenge regels opgesteld. (van Eijkeren, 2005).
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
11
3 Het woordenschatonderwijs
3.1
Inleiding
De doelen van het woordenschatonderwijs worden in dit hoofdstuk uiteen gezet. Ik wil weten welke
uitgangspunten er voor het woordenschatonderwijs bestaan zodat ik goed onderzoek kan doen en
genoeg kennis van zaken kan opbouwen. Zonder gedegen kennis van de literatuur kan ik geen
verantwoorde aanbeveling doen over het woordenschatonderwijs en kan ik geen verantwoord
woordenschatonderwijs ontwerpen en vormgeven.
Allereerst vind ik het noodzakelijk de kerndoelen en de tussendoelen te bestuderen en te
beschrijven. Zo ontstaat er voor mij een duidelijk beeld van waaruit ik mijn onderzoek kan starten.
Belangrijk is het om juist deze doelen als handleiding te gebruiken bij het ontwerpen van mijn
onderwijs. Handig is het om deze doelen aan te houden bij het vormgeven van mijn onderwijs.
3.2
Kerndoelen
“Kerndoelen zijn eisen, opgesteld en opgelegd door de overheid waaraan het primaire onderwijs
moet voldoen. Ze geven een duidelijk beeld waar het in het onderwijs over gaat. In de kerndoelen
wordt een globale beschrijving gegeven van de belangrijkste onderwijsinhouden. Ze geven een
breed onderwijsaanbod aan. Dit aanbod behoort aan alle leerlingen te worden aangeboden,
gedurende de tijd die ze in het primair onderwijs doorbrengen. Kerndoelen zijn streefdoelen en
bieden leerkrachten een duidelijk houvast bij het vormgeven van hun onderwijs waaraan ze zelf hun
didactische invulling mogen geven. Leerkrachten dienen hun leerstofaanbod zodanig in te richten en
vorm te geven, dat de einddoelen aan het eind van het primair onderwijs zijn behaald. De
kerndoelen stellen dus eisen aan leerkrachten en niet aan leerlingen. Deze doorgaande lijn in de
kerndoelen wordt aangehouden omdat kinderen gebaat zijn bij een doorgaande lijn in hun
ontwikkeling. Zo geven deze een ontwikkelingslijn aan in het primair onderwijs zelf en een
doorgaande lijn tussen primair en voortgezet onderwijs. Dankzij de kerndoelen worden de kansen
van de leerlingen duidelijker en kan daar beter en sneller op worden geanticipeerd.” (tule.slo.nl,
2011).
Het woordenschatonderwijs wordt specifiek uitgeschreven in kerndoel 12;
“De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van
voor hen onbekende woorden. Onder 'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen
mogelijk maken over taal te denken en te spreken.” (http://tule.slo.nl/)
Niet alleen kerndoel 12 handelt over woordenschatonderwijs. Het woordenschatonderwijs zit in veel
verschillende kerndoelen verweven. Als we alleen al kijken naar het leergebied Nederlands, zien we
dat er bijna in elk kerndoel al een beroep gedaan wordt op de woordenschat. Zonder de beschikking
over de juiste informatie over een specifiek woord kan dat woord niet op de goede manier worden
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
12
ingezet. Zonder een goed ontwikkelde woordenschat (behorend bij de leeftijd) kan een leerling
geen informatie verwerven zonder deze ook te begrijpen. Om de informatie vervolgens ook weer te
gebruiken in de juiste context, vraagt ook om een goed begrip van het woord. Hij zal niet alleen het
woord moeten kunnen gebruiken, maar ook in de juiste zinsbouw moeten kunnen plaatsen.
Hieronder zet ik de drie hoofdgroepen van het kerndoel Nederlands uiteen waaruit blijkt hoe
belangrijk een gedegen woordenschat is.
3.2.1
Kerndoelen Nederlands mondeling taalonderwijs en woordenschat
Ondanks dat de ontwikkeling van schriftelijke taalvaardigheid van groot belang is, is de ontwikkeling
van mondelinge taalvaardigheid zeker ook zeer belangrijk. Uitbreiding van de woordenschat,
aandacht voor taal en denken, toepassen van luisterstrategieën, voorlezen en vertellen: allemaal
activiteiten die de mondelinge taalvaardigheid verder ontwikkelen. Daarnaast zijn zij weer
voorwaarden voor het schriftelijke domein.
Leerlingen leren informatie uit gesproken taal te verwerven. Ze leren deze informatie in zich op te
nemen, te verwerken en er op te reflecteren. Ze kunnen hierna de informatie weer gebruiken bij
hun eigen gesproken of geschreven taal. Als leerlingen de gesproken taal niet begrijpen omdat ze de
woorden niet snappen of omdat ze de woorden niet in de goede context kunnen plaatsen kunnen ze
niet deelnemen aan de verwerking van de informatiestroom. Als er te weinig verbindingen gelegd
kunnen worden met andere woorden uit de verschillende woordconcepten, zal het woord moeilijk
beklijven en uiteindelijk niet geconsolideerd worden. Het kan ook voorkomen dat een woord niet
goed wordt uitgesproken, omdat het niet goed is begrepen door degene die het gebruikt. Dan kan
dat woord dus ook niet goed worden begrepen door degene voor wie het woord bestemd is. Zo kan
er miscommunicatie ontstaan. Als gevolg kan het voorkomen dat als een kind niet wordt begrepen,
er een gevoel van onmacht ontstaat wat het zelfvertrouwen van het kind weer kan aantasten. Ook
is het van belang dat kinderen de juiste woorden leren gebruiken bij discussies en het overbrengen
van informatie, hierdoor wordt een kind begrepen en kan het deelnemen aan (vervolg)gesprekken
op (het eigen) niveau.
Het is van belang, maar zeker ook heel erg leuk om met kinderen in gesprek te gaan. Door op die
manier met taal om te gaan, leren kinderen impliciet hoe ze met woorden kunnen omgaan, hoe ze
woorden kunnen gebruiken of inzetten. Daarbij heeft de leerkracht een voorbeeldfunctie. Wanneer
leren impliciet plaatsvindt is de kans dat de kennis beklijft groot. Expliciet leren is een minder
vanzelfsprekend proces; dat komt doordat de druk van buitenaf komt. Leren praten is een
voorbeeld van het impliciet leren van taalregels. Impliciet leren gebeurt gemakkelijker, is leuker
omdat het op een ongedwongen manier gebeurt, en met een sterkere motivatie dan expliciet leren.
(http://www.rijksoverheid.nl)
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
13
3.2.2
Kerndoelen Nederlands schriftelijk taalonderwijs en woordenschat
Het begrip geletterdheid komt regelmatig voor in de literatuur. Om een duidelijk beeld te krijgen
van de betekenis volgt hieronder een uiteenzetting.
“Geletterdheid:
Abstract: Kunnen lezen en schrijven
Tekst: In het onderwijs wordt het begrip `geletterdheid` op vele manieren gehanteerd. Er wordt
gesproken van functionele geletterdheid om aan te geven dat iemand zich voor wat betreft lezen
en schrijven op een mimimaal niveau kan redden in de maatschappij. Bij ontluikende geletterdheid
staat de ontwikkeling van de geletterdheid vanaf het moment dat geschreven taal een rol gaat
spelen, centraal. Beginnende geletterdheid duidt op geletterdheid in de drie laagste groepen van
het basisonderwijs, gevorderde geletterdheid op groep 4 tot en met 8”. (http://www.encyclo.nl/
lokaal/10364&page=1)
Geletterdheid stelt veel meer voor dan alleen maar lezen en schrijven. De ontwikkeling ervan
begint eigenlijk al thuis, voor de basisschooltijd. Denk daarbij aan voorlezen en vertellen in de
gezinssituatie. Schriftelijke taalvaardigheid neemt vanaf de laagste groepen in het onderwijs dus al
een belangrijke plaats in. De leerlingen leren informatie te achterhalen uit informatieve en
instructieve teksten. Als ze geen idee hebben waar de informatie over gaat, of ze herkennen de
verschillende teksten niet als zodanig, kunnen ze de informatie niet goed begrijpen en op de juiste
manier verwerken. De inhoud kan op die manier niet op zijn waarde geschat worden. Dit probleem
treedt op als de woordkennis van de leerling niet voldoende is en er zal geleidelijk aan een
achterstand optreden. Hieruit blijkt dat het van belang is dat de leerlingen een gedegen basiskennis
moeten bezitten, willen ze mee kunnen met de lessen. Als de woordenschat van leerlingen goed is,
is de kans ook groot dat ze meer plezier in het lezen en schrijven zullen krijgen. Plezier in taal zal
leiden tot het makkelijker en gemotiveerder opnemen en verwerken, maar ook gebruiken van
informatie. De algemene kennis van de leerling zal zich steeds meer uitbreiden waardoor de leerling
meer kansen zal kunnen creëren in de maatschappij. De leerling zal zich veilig genoeg om zich te
uiten. Door een goede woordenschat zullen de leerlingen leren relevante informatie en meningen te
ordenen. Er worden verbindingen gemaakt met allerlei andere woorden en zo ontstaat er een nieuw
woordconcept. Tevens leren de leerlingen relevante informatie en meningen te ordenen bij het
schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Hoe groter de kennis van
woorden, hoe duidelijker de overdracht van informatie zal zijn. Daarbij moet de leerling ook
aandacht besteden aan zinsbouw en een correcte spelling. (http://www.rijksoverheid.nl)
3.2.3
Kerndoelen Nederlands taalbeschouwing en woordenschat
Beschouwing van taal en taalgebruik geeft kinderen gereedschappen die ze gebruiken om over taal
te praten en na te denken, en taal zodanig te gebruiken, dat er een goed ontwikkelde spreektaal
ontstaat. Het biedt ze inzicht in eigen en andermans taalgebruikstrategieën, zodat ze deze
bewuster en doelgerichter in leren te zetten. Ze leren strategieën te herkennen, te verwoorden, te
gebruiken en te beoordelen. Dat houdt in dat de leerlingen leren hoe te leren. De leerlingen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
14
verwerven in het primair onderwijs een gepaste woordenschat. Ze leren verschillende strategieën
aan, voor het begrijpelijk maken van voor hen onbekende woorden. (http://www.rijksoverheid.nl).
3.2.4
Kerndoelen ICT
Voor ICT bestaat er geen apart kerndoel. “Voorop staat dat de toepassing van ICT wordt ingebed in
de didactiek en de werkwijze van de school. Educatietechnologie is geen doel op zich, maar een
middel om beter, ‘doelgericht, anders leren’ te realiseren.” (Loon, 2010)
3.3
Leerlijnen
Er zijn referentiekaders geschapen om houvast te bieden. De leerkracht kan de ontwikkeling van
een leerling veel beter volgen met de leerlijnen en tussendoelen als leidraad. De leerlijnen en
tussendoelen dienen als hulpmiddel om de kerndoelen te halen. De kerndoelen zijn te algemeen
geformuleerd en de leerlijnen en tussendoelen zijn duidelijker te gebruiken met minder grote
stappen. Deze geven leiding aan de ontwikkeling van de leerlingen op de verschillende momenten.
De tussendoelen en leerlijnen zijn ontwikkeld door Het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO) in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Om scholen in het primair onderwijs te helpen bij het vertalen van de kerndoelen naar het
daadwerkelijke onderwijs zijn leerlijnen en tussendoelen ontwikkeld. Een leerlijn geeft voor een
leergebied aan hoe een leerling van beginniveau tot kerndoel komt. Bij het ontwikkelen van mijn
woordenschatprogramma zal ik ook deze leerlijnen en tussendoelen in ogenschouw houden.
Zoals hiervoor beschreven, is de rol van taal duidelijk geworden bij het kunnen verwerken van de
leerstof voor alle vakgebieden, wat duidelijk te zien is in bijvoorbeeld de leerteksten van de
zaakvakken en in rekentaal, denk hierbij aan de zogenaamde verhaaltjessommen. Taal is
onlosmakelijk verbonden met het begrijpen van leerinhouden en zo dus voor het succes dat
leerlingen ondervinden in het onderwijs en voor de plaats die ze later in de maatschappij zullen
innemen. Volgens de informatie van het nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling loopt
de taalverwerving en het taalonderwijs als het ware in cirkels. De leerinhouden hebben per leerjaar
over het algemeen steeds dezelfde leerstof, maar omdat de complexiteit en de mate van
beheersing steeds toeneemt worden de leerlingen zo steeds competentere taalgebruikers. Zodra
leerlingen hun woordenschat niet op het gewenste niveau (kunnen) krijgen, zullen ze de steeds
complexere leerstof niet voldoende kunnen verwerken. (SLO, 2009).
3.4
Tussendoelen
Het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO) heeft de tussendoelen en leerlijnen
ontwikkeld in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Met de
leerlijnen en tussendoelen kan een docent de ontwikkeling van een leerling beter volgen. Het zijn
ook hulpmiddelen om de kerndoelen te halen. De kerndoelen zijn ingevoerd om meer eenheid in het
onderwijs te creëren, beter en doelgerichter basisonderwijs aan te kunnen bieden en om een
verbetering van de aansluiting met het voortgezet onderwijs te kunnen waarborgen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
15
De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) houdt toezicht op de naleving van de kerndoelen.
(http://www.rijksoverheid.nl). Tussendoelen zijn momenten in de leerlijn. Een leerlijn geeft voor
een bepaald leergebied aan hoe kinderen van een bepaald beginniveau tot de kerndoelen komen.
Belangrijke momenten op de leerlijn worden aangegeven als tussendoelen. Aan de hand van
leerlijnen en tussendoelen kunnen leraren de ontwikkeling van hun leerlingen veel beter volgen en
hebben
zij
een
leidraad
om
de
kerndoelen
te
behalen.
(http://taalunieversum.org/
onderwijs/termen/term/348/).
3.5
Woordenschat in het onderwijs
Het woordenschatonderwijs is een onmisbaar onderdeel van het gehele (taal)onderwijs, zowel in
mondelinge als in schriftelijke vaardigheden. Zonder begrip van en inzicht in betekenissen van
woorden kunnen we niet tot informatieoverdracht en communicatie komen. Het is belangrijk
woorden te leren die er toe doen, die je informatie geven en waarmee je jezelf kunt uitdrukken.
Een uitgebreide woordenschat is een belangrijke basis voor het schoolsucces: nieuwe kennis kan op
de juiste manier worden gekoppeld aan al bestaande kennis.
Daarnaast heeft taal ook een sociale functie, leerlingen dienen hun taalvaardigheid te ontwikkelen om
op gelijk niveau te kunnen communiceren. Hiervoor is het belangrijk om een goede taalvaardigheid en
woordkennis te bezitten. Voor op school, maar ook voor straks in de maatschappij. Als leerkracht zijn
beide disciplines natuurlijk dagelijkse bezigheden. Zonder goede kennis van woorden, inzicht in
woorden en begrip van woorden, kunnen we geen onderwijs op niveau aanbieden.
Het onderwerp van het woordenschatonderwijs is echter breder dan alleen het aanleren van nieuwe
woorden. We leren kinderen:
-
nieuwe woorden (zelfstandige naamwoorden met het bijbehorende lidwoord en werkwoord met
vervoeging);
-
veelvoorkomende combinaties van woorden (bijvoorbeeld: de telefoon opnemen);
-
uitdrukkingen (bijvoorbeeld: in de lappenmand zitten);
-
vaste zinnetjes (bijvoorbeeld: graag gedaan);
-
spreekwoorden (bijvoorbeeld: hoge bomen vangen veel wind).
(Huizenga en Robbe, 2005)
Het gebruik van woorden is in een digitale omgeving ook onmiskenbaar belangrijk. Steeds vaker
maken ook jongeren gebruik van nieuwe media. De Nederlandse taal wordt via sms en chat vaak
verbasterd. De site van het taaluniversum zegt hierover: “met sms, chat en e-mail is in rap tempo
de korte schrijftaal ontstaan. Deze nieuwe schrijftaal is voor een leek soms nauwelijks te begrijpen.
Klinkers vallen weg en hoe korter, hoe beter. Veel jongeren communiceren via short message
services, kortweg sms. Met soms waanzinnige snelheid tikken ze berichtjes in op hun mobiele
telefoon. Nu rijst de vraag: in hoeverre heeft het veelvuldig gebruik van de sms-taal zijn weerslag
op de Nederlandse taal? Er is nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van sms-taal op
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
16
de schrijfwijze van het Nederlands onder jongeren. Toch merken sommige leerkrachten die
het vak Nederlands verzorgen wel dat er enigszins sprake is van taalverloedering.” (Lodik,
taalunieversum.org/nieuws/1641).
Het is dus voor ons leerkrachten op de basisschool, van belang de basis goed aan te leren. De
woordenschat van de leerlingen zo groot mogelijk te maken. Vooral ook omdat de leerlingen steeds
jonger en steeds vaker gebruik gaan maken van nieuwe media. Hoe leuker en interessanter je het
woordenschatonderwijs op school maakt, hoe gemotiveerder de leerlingen zullen worden.
Tegenwoordig is er ook op digitaal gebied veel aanbod van educatieve (oefen)programma’s voor het
woordenschatonderwijs. Zowel voor het digibord als voor de computers in de klas. In veel van die
programma’s krijgen de leerlingen op een speelse wijze nieuwe woorden, strategieën en oefeningen
voor het uitbreiden van hun woordenschat aangeboden. Bewezen is het positieve gebruik van ICT bij
taal in het onderwijs. Bij peuters al, neemt het verhaalbegrip, de woordenschat en de grammaticale
kennis toe door het gebruik van pratende prentenboeken. (Verhallen, 2003). Het lezen van
interactieve prentenboeken kan leerlingen uit de onderbouw helpen om hun woordenschat te
vergroten en een beter inzicht te krijgen in verhaalstructuren. En heel belangrijk: Leerlingen
onthouden een nieuw woord beter als ze het tegelijk met plaatjes krijgen aangeboden. Heel
makkelijk hierbij is het inzetten van ICT. Het gebruik van deze nieuwe manier van informatie- en
communicatiemiddelen roept voor taalonderwijs de noodzaak op tot nog betere woordenschat,
schriftelijk en mondelinge communicatie, spelling, begrijpen en analyseren van teksten.
(Bronkhorst, 2007).
“Goed doordachte woordenschatsoftware en andere digitale toepassingen bieden kansen die er nog
nooit geweest zijn. Het is nu tijd om ze te benutten.” (Cöp, 2009). Het gebruik bijvoorbeeld van
mindmapsoftware voor het digibord is een handige tool. Zie voor goede mindmapsoftware de links
op de site van www.woordenjacht.nl.
“Een belangrijke manier om woorden te leren is om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende
onbekende, maar wel functionele, woorden tegenkomen. Dat wil zeggen, woorden die in een
redelijke frequentie gebruikt worden en qua vertrouwdheid niet te makkelijk en ook niet te
moeilijk zijn. In een schoolse omgeving wordt het in contact komen met deze woorden veelal
gelijkgeschakeld met het zorgen dat kinderen de juiste boeken en teksten lezen. Deze redenering
klopt ten dele. Natuurlijk is het zo dat boeken en schriftelijke teksten altijd een belangrijke plaats
hebben ingenomen om nieuwe woorden en begrippen tegen te komen. Maar met betrekking tot het
mediagebruik weten we dat jongeren steeds minder tekst tegenkomen op papier en steeds meer
taal van schermen lezen en beluisteren. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau
(Breedveld et al, 2006) naar de tijdsbesteding per mediavorm, blijkt dat het lezen in gedrukte
media afneemt. Daar staat tegenover dat er een duidelijke opgaande lijn te zien is in het gebruik
van de computer, de televisie, internet en audio. Dit betekent dus dat kinderen steeds vaker
nieuwe woorden tegenkomen op beeldschermen en in geluidsbestanden in plaats van op papier. Dit
heeft zeker betekenis voor het woordenschatonderwijs, want het is belangrijker dat kinderen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
17
veelvuldig met nieuwe woorden in aanraking komen dan dat dit per se op papier zou moeten
gebeuren. Schermen zijn niet meer weg te denken in de leefomgeving van jongeren. Sterker nog,
voor veel van hen is het een van de plaatsen waar ze intensief talig bezig zijn. Waarom dus niet ook
in de woordenschatles.” (Cöp, 2009).
Een ruime woordenschat is belangrijk voor alle taalvaardigheden. Een woord moet voor leerlingen
een steeds diepere woordkennis krijgen. Dat betekent dat er een steeds groter beroep gedaan moet
kunnen worden op een abstracte, hiërarchische organisatie van de verbanden tussen verschillende
woordconcepten. Leerlingen moeten een woord niet als een product op zich te zien, maar onbewust
al diverse verbindingen maken met andere woorden. Bijvoorbeeld: een mug is een insect en valt
onder de groep dieren. Zogenoemde hiërarchische structuren. (Verhallen, 2005). Leerlingen leren
teksten gemakkelijker te interpreteren als ze verbanden kunnen leggen. Teksten kunnen op die
manier beter worden begrepen. Ze leren teksten in specifieke contexten te plaatsen, een manier
om structuren aan te leggen in de informatiestroom op school.
3.6
Risicogroep
‘Om zinvol woordenschatonderwijs te kunnen verzorgen, moet je als leerkracht weten hoe de
beginsituatie van de leerlingen is. Welke kinderen hebben een beperkte woordenschat, welke
kinderen hebben moeite met lastige woorden zoals verwijswoorden en woorden met een abstracte
betekenis? Er zijn bepaalde groepen kinderen van wie bekend is dat ze uit een taalarmer milieu
komen, zij zullen met een (veel) kleinere woordenschat op school komen. Het deelgebied waarin de
school staat is zo’n taalarm gebied. Een aantal leerlingen komt op school met een relatief kleine
woordenschat. Hun woordenschat in het Standaardnederlands is vaak ontoereikend om het
onderwijs goed te kunnen volgen.
Drie mogelijkheden om in te spelen op de verschillen in de beginsituatie:
•
pre-teaching;
•
werken met niveaugroepen;
•
inzet van computerprogramma’s
Pre-teaching houdt in dat je zwakke leerlingen voorbereidt op de leerstof. Je kunt pre-teaching
alleen goed doen als je daar binnen het programma tijd voor vrij kunt maken. Ook het werken met
niveaugroepen vergt extra tijd. Je zult een apart programma moeten inzetten voor de groep zwakke
leerlingen. Sommige methoden hebben hiervoor speciale lessen ontwikkeld. Computerprogramma’s
zijn tegenwoordig een handig middel om de leerlingen individueel extra oefeningen te laten doen.
Op die manier kunnen ze zelfstandig een deel van hun achterstand inhalen.’ (Huizinga, 2005).
3.7
Woordenschat op de basisschool
Woordenschatonderwijs op de basisschool is niet alleen het aanleren van nieuwe woorden. Ook het
leren gebruiken en toepassen van die nieuwe woorden is belangrijk. Daarvoor moeten de leerlingen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
18
weten wanneer ze bepaalde woorden kunnen inzetten. Welke context er bij de woorden hoort en of
het gebruik van die woorden zodoende ook duidelijk is voor degene voor wie de woorden bedoeld
zijn. In de midden- en bovenbouw blijft het aanleren van nieuwe woorden belangrijk. In de
literatuur wordt regelmatig aangegeven dat een woordenschat van zo’n 15.000 woorden aan het
eind van de basisschool een mooi streven is. In de kerndoelen worden geen aantallen genoemd. Het
wordt in de midden- en bovenbouw steeds belangrijker voor de leerlingen om de diepe woordkennis
te stimuleren. Leerlingen moeten steeds vaker toe met een abstractere, hiërarchische organisatie
van verbanden tussen woordconcepten. Leerlingen zullen over verschillende gradaties van
woordkennis moeten gaan beschikken. Belangrijk hierbij is dan natuurlijk dat ze de juiste waarde
aan het woord kunnen geven. Ze zullen steeds meer verbanden gaan leggen tussen de betekenissen
van woorden en zodoende hun kennis kunnen verbreden. Dit is nodig om de steeds moeilijkere en
uitgebreidere teksten, uit bijvoorbeeld de lesstof van de zaakvakken te kunnen begrijpen.
(Verhoeven & Vermeer, 1996)
3.8
Woordenschat in de bovenbouw
In de midden- en bovenbouw wordt steeds vaker een beroep gedaan op de woordleerstrategieën die
de leerlingen zich eigen moeten maken. Woordleerstrategieën zijn strategieën die de leerlingen
kunnen gebruiken bij het vinden van de betekenis van de voor hen nog onbekende woorden uit de
verschillende teksten. Zodra zij zich deze strategieën eigen hebben gemaakt, zullen zij minder
afhankelijk zijn van de onderwijssituaties om zich nieuwe woorden eigen te maken. Om effectief
gebruik te kunnen maken van deze strategieën dient de leerling over een adequate woordkennis te
bezitten van zo’n 6.000 woorden en moet daarbij een bepaald ontwikkelingsniveau hebben bereikt.
(Kienstra, 2003)
Taal speelt in alle vakken op de basisschool een cruciale rol. Het verwerven van kennis en
vaardigheden in andere vakken is afhankelijk van het begrijpen van de leerstof. Teksten die
bijvoorbeeld bij zaakvakken worden aangeboden bevatten een steeds ingewikkelder woordenschat.
De teksten worden moeilijker en volgen een duidelijke opbouw in hun aanbod. Om de juiste
woorden te kunnen aanbieden is het nodig om te onderzoeken welke woorden in aanmerking
komen. Drie belangrijke aandachtspunten voor woordselectie zijn:
•
De betekenis van een woord is onbekend voor tenminste een deel van de leerlingen in de groep.
•
Het woord is functioneel, dat wil zeggen dat de leerlingen het woord daadwerkelijk ook zullen
inzetten, in de context van een situatie, in de communicatie met anderen, of in een volgende
les (frequentie, spreiding en nut).
•
Het woord past in de context van een verhaal of thema. Of in een spontaan ontstane situatie
naar aanleiding van bijvoorbeeld een gebeurtenis of actualiteit (pregnante context).
(Verhallen, 2005).
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
19
3.9
Woordenschatonderwijs en de leerkracht
“Om goed woordenschatonderwijs te kunnen geven moeten leerkrachten over verschillende
vaardigheden beschikken. Die woordenschatroutines zijn in alle vakken en door alle groepen heen
toepasbaar: woordenschatuitbreiding kan dan in alle onderwijsleeractiviteiten plaatsvinden en loopt
als een rode draad door het hele onderwijs.
Eén van die basisvaardigheid is clusteren. Woordclusters zijn verbanden van verschillende woorden
rond een thema. Door in plaats van één woord, tegelijk drie of vier nieuwe woorden die onderling
nauw verbonden zijn te kiezen en aan te bieden, wordt woordenschat gekoppeld aan systematische
opbouw van kennis en kan er zelfs een versnelling in de woordenschatuitbreiding worden bereikt.
Dat levert zowel kwantitatief als kwalitatief winst op.” (Verhallen, 2005)
“Om leerlingen betrokken te houden is het belangrijk dat de leerkracht samen met de leerlingen de
woorden ordent op een woordmuur (categoriseren). Tevens zullen er doelwoorden worden
geselecteerd (naar nut, frequentie, spreiding en relevante context). Daarna worden de begrippen
en hun betekenissen volgens de viertakt aangeleerd.” (Van den Nulft & Verhallen, 2009)
Zie paragraaf 3.9.1.
•
Voorbewerken
•
Semantiseren (uitleg van betekenis)
•
Consolideren (inoefenen)
•
Controleren.
De leerkracht zal, behalve uit de woordenschatmethode, ook nieuwe woorden uit hedendaagse,
betekenisvolle, contextrijke situaties moeten halen. Voorbeelden zijn: de media, actualiteiten in de
klas en situaties uit het leven van de leerlingen, zoals sporten en hobby’s. De leerkracht biedt door
het geven van gerichte instructie de leerlingen gelegenheid om verschillende strategieën in te
zetten voor het afleiden en onthouden van woordbetekenissen. Tevens worden de leerlingen
gestimuleerd strategieën te gebruiken om de betekenis van nieuwe woorden af te leiden. De
doelwoorden worden uitgezocht en in betekenisvolle contexten aangeboden. Verscheidene
verwerkingen, zoals taaloefeningen, woordspelletjes, presentaties en dergelijke worden erbij
gezocht en de leerlingen kunnen aan het werk.
Het is belangrijk dat de leerlingen:
•
Een ruime receptieve en productieve woordkennis verwerven.
•
Strategieën verwerven om de betekenis van woorden af te leiden uit de context.
•
Strategieën verwerven om de betekenis van woorden te onthouden.
•
Reflecteren op hun eigen woordenschatontwikkeling.
Wanneer een leerkracht de leerlijnen als leidraad gebruikt voor zijn onderwijs, zal hij zodra het
woordenschatonderwijs betreft de volgende onderdelen ter hand moeten nemen. Er zal een rijke
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
20
leeromgeving geschapen moeten worden. Nieuwe woorden kunnen het best worden aangeboden met
behulp van visualisaties en veel herhaling.
In de klas zijn bij voorkeur aanwezig:
•
Een gevarieerd aanbod van boeken, passend bij het actuele thema.
•
Een thematafel met concrete materialen.
•
Woordmuur met woorden, illustraties en teksten van de kinderen.
De computer is een krachtig middel voor het versterken van taalonderwijs. (Bronkhorst, 2002).
Digitale middelen zijn uitermate geschikt om woorden uit te leggen, te verklaren en hun betekenisverbindingen uit te breiden.
Hiervoor heeft de leerkracht een rijke digitale omgeving nodig:
•
Hiertoe wordt gerekend de hardware: digibord, computers in de klas en de beschikking over
randapparatuur (scanners, printers, camera’s enzovoort).
•
De leerkracht dient voldoende kennis te hebben van de toepassingen van de digitale middelen.
•
Methode gebonden software maar ook de beschikking en de kennis over Webbased software, die
teksten aanbiedt over actuele gebeurtenissen.
(Duerings, van der Linden, Schuurs & Strating, 2011).
3.9.1
De viertakt
De leerkracht zoekt in de voorbereiding van een woordenschatles een doelwoord uit (het aan te
leren woord). Bij dit woord selecteert hij ook andere woorden bij die het doelwoord kunnen
verduidelijken en van een betekeniscontext kunnen voorzien. Deze woorden noemen we
uitbreidingswoorden. De viertakt kan vakoverschrijdend worden ingezet:
•
Voorbewerken:
De leerkracht creëert een context voor het nieuwe woorden. Zodanig, dat de leerlingen
nieuwsgierig worden naar het nieuw te leren woord. Omdat de leerkracht het woord aanbiedt
samen met de uitbreidingswoorden, kunnen de leerlingen verbanden proberen te leggen. De
zogenaamde woordconcepten. De woorden worden in betekenisvolle contexten aangeboden.
•
Semantiseren:
De woorden worden gesemantiseerd met behulp van de drie ‘uitjes’:
-
uitbeelden (illustraties, concrete voorwerpen, gebaren, voordoen, laten ervaren);
-
uitleggen (verduidelijken bijvoorbeeld aan de hand van een omschrijving uit het woordenboek);
-
uitbreiden (in verband brengen met andere woorden die samen betekenisverbindingen vormen).
•
Consolideren:
Om het nieuwe woord te laten beklijven organiseert de leerkracht allerlei taalactiviteiten met de
leerlingen, waarbij deze gericht met het nieuwe woord en zijn betekenis oefenen. Bijvoorbeeld;
woorden groeperen in een woordenweb, waarbij het doelwoord in het centrum staat. Het nieuwe
woord verwerken in taaloefeningen of in woordspelletjes. Hierbij leren de leerlingen het nieuwe
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
21
woord of de nieuwe woorden onthouden (receptieve beheersing) en gebruiken (productieve
beheersing).
•
Controleren:
De leerkracht kan door het geven van controleopdrachten en het houden van observaties
controleren of de leerlingen ook daadwerkelijk de nieuw aangeleerde woorden beheerst. De
leerkracht let daarbij op het gebruik van de woorden in receptief dan wel productief gebruik.
(Verhallen & Verhallen, 2003).
3.9.2
Woordleerstrategieën
Het wordt, naarmate een leerling ouder wordt, steeds belangrijker dat het zelf de betekenis van
nieuwe woorden kan achterhalen. Ze worden zo minder afhankelijk van de onderwijssituatie.
Leerlingen ontwikkelen deze woordleerstrategieën niet altijd vanzelf. Daarvoor is expliciet
onderwijs nodig. De leerkracht zelf geeft al het goede voorbeeld door hardop bewust én onbewust
aan te geven hoe een bepaalde strategie kan worden ingezet. De leerlingen zien dan regelmatig de
te volgen weg en kunnen hiermee oefenen. Het woordenschatonderwijs richt zich op de beheersing
van woordenschatstrategieën, woordenschatvaardigheden én de kennis van doelwoorden.
Woordleerstrategieën zijn:
•
Labelen:
Het koppelen van een woord aan een voorwerp of gebeurtenis uit de werkelijkheid. Labelen vindt
altijd plaats in een concrete context, waarbij je je zintuigen kunt inschakelen. De koppeling tussen
een label en een betekenis wordt altijd aangereikt: iemand anders noemt de naam van een
voorwerp of je ziet een plaatje met het bijbehorende woord.
•
Analyseren:
Door het uit elkaar halen van woorden in herkenbare delen, kun je nieuwe woorden als het ware
‘ontleden’. Lange woorden zijn vaak opgebouwd uit meerdere losse woorden, welke we snel tot
onze beschikking hebben. Bijvoorbeeld: bedieningsapparatuur  bediening en apparatuur.
•
Relateren:
In het verlengde van analyseren ligt relateren, het leggen van een betekenisrelatie tussen twee
woorden of delen van een samengesteld woord.
•
Vergelijken:
Door het vergelijken van twee woorden kun je erachter komen dat één persoon, voorwerp of dier
door verschillende woorden kan worden benoemd.
•
Categoriseren:
In het verlengde van vergelijken ligt categoriseren, waarbij je betekenisklassen moet kunnen
onderscheiden. (Huizinga, 2005).
Woordenschatstrategieën:
•
Woorden kiezen:
Leerlingen gebruiken deze strategieën om bij woordenschatactiviteiten zelf hun doelen te stellen;
-
leerlingen kiezen zelf welke woorden ze belangrijk vinden om te leren;
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
22
-
leerlingen richten zich op bepaalde aspecten van het woord (receptief of productief);
-
ze kiezen welke strategie ze in kunnen zetten om de betekenis te kunnen achterhalen;
-
ze plannen wanneer en hoe ze kunnen oefenen met het woord.
•
Woordbetekenissen achterhalen:
De leerlingen kunnen met deze strategieën zelf achter de betekenis van een nieuw woord komen;
-
leerlingen analyseren het nieuwe woord, ken of herken ik al een deel van het woord;
-
leerlingen bekijken de context waarin het woord voorkomt. De plaatjes, of de rest van de tekst
waaruit ze de betekenis kunnen opmaken. Zowel verbale als non-verbale contexten;
-
ze gebruiken een bron, bijvoorbeeld: woordenboek, internet, leerkracht of klasgenoot;
-
tweede taalleerders letten op overeenkomsten tussen de moedertaal en het Nederlands.
•
Woorden onthouden:
Op welke wijze slaan de leerlingen de nieuw verworven woordkennis op in het geheugen, zodat ze
deze nieuwe woorden kunnen inzetten zodra ze nodig zijn;
-
leerlingen herhalen de woorden en/of schrijven deze op, zodat de woordvorm kan beklijven;
-
de leerlingen werken actief met de nieuwe woorden. Door het telkens ophalen van de woorden
uit het geheugen, door verwerking in zowel receptieve als productieve vorm, beklijft het woord
beter en zal beter en vaker op de juiste manier worden ingezet;
-
leerlingen gebruiken het woord en koppelen het zo aan contextrijke situaties, deze associaties
kunnen zij weer gebruiken zodra ze het woord weer tegenkomen of moeten inzetten. Een
uitbreiding van deze associaties geven de leerlingen meer woordkennis en een rijkere
woordenschat. (Verhallen, 2009).
Maak leerlingen duidelijk;
1. dat het soms niet nodig is om alle moeilijke woorden in een tekst precies te begrijpen;
2. dat je altijd eerst moet proberen om verder te lezen omdat je dan vaak zelf achter de
betekenis van een onbekend woord komt. Laat leerlingen voorbeelden zien van een moeilijk
woord dat door de context verklaard wordt.
3.9.3
Woordenschat en tekstbegrip
Het is belangrijk dat je genoeg woorden kent als je een tekst wilt begrijpen. Dit geldt voor
kinderen, maar ook voor volwassenen. Is van een tekst minder dan 80% van de woorden bekend dan
wordt de tekst zo goed als niet begrepen. Pas wanneer je 85-90% van de woorden in een tekst ook
daadwerkelijk kent ben je als lezer enigszins in staat de tekst te begrijpen. (Vermeer, 2006). Uit
recent onderzoek kwam zelfs naar voren dat minimaal 98% van de woorden bekend moet zijn voor
goed tekstbegrip. (Schmitt, 2008).
Vooral zaakvakteksten en leesteksten bevatten soms lastige begrippen of moeilijke woorden. Ze zijn
soms moeilijk te begrijpen voor alle leerlingen. Als leerkracht zul je hier alert op moeten zijn en
deze moeilijke begrippen en woorden moeten verduidelijk en/of uitleggen. Hieruit blijkt maar weer
dat het echt noodzakelijk is je lessen goed voor te bereiden. Teksten zelf mee of voor te lezen of
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
23
ervoor te zorgen dat je de tekst al gelezen hebt zodat je in kunt springen op de momenten dat
woorden om verduidelijking vragen.
3.9.4
Receptieve en productieve taalvaardigheid
‘Er zijn veel woorden in onze taal die we zelden of nooit gebruiken, maar waarvan we wel de
betekenis kennen. Deze woorden (bijvoorbeeld pruikentijd, noodtoestand) gebruiken we niet of
nauwelijks, toch weten we wel wat ze betekenen, ze behoren tot onze receptieve taalvaardigheid.
De woorden die we actief gebruiken in onze communicatie behoren tot onze productieve
taalvaardigheid. Een woord behoort tot onze actieve taalvaardigheid, als we ons de betekenis van
het woord goed eigen hebben gemaakt. Je kunt met het woordenschatonderwijs het best beginnen
bij de receptieve taalvaardigheid. Het begrijpen van de betekenis van een woord en de
betekenisverbanden die er zijn met andere woorden. Daarna komt tijdens het inoefenen, de
productieve taalvaardigheid pas aan de orde. De receptieve woordenschat is doorgaans groter dan
de productieve.’ (Huizinga, 2005).
3.9.5
Diepe woordkennis
Woordkennis houdt in dat de kennis van een woord diep of oppervlakkig kan zijn. Om een woord ook
echt goed te kunnen gebruiken is zogenaamde 'diepe woordkennis' nodig. Een diepe woordkennis
geeft meer kennis over het woord, waardoor het vaak zal worden ingezet in mondelinge en
schriftelijke taal. Een diepe woordkennis ontstaat als de betekenis van een woord duidelijk is. Vaak
hebben woorden meerdere betekenissen. Daarnaast moet het woord ook met andere woorden in
verband kunnen worden gebracht. Woorden vormen een netwerk van onderling verbonden
elementen. Belangrijke soorten relaties tussen woorden zijn:
•
Betekenisrelaties: Een netwerk aan woorden die met elkaar in verband staan. Zo’n netwerk
verschilt van persoon tot persoon, afhankelijk van de ervaringen die iemand met het woord
heeft. In schematische weergave ziet dit eruit als een woordspin. Deze betekenisrelaties kunnen
gebaseerd zijn op;
•
-
synoniemen (zetel-stoel);
-
categorie en exemplaar (insect-spin);
-
context (koffer-vakantie).
Hiërarchische relaties: Ons woordgeheugen bevat ook nog een ander soort ordening. Deze
verbanden zijn minder persoonlijk en geven veel meer de diepere betekenislagen weer.
Bijvoorbeeld:
dier
vis
haai
vogel
zalm
uil
fazant
zoogdier
mus
hond
tijger
Men spreek van een hiërarchische structuur omdat vogel op een hoger niveau staat dan mus.
(Verhallen, 2005)
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
24
•
Vormrelaties: Ook woorden die hetzelfde klinken door rijmen (bank-rank) en woorden die
hetzelfde klinken maar iets anders betekenen (bank-bank) vormen een relatie tot elkaar.
‘Aandoen’ heeft niet alleen te maken met het aandoen een lamp. Het woord kan ook betrekking
hebben op kleding.
•
Gebruiksrelaties: Wanneer gebruik je een woord wel en wanneer niet, bijvoorbeeld in
beleefdheidsvormen. (Verhallen & Verhallen, 2003).
Na het bestuderen van de literatuur ben ik van mening dat woordenschatonderwijs een heel
belangrijk onderdeel van het taalonderwijs is. Verder onderzoek zal uitwijzen in hoeverre dit ook
geval is op de onderzoekslocatie.
3.10 Mijn visie
3.10.1 Mijn visie op woordenschatonderwijs
Woordenschatonderwijs is een belangrijk onderdeel van het huidige onderwijs. Op alle
leerdomeinen heeft het grote invloed. Uitbreiden en grondig verdiepen van de woordenschat gaat
niet vanzelf. Als leerkracht heb je de taak je leerlingen van nu voor te bereiden op hun toekomst.
Wat voor mij hierbij voor zich spreekt, is de communicatie die een kind of volwassene nodig heeft.
Zonder communicatie kun je je niet aanpassen en groeien in je sociale rol als mens.
Ik vind het erg leuk om met de leerlingen in mijn klas in plaats van alleen maar droge leerstof aan
te bieden met ze in gesprek te gaan. Door regelmatig met de leerlingen te praten leren de kinderen
ook incidenteel veel nieuwe woorden. Er zijn twee manieren waarop kinderen hun woordenschat
uitbreiden, namelijk intentioneel en incidenteel. Intentioneel wil zeggen dat iemand, een ouder of
de leerkracht, een kind expliciet een woord aanleert. Incidenteel wil zeggen: het kind pikt woorden
ongemerkt op. (Verhallen, 2009).
Woordenschatonderwijs zou een vast leeronderdeel in de week moeten innemen. Er moet voldoende
aandacht aan worden besteed en het belang ervan zou veel beter moeten worden ingezien. Voor
mijn woordenschatonderwijs wil ik gebruik maken van ICT, routines, aansprekende contexten en
goede selectieregels.
“Routines zijn belangrijk voor leerlingen. Een routine is een effectieve manier om de ontwikkeling
van leerlingen te stimuleren. Ons brein is altijd op zoek naar patronen. Het werken met een
routine, maar ook het werken met grafische modellen, biedt kinderen een patroon dat elke keer
herkenbaar op dezelfde manier verloopt.” (Duerings, van der Linden, Schuurs & Strating, 2011).
Routines geven de leerlingen structuur en houvast. Ze weten wat er van ze verwacht wordt. Ik vind
het belangrijk dat je je als leerkracht bewust bent van het feit dat het aanleren van nieuwe
woorden pas goed kan plaatsvinden als er gebruik gemaakt wordt van herhaling. Het is onderzocht
dat een woord pas goed kan beklijven als het minimaal zeven keer wordt aangeboden. (Verhallen,
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
25
2005). Belangrijk hierbij is dat het nieuwe woord verschillende keren en in verschillende situaties
aan de orde komt. Hierbij is variatie in passief woordgebruik (het woord begrijpen) en actief
woordgebruik (het woord zelf gebruiken) gewenst. Routines zijn hierbij uitermate geschikt.
Routines zijn bijvoorbeeld:
-
woord van de dag;
-
praatplaten;
-
woordposter;
-
woordenboeken.
Het is heel belangrijk dat je de belevingswereld van je leerlingen eigen maakt. Weet wat er speelt!
Zij zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dit bereik je door in te spelen
op hun belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij je leerlingen: het moet voor de leerling
haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een bepaald woord betekent. Wanneer een
leerling zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter beklijven.
Bij het aanbieden van nieuwe woorden maakt de leerkracht gebruik van duidelijke structuren. Het
volgen van de vier fasen van het viertaktmodel (voorbewerken, semantiseren, consolideren en
controleren) van Marianne Verhallen is hierbij een onmisbaar onderdeel. Een belangrijke taak voor
de leerkracht is het verantwoord selecteren van de nieuw aan te leren woorden. Een leerkracht zal
zichzelf van te voren de vraag moeten stellen: ‘Welke woorden komen in aanmerking?’ Hiervoor zijn
de volgende drie regels van belang:
Selectieregel 1: Kies alleen woorden die kinderen nog niet kennen en wel moeten leren.
Selectieregel 2: Let op de criteria: ‘nut’, ‘frequentie’, ‘spreiding’ en ‘relevante context’.
Selectieregel 3: Kies woorden niet los, maar met de gedachte aan netwerkopbouw.
Je bent op de juiste weg naar goed woordenschatonderwijs als je woordenschatonderwijs aan deze
criteria voldoet.
3.10.2 Mijn visie op ICT en nieuwe media in het basisonderwijs
De kinderen van nu moeten worden voorbereid op hun toekomst in de samenleving. Zij zullen de
werknemers en werkgevers van de toekomst zijn. Hoe belangrijk is het dan hen deel te laten nemen
aan de ontwikkelingen van onze samenleving? Dat is wat je een kind moet meegeven,
ontwikkelingen staan nooit stil en ook de samenleving staat nooit stil. Als je actief deel uit wilt
(blijven) maken van de samenleving, zul je mee moeten groeien. Dat geldt in de klas, maar ook
thuis. Als je wilt weten wat de kinderen van nu bezighoudt, zul je zelf ook niet stil moeten blijven
staan. Als leerkracht, maar ook als ouder wil je toch weten wat een kind drijft, wat zijn talenten
zijn en hoe je die talenten kunt stimuleren. Een computer is daarbij goed inzetbaar. Het gebruik
van computers en internet door kinderen thuis moet sterk worden bevorderd.
Vooral op school kan de computer uitermate goed worden ingezet, lesstof kan worden
gedifferentieerd, verdiept en herhaald. Ook zijn de manieren waarop lesmateriaal kan worden
aangeboden zeer divers. Leerlingen kunnen individueel of samen probleemgeoriënteerde
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
26
activiteiten oplossen (onderzoekend leren). Ze kunnen informatie opzoeken, informatie uitwisselen
(e-mail, videoconferencing, chat). Ook wordt er een zekere trial-and-error inzet van ze verwacht,
wat tot gevolg heeft dat de kinderen creatief leren nadenken. Hierdoor worden ze uitgedaagd en
gestimuleerd. Natuurlijk heeft elk kind zijn eigen niveau, maar dat is juist via het brede aanbod in
software goed te ondersteunen en te reguleren. Juist ook omdat er direct scores kunnen worden
bijgehouden en verwerkt.
In de bovenbouw kan bijvoorbeeld elke dag het jeugdjournaal klassikaal bekeken en besproken
worden, hiermee wordt direct op de actualiteit van de dag ingesprongen. Er worden levendige
discussies rondom onderwerpen uit het journaal gehouden. Ik vind het een verrijking dat de
kinderen hier zo mee bezig zijn in de klas. Je kunt er heel gemakkelijk lesopdrachten aanhangen die
de kinderen aanspreken en de verwerking ervan niet direct als leerstof zullen zien. Dat brengt het
onderwerp dichtbij en ván de kinderen.
Als leerkracht heb je de taak om ook mee te gaan met de ontwikkelingen van deze tijd. Dat geldt
op alle vlakken, dus zeker ook op het gebied van ICT en nieuwe media. Natuurlijk moet je ook op de
hoogte zijn van bijvoorbeeld sociale media. Je hoeft als leerkracht niet deel te nemen aan deze
vorm van informatie-uitwisseling, maar wel zul je moeten weten wat het is. Hierop inspringen zie ik
wel als een vereiste. Hoe kun je anders je leerlingen informeren over de voor- en nadelen, over de
positieve, maar ook negatieve kanten die het met zich mee kan brengen. Vragen als: ‘Hoe surf je
over het net?’ ‘Welke sites kun je veilig bezoeken?’ ‘Hoe en waar typ je zoekwoorden in?’ en vooral
ook: ‘Welke woorden geven een veilige hit?’ zul je met je leerlingen moeten bespreken. Wil je de
kinderen voorbereiden op hun toekomst, zul je zelf mee moeten gaan, waarschijnlijk loop je soms
als leerkracht een stukje achter, maar zorg ervoor dat het maar een klein stukje is!
Voor mij is het misschien makkelijk praten; ik kom uit de computerwereld. Er werd van mij
verwacht dat ik op de hoogte was van de ontwikkelingen op ICT-gebied, het had ook zeker mijn
interesse en nog steeds. ‘Oudere’ leerkrachten zullen waarschijnlijk meer moeite moeten doen die
interesse te ontwikkelen. Het is de taak van ons (de nieuwe generatie leerkrachten), hen daarin
voor te gaan, hen te ondersteunen en ervoor te zorgen dat zij niet stil blijven staan. Dat ook zij
meegaan met deze tijd en de bijbehorende ontwikkelingen. Dat zij niet, zoals Maurice de Hond zei
in het tv-programma Villa Felderhof in 2009: ‘op school onze kinderen worden voorbereid op het
jaar 1970-1980.’ Hij bedoelde daarmee dat het onderwijs vaak ver achterblijft bij de tegenwoordige
tijd. Dat zou voor de samenleving, de kinderen en hun toekomst een gemiste kans betekenen.
De minor ICT die ik gevolgd heb op de pabo van InHolland heeft mijn visie alleen maar versterkt. De
geboden voorbeelden waren een bevestiging, dat er veel te bieden en te halen valt op ICT-gebied in
het onderwijs. Dat het in plaats van een doel een middel moet zijn en dat die leidt tot verbetering
en verdieping. Dat het zeker ook heel leuk is, zowel voor de kinderen als voor de leerkrachten. Dat
het kan leiden tot veel kennis, tot creativiteit en bovenal tot ontwikkeling, tot het voorbereiden op
de toekomst.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
27
4 Woordenschatmethode
4.1
Inleiding
Tegenwoordig hebben alle methodes voor Nederlandse Taal een leerlijn woordenschat. Vroeger was
dat wel anders, er waren in de methodes wel lessen ‘taalverrijking’ opgenomen, maar specifieke
woordenschatuitbreiding werd niet onderwezen. Rond 1990 verschenen er NT2-aanvullingen voor
anderstalige leerlingen. De nieuwste taalmethodes bieden over het algemeen geen aparte
onderdelen meer aan voor NT2 leerlingen, maar bieden het woordenschatonderwijs algemeen beter
aan, waarbij ze de leerlijnen nauw volgen. Belangrijk hierbij is dat elke leerling een zo goed
mogelijke woordenschat ontwikkelt.
‘Het is nu dan ook bijna ondenkbaar om hier geen goede methode voor uit te kiezen, een die goed
aansluit bij het overige (taal)onderwijs op de school. Het liefst een woordenschatmethode die
geïntegreerd is in de taalmethode of die goed naast de taalmethode ingezet kan worden. De keuze
van de woorden is hierbij belangrijk. Er moeten immers woorden geleerd worden die er toe doen.
De contexten moeten aansluiten bij het overige onderwijs om zo een rijke leeromgeving te creëren.
Er is per methode een groot verschil in het aantal aan te leren woorden: van 1850 tot 5400. Het is
ook van belang hoe de school omgaat met het aantal lesuren in woordenschatonderwijs. Per
methode worden daar ook grote verschillen voor aangehouden. Taalzwakke leerlingen besteden 220
uur aan woordenschat bij de ene methode en 468 uur bij de andere. Ook het aantal toetsen
verschilt per methode: van 3 tot 18 toetsen per leerjaar.’ (Cöp, 2009).
In
paragraaf
4.3
volgt
een
uiteenzetting
van
de
woordenschatmethode
die
op
mijn
onderzoekslocatie wordt gebruikt. Met deze methode heb ik intensief gewerkt. De school gebruikt
voor zijn woordenschatonderwijs het onderdeel woordenschat van de taalmethode Taal Actief.
4.2
De leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen
Het curriculaire spinnenweb van SLO (Akker, Boer, Kuiper, Letschert, & Thijs, 2009)
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
28
“De kern en de negen draden van het spinnenweb verwijzen naar tien onderdelen van het
curriculum die elk een vraag over het (plannen van) leren door leerlingen betreffen. In het
spinnenweb fungeert het onderdeel ‘visie’ als centrale, verbindende schakel; de overige onderdelen
(leerplanaspecten) zijn verbonden met die visie. Idealiter zijn ze ook met elkaar verbonden, zodat
er sprake is van consistentie en samenhang. De metafoor van het spinnenweb onderstreept het
kwetsbare karakter van een curriculum. Spinnenwebben zijn weliswaar enigszins flexibel maar
dreigen toch te scheuren als er te hard en eenzijdig aan bepaalde draden getrokken wordt zonder
dat de andere draden meebewegen.”
(http://www.slo.nl/voortgezet/onderbouw/leergebieden/kenc/kwaliteitscan/spin/).
Mijn onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op drie onderdelen van dit curriculaire spinnenweb.
De leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen. Bij deze drie onderdelen zullen de
belangrijkste aanpassingen nodig zijn om tot beter woordenschatonderwijs te komen op de
onderzoekslocatie.
Gekeken naar het spinnenweb, blijven de andere onderdelen onveranderd. Omdat de taalmethode
een duidelijke structuur en opbouw heeft en de leerdoelen en de leerinhoud goed zijn hoef ik daar
mijn onderzoek niet op te richten. De methode zal binnen afzienbare tijd nog niet vervangen
worden. Daarnaast zal er ook geen veranderingen optreden in de groeperingvormen en de bronnen
en materialen. Als ik aan de drie punten (de leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen)
zal trekken zal het web enigszins uit onbalans raken en daarom houd ik ook het punt tijd in
de gaten.
Ook bij de methode heb ik specifiek naar deze drie onderdelen onderzoek gedaan.
4.2.1
De leeromgeving
Een stimulerende, taalrijk ingerichte omgeving biedt leerlingen volop gelegenheid om nieuwe
woorden te leren zonder dat er expliciet veel aandacht aan besteed wordt. Denk hierbij aan:
-
het gebruik van een woordmuur, met hierop artikelen, woorden, plaatjes en dergelijke rondom
het thema;
-
een thematafel met hierop attributen, woordkaartjes of boeken omtrent de doelwoorden;
-
posters en afbeeldingen aan de muur die de aandacht trekken en een gesprekje uitlokken.
Maar niet alleen de materiële invulling is van belang, ook de talige activiteiten hebben betrekking
op de leeromgeving. “Bijvoorbeeld de talige aankleding van de school, interactief voorlezen,
woordbesprekingen bij de zaakvakken, gespreksvormen en uitwisselingsvormen zoals presentaties of
discussies. Ook de digitale leefomgeving op scholen is onderdeel van deze context, met het internet
als belangrijke ontmoetingsplek met nieuwe woorden die een verrijking van de woordenschat
kunnen betekenen. Hierbij kan met name gedacht worden aan websites die gebruikt worden om
woorden, begrippen en informatie na te zoeken, zoals zoekmachines, woordenboeksites en digitale
encyclopedieën. Verder zijn er talloze educatieve sites die bedoeld zijn om je te verdiepen in
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
29
onderwerpen, veelal vindbaar met gebruik van de eerder genoemde zoekmachines. Dan zijn er nog
videosites waar op basis van zoekwoorden in veel gevallen bijpassend beeldmateriaal te bekijken is.
Geen krachtigere manier om achter het begrip lava te komen dan het te zien stromen uit een
vulkaan.” (Cöp, 2009)
4.2.2
De leeractiviteiten
De leeractiviteiten zullen voornamelijk gericht moeten zijn op het stimuleren van een diepe
woordkennis. Netwerken van woorden worden gedurende de jaren steeds meer uitgebreid, net als
het aantal verbindingen tussen de woorden. Het netwerk van woordkennis zal steeds efficiënter
geordend worden in hiërarchische, meer formele structuren. (Westerbeek, 2010). Het laten oefenen
met de woorden in veel verschillende lesactiviteiten zal de leerling in staat stellen het woord te
kunnen onthouden. Een woord beklijft pas na gemiddeld zeven keer horen, gebruiken en/of lezen.
Voorbeelden van lesactiviteiten zijn: invuloefeningen, waarbij het woord in verschillende contexten
voorkomt, woordspelletjes, woordvelden, woordwebben, enz. Ook het inzetten van de computer,
met eventuele woordenschatsoftware is een prima middel om met de woorden te oefenen.
4.2.3
De docentrollen
De hardnekkige achterstanden en de grote verschillen bij kinderen in leerprestaties hebben
woordenschatonderwijs volop in de belangstelling geplaatst. De meeste leerkrachten beseffen wel
dat een tekort aan woordenschat ten grondslag ligt aan de schoolproblemen van hun leerlingen. Ze
leggen de hele dag woorden uit, maar toch leiden hun inspanningen niet altijd tot de gewenste
resultaten. (Verhallen, 2009)
Toch is het de leerkracht die de dienst uitmaakt in de klas, die de kwaliteit van het onderwijs
bepaald en die ervoor moet zorgen dat de leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen. De
leerkracht moet al haar talenten inzetten om met dynamiek, humor, intelligentie en gevoel de
leerlingen te stimuleren en te motiveren, om ze hun doelen te kunnen laten bereiken. Ondanks de
goed doordachte leerlijnen, leerboeken, werkboeken en andere richtlijnen die zijn opgesteld door
het ministerie van onderwijs, zijn het de leerkrachten die de eindverantwoordelijkheid dragen en
die het onderwijsaanbod moeten afstemmen op de leerlingen in de klas. De leerkracht kent de
kinderen het beste en weet de onderwijsbehoeften daar het beste op af te stemmen. De leerkracht
moet dus weten wat er speelt bij de leerlingen, alleen dan kan hij de juiste contexten creëren,
leerlingen betrokken maken en houden. Een sfeer scheppen die een rijk onderwijsklimaat toelaat en
de leerlingen aanzet tot onderzoekend, leergierig gedrag.
Het leraarschap vraagt initiatief en inzet. De leerkracht is degene die van onderwijs, goed
onderwijs maakt. (Nulft van den & Verhallen, 2008)
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
30
4.2.4
De tijd
“Goed woordenschatonderwijs geven is een vorm van ‘basic teaching’ en de tijd moet daarbij zo
zuinig mogelijk worden gebruikt. De stappen van de viertakt dienen als kapstokhaken bij het
intentioneel woorden aanleren. Maar niet iedere stap hoeft bij alle woorden evenveel aandacht te
krijgen. Niet alle woorden hoeven of kunnen op dezelfde manier gesemantiseerd of geconsolideerd
worden. Om te beginnen is dan het onderscheid tussen drie verschillende woordleersituaties van
belang (Graves, 2006):
1. Kinderen leren woorden bij begrippen die ze al kennen of hebben ervaren.
-
De voorbewerking en semantisering duren in geval van ’bijlabelen’ samen minder dan een
halve minuut: even aanhaken is voldoende. Kinderen moeten het woord nog wel
consolideren, willen ze het nieuwe label onthouden.
2. Kinderen breiden de kennis van de betekenissen van woorden uit.
-
Het gaat dan om het verdiepen van woordkennis. Een supersnelle semantisering (er hoeft
slechts een stukje concept te worden uitgebreid) en het consolideren hoeft ook weinig tijd
te kosten omdat de woordvorm al is gekend.
3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe betekenissen.
-
De laatste situatie, waar robuuste instructie is vereist, is de meest intensieve en vraagt dus
ook meer tijd. Het gaat hier om gekoppelde leerdoelen: woorden leren, kennisopbouw en
betekenisstructuren doorzien. Het is belangrijk om juist in dit soort situaties ervoor te
zorgen dat de factor ‘tijd’ geen knelpunt wordt. De tijdsindicatie voor het leren van
woorden en woordclusters in de derde situatie is als volgt:
-
voorbewerken 1 minuut: dit mag niet langer duren; het gaat om een korte introductie die
leerlingen op scherp zet.
-
semantiseren 2-3 minuten: het gaat om een korte, krachtige, heldere, betekenisuitleg
waarin de drie uitjes samenvallen. Door een scherpe focus blijft de tijd beperkt. Het is de
kunst om dit in de vingers te krijgen, maar leerkrachten ervaren dat het met een korte
training kan!
-
Het semantiseren wordt gevolgd door interactie van de leerlingen (het vierde uitje): zij
moeten de kans krijgen om de informatie te verwerken en te koppelen aan eigen kennis en
evaringen. Dit kan in tijd wisselen, maar in principe gaat het hier om verwerking van de
inhoud van de les. Laten we uitgaan van een gemiddelde interactietijd van 3-5 minuten in
tweetallen. Hierin wordt meteen ook geconsolideerd.
-
Consolideren: naast de geïntegreerde consolidering (zie hierboven), kunnen we op 7
minuten extra rekenen om de woorden in herhalingsspelletjes terug te laten komen.
-
Controleren kost geen extra tijd als we tijdens consolideren ogen en oren goed openhouden.
Soms willen leerkrachten eind van de week (of na 2 weken) een korte toets afnemen over
alle behandelde clusters. Dat komt dan neer op gemiddeld 2 minuten per woordcluster.
-
Het gaat dus om totaal maximaal 17 minuten per woordcluster. Dat is per woord dus
gemiddeld 4 tot 5 minuten. En dat voor een robuuste semantisering én actieve
consolidering!” (Verhallen, 2009).
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
31
4.2
Taal actief Woordenschat - Uitgeverij Malmberg
‘Een belangrijk uitgangspunt van Taal actief is betekenisvol leren. Taal actief creëert
betekenisvolle
contexten
door
binnen
de
thematiek
verbanden
te
leggen
met
de
wereldoriënterende en sociaal-emotionele onderwerpen die aansluiten bij de interesses van de
kinderen. Het gaat uit van de principes van interactief taalonderwijs: leren van en met elkaar. De
leerlijnen taal, spelling en woordenschat zijn op een aantal manieren aan elkaar gekoppeld. Niet
alleen in thematiek, maar ook in de overlap tussen de spellingwoorden en de themawoorden.’
(http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm).
‘Met de nieuwe Taal actief taal wordt er volledig aangesloten bij de kerndoelen Nederlands en het
referentiekader taal. Tijdens aparte lessen worden de volgende taaldomeinen behandeld: taal
verkennen, woordenschat, spreken & luisteren en schrijven. Taal actief besteedt veel aandacht aan
woordenschat. Voor scholen met kinderen die uitvallen op Woordenschat heeft Taal actief een
aparte leerlijn Woordenschat voor groep 4 tot en met 8. Deze leerlijn is inzetbaar bij iedere
taalmethode. In deze leerlijn Woordenschat speelt de leerkracht een belangrijke rol bij het
aanleren van woorden. De kinderen oefenen de woorden vervolgens zelfstandig in het werkboek of
met het computerprogramma.’
(www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief/Inhoud-en-didactiek.htm)
•
Taal actief Woordenschat
- de leerkracht semantiseert woorden met de handige woordklapper;
- het verwerken van stof naar keuze gebeurt via het werkboek of het computerprogramma;
- deze woordenschatmethode is prima inzetbaar naast elke taalmethode.
•
Aparte leerlijn woordenschat
Taal actief Woordenschat is een aparte leerlijn die 750 nieuwe woorden per jaargroep aanbiedt.
250 Van deze woorden zijn verwerkt in het onderdeel Taal. De thema’s zijn hetzelfde als bij de
leerlijnen Taal en Spelling. Er zijn per thema zes lessen van 30 minuten waarbij de leerkracht
een belangrijke rol speelt bij het voorbewerken en semantiseren van de woorden.
•
Woordklapper met prachtige platen
De leerkracht heeft een belangrijke rol bij het voorbewerken en semantiseren van de woorden.
Een prettig hulpmiddel hierbij is de woordklapper. De woordklapper is een grote map vol met
prachtige platen. De platen geven de leerkracht visuele ondersteuning bij het semantiseren van
woorden.
•
Zelfstandig oefenen
De
kinderen
verwerken
de
woorden
zelfstandig
in
het
werkboek
en/of
met
het
computerprogramma Woordenschat. Met het computerprogramma oefenen de kinderen hun
woordenschat op een speelse en aansprekende manier. Het programma geeft feedback op maat
en analyseert en registreert de resultaten automatisch.
(www.methodewereld.nl/nl/methoden/Methode-stap3.aspx?vakgebied=Taal&methodeID1=107)
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
32
Met deze methode heb ik vaak gewerkt. De handleidingen zijn duidelijk en fijn om te gebruiken.
Het onderdeel woordenschat van deze methode kan goed naast andere taalmethodes ingezet
worden. De samenhang tussen de verschillende verhaallijnen zal dan wat lastig te volgen zijn. Het
zal lastiger zijn de woorden op die manier voor te bewerken, een betekenisvolle context te
scheppen. Wat ik goed vind aan deze aparte methode woordenschat is dat hij niet is geïntegreerd in
het taalboek. Je kunt hem dus goed apart inzetten, zo vaak je wilt en de verwerkingsoefeningen
bieden veelvuldige consolidatie (inoefening) aan.
Leeromgeving
‘De handleiding geeft aan dat de woordenschatles gestart wordt vanuit een plaat uit de
woordklapper, illustraties waarop de themawoorden voorkomen. Verder is het van belang in de klas
een woordmuur te maken. Dat kan bijvoorbeeld zijn een vel papier met de themawoorden erop dat
gedurende het hele thema zichtbaar aanwezig is of bijvoorbeeld een woordweb. Binnen de methode
is er veel aandacht voor samenwerkend leren. Want kinderen leren veel van interactie met elkaar,
vooral als ze verschillen in kennis, vaardigheden en ervaring.’
(http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm)
Leeractiviteiten
‘In de consolideerfase maken de leerlingen oefeningen in hun werkboek of oefenen ze met het
computerprogramma. Hierbij is het de bedoeling de geleerde betekenissen van de woorden te
verankeren. De woorden komen in een context en in onderlinge samenhang aan de orde bij de
oefeningen. Daarnaast biedt de handleiding verschillende suggesties voor taalspelletjes.’
(http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm)
Docentenrollen
‘De leerkrachten dienen tijdens de woordenschatlessen veel en intensieve instructie te verlenen aan
de leerlingen. Tijdens de verwerking kunnen de leerlingen zelfstandiger aan het werk. De
handleiding geeft aan dat de het belangrijk is de leerlingen betrokken te laten raken bij het thema.
Ze geven aan dat het voorbewerken niet als geïsoleerde stap opgenomen is, maar als geïntegreerd
onderdeel van de semantiseringsfase. Het onderdeel semantiseren wordt in de handleiding
uitgebreid beschreven. De leerkracht dient hierbij de woordklapper te gebruiken. Hierop staan de
themawoorden in illustraties afgebeeld. Er worden bij de diverse platen suggesties aangeboden hoe
de leerkracht de woorden kan uitbeelden, uitleggen en/of uitbreiden.’
(http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm)
De methode geeft aan dat de leerkracht een belangrijke rol speelt bij het strategisch leren van de
leerlingen. De leerkracht begeleidt de leerlingen in stapjes in het leren plannen, uitvoeren en
evalueren van het eigen leerproces.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
33
5 Woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie
5.2
Openbare basisschool De Zandloper
De opdrachtgever en tevens onderzoekslocatie van dit afstudeeronderzoek is obs De Zandloper.
“Rond 1913 stond de school in de buurt van wat nu de hoek van de Kanaaldijk en de Zonneweid is.
In 1951 werd het gebouw aan de Schoolstraat betrokken. In 1972 werd de gemeente Koedijk voor
het grootste deel door de gemeente Alkmaar geannexeerd. De naam Zandloper is gekozen, omdat in
het wapen van de voormalige gemeente Koedijk een zandloper voorkomt. Het gebouw bestaat uit
tien leslokalen, een handvaardigheidlokaal en één speelzaal. Bovendien bevindt zich in het gebouw
SKOA-peuterspeelzaal ’t Zandmannetje’ en de voor- en naschoolse opvang ‘Broer Konijn’. Er zijn
drie
schoolpleinen.
Ook
maken
zij
gebruik
van
een
zeer
ruime
gymzaal
gelegen
in
ontmoetingscentrum ‘de Rietschoot’. Naast de school ligt een sportveld, dat zij gebruiken voor gym–
en spellessen.
De school ligt in een aantrekkelijke wijk. Je vindt er onder andere; het oude Koedijk, de nieuwbouw
van Alkmaar-Noord, recreatiegebied het Geestmerambacht, ontmoetingscentrum ‘de Rietschoot’ en
‘Speeltuin De Jeugdhoek’. Integratie van school en schoolomgeving vinden zij voor de kinderen erg
belangrijk, en zodoende proberen zij aan veel buitenschoolse activiteiten mee te doen. Kortom, ze
zijn een echte buurtschool. De Zandloper telt aan het begin van dit schooljaar 245 leerlingen. Aan
de school zijn 21 personeelsleden verbonden. Het aantal leerlingen op de school is, behoudens
lichte schommelingen, stabiel.
Waar de school voor staat
In welke mate kan en moet een school de opvoeding van kinderen ter hand nemen, is een vraag die
je jezelf zou kunnen stellen. Moet de school zich alleen beperken tot de schoolvakken of hoort er
ook een stukje opvoeding bij? Moet je kinderen leren samenwerken en eigen verantwoordelijkheid
geven? Moeten ze iets weten van wat er in de wereld aan de hand is? De Zandloper is een school die
kinderen wil begeleiden in hun gang naar volwassenheid. Door hen ‘bagage’ mee te geven die nodig
is, zowel het bijbrengen van kennis en vaardigheden als het ondersteunen van de ontwikkeling van
de persoonlijkheid van het kind.
Op de school wordt volgens de principes van het GIP-model gewerkt. Zij leren hierdoor kinderen
zelfstandig om te gaan met hun werk, zich verantwoordelijk te laten voelen voor hun eigen taken.
Kinderen krijgen dag– en weektaken. Na één of meerder instructies gaan zij zelfstandig aan het
werk. De leerkracht werkt met kleine groepjes of individuele leerlingen. Met behulp van een GIPbord en -blokje is voor leerkracht en leerling duidelijk hoe het lesverloop is.” (schoolgids obs De
Zandloper, 2011).
Op obs de Zandloper wordt voor het taalonderwijs de methode Taal actief gebruikt. Ook het
woordenschatonderwijs wordt aangeboden via de methode Taal actief, die naast de andere
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
34
domeinen apart wordt aangeboden. Deze methode wordt door de hele school aangeboden vanaf
groep 4. Mijn onderzoek heb ik gericht op de bovenbouw en zodoende onderzoek ik het
woordenschatonderwijs in de groepen 6, 7 en 8.
5.3
Visie van obs De Zandloper op taal- en woordenschatonderwijs
“Taal neemt in ons onderwijs een sleutelpositie in. Kleuters leren al doende, tijdens hun spel. Wij
spelen daarop in door te zorgen dat er veel materiaal is waarvan kleuters kunnen leren. We praten
met kinderen over allerlei onderwerpen, zodat ze veel woorden leren en goed leren spreken. Dat is
belangrijk als voorbereiding voor het lees- en taalonderwijs. We proberen dan ook zoveel mogelijk
rond een thema te werken dat de kinderen aanspreekt. Het voorbereidend lezen en schrijven is
hierin een kernactiviteit. In groep 3 wordt begonnen met het leren lezen via de methode. Het goed
technisch leren lezen is de basis voor veel activiteiten. Wij werken met de meest recente versie van
de aanvankelijk leesmethode ‘Veilig leren lezen’. In de hogere groepen blijft het technisch lezen
een aandachtspunt. Twee keer per week wordt door de hele school aan ‘tutorlezen’ gedaan: het
ene kind helpt het andere kind. Op De Zandloper wordt gewerkt met moderne methodes. Om de
onderwijsontwikkelingen te kunnen blijven volgen, zullen methodes continu ververst worden. De rol
van de leerkracht is daarbij veranderd van docerend naar steeds meer begeleidend.” (Schoolgids
obs De Zandloper, 2011).
Kerndoelen
“Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan
het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Hierna volgt een beschrijving
van de leerstofgebieden waarvoor kerndoelen geformuleerd zijn en hoe deze op onze school aan de
orde komen.
Nederlandse taal:
Hieronder wordt begrepen:
•
Mondeling taalonderwijs
•
Schriftelijk taalonderwijs
•
Taalbeschouwing waaronder strategieën
Doelstelling: het onderwijs in Nederlandse taal is erop gericht, dat de leerlingen:
-
vaardigheden ontwikkelen waarmee ze deze taal doelmatig gebruiken in situaties die zich in het
dagelijks leven voordoen;
-
kennis en inzicht verwerven omtrent betekenis, gebruik en vorm van taal;
-
plezier hebben en houden in het gebruiken en beschouwen van taal.
In groep 1 en 2 wordt gewerkt met Ko-totaal. Hierin komen de taalkerndoelen aan de orde.
Methoden die volgens de handleiding gebruikt worden in de groep 3 t/m 8 zijn: Veilig Leren Lezen,
Taal Actief, Tekstverwerker, Spelling in de lift en Lezen in Stapjes voor de zwakke leerlingen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
35
Verder wordt er gebruik gemaakt van de softwareprogramma’s: Woorden Totaal en Werkwoorden
Totaal 1 (beide van Ambrasoft). Bij de leesmethode ook het softwareprogramma van Veilig Leren
Lezen. Verder, remediërend, Zoeklicht en Lesebanc.
Aan het leergebied Nederlandse taal wordt, per week gemiddeld, de volgende tijd besteed:
-
Vanaf groep 6: 6,5 uur per week. (Schoolplan obs De Zandloper 2011)
Duidelijk is dat het woordenschatonderwijs niet apart wordt genoemd in beide gidsen. Er wordt wel
les gegeven in woordenschatonderwijs, zoals is gebleken uit mijn observaties en de uitslag van de
vragenlijsten. Ondanks dat er door de leerkrachten wordt aangegeven dat de school in een taalarme
wijk staat, ligt het accent van het taalonderwijs dus niet bij het domein woordenschat.
Daarentegen zijn de ICT-mogelijkheden van de school zeer goed te noemen.
5.4
Visie van obs De Zandloper op ICT
“De rol van nieuwe media in het onderwijs is evident (leren omgaan met computers zelf, met de
bronnen die daarmee toegankelijk zijn, middel om leerstrategieën uit te breiden).
Wij vinden het belangrijk dat wij nieuwe media in onze school laten functioneren met het oog op de
toekomst. Wij stellen vast dat er van de computers die wij nu op school hebben al ruimschoots
gebruik wordt gemaakt. De vaardigheden en de kennis bij het personeel om adequaat om te gaan is
nog steeds volop in ontwikkeling. Er is een bovenschools ICT-beleidsplan. Ook op school ligt er een
ICT-beleidsplan. Het aantal computers in school is op peil. We vragen ons wel af of uitbreiding
noodzakelijk is of dat de ontwikkelingen zo snel gaan, dat wij binnenkort naar notebooks of tablets
overgaan. Het netwerk werkt goed. In alle (3 t/m 8) groepen hebben wij nu een active-bord. In de
komende jaren gaan we bekijken of het haalbaar is om voor de onderbouwgroepen active-borden
met touchscreen aan te schaffen.” (Schoolplan obs De Zandloper, 2011)
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
36
6 Praktijkonderzoek
6.1
Observatie en vragenlijst ten aanzien van het woordenschatonderwijs
Mijn bevindingen in de praktijk heb ik verkregen door middel van het observeren van verschillende
woordenschatlessen in de bovenbouw op de onderzoekslocatie. Uit het boek: ‘Taal 100’ van het
expertisecentrum Nederland, heb ik de ‘kijkwijzer woordenschat’ gebruikt. Ook heb ik een gedeelte
van de observatielijst ‘Aantoonbaar leerkrachtgedrag bij competenties woordenschatonderwijs’ uit
de brochure van Marianne Verhallen overgenomen. Daarnaast heb ik de leerkrachten van de groepen
5, 6, 7 en 8 gevraagd een vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst heeft betrekking op hun inzicht in
hun eigen woordenschatonderwijs. Zie bijlagen.
De leeromgeving
De leerkrachten van de bovenbouw besteden weinig aandacht aan de woordenschatlessen. Er is bij
de bovenbouw geen praatplaat in de klas aanwezig om de te behandelen nieuwe begrippen te
verduidelijken. De leerkrachten ervaren dat als een gemis. Er wordt nauwelijks gebruikgemaakt van
routines, als woordparaplu’s, woord van de dag, woordposters of beeldwoordenboeken. Soms
worden nieuwe woorden verduidelijkt door de afbeeldingen die in het werkboek staan. Dit zijn
steeds dezelfde soort tekeningen. Het digibord wordt niet ingezet bij de woordenschatlessen. Bij de
zaakvakken wordt wel gebruik gemaakt van het digibord. Op deze manier worden begrippen uit de
zaakvakken wel enigszins behandeld en zodoende ook verduidelijkt. Er wordt nu echter niet
expliciet tijd aan (diepe) woordkennis besteed.
De leeractiviteiten
De leeractiviteiten bestaan uit het maken van de oefeningen uit het werkboek. Elk hoofdstuk sluit
qua woorden aan bij de taalles van datzelfde hoofdstuk. De werkboekjes worden uitgedeeld en de
leerkrachten nemen de actuele woordenlijst kort door. Eventueel worden de tekeningen uit het
werkboek hierbij bekeken. Hierna maken de leerlingen de oefeningen zelfstandig of soms in
tweetallen. De oefeningen worden nagekeken of klassikaal besproken. Uit bijvoorbeeld de
zaakvakken wordt er geen extra verwerking gegeven voor moeilijke woorden of begrippen. De
leerlingen maken de oefeningen die horen bij het vak, deze gaan over de inhoud van de lesstof. Er
wordt hierbij geen aandacht besteed aan diepe woordkennis.
De docentrollen
De leerkrachten behandelen de woorden uit de actuele woordenlijst heel verschillend. Waar
sommigen enkele woorden selecteren en met behulp van de ‘drie uitjes’ semantiseren, nemen
anderen alle woorden even kort door en laten de oefeningen uit het werkboek de rest doen.
Belangrijk is dat de woordenschatlessen synchroon lopen met de taallessen. Alleen dan vertonen de
nieuwe woorden en begrippen samenhang en komen de woorden (niet allemaal) enigszins in
verschillende contexten aan de beurt.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
37
Als we kijken naar de viertakt:
-
Voorbewerken: er wordt hier over het algemeen weinig aandacht aan besteed. Dit komt door
het ontbreken van een praatplaat. Ook nemen de leerkrachten geen tijd om zelf op te zoek te
gaan naar afbeelding ter verduidelijking.
-
Semantiseren: (uitbeelden, uitleggen en uitbreiden) wordt regelmatig overgeslagen. Uitleggen
wordt mondeling gedaan, soms wordt er een kort voorbeeld gegeven (elegant lopen) door de
leerkracht.
-
Consolideren: alleen de oefeningen uit het werkboek worden aangeboden. Er is geen verwerking
op de computer beschikbaar in de klas. De oefeningen worden door de leerkracht nagekeken.
Soms worden ze klassikaal besproken.
-
Controleren: de methode biedt een toets aan en deze wordt door de leerlingen gemaakt na de
verwerking van ieder hoofdstuk. De gegevens worden genoteerd en bijgehouden.
Na de toets constateren de leerkrachten pas of de leerlingen de woorden wel of niet begrepen
hebben. Er volgt geen herhaling.
De Tijd
Omdat ik aan de drie punten uit het curriculaire spinnenweb van SLO (Akker, Boer, Kuiper,
Letschert, & Thijs, 2009) trek en zo het spinnenweb in onbalans zou raken, houd ik als tegenhanger
ook het punt tijd in de gaten. De tijd die de leerkrachten op De Zandloper moeten besteden aan
woordenschatonderwijs is afgesproken. Ze moeten twee keer per week aandacht besteden/tijd
vrijmaken voor het woordenschatonderwijs. Het verschilt per leerkracht hoe deze tijd ingevuld
wordt. Niet elke leerkracht houdt de twee lesmomenten ook echt aan. Bij alle klassen staan de te
maken lessen voor die week in de weektaak.
De leerkracht van groep 6 legt in haar vragenlijst een hulpvraag neer. Ze mist de praatplaat die elk
thema inluidt. Ze wil deze eventueel wel graag op het digibord kunnen tonen, maar liever heeft ze
hem in de klas staan, zodat de plaat gedurende het thema zichtbaar is voor de leerlingen.
6.2
Samenvatting
Door mijn theorie- en praktijkonderzoek kan ik constateren dat het woordenschatonderwijs op
obs De Zandloper enige aanpassingen behoeft zodat het doeltreffender kan worden aangeboden.
Hier volgt een korte uiteenzetting van mijn bevindingen:
Allereerst zal de woordselectie beter moeten worden toegepast. De overlap met de woorden uit het
taalboek moeten beter. Niet alle woorden zullen moeten worden aangeboden via de viertakt, maar
er moet goed gekeken worden naar nut, frequentie, spreiding en relevante context. Dat gebeurt nu
te weinig. De woorden die op het moment van aanbieden door de methode worden aangegeven
worden allemaal kort uitgelegd, dit gebeurt voornamelijk mondeling.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
38
Omdat de woordklapper ontbreekt maken de leerkrachten weinig tot geen gebruik van een goede
introductie van de les. De methode loopt synchroon met het taalverhaal uit het taalboek. Even
terugblikken op het taalverhaal zou de betrokkenheid en de context bij de leerlingen moeten
opwekken. Dit is niet altijd het geval en zodoende staat de woordenschatles vaak op zich. De
leerlingen missen hierdoor een goede voorbewerking, die de betrokkenheid zal vergroten. De lessen
zijn weinig speels en bieden de leerlingen weinig uitdaging. Als de woorden worden uitgelegd,
gebeurt dit vaak alleen mondeling aan de hand van de tekeningen in het werkboek. Deze
afbeeldingen zijn leuk en relevant, maar wel altijd hetzelfde. Hierdoor kan er een eenzijdig beeld
van een woord of begrip ontstaan. Zaak is deze afbeeldingen af te wisselen met andere tekeningen,
foto’s of filmpjes, hierdoor ontstaat er bij de leerlingen een groter inzicht en inlevingsvermogen.
Door een woord of begrip van meerdere kanten te bekijken kunnen er meerdere structuren ontstaan
die de woorden hun betekenisrelatie geven. Dit kan bijvoorbeeld door de bijzaken op een foto, of in
een filmpje.
De inzet van de digitale middelen is nu minimaal te noemen. De Zandloper beschikt niet over het
computerprogramma dat bij de methode hoort en de leerlingen oefenen de woorden dan ook alleen
in hun werkboek. Ook bij de voorbewerking en semantisering wordt nauwelijks gebruik gemaakt van
de digitale omgeving. Leerlingen zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn.
Dat wordt bereikt door in te spelen op hun belangstelling. Daarbij ‘leert’ een kind een woord beter
als hij het samen met een afbeelding krijgt aangeboden. Belangrijk is om een leerbehoefte bij de
leerlingen te creëren. Het moet voor de leerling haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat
een bepaald woord betekent. Wanneer een leerling zelf achter de betekenis van een woord komt,
zal het woord beter beklijven. Het gebruik van de digitale middelen, bijvoorbeeld het digibord kan
hierbij goed worden ingezet. Op een speelse manier woorden en begrippen aanbieden, waarbij de
leerlingen interactief betrokken worden zal ze een uitstekende leerbehoefte bieden. Hier is dus
voor de leerlingen van De Zandloper nog wel wat te winnen. Om dat te bereiken zullen de
leerkrachten enige extra werkzaamheden moeten verrichten.
Nadat de woorden zijn ‘behandeld’ volgt de verwerking in het werkboek. De woorden en begrippen
worden in verschillende vormen aangeboden. Hierin is wel voldoende variatie te vinden. De
verwerkingen zijn divers en de leerlingen worden regelmatig uitgedaagd de woorden ook te
vervoegen. Jammer is dat er in alle groepen geen gebruik gemaakt wordt van routines. Deze zorgen
er voor dat de woorden zichtbaar in de klas zijn, dat er vaak mee gewerkt kan worden en dat er op
een interactieve manier mee gewerkt kan worden (denk aan woordposters, woordparaplu’s enz.).
Het nakijken van de werkboekjes is een tussencontrole voor de leerkrachten of de leerlingen de
woorden en begrippen wel goed hebben begrepen. De individuele leerlingen wordt zo in de gaten
gehouden. Helaas is er geen extra oefenstof aanwezig en wordt er niet extra geoefend als blijkt dat
een woord niet goed is begrepen. Door een meer diverse aanpak of de inzet van routines zou
hieraan wel kunnen worden voldaan.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
39
De laatste fase zijn de toetsen, de controlefase. De methodegebonden toetsen voldoen aan de
gestelde criteria van de kerndoelen, leerlijnen en tussendoelen. Ze zijn opgebouwd volgens de
overige onderdelen van de taalmethode. Duidelijk en herkenbaar voor de leerlingen. Deze geven
een goed inzicht in de vorderingen van de leerlingen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
40
7 ICT, route en routines
7.1
Inleiding
De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale
leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het gebied van woordenschat in de middenen bovenbouw op een doeltreffender manier kan worden aangeboden?’
Om antwoord te kunnen geven op deze vraag zal ik in dit hoofdstuk de bevinden uit de theorie en
de praktijk samenvoegen en een basismodel ontwikkelen om het woordenschatonderwijs middels
ICT op basisschool de Zandloper naar een hoger niveau te brengen.
Belangrijk voor de Zandloper is de integratie van het woordenschatonderwijs in de taallessen.
Omdat de samenhang met de taallessen wel aanwezig is in de methode is het belangrijk deze op die
manier ook aan te bieden. Maar zeker is ook van belang deze samenhang uit te breiden.
Taalonderwijs
methode
Woordenschatonderwijs
methode
Het model hierboven geeft de samenhang, de overlap tussen de taal- en woordenschatlessen aan
zoals die nu aanwezig is op de Zandloper. Zaak is het tussenstuk te vergroten. De overlap groter te
maken en zodoende de samenhang tussen beide lessen beter en uitgebreider te kunnen maken.
De inzet van ICT is hierbij een grote meerwaarde. De computer is een krachtig middel voor het
versterken van taalonderwijs (Bronkhorst, 2002). Digitale middelen zijn uitermate geschikt om
woorden uit te leggen, te verklaren en hun betekenisverbindingen uit te breiden.
7.2
Het aanbieden van woordenschatonderwijs
Naar aanleiding van mijn theorie- en praktijkonderzoek kan ik in dit hoofdstuk de volgende
protocollen specifiek voor de leerkrachten in de bovenbouw van de Zandloper voorschrijven.
Onderstaande adviezen zijn gebaseerd op de beschreven woordenschatonderwijs uit de literatuur
aangevuld met de observaties uit de praktijk. De adviezen zijn geschreven aan de hand van de
viertakt van Marianne Verhallen.
‘Het viertaktmodel is niet in de eerste plaats een lesmodel. De vier fasen zullen niet in één les aan
bod kunnen komen, omdat het consolideren de nodige tijd vraagt. Het is ook niet wenselijk om in
een tijdsbestek van ongeveer een half uur per woordenschatles alle fasen te doorlopen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
41
De consolidatiefase kun je beter in de tijd spreiden. Op die manier komen de leerlingen op
meerdere momenten met de woorden in aanraking en is de kans op beklijving groter. De
verschillende fasen kunnen door elkaar heen lopen. Als je als leerkracht merkt dat een bepaald
woord bij het consolideren nog niet goed is opgepikt, zul je terug moeten gaan naar het
semantiseren of voorbewerken.’ (Huizenga en Robbe, 2009).
Omdat het vierfasenmodel zo ontzettend duidelijk de te volgen structuren weergeeft is dit model
heel makkelijk als handleiding te gebruiken bij je woordenschatonderwijs. Ook de leerlingen zullen
de route steeds goed kunnen volgen en zullen weten wat er komt en wat er van ze wordt verwacht.
De leeromgeving
De leerkrachten zullen in hun klas een ruimte vrij moeten maken voor het woordenschatonderwijs.
Een plek waar woordparaplu’s woord van de week, woordentrap en of andere routines opgehangen
kunnen worden. Door het gebruik van deze routines zullen de leerlingen regelmatiger en intensiever
bezig zijn met de themawoorden en zullen ze dus beter beklijven.
De leeractiviteiten
De verwerking kan voortgezet worden op de manier waarop dat nu ook gebeurt. Met als uitbreiding
het aanmaken van een eigen beeldwoordenboek. Het voordeel van een eigen beeldwoordenboek is
dat de het persoonlijk is. Iedere leerling ‘vangt’ immers andere woorden die hij of zij moeilijk of
mooi vindt. Het gaat om woorden waarin het individuele kind interesse heeft. Deze woorden komen
uit bijvoorbeeld leesboeken, de kracht, een kringgesprek, zaakvakboeken enz.
Ook het aanmaken van een groepswoordenboek kan een mooie aanvulling in de klas zijn. Met dit
woordenboek kun je leuke vervolgactiviteiten ondernemen (woordspelletjes, stelopdrachten enz.).
Wat de leerlingen na verloop van tijd zullen ontdekken is dat met het uitbreiden van het
woordenboek, dus ook hun eigen woordenschat uitbreidt.
De docentrollen
De leerkracht zal van tevoren de woorden die hij gaat behandelen moeten selecteren op basis van
‘nut’, ‘frequentie’, ‘spreiding en relevante context’. Daarna zal hij de woorden in een functionele
context moeten presenteren, ondersteund door de gedetailleerde achtergrondkennis en intuïtie van
de leerkracht. Hiervoor kan hij de handleiding en de taallessen van de methode gebruiken.
Viertakt:
•
Voorbewerken:
Om het thema in te kleden kan het digibord ingezet worden. Van belang hierbij is het
voorhanden zijn van een database, waarin afbeeldingen of filmpjes van de thema- en
doelwoorden kunnen worden opgezocht en gebruikt. De context kan worden geschapen door het
laten zien van zo’n filmpje of van afbeeldingen. Mocht er geen duidelijk beeld voorhanden zijn
(bijvoorbeeld bij een woord als vervolgen), dan kan een inleidend gesprek een goed alternatief
zijn. Belangrijk is niet alle woorden te behandelen, maar steeds zo’n 4 of 5 woorden per keer.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
42
•
Semantiseren:
Dit is de fase waarin ICT zeker moet worden ingezet. Als we kijken naar de mogelijkheden van
het digibord en van goede woordenschatsoftware, dan is dit de fase waarmee de computer op
een krachtige manier verdieping kan aanbrengen. De woorden kunnen dan in een functionele
context gepresenteerd worden. (Cöp, 2009)
•
Consolideren:
Deze fase kan ook interactiever met behulp van de computer worden aangeboden. Het maken
van de oefeningen uit het werkboek van de methode volstaat voor de verwerking, maar tijdens
een interactieve activiteit kunnen de leerlingen op een aansprekender manier in aanraking
komen met de doelwoorden. Daarnaast zal het gebruik van diverse routines voor de leerlingen
ook een grote meerwaarde hebben. Gedurende het thema zijn de leerlingen op een speelse
manier veel meer betrokken bij de doelwoorden en zullen ook zelf een grote bijdrage leveren.
Op die manier zullen ze zelf de betekenissen van woorden willen achterhalen.
•
Controleren:
De methode gebonden toetsen voldoen op dit punt aan de verwachtingen van de methode. De
woorden die bij het thema horen worden op adequate wijze getoetst. Maar ook hier zou een
softwareprogramma goede toevoegingen kunnen bieden. De woorden die worden beheerst
komen in het ene ‘vat’, om nog eens te oefenen, zodat de woorden geregeld onder de aandacht
blijven. De woorden die nog niet worden beheerst komen in het andere ‘vat’ en zullen actief
geoefend worden tijdens herhalingsoefeningen. Ook kunnen de vorderingen van de leerlingen
bijgehouden worden in een digitaal verwerkingsprogramma.
De tijd
Het is voor de leerkrachten belangrijk dat zij hun woordenschatonderwijs meer integreren in hun
taalonderwijs. Dat ze het niet als apart onderdeel aanbieden, maar veel meer de samenhang met
de taalmethode opzoeken. Ze kunnen per keer de woorden uit de taalmethode en uit de
woordenschatmethode samenvoegen en hier steeds maar zo’n 4 of 5 woorden uitzoeken, die ze
middels de viertakt aanbieden. Hierbij zullen ze van tevoren wel afbeeldingen of filmpjes moeten
zoeken die deze selectie woorden uitbeelden, uitleggen en/of uitbreiden.
7.3
Handleiding Woordenschat en ICT
Het woordenschatonderwijs op De Zandloper zal volgens een nieuw basismodel beter kunnen
worden aangeboden. Hieronder volgt een basismodel voor de leerkrachten. Uiteengezet in heldere
stappen en als handleiding te gebruiken bij het woordenschatonderwijs.
7.3.1
Woordselectie
De taalmethode heeft per hoofdstuk (thema) een duidelijke woordenlijst. Deze lijst geeft duidelijk
de woorden aan die overlap vertonen met de woorden uit de woordenschatmethode (de blauwe
woorden, zie afbeelding volgende pagina).
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
43
Een thema biedt drie
weken lang nieuwe
woorden aan.
Elk lesmoment uit
de woordenschatmethode biedt
ongeveer acht (nieuwe)
woorden aan. Elke
week zijn er twee
lesmomenten
woordenschat.
Stel jezelf als eerste de vraag: ‘Welke woorden komen in aanmerking?’
Woordselectie
Stap 1
Kies voor elk lesmoment vier of vijf woorden uit de lijst van de taalmethode.
Kies alleen woorden die kinderen nog niet kennen en wel moeten leren.
Kies woorden uit op: nut, frequentie, spreiding en relevante context.
Kies woorden niet los, maar met de gedachte aan netwerkopbouw.
Stap 2
Zoek hierbij relevante filmpjes of afbeeldingen uit een (online) beeldbank (zie tips).
Tevens is het belangrijk deze ‘gevonden’ bronnen te ordenen en te bewaren.
Stap 3
Zorg ervoor dat de afbeeldingen uitdagend zijn en de leerlingen aanzet tot het stellen
van vragen. Ze zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn.
Dit bereik je door in te spelen op hun belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij de
leerlingen: het moet voor de leerling haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat
een bepaald woord betekent.
Wanneer een leerling zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter
beklijven.
7.3.2
Voorbewerken
Het gaat om een korte introductie die leerlingen op scherp zet.
Voorbewerken
Stap 4
Een (korte) introductie van het thema. Maak hierbij gebruik van de taalmethode.
De introductie van elk thema biedt een duidelijk verhaal. Hierop kan ook even kort
worden terug gekeken.
Stap 5
Er kan eventueel een filmpje als introductie gebruikt worden. Maar let hierbij wel op dat
het met het thema te maken heeft.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
44
7.3.3
Semantiseren
Dit is hét moment om de computer in te zetten.
Semantiseren
Stap 6
Het gaat om een korte, krachtige, heldere, betekenisuitleg waarin de drie uitjes
(uitbeelden, uitleggen en uitbreiden) samenvallen. Door een kleine selectie van woorden
en een scherpe focus blijft de tijd beperkt.
Stap 7
Toon de gevonden afbeeldingen, filmpjes en plaatjes. Op deze manier worden er ook
verbindingen met andere begrippen behandeld.
De diepe woordkennis wordt zo vergroot. Een diepe woordkennis geeft meer kennis over
het woord, waardoor het vaak zal worden ingezet in mondelinge en schriftelijke taal.
Stap 8
Zet nu het digibord in met verschillende woordspelletjes (routines), waarbij de
leerlingen interactief mee kunnen doen.
(zie voor voorbeelden het filmpje van Op Woordenjacht:
http://www.leraar24.nl/video/3030)
7.3.4
Consolideren
Het inzetten van de computer kan hier een extra aanvulling zijn.
Belangrijk is dat het nieuwe woord verschillende keren en in verschillende situaties aan de orde
komt. Hierbij is variatie in passief woordgebruik (het woord begrijpen) en actief woordgebruik (het
woord zelf gebruiken) gewenst.
Consolideren
Stap 8
Verwerking van de oefeningen uit het werkboek woordenschat, twee keer per week.
Stap 9
Zet routines in. Bijvoorbeeld:
-
woorden ordenen op een woordmuur;
-
woord van de dag;
-
praatplaten;
-
woordposter;
-
woordenboeken.
Doe dit wel sámen met de leerlingen!
Stap 10
Software op de computer kan hier extra ondersteuning geven.
Er kan makkelijk gedifferentieerd worden.
7.3.5
Controleren
De toetsen van de methode voldoen om de kennis van de leerlingen voldoende te controleren. En
kunnen nu ook ingezet worden.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
45
7.4
Tips en links
7.4.1
Beeldbank
Voor het maken van een eigen beeldbank is het handig een database aan te leggen met foto’s,
afbeeldingen en filmpjes. Belangrijk is deze te ordenen per thema en op een centrale plaats op te
slaan. Door ze per thema op te slaan is het voor iedereen (alle collega’s) handig de afbeeldingen
snel te kunnen vinden en zo (ook op elk ander moment) op te kunnen roepen en te gebruiken.
Enkele handige links voor het samenstellen van een beeldbank zijn:
•
http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php
•
http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html
•
http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php
•
https://www.google.nl/imghp?hl=nl&tab=wi (afbeeldingen Google)
7.4.2
Filmpjes
Veel informatieve filmpjes zijn te vinden op schooltv.nl. Deze zijn geordend en er staat per filmpje
aangegeven voor welke doelgroep ze geschikt zijn. Ook staan er actuele filmpjes op. Ze zijn gratis
te gebruiken.
•
http://www.schooltv.nl/beeldbank/
Ook op Teleblik zijn veel filmpjes te vinden die goed kunnen worden ingezet. Daarvoor is een
inlogcode nodig. Deze is op school aanwezig. ‘Teleblik is een website met duizenden uren televisieen radiomateriaal. In Teleblik worden televisie-uitzendingen van o.a. de publieke omroepen en
Polygoon via internet toegankelijk gemaakt. Het materiaal is snel en gemakkelijk te doorzoeken en
af te spelen. U kunt zoeken op trefwoord, op omroep en via de alfabetische trefwoordenlijst.
Bovendien kunt u met de digitale snijmachine zelf fragmenten uit programma's snijden of
eenvoudige montages maken. Teleblik is gratis beschikbaar voor leerlingen en docenten.’
(http://teleblik.nl/over-teleblik)
•
http://teleblik.nl/
7.4.3
Routines
Handige formats van routines zijn te vinden op de site van ‘Op Woordenjacht’. Klik daar op ‘Handige
links’ en je vindt zeer bruikbare woordpuzzelsoftware, mindmapprogramma’s en software voor
diverse andere grafische modellen.
•
http://www.woordenjacht.nl
7.4.4
Woordspelletjes
Op Schooltv-beeldbank Plus zijn ook allerlei leuke extra’s te vinden. Er zijn veel werkbladen,
quizzen en andere links aanwezig. Als er een plusje staat naast de clip betekent dat, dat er quizzen,
werkbladen of digilessen bij te vinden zijn.
•
http://www.schooltv.nl/beeldbank/
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
46
Het is ook heel leuk om bijvoorbeeld zelf een woordzoeker te maken met de themawoorden, zie
voor het maken van een woordzoeker de site:
•
http://www.smhc.info/spelletjes/woordzoeker/zelf_woordzoeker_maken.php
of download de software voor het maken van woordzoekers op:
•
http://woordzoekermaken.org/tool/
Het is belangrijk het aanbod van de nieuw te leren woorden en begrippen te vereenvoudigen maar
tegelijk wel te intensiveren. Minder woorden behandelen, maar de diepere woordkennis ervan te
vergroten. Maak als leerkracht dus gebruik van duidelijke structuren. De leerlingen zullen bereid
zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dit bereik je door in te spelen op hun
belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij je leerlingen: het moet voor de leerling haast
noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een bepaald woord betekent. Wanneer een leerling
zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter beklijven.
Woordenschatstrategieën
Als leerlingen zelf achter de betekenis van een woord willen of moeten komen. Kun je de volgende
vragen stellen:
1
Lijkt het een belangrijk woord?
□ Nee, lees dan gewoon verder in de tekst.
□ Ja, ga door naar stap 2.
2
Staat er een plaatje dat de betekenis van het moeilijke woord duidelijk maakt?
□ Nee, ga door naar stap 3.
□ Ja, lees dan verder in de tekst.
3
Lees een paar zinnen verder. Staat er een synoniem, een voorbeeld, een definitie of iets anders
waardoor het woord duidelijk wordt?
□ Nee, ga door naar stap 4.
□ Ja, lees dan verder in de tekst.
4
Herken je stukjes van het woord waardoor je het woord ongeveer snapt?
□ Nee, ga door naar stap 5.
□ Ja, lees dan verder in de tekst
5
Kun je hulp vragen aan je klasgenoot of aan je docent?
□ Nee, ga door naar stap 6.
□ Ja, lees dan verder in de tekst.
6
Staat de betekenis in het woordenboek?
Ja, controleer of de gevonden betekenis in de tekst past.
(http://basistaal.slo.nl/Lezen/Tips/tip18/)
7.5
Protocol
Hierna heb ik een protocol vormgegeven welke de leerkrachten invullen bij elke woordenschatles
die ze gaan geven. Het dient als leidraad en geheugensteun.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
47
Protocol
Thema: _____________________________________________________
Lesmoment: _________________________________________________
Woordselectie:
Welke woorden komen in aanmerking (nut, frequentie, spreiding en relevante context)?
Woord:
1.
2.
3.
4.
5.
Afbeelding:
Afbeeldingen
□
http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html
□
http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php
□
http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php
□
http://www.google.nl/imghp?hl=nl&tab=wi
Film
□
http://teleblik.nl/
□
http://www.schooltv.nl/beeldbank/
Voorbewerken:
Een (korte) introductie. Maak hierbij eventueel weer even gebruik van de taalmethode.
Woord:
Verhaal/Filmpje:
Introductieverhaal taalboek
1.
2.
3.
4.
5.
Afbeeldingen
□
http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html
□
http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php
□
http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php
□
http://www.google.nl/imghp?hl=nl&tab=wi
Film
□
http://teleblik.nl/
□
http://www.schooltv.nl/beeldbank/
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
48
Het digibord kan nu ingezet worden bij de semantisering van de woorden. Maak gebruik van
routines, filmpjes, interactieve woordspelletjes e.d.
Kijk ook eens naar het filmpje van Leraar 24: http://www.leraar24.nl/video/3030
Semantiseren;
Betekenisuitleg met behulp van de drie uitjes (uitbeelden, uitleggen en uitbreiden)
Woord:
Afbeelding/Filmpje/Routine:
Afbeeldingen
1.
2.
□
http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html
□
http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php
□
http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php
□
http://www.google.nl/imghp?hl=nl&tab=wi
Film
3.
4.
5.
□
http://teleblik.nl/
□
http://www.schooltv.nl/beeldbank/
Routines en woordspelletjes
□
http://www.woordenjacht.nl
□
http://www.schooltv.nl/beeldbank/
Consolideren:
Zet ook nu routines in. Bijvoorbeeld: woorden ordenen op een woordmuur, woord van de dag,
praatplaten, woordposter, woordenboeken.
Routines:
Routines en woordspelletjes
□
http://www.woordenjacht.nl
□
http://www.schooltv.nl/beeldbank/
□
http://www.smhc.info/spelletjes/woordzoeker/zelf_woordzoeker_maken.php
De verwerkingen uit het werkboek Woordenschat van Taalactief.
Controleren:
Maak hierbij gebruik van de methode gebonden toetsen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
49
8 Reflectie
De les die ik volgens mijn opgezette protocol als voorbeeld heb gegeven aan groep 6 en mijn
mentor was
duidelijk.
Mijn mentor zag
gelijk
de meerwaarde van deze manier van
woordenschatonderwijs in. Daarna heb ik een korte presentatie gehouden waarin ik de noodzaak
van het woordenschatonderwijs nog eens goed onder de aandacht van de leerkrachten heb
gebracht. De drie leerkrachten van de bovenbouw waren hierbij aanwezig en werden, zo stond in
hun reflectie, weer geïnspireerd om het woordenschatonderwijs uitgebreider te gaan aanpakken.
Nadat ik voor de drie leerkrachten hun eerste les had vormgegeven, hebben zij deze les aan de
leerlingen aangeboden. Ik heb ze de handleiding en het protocol gestuurd en zij hebben daarna zelf
een les volgens het protocol voorbereid en aangeboden. Hun reflecties heb ik in de bijlage
bijgevoegd, net als de feedbackformulieren van mijn presentatie.
8.1
Discussie
Tijdens mijn presentatie rees bij de leerkrachten gelijk de vraag op, die mij gedurende het
onderzoek ook steeds wel heeft beziggehouden: ‘Hoelang was jij nu bezig met het opzetten van
zo’n les?’
Ik snap dat de leerkrachten de tijdsinvestering moeilijk vinden, omdat het ook echt wel even tijd
kost om zo’n les in elkaar te zetten. Aan de andere kant, je hoeft niet steeds het wiel opnieuw uit
te vinden. Je kunt elkaar helpen en elementen makkelijk van elkaar overnemen. Op een gegeven
moment kun je vaste onderdelen inzetten voor soortgelijk woorden. Dan verander je allen de
beschrijvingen en/of afbeeldingen. Nu is dat voor mij wel makkelijk gezegd. Ik ben kundig en zie de
computer niet als belemmering maar als hulpmiddel. De leerkrachten van tegenwoordig zullen dat
ook moeten nastreven. Daarnaast rijst de vraag of het aanbieden van het woordenschatonderwijs op
deze wijze in de bovenbouw niet ondersteund dient te worden vanuit de onder- en middenbouw.
Mijns inziens is dat onontkoombaar. Ook de leerkrachten en misschien wel juist de leerkrachten van
de onder- en middenbouw zullen hun woordenschatonderwijs moeten gaan ondersteunen door een
juiste woordselectie, de viertakt, afbeeldingen en routines. Juist omdat die leerlingen zich nog niet
alle woordleerstrategieën goed hebben eigen gemaakt en dus veel meer afhankelijk zijn van de
wijze van uitleggen, uitbeelden en uitbreiden door de leerkracht.
De grootste vraag is echter of De Zandloper, die toch een vooraanstaande school is voor wat betreft
een digitale werkomgeving, niet beter kan investeren in een vernieuwde versie van hun
woordenschatmethode, waarbij digibordlessen en verwerkingsopdrachten op de computer zijn
inbegrepen. Of is het misschien zaak te onderzoeken of er een andere taalmethode moet worden
aangeschaft, een waarbij het woordenschatonderwijs ook digitaal ondersteunt wordt…
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
50
8.2
De
Evaluatie op het onderzoek
combinatie
van
literatuuronderzoek
literatuuronderzoek
heeft
me
een
en
goed
praktijkonderzoek
beeld
gegeven
vind
van
ik
de
erg
prettig.
noodzaak
van
Het
het
woordenschatonderwijs. Daarnaast heeft het me veel inzichten gegeven in het aanbieden van
nieuwe woorden en begrippen en de woordleerstrategieën. Door dit gedeelte van het onderzoek kon
ik al bepaalde verwachtingen en interpretaties van mogelijke resultaten verkrijgen. De resultaten
van het praktijkonderzoek hebben mijn verwachtingen en interpretaties bevestigd en handvatten
aangereikt om de handleiding en het protocol op te stellen. In hoeverre de leerkrachten het
protocol zullen gaan én blijven gebruiken kan ik nu nog niet aangeven. Daarvoor zal ik na enige tijd
nogmaals een observatie moeten doen ik de desbetreffende groepen. De gesprekken die ik met de
drie leerkrachten gevoerd heb naar aanleiding van mijn presentatie waren wel positief en er werd
gelijk een tijd afgesproken om samen aan de gang te gaan met het vormgeven van de lessen. In
hoeverre dat ook daadwerkelijk zal gebeuren, zal in de toekomst moeten blijken. Om de noodzaak
van goed woordenschatonderwijs op De Zandloper schoolbreed onder de aandacht te brengen zal ik
in juni 2012 een uitgebreide presentatie geven, waarbij de directie en de verschillende bouwen ook
uitgenodigd zullen worden.
Er kan gesteld worden dat mijn onderzoek een beperkte omvang kent en vooral van waarde is voor
De Zandloper (zgn. gevalsstudie). Dit klopt, omdat de aanbevelingen specifiek zijn opgesteld voor
de situatie op De Zandloper. Ik ben echter van mening dat de handleiding en het protocol, zoals ik
specifiek heb opgesteld voor De Zandloper ook van waarde kunnen zijn voor andere scholen die hun
woordenschat doeltreffender willen aanbieden.
8.2.1
Actualiteit
Het goed aanbieden van woordenschatonderwijs wordt een steeds groter onmisbaar onderdeel van
het gehele (taal)onderwijs. Vanaf 2011 verschijnen er zelfs nieuwe Cito-toetsen woordenschatonderwijs. “Een school die wil inzetten op schoolsucces voor álle kinderen maakt een omslag in haar
onderwijsbeleid. Deze school is zich er van bewust dat een goede taalontwikkeling de basis vormt
voor verbetering van heel het onderwijs. Deze school benut alle kansen om taal (=kennis) te
verwerven en kijkt met een brede visie naar taal. Woordenschatonderwijs komt bovenaan het
lijstje te staan: niet alleen in de taalles, maar in alle voorkomende situaties moet woordenschat het
aandachtspunt
zijn.
Om
systematisch
kennis
uit
te
breiden
is
bewust
inrichten
van
woordenschatonderwijs noodzakelijk. Dit vereist van leerkrachten niet alleen een andere visie op
taal en onderwijs, maar ook specifieke didactische kennis en een breed repertoire aan
vaardigheden. Want woordenschatonderwijs is ‘basic-teaching’ en loopt als rode draad door alle
klassenactiviteiten en vakken heen.” (Nulft, van den & Verhallen, 2008),
8.2.2
Eigen rol
Ik heb een actieve rol vervuld tijdens dit onderzoek. Ik raakte zeer betrokken tijdens het
literatuuronderzoek. Hierdoor wilde ik mijn kennis graag in de praktijk uitproberen en mijn
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
51
collega’s motiveren voor beter woordenschatonderwijs. Veelvuldig ben ik met collega’s over mijn
onderzoek in gesprek gegaan en werd mijn enthousiasme nog meer vergroot. Ik kon dan duidelijk
uitleggen waarom woordenschatonderwijs zo belangrijk is en kon daardoor mijn enthousiasme ook
op hen overbrengen.
Mijn literatuuronderzoek heeft me heel veel geleerd en ik kon de informatie goed verwerken. Op
het laatst vond ik het wel moeilijk om het af te kaderen. Er is zoveel informatie te vinden en omdat
taal altijd in beweging is, bleven er nieuwe bronnen opduiken. Het praktijkonderzoek vond ik wel
heel verrassend. De vragenlijsten die ik had opgesteld sloten goed aan bij de literatuur, maar ik
wist niet dat de onderlinge verschillen op mijn onderzoekslocatie zo groot waren. Na het invullen
van de vragenlijsten had ik, dacht ik een redelijk goed beeld van het woordenschatonderwijs per
groep, maar de observaties gaven me toch hele andere inzichten. Tijdens mijn onderzoek heb ik
regelmatig contact gehad met mijn begeleiders, zowel op de onderzoekslocatie als met mijn
onderzoeksleidster op hogeschool InHolland. Voor mij waren de gesprekken en observaties op de
onderzoekslocatie in de praktijk heel waardevol. Hieraan kon ik mijn onderzoek steeds meten, kon
ik goede vergelijkingen maken met de theorie. Door de gesprekken met en de feedback van mijn
opdrachtgevers kon ik in hun behoeften voorzien en een duidelijk en bruikbaar protocol opstellen.
Qua planning kwam ik redelijk goed uit. Mijn praktijklessen heb ik wat laat kunnen geven, waardoor
het laatste deel van mijn onderzoek wat onder druk kwam te staan. In het vervolg zal ik daar meer
rekening mee moeten houden, zodat de werkdruk beter verdeeld wordt.
Het contact met mijn onderzoeksbegeleider van InHolland vond ik wel heel fijn. Door de feedback
die ik daar ontving, kreeg ik steeds meer grip op alle informatie die ik tegenkwam. Ik kon de juiste
afwegingen maken en zo de stimulans vinden om door te gaan. Door met mijn begeleider te
reflecteren op het proces bleef ik alert en betrokken en kwam ik telkens een stapje dichterbij een
gedegen rapport. De feedback heb ik steeds als leermoment gezien en ook telkens direct kunnen
verwerken. Door deze houding heb ik, ondanks dat het een intensief periode was, veel geleerd,
zowel van het proces als van het product.
Ik ben het belang van goed woordenschatonderwijs nog meer gaan inzien en zal het steeds als
speerpunt gebruiken voor mijn eigen onderwijs. Kortom: ik ben in een relatief korte periode op
meerdere fronten gegroeid. Zowel op het gebied van kennis als op het gebied van het doen van
onderzoek. Een leerzaam, maar ontzettend leuk proces!
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
52
Bronnen
Literatuur:
Beernink, R., e.a. (2006), ‘Taaldidactiek’. Utrecht: ThiemeMeulenhoff.
Bijlsma, A, Mur, J, e.a. (2010), ‘Handboek Digibord & Didactiek’. Bodegraven: Instruct.
Bonset, H. en Hoogeveen, M. (2010), ‘Woordenschatontwikkeling in het basisonderwijs’. Enschede:
Stichting leerplanontwikkeling (SLO).
Breedveld, K. et al (2006). ‘De tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden’. Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau.
Bronkhorst, J. (2002), ‘Basisboek ICT didactiek’. Baarn: HBuitgevers.
Duerings, J., Linden B. van der, Schuurs, U. & Starting, H. (2011), ‘Op woordenjacht’.
Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Eijkeren, M. van (2005), ‘Pedagogisch-didactisch begeleiden’. Baarn: HBuitgevers.
Graves, M. F. (2006). ‘The vocabulary book. Learning and instruction’. New York:
Teachers College Press.
Huizenga, H. (2005), ‘Woordenschat’. Groningen/Houten:Wolters noordhoff.
Huizenga, H. en Robbe, R. (2005), ‘Competentiegericht taalonderwijs’. Groningen/Houten:
Wolters noordhoff.
Huizenga, H. en Robbe, R. (2009), ‘Taalonderwijs ontwerpen’. Groningen: Noordhoff Uitgevers.
Kallenberg, T., e.a. (2007), ‘Ontwikkeling door onderzoek, een handreiking voor leraren’. Utrecht:
ThiemeMeulenhoff.
Nulft, D. van den, Verhallen, M. (2008), ‘Met woorden in de weer’. Bussum: Coutinho.
Verhallen, M. en Verhallen, S. (2003), ‘Woorden leren, woorden onderwijzen: handreiking voor
leraren basis- en voortgezet onderwijs’. Hoevelaken: CPS.
Verhallen, M., et al. (2005), ‘Nederlands als tweede taal’. Utrecht: ThiemeMeulenhoff.
Westerbeek, K. en Gijsel, M. (2010), ‘Taal 100’. Utrecht: Sardes en Expertisecentrum Nederlands
Artikelen:
Cöp, J. (2009), ’Hoe ICT het woordenschatonderwijs kan verbeteren’. Een uitgave van
Projectbureau Kwaliteit verkregen via www.taalpilots.nl - april 2012
Brochures:
Een publicatie van KPC Groep voor ondersteuning van het regulier en speciaal onderwijs in
opdracht van het ministerie van OCW via www.kpcgroep.nl
Loon A. van (2010). ‘Over woorden en daden. Educatietechnologie in leerprocessen’.
’s-Hertogenbosch: KPC Groep.
Een uitgave in het kader van het project Pilots Taalbeleid Onderwijsachterstanden door
Projectbureau Kwaliteit PO-Raad via www.taalpilots.nl
Verhallen, M. (2009). ‘Meer en beter woorden leren’. Woerden: ProSecOnd.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
53
Uitgaven Kennisnet:
Bronkhorst, J. (2007), ‘Wat weten we over… taal en ict?’. Den Haag: Koninklijke de Swart.
Douglas, J. (2007), ‘De school op digitale ontdekkingsreis’. Den Haag: Koninklijke de Swart, Thieme
GrafiMedia Groep.
Meijer, J. en Eck, E. van (2008), ‘Leren met meer effect: de onderzoeksresultaten?’. Den Haag:
Koninklijke de Swart.
Documenten:
APA-richtlijnen (Blackboard School of Education Haarlem/Alkmaar)
Schoolgids van openbare basisschool De Zandloper 2011 - 2012
Schoolplan van openbare basisschool De Zandloper 2011 – 2015
Internet:
http://basistaal.slo.nl/Lezen/Tips/tip18/ - april 2012
http://epub00.publitas.com/Noordhoff_Basisonderwijs/Wegwijzer_TaalOpMaat/magazine.php#/sp
readview/8/
http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php - april 2012
http://taalunieversum.org/nieuws/1641 - Lodik, N. - januari 2012
http://taalunieversum.org/onderwijs/termen/term/348/ - januari 2012
http://teleblik.nl/over-teleblik - april 2012
http://toetswijzer.kennisnet.nl/html/tg/10.pdf– december 2011
http://tule.slo.nl – december 2011
http://woordzoekermaken.org/tool/ - mei 2012
http://www.encyclo.nl/- januari 2012
http://www.leermiddelenplein.nl/php/compare.php?&sector=13&vakcluster=44431&beschrijvingsm
odelgroepen=1628609887&CID=152816%2C162164%2C153734&sortType=rijkheid&sortOrder=desc
&numberOfResults=10&pageStart=1&edu_startRecord=1&tab=0&bc=PO%2Ctalen%2Cbeschrijving
%20leermiddel&tr=91 - april 2012
http://www.leraar24.nl/video/3030 - mei 2012
http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes - februari 2012
http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm april 2012
http://www.methodewereld.nl/ - februari 2012
http://www.noordhoffuitgevers.nl - februari 2012
http://www.obszandloper.nl/zandloper/files/schoolgids_2011-2012.pdf– december 2011
http://www.ontwerpatelier.nl/digitaleopleidingsschool/binnen/upl_files/basisscholen/964/2009040
8085855_Vragenlijst%20Woordenschatgoed.doc - februari 2012
http://www.rijksoverheid.nl - april 2012
http://www.schooltv.nl/beeldbank/ - april 2012
http://www.smhc.info/spelletjes/woordzoeker/zelf_woordzoeker_maken.php - april 2012
http://www.slo.nl/voortgezet/onderbouw/leergebieden/kenc/kwaliteitscan/spin/ - maart 2012
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
54
http://www.taalinbeeld.nl - april 2012
http://www.taalinbeeld.nl/web/Over-Taal-in-beeld/Bekijk-de-materialen/Herhalingstaken/
Woordenschat-in-beeld.htm - maart 2012
http://www.taalinbeeld.nl/web/Over-Taal-in-beeld/Bekijk-de-materialen/Software/Digibordsoftware-Taal-in-beeld.htm – april 2012
http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html - april 2012
http://www.taalpilots.nl/ - januari 2012
http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php - april 2012
http://www.woordenjacht.nl/ - april 2012
https://bubbl.us/
TV-programma:
Villa Felderhof – via uitzending gemist – 04 april 2012:
http://villafelderhof.ncrv.nl/ncrvgemist/villa-felderhof-henkjan-smits-maurice-hondUitzending: 21 januari 2009 – 21.30 uur
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs
55
Bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Vragenlijst Woordenschatonderwijs
In verband met mijn afstudeeropdracht, doe ik onderzoek naar het woordenschatonderwijs op
basisschool
de
Zandloper.
Schoolsucces
van
leerlingen
is
sterk
afhankelijk
van
hun
woordenschatkennis. Teksten kunnen niet gelezen worden en opdrachten worden niet begrepen, als
leerlingen een (te) kleine woordenschat hebben.
Mijn onderzoeksvraag luidt:
‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het
niveau van het woordenschatonderwijs op het gebied van de didactiek in de midden- en
bovenbouw naar een hoger niveau wordt gebracht.’
Om een goed advies te kunnen afgeven over het woordenschatonderwijs, is het belangrijk de
huidige situatie te onderzoeken. Hiervoor heb ik een vragenlijst opgesteld en zal ik observaties
verrichten in de klas. Ik verzoek u hierbij om onderstaande vragenlijst in te vullen:
Een belangrijk speerpunt bij het aanleren van nieuwe woorden is de VierTakt van Verhallen:
1. Voorbewerken
Voorkennis activeren
Kinderen betrokken maken.
2. Semantiseren
Woord/begrip uitleggen, door middel van de drie uitjes:
Uitleggen, uitbeelden en uitbreiden.
3. Consolideren
Herhalen in verschillende contexten.
4. Controleren
Controleren of de kinderen het woord zowel actief als passief kennen.
Naam:_____________________________
Groep:
6
7
8
Alvast bedankt!
Ellis Regts
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Kruis aan wat op dit moment van toepassing is, meerdere antwoorden zijn mogelijk.
Ik creëer een context om kinderen ontvankelijk te maken voor het aanleren van woorden door:
□ De voorkennis bij kinderen op te roepen.
□ De leerlingen zoveel mogelijk er bij te betrekken.
□ Het woord aanhaken bij woorden die de kinderen al kennen.
□ Anders namelijk:
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Ik bereid mijn les voor door:
□ De handleiding te bestuderen.
□ Ik maak een lijstje met woorden die ik ga behandelen.
□ Geen speciale voorbereiding voor woorden, ik wacht af met welke vragen de
kinderen komen.
□ Anders namelijk:
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Ik leg woorden uit:
□ Als ik moeilijke woorden tegen kom in het woordpakket, les of leesboek.
□ Als kinderen individueel moeilijke woorden tegen komen.
□ Als ik moeilijke woorden tegen kom tijdens de zaakvakken, zoals geschiedenis,
aardrijkskunde, natuur, etc.
□ Anders namelijk:
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Ik maak de betekenis van een woord duidelijk door:
□
□
□
□
Een object te laten zien, voelen, ruiken of proeven;
Iets voor te doen of uit te beelden;
Foto's tekeningen of illustraties te gebruiken;
Op de context te wijzen;
□ Een synoniem of parafrase (betekenisomschrijving) geven.
□ Het uit te breiden. (clusters aanbieden)
Ik maak regelmatig:
□ Een woordspin
□ Een woordparachute
□ Een woordkast
□ Een woordtrap
□ Een beeldweb rondom een woord/ begrip.
□ Anders namelijk:
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Wanneer gebruikt u dit?
□ Voor dat u het woord aanleert.
□ Nadat u het woord heeft uitgelegd.
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Hoe vaak gebruikt u dit?
□
□
□
□
□
□
Bij elk nieuw woord.
Bij acht op de tien woorden.
Bij zes op de tien woorden.
Bij vier op de tien woorden.
Bij twee op de tien woorden.
Anders namelijk:
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
U heeft de betekenis van een nieuw woord in de klas duidelijk gemaakt. Wat doet u na de tijd
nog met het woord? Kruis aan wat van toepassing is.
□ Nieuw aangeboden woorden herhaal ik regelmatig in verschillende contexten.
De woorden worden gevarieerd en speels herhaald (zowel passief of actief) door :
□ Een woord raden op basis van de omschrijving.
□ Woord van de dag kiezen.
□ Vingers op laten steken wanneer ze een woord gevonden hebben dat die week is
aangeleerd.
□ Quizzen.
□ Puzzels.
□ Hints.
□ Viervragenspel (iemand neemt een woord van de week in gedachten en in vier
vragen moet je er achter zien te komen wel woord het is).
□
□
□
□
Doorfluisteren.
De verwerking van de woordschatles in het werkschrift.
Gesprekje voeren.
Het thema wordt nog eens herhaald. (bv. Voorgelezen, nabespreken).
□ Plaatjes zoeken bij de woorden.
□ Anders namelijk:
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
□ Ik ben bezig met het uitbreiden van de netwerken van kinderen. Ik leer veel extra
dingen rondom het nieuwe begrip/woord heen.
De nieuwe woorden zijn zichtbaar in de klas aanwezig:
□ De woorden staan op een flap/bord.
□ Platen worden opgehangen in de klas.
□ Anders namelijk:
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Ik controleer of de kinderen de nieuwe woorden ook kennen. Hoe?
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Wat doet u met kinderen die het woord nog niet begrepen hebben en waarbij woorden niet
beklijven?
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Welke methoden/lessen bevallen goed als het om woordenschat gaat?
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Andere woordenschatactiviteiten, zoals…
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Zijn er nog dingen over woordenschatonderwijs die u wilt weten?
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Suggesties:
______________________________________________________________________________________
______________________________________________________________________________________
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Weten Checklist 2
Ik weet hoe kinderen woorden leren:
□ Ik weet hoe kinderen labelen, categoriseren en netwerk opbouwen;
□ Ik weet dat bij woordenschatverwerving passieve kennis voorafgaat aan actieve kennis;
□ Ik weet dat bij de opbouw van schoolse kennis, hiërarchische relaties belangrijk zijn;
□ Ik weet dat er een relatie is tussen woordenschatopbouw en kennisverwerving.
Ik weet hoe ik woorden effectief moet aanleren:
□ Ik weet dat ik moet voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren;
□ Ik weet dat ik bij semantiseren woorden moet uitleggen
□ Ik weet dat ik bij consolideren woorden veel en gevarieerd moet herhalen;
□ Ik weet dat ik bij controleren receptief vooraf moet laten gaan aan productief
woordgebruik.
Ik weet hoe ik woorden moet selecteren:
□ Ik weet dat ik weloverwogen keuzes moet en kan maken;
□ Ik weet wat de criteria nut, frequentie en opvallende context inhouden;
□ Ik weet dat ik woorden in clusters moet aanbieden, met het oog op netwerkopbouw.
2
Van den Nulft, D & Verhallen, M, (2002). ‘Met woorden in de weer, praktijkboek voor het basisonderwijs’,
Bussum, Coutinho.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Observatielijst Woordenschatonderwijs
Door: Ellis Regts
Studentnr: 456243
Pabo InHolland Alkmaar
datum: _________________ groep: _________________
Doel van de observatie: dataverzameling naar aanleiding van de onderzoeksvraag:
‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het
niveau van het onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw naar een
hoger niveau wordt gebracht.’
Waardegeladenheid van de criteria: criteria zijn descriptief (beschrijvend).
Bij de observaties en interviews is gebruik gemaakt van een vaste lijst met observatiepunten. De
items uit de vragenlijst hebben als bron de lijst met ‘leerkrachtcompetenties woordenschatonderwijs’ Marianne Verhallen (2009) en de kijkwijzer van Sardes en het Expertisecentrum
Nederland.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
1. Woordselectie en voorbewerken
Goed
De
•
•
•
•
•
•
•
leerkracht…
heeft 4-5 woorden geselecteerd
zorgt voor een duidelijke context
selecteert woorden waarvan de leerlingen zelf de
betekenis niet kunnen afleiden
selecteert woorden die frequent voorkomen
selecteert woorden die voor leerlingen nuttig zijn
selecteert woorden die voor de leerlingen onbekend zijn
laat leerlingen eventueel een woordhulpschema
gebruiken
kan beter
nvt
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
2. Semantiseren
Goed
De leerkracht…
• neemt zelf het initiatief om de betekenis van een
nieuw woord duidelijk te maken
• legt de betekenis kort en krachtig uit, m.b.v. de drie uitjes
• herhaalt de nieuwe woorden meerdere keren
• geeft voorbeelden waardoor duidelijk wordt in welke
context de woorden gebruikt kunnen worden
• voert een kort gesprekje met de kinderen over de woorden
• topicaliseert: zet het nieuwe woord vooraan in de zin
• biedt een woord op verschillende manieren aan: niet alleen
Mondeling maar ook schriftelijk
• biedt de woorden in samenhang met andere woorden aan
De leerlingen…
• vertonen actieve betrokkenheid tijdens dit deel van de les
kan beter
nvt
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
3. Consolideren
Goed
De leerkracht…
• biedt activiteiten aan die gericht zijn op het leggen van
betekenisrelaties tussen woorden
• biedt activiteiten aan waarin de woorden herhaald en
geoefend worden
• laat de leerlingen registreren welke woorden zij hebben
geleerd, bijvoorbeeld in een persoonlijk woordenboek
De leerlingen…
• nemen actief deel aan de activiteiten
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
kan beter
nvt
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
4. Controleren
Goed
kan beter
nvt
De leerkracht…
• controleert of de woorden bij de leerlingen beklijven
□
□
□
De leerlingen…
• kennen de aangeleerde woorden
□
□
□
Specifiek voor midden- en bovenbouw: woordleerstrategieën
Goed
De leerkracht…
• biedt woordleerstrategieën aan via directe instructie
□
• herhaalt de nieuwe strategie een aantal keren expliciet
□
• fungeert als model en laat de het gebruik van een
strategie zien door het voor te doen en hardop denken
□
• stelt vragen om de kinderen op ideeën te brengen bij het
gebruik van een strategie
□
• laat kinderen de verschillende stappen van een strategie
afzonderlijk oefenen
□
• laat leerlingen in tweetallen oefenen met een nieuwe
strategie
□
• vraagt de kinderen om te vertellen hoe zij de verschillende
stappen hebben uitgevoerd
□
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
kan beter
nvt
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
□
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Presentatie
1. Voorblad
2. Het woordenschatonderwijs is een onmisbaar onderdeel
van het gehele (taal)onderwijs, zowel in mondelinge als in
schriftelijke vaardigheden. Zonder begrip van en inzicht in
betekenissen van woorden kunnen we niet tot
informatieoverdracht en communicatie komen.
Het is belangrijk woorden te leren die er toe doen, die je
informatie geven en waarmee je jezelf kunt uitdrukken.
Een uitgebreide woordenschat is een belangrijke basis voor
het schoolsucces: nieuwe kennis kan op de juiste manier
worden gekoppeld aan al bestaande kennis.
Daarnaast heeft taal ook een sociale functie, leerlingen
dienen hun taalvaardigheid te
ontwikkelen om op gelijk niveau te kunnen communiceren.
Hiervoor is het belangrijk om een goede taalvaardigheid en
woordkennis te bezitten. Voor op school, maar ook voor
straks in de maatschappij. Als leerkracht zijn beide
disciplines natuurlijk dagelijkse bezigheden.
3. Het gebruik van woorden is in een digitale omgeving ook
onmiskenbaar belangrijk. Steeds vaker maken ook jongeren
gebruik van nieuwe media. Nu wordt de Nederlandse taal
via sms en chat vaak verbasterd. De site van het
taaluniversum zegt hierover: met sms, chat en e-mail is in
rap tempo de korte schrijftaal ontstaan. Deze nieuwe
schrijftaal is voor een leek soms nauwelijks te begrijpen.
Klinkers vallen weg en hoe korter, hoe beter.
Nu rijst de vraag: in hoeverre heeft het veelvuldig gebruik
van de sms-taal zijn weerslag op de Nederlandse taal? Er is
nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van sms-taal op de schrijfwijze van het Nederlands
onder jongeren. Toch merken sommige leerkrachten die het vak Nederlands verzorgen wel dat
er enigszins sprake is van taalverloedering.
4. Een leerkracht heeft een functie als rolmodel,
voornamelijk wanneer leerlingen de leerkracht zien als een
competent persoon die taken functioneel uitvoert.
Wanneer de leerkracht laat zien hoe woorden geleerd
kunnen worden, krijgen de leerlingen het idee dat zij dat
op die manier ook kunnen.
Clusteren: Woordclusters zijn verbanden van verschillende
woorden rond een thema. Kies drie
of vier nieuwe woorden tegelijk die onderling nauw
verbonden zijn.
Categoriseren: Om leerlingen betrokken te houden is het belangrijk dat je sámen met de
leerlingen de woorden categoriseert.
Strategieën aanleren: De leerlingen worden gestimuleerd strategieën te gebruiken om de
betekenis van nieuwe woorden af te leiden.
5. Woordenschatonderwijs is een belangrijk onderdeel van
het huidige onderwijs. Op alle leerdomeinen heeft het
grote invloed. Uitbreiden en grondig verdiepen van de
woordenschat gaat niet vanzelf.
Als leerkracht heb je de taak je leerlingen van nu voor te
bereiden op hun toekomst. Zonder communicatie kun je je
niet aanpassen en groeien in je sociale rol als mens.
Een leerkracht zal, behalve uit de woordenschatmethode,
ook nieuwe woorden uit hedendaagse, betekenisvolle, contextrijke situaties moeten halen.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Voorbeelden zijn: de media, actualiteiten in de klas en
situaties uit het leven van de leerlingen, zoals sporten en
hobby. De leerkracht biedt door het geven van gerichte
instructie de leerlingen gelegenheid om verschillende
strategieën in te zetten voor het afleiden en onthouden
van woordbetekenissen.
6. Bespreken dia
7. Uit onderzoek naar de tijdsbesteding per mediavorm, blijkt
dat het lezen in gedrukte media afneemt. Daar staat
tegenover dat er een duidelijke opgaande lijn te zien is in
het gebruik van de computer, de televisie, internet en
audio.
Dit betekent dus dat kinderen steeds vaker nieuwe
woorden tegenkomen op beeldschermen en
in geluidsbestanden in plaats van op papier.
8. Daarnaast is de computer een zeer krachtig middel voor
het versterken van taalonderwijs.
Digitale middelen zijn uitermate geschikt om woorden uit
te leggen, te verklaren en hun betekenisverbindingen uit te
breiden.
Leerlingen onthouden een nieuw woord beter als ze het
tegelijk met plaatjes krijgen aangeboden. Heel makkelijk
hierbij is het inzetten van ICT. Het gebruik van deze
nieuwe manier van informatie- en communicatiemiddelen
roept voor taalonderwijs de noodzaak op tot nog betere
woordenschat, schriftelijk en mondelinge communicatie,
spelling, begrijpen en analyseren van teksten. Op deze
manier worden er ook verbindingen met andere begrippen
behandeld. De diepe woordkennis wordt zo vergroot. Een
diepe woordkennis geeft meer kennis over het woord,
waardoor het vaak zal worden ingezet in mondelinge en
schriftelijke taal.
9. Routines zijn belangrijk voor leerlingen. Een routine is een
effectieve manier om de ontwikkeling van leerlingen te
stimuleren. Ons brein is altijd op zoek naar patronen. Het
werken met een routine, maar ook het werken met
grafische modellen, biedt kinderen een patroon dat elke
keer herkenbaar op dezelfde manier verloopt.
10. Filmpje.
11. Een stimulerende, taalrijk ingerichte omgeving biedt
leerlingen volop gelegenheid om nieuwe woorden te leren
zonder dat er expliciet veel aandacht aan besteed wordt.
Denk hierbij aan:
• het gebruik van een woordmuur, met hierop artikelen,
woorden, plaatjes en dergelijke rondom het thema;
• een thematafel met hierop attributen, woordkaartjes
of boeken omtrent de doelwoorden;
• posters en afbeeldingen aan de muur die de aandacht
trekken en een gesprekje uitlokken.
12. Het is heel belangrijk dat je de belevingswereld van je
leerlingen eigen maakt. Weet wat er speelt! Zij zullen
bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dit bereik je door in te spelen op
hun belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij je leerlingen: het moet voor de leerling
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een
bepaald woord betekent. Wanneer een leerling zelf
achter de betekenis van een woord komt, zal het woord
beter beklijven.
13. Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale
leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het
gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw op
een doeltreffender manier kan worden aangeboden?
Protocol:
1. Selecteer per lesmoment 4 à 5 woorden die je
behandelt
2. Hierbij zoek je verschillende afbeeldingen/filmpjes en
routines bij.
3. Maak gebruik van de viertakt: voorbewerken,
semantiseren, consolideren en controleren.
4. Maak gebruik van routines.
5. En belangrijk: Zet het digibord in en maak de les
interactief!
14. Laatste dia.
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Les woordenschat groep 6
Woorden:
De Arabier – de band – bijpassend – de bijzonderheid – boeiend
de bestudering – het blaasinstrument – het sprookjesboek
Flipcharts;
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Les woordenschat groep 7
Woorden:
Artistiek – beeldhouwen – de beitel – het brons – het orkest
Applaudisseren – de dirigent - dirigeren
Flipcharts;
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Les woordenschat groep 8
Woorden:
Afvallen – gezet – de kuur – het lichaamsgewicht – lijnen – tamelijk
Vermageren – de vermageringskuur – de vetlaag
Flipcharts;
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Reflecties leerkrachten obs De Zandloper op lessen
Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen
Download