Woordenschat en ICT in het basisonderwijs Vocabulary education and ICT in primaryschool Ellis Regts Studentnummer 456243 In opdracht van o.b.s. de Zandloper Alkmaar, 7 juli 2012 Opleiding tot Leraar Basisonderwijs Hogeschool Inholland Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing Bachelor Thesis Rapportage van een afstudeeronderzoek, uitgevoerd in het kader van het behalen van de titel Bachelor of Education Woordenschat en ICT in het basisonderwijs Vocabulary education and ICT in primaryschool Basisgegevens student Titel Woordenschat en ICT in het basisonderwijs Vocabulary education and ICT in primaryschool Naam Ellis Regts Studentnummer 456243 Afstudeerdatum 7 juli 2012 Naam opleiding en variant Opleiding tot Leraar Basisonderwijs Hogeschool Inholland Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing Locatie Alkmaar Februari Deeltijd 5 Bachelor Thesis Rapportage van een afstudeeronderzoek, uitgevoerd in het kader van het behalen van de titel Bachelor of Education Docent onderzoeksatelier Rob Bartels Begeleider afstudeeronderzoek Wytzke van der Leij Basisgegevens opdrachtgever Naam o.b.s. de Zandloper Adres Schoolstraat 15 Postcode en plaats 1831 CC Koedijk Telefoonnummer 072 5614496 Naam contactpersoon Stéphanie Snijders Woordenschat en ICT in het basisonderwijs Inhoud Voorwoord 2 Samenvatting 3 1 Inleiding 6 6 7 7 1.1 1.2 1.3 1.4 Aanleiding Opdrachtgever Vooronderzoek en afbakening Probleemstelling 2.1 2.2 2.3 Onderzoekstype Onderzoeksmethode Dataverzameling 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 Inleiding Kerndoelen Leerlijnen Tussendoelen Woordenschat in het onderwijs Risicogroep Woordenschat op de basisschool Woordenschat in de bovenbouw Woordenschatonderwijs en de leerkracht Mijn visie 4.1 4.2 4.2 Inleiding De leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen Taal actief Woordenschat - Uitgeverij Malmberg 5.2 5.3 5.4 Openbare basisschool De Zandloper Visie van obs De Zandloper op taal- en woordenschatonderwijs Visie van obs De Zandloper op ICT 6.1 6.2 Observatie en vragenlijst ten aanzien van het woordenschatonderwijs Samenvatting 7.1 7.2 7.3 Inleiding Het aanbieden van woordenschatonderwijs Handleiding Woordenschat en ICT 8.1 8.2 Discussie Evaluatie op het onderzoek 2 Onderzoek 3 Het woordenschatonderwijs 4 Woordenschatmethode 5 Woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie 6 Praktijkonderzoek 7 ICT, route en routines 8 Reflectie 7 10 10 10 10 12 12 12 15 15 16 18 18 19 20 25 28 28 28 32 34 34 35 36 37 37 38 41 41 41 43 50 50 51 Bronnen 53 Bijlagen 56 Woordenschat en ICT in het basisonderwijs Voorwoord Gedurende mijn stages kreeg ik steeds meer het idee dat er in het onderwijs nog veel te winnen valt op het gebied van ICT gebruik. Mijn interesse in ICT is groot en digitaal creëren vind ik erg leuk. Tegenwoordig vinden steeds meer sociale contacten plaats via sociale media. Niet alleen volwassenen bewegen zich via het sociale netwerk, ook steeds meer kinderen maken gebruik van nieuwe communicatiemiddelen. Omdat taal hierbij een belangrijke rol vervult, tenslotte is taal een belangrijke manier om te kunnen communiceren, is het van groot belang je als leerkracht te richten op de juiste en meest efficiënte manier om taal aan te bieden én daarbij mee te gaan met de tijd. Door mijn onderzoek te richten op het woordenschatonderwijs op basisschool De Zandloper te Koedijk en het gebruik van ICT daarbij kon ik zodoende een interessant onderzoek opzetten. Woord van dank Graag wil ik als eerste groep 6 van obs de Zandloper bedanken. Zonder hun eerlijkheid, enthousiasme en inzet zou dit rapport niet tot stand gekomen zijn. Verder bedank ik mijn collega’s en met name Stéphanie Snijders en Piet de Ruiter van obs de Zandloper voor de mogelijkheid die zij mij boden om mijn afstudeeronderzoek op hun school uit te voeren. Speciaal wil ik graag Wytzke van der Leij en Rob Bartels van Hogeschool InHolland bedanken. Wytzke vanwege haar enthousiasme en begeleiding van bij het schrijven van dit rapport en Rob vanwege zijn vertrouwen en aanmoediging tijdens het laatste gedeelte van mijn studie. Mede dankzij hen voelde ik dat het me zou gaan lukken. Als laatste wil ik mijn gezin bedanken voor hun steun en geduld. Gedurende mijn studie kon ik hen op bepaalde momenten weinig aandacht geven. Gelukkig bleven zij mij altijd steunen en gaven zij mij de kans, tijd en ruimte deze studie af te ronden. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 2 Samenvatting Dit rapport bevat een onderzoek naar een antwoord op de vraag: ‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw op een doeltreffender manier kan worden aangeboden?’ Dit onderzoek gaat in op een aantal deelvragen, die aan de hand van literatuur- en praktijkonderzoek worden beantwoord. Het antwoord wordt uiteindelijk geformuleerd in de vorm van een handleiding en een handelingsprotocol. Het onderzoek is een kwalitatief onderzoek, kleinschalig en vormgegeven aan de hand van geschreven teksten. Het rapport is een uiteenzetting van het Woordenschatonderwijs. Waarbij allereerst onderzocht is hoe de kerndoelen, leerlijnen en tussendoelen het woordenschatonderwijs op de basisschool worden vormgegeven. Daarnaast is onderzocht en weergegeven waaraan goed woordenschatonderwijs moet voldoen. Welke onderdelen belangrijk zijn om tot het goed aanbieden van nieuwe woorden en begrippen te komen. Door mijn specialisatie voor het oudere kind heeft mijn onderzoek zich gericht op de bovenbouw. De specificaties voor het woordenschatonderwijs in de bovenbouw worden dan ook apart genoemd. Hierna wordt antwoord gegeven op de vraag, waarom het van belang is om op de onderzoekslocatie het woordenschatonderwijs te verbeteren. Hieruit komt naar voren dat er een risicogroep aanwezig is op De Zandloper. Deze groep heeft een relatief kleine woordenschat. Aan de hand van het curriculaire spinnenweb van SLO (Akker, Boer, Kuiper, Letschert, & Thijs, 2009) worden de drie hoofdpunten waaraan het woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie aandacht zal moeten gaan besteden extra uitgelicht. Te weten de leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen. Omdat het spinnenweb uit balans zal raken zodra er aan die drie punten wordt getrokken, is ook het punt tijd onderzocht. Deze drie hoofdpunten gaven een duidelijk uitgangspunt voor het praktijkonderzoek. Met dit onderzoek wil ik aantonen dat met het inzetten van ICT het woordenschatonderwijs doeltreffender kan worden aangeboden. Daarvoor zijn de kerndoelen, leerlijnen en tussendoelen van ICT onderzocht. Die zijn niet aanwezig, in zoverre dat ICT geen doel op zich is, maar een middel om tot beter onderwijs te kunnen komen. Een uiteenzetting van wenselijke digitale middelen in de klas is daarom wel vermeld. In het praktijkonderzoek wordt op de onderzoekslocatie, obs De Zandloper te Koedijk, gekeken hoe het woordenschatonderwijs op dit ogenblik wordt vormgegeven. Welke methode wordt gebruikt en hoe wordt die ingezet. Door middel van observaties van het woordenschatonderwijs in de drie bovenbouwgroepen op de onderzoeklocatie en de verwerking van de vragenlijsten van de desbetreffende leerkrachten wordt een samenvatting gegeven van de knelpunten in het woordenschatonderwijs op De Zandloper, met de nadruk op de drie hoofdpunten: de leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 3 Aan de hand van mijn visie op ICT en woordenschatonderwijs heb ik een handleiding en een handelingsprotocol kunnen opstellen waarmee de leerkrachten op De Zandloper hun woordenschatonderwijs doeltreffender kunnen aanbieden. Teneinde de woordenschat van de leerlingen te verbeteren en te verdiepen en een diepere woordkennis te creëren. Het handelingsprotocol kort uiteengezet, bevat de volgende aanbevelingen: Woordselectie Kies voor elk lesmoment vier of vijf woorden uit de lijst van de taalmethode. Kies alleen woorden die kinderen nog niet kennen en wel moeten leren en met de gedachte aan netwerkopbouw. Kies uit op: nut, frequentie, spreiding en relevante context. Zoek hierbij relevante filmpjes of afbeeldingen uit een (online) beeldbank. Voorbewerken Een (korte) introductie van het thema. Maak hierbij gebruik van de taalmethode. Semantiseren Het gaat om een korte, krachtige, heldere, betekenisuitleg waarin de drie uitjes (uitbeelden, uitleggen en uitbreiden) samenvallen. Ondersteund met afbeeldingen, filmpjes en plaatjes. Zet nu ook verschillende woordspelletjes (routines) in. Consolideren Verwerking van de oefeningen uit het werkboek woordenschat, twee keer per week. Zet routines in. Controleren De toetsen van de methode voldoen om de kennis van de leerlingen voldoende te controleren. En kunnen nu ook ingezet worden. Het handelingsprotocol is een digitaal document waarmee de leerkrachten direct aan het werk kunnen. Er staan handige links in naar beeldbanken, filmpjes, routines en andere grafische modellen welke goed zijn in te zetten bij het vormgeven van de lessen en het aanbieden van nieuwe woorden en begrippen. Eindconclusie Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het woordenschatonderwijs op obs De Zandloper doeltreffender kan worden aangeboden met behulp van het inzetten van digitale middelen. Aan de hand van een handelingsprotocol kunnen de leerkrachten nieuwe woorden en begrippen aanbieden en zullen deze woorden en begrippen diepere betekenis- en hiërarchische relaties aangaan omdat een kind een woord nu eenmaal beter onthoudt als het wordt aangeboden met een afbeelding of filmpje. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 4 Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om op obs De Zandloper een nieuwe woordenschatmethode binnen de huidige taalmethode aan te schaffen, waarbij het digitale aanbod is geïntegreerd. Of te kijken welke geheel nieuwe taalmethode met woordenschat beter aansluit bij de wensen van de leerkrachten en de behoeften van de leerlingen. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 5 1 Inleiding 1.1 Aanleiding Tegenwoordig vinden de sociale contacten van veel volwassenen plaats via sociale media. Maar niet alleen volwassenen bewegen zich via het sociale netwerk, ook steeds meer kinderen maken gebruik van nieuwe communicatiemiddelen. Wij als leerkracht hebben de taak de leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op hun toekomst. Er mag dan ook van ons worden verwacht dat wij ons zo goed mogelijk in kunnen leven in die toekomst van onze leerlingen. We zullen met de tijd mee moeten gaan en zo ook met de ontwikkelingen die daarbij horen. Zelf kom ik uit de grafische industrie en heb veel ervaring met computers en verschillende softwareprogramma’s. Ik vind het elke keer weer een uitdaging nieuwe software, nieuwe middelen en nieuwe methoden te onderzoeken en uit te proberen. Een spannende speurtocht naar mogelijkheden en vernieuwingen die het werk verbeteren, uitbreiden en vergemakkelijken. Zo zie ik dat ook met nieuwe media op scholen. Alleen door het te proberen en toe te passen kun je vooruitgang boeken. Naar aanleiding van mijn stageperiode, bij één van de twee ICT-coördinatoren op openbare basisschool De Zandloper te Koedijk, ontstond er tijdens het volgen van de minor ICT een idee voor mijn afstudeeronderzoek. Mijn mentor gaf aan dat ze het fijn zou vinden als ik onderzoek zou doen naar de inzetbaarheid van ICT binnen de school. Samen hebben we daarna de onderzoeksvraag geformuleerd. Ik ben qua ICT-gebruik in het onderwijs verder dan de meeste leerkrachten. Omdat ik tijdens deze periode in verschillende groepen ICT-opdrachten heb uitgevoerd, werden ‘mijn collega’s’ nieuwsgierig naar de verschillende toepassingen van het digibord en de inzet van overige digitale middelen in de klas. Hun nieuwsgierigheid werd nog groter nadat ik mijn digitale etalage * tijdens een eindpresentatie aan de leerkrachten liet zien. Door mijn werk als grafisch vormgever heb ik veel met computers te maken en ben ik niet bang verschillende mogelijkheden uit te proberen. Ik ontwerp en geef vorm aan een diversiteit van producten en werk dagelijks met verschillende programma’s. Mijn interesse in ICT is groot en creëren/ontwerpen is elke keer weer mijn drijfveer. Om te kunnen communiceren is taal is een belangrijk middel. Daarom is het van groot belang met de tijd mee te gaan en je als leerkracht te richten op de juiste en meest efficiënte manier om taal aan te bieden. Omdat woordenschat een centrale rol inneemt in het taalonderwijs is het van groot belang hier voldoende aandacht aan te besteden binnen het onderwijs. * Mijn digitale etalage is een digitale uitstalling van de opdrachten die ik voor mijn minor ICT heb uitgevoerd met de leerlingen van basisschool de Zandloper. Tevens staan er opdrachten op die ik samen met mijn medestudenten heb volbracht tijdens deze ICT-minor. Zie www.grafisolo.nl/etalage. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 6 1.2 Opdrachtgever “Openbare basisschool De Zandloper is van origine een dorpsschool. Nog steeds is de sfeer van een dorpsschool duidelijk merkbaar. De Zandloper is echter ook een moderne school, met in alle groepen een digitaal schoolbord en ze maken gebruik van de modernste lesmethodes. De didactische werkwijze op de Zandloper streeft er naar kinderen zelfstandig te laten werken en zich verantwoordelijk te laten voelen voor hun eigen werk. Zelfstandig werken (GIP-model) is een vast onderdeel in het weekprogramma. Kleuters leren op de Zandloper al doende tijdens hun spel. De school speelt daarop in door ervoor te zorgen dat er veel materiaal aanwezig is waarvan kleuters kunnen leren. Door met de kinderen te praten over allerlei onderwerpen, leren ze veel nieuwe woorden en leren ze deze goed uit te spreken. Dat is belangrijk als voorbereiding voor het lees- en taalonderwijs. De school probeert zoveel mogelijk rond thema’s te werken die de leerlingen aanspreken. Het voorbereidend lezen en schrijven is hierin een kernactiviteit. Om de onderwijsontwikkelingen te kunnen blijven volgen, zullen methodes continu ‘ververst’ worden. De rol van de leerkracht is daarbij veranderd van docerend naar steeds meer begeleidend.” (schoolgids obs de Zandloper, 2011) 1.3 Vooronderzoek en afbakening Om taalvaardig te zijn is het belangrijk om voldoende beheersing van woorden te hebben. Men heeft tenslotte woorden nodig om te kunnen communiceren. Het is fijn om gedachten en ideeën over te kunnen brengen. Ook kennis over de betekenis van woorden en hoe je woorden moet gebruiken is van groot belang. Als je woorden niet op hun juiste waarde kunt schatten en er niet de juiste betekenis aan kunt geven, kunnen er vreemde zinnen ontstaan en bestaat de kans niet (goed) begrepen te worden, om dus geschreven en gesproken taal te begrijpen is woordenschat ontzettend belangrijk: woordenschat is een belangrijk onderdeel van tekstbegrip. Gebleken is dat één van de belangrijkste oorzaken van taalachterstand bij kinderen een te beperkte Nederlandse woordenschat is. Dit zijn over het algemeen allochtone kinderen, dialect sprekende kinderen, kinderen uit een taalarm thuismilieu of kinderen met een vertraagde taalontwikkeling. (Huizinga, 2005) 1.4 Probleemstelling De leerkrachten van de bovenbouw op mijn onderzoekslocatie ondervinden over het algemeen een kleine woordenschat bij hun leerlingen en vragen zich af of het woordenschatonderwijs wel voldoende aandacht krijgt. Het woordenschatonderwijs wordt twee keer per week aangeboden. Er zijn op school geen woordklappers aanwezig die elk thema ondersteunen. Er wordt alleen gebruik gemaakt van de werkboekjes van de methode, waarbij de leerkrachten zelf de woorden moeten uitleggen. Deze lessen sluiten overigens wel aan bij de taalmethode. De leerlingen ondervinden de woordenschatles als taalles en lijken weinig beleving te hebben bij de nieuw aan te leren woorden. De oefeningen worden netjes gemaakt, maar bieden op de manier waarop ze worden aangeboden weinig uitdaging. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 7 Ik onderzoek welke mogelijkheden er gecreëerd kunnen worden om het woordenschatonderwijs op openbare basisschool de Zandloper zo aan te bieden, dat er zowel bij de leerkrachten als bij de leerlingen meer betrokkenheid bij het woordenschatonderwijs ontstaat, teneinde het woordenschatonderwijs doeltreffender te kunnen aanbieden. 1.5 Vraagstelling Naar aanleiding van de probleemstelling is er een onderzoeksvraag geformuleerd. De deelvragen zullen de weg aangeven die gevolgd zal worden naar het antwoord op de geformuleerde probleemstelling. 1.5.1 Hoofdvraag ‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw op een doeltreffender manier kan worden aangeboden?’ 1.5.2 Deelvragen Om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag, worden de volgende deelvragen onderzocht: Deelvragen: theorie 1) Wat is woordenschatonderwijs? a. Hoe zijn de kerndoelen en tussendoelen van woordenschatonderwijs geformuleerd? b. Wat is de rol van het woordenschatonderwijs in het totale taalonderwijs? c. Wat houdt woordenschatonderwijs precies in specifiek voor de bovenbouw? d. Welke handelingsadviezen worden beschreven bij het aanleren van nieuwe woorden? e. Zijn er goed aansluitende digitale programma’s bij woordenschatmethodes? Deelvragen: praktijk 2) Welke woordenschatmethode hanteert obs de Zandloper? a. Hoe wordt die methode nageleefd en wat kan worden veranderd? b. Wat schrijft de handleiding van de desbetreffende methode voor over het aanbod van woordenschatonderwijs? c. Welke positie neemt het woordenschatonderwijs in het weekprogramma in? d. Hoe wordt het woordenschatonderwijs onderwezen? 3) Hoe kan een digitale werkomgeving de leerlingen zo motiveren, dat ze bewust kiezen om tot woordleerstrategieën over te gaan? a. Welke vaardigheden moeten de leerkrachten van de Zandloper worden aangeleerd om nieuwe media te kunnen inzetten? b. Hoe kunnen de leerkrachten op de Zandloper met ICT als ondersteuning het woordenschatonderwijs zodanig aan gaan bieden, dat het woordenschatonderwijs naar een hoger niveau wordt gebracht? Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 8 c. Welke vaardigheden moeten de leerlingen van de Zandloper worden aangeleerd om het woordenschatonderwijs met de nieuwe aangeboden ICT-mogelijkheden te kunnen gebruiken? Om tot een conclusie en aanbeveling te kunnen komen naar aanleiding van de hoofdvraag, worden er deelvragen opgesteld en onderzocht. In dit rapport is te lezen hoe de deelvragen zijn onderzocht. Het rapport bestaat uit 8 hoofdstukken. Leeswijzer Hoofdstuk 1) In dit hoofdstuk wordt het vooronderzoek en afbakening van de probleemstelling weergegeven. De probleemstelling wordt uiteengezet en samen met de deelvragen vermeld. Tevens volgt er een kort beschrijving van de onderzoekslocatie. Hoofdstuk 2) De opbouw en aanpak van het onderzoek worden hier beschreven. Er wordt ingegaan op de onderzoeksmethode en de manier van dataverzameling. Hoofdstuk 3) Handelt over het woordenschatonderwijs in het algemeen en zet de kerndoelen, tussendoelen en leerlijnen uiteen. Vanuit een helikopterview wordt het woordenschatonderwijs onder de loep genomen en van algemeen woordenschatonderwijs naar woordenschatonderwijs op de basisschool uiteengezet. Daarnaast wordt telkens de brug van woordenschatonderwijs naar ICT gemaakt. Als laatste is mijn visie hierop uitgeschreven. Hoofdstuk 4) Bespreekt de woordenschatmethode van de onderzoekslocatie. Aangegeven wordt welke hoofdpunten van curriculaire spinnenweb van SLO worden uitgelicht en waarom juist deze hoofdpunten. Hoofdstuk 5) De onderzoekslocatie: Een beschrijving van obs De Zandloper waarbij tevens hun visie op taalonderwijs en ICT worden geschetst. Hoofdstuk 6) Zet het praktijkonderzoek uiteen. Gegevens van observaties en vragenlijsten worden weergegeven, waarna een samenvatting volgt van de bevindingen van het literatuur- en het praktijkonderzoek. Hoofdstuk 7) Naar aanleiding van de bevindingen uit hoofdstuk 6 wordt er een handelingsadvies opgesteld en een protocol gemaakt. Deze zijn te vinden in dit hoofdstuk. Hoofdstuk 8) Handelt over de vraag of het protocol voldoet aan de criteria van het onderzoek en wordt afgesloten met een evaluatie op het onderzoeksproces. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 9 2 Onderzoek 2.1 Onderzoekstype Dit onderzoek valt onder het onderzoekstype: kwalitatief onderzoek. Het onderzoek is kleinschalig en wordt weergegeven in de vorm van geschreven teksten. Het bevat geen cijfermatig verzamelde gegevens. Het kwalitatief gedeelte van dit onderzoek bestaat uit literatuuronderzoek en het houden van een praktijkonderzoek (observaties en vragenlijst). 2.2 Onderzoeksmethode Om tot het beantwoorden van de hoofdvraag te komen, worden de verschillende deelvragen onderzocht. Tijdens het onderzoek worden de volgende stappen genomen: 1. De kerndoelen, de tussendoelen en de rol van het woordenschatonderwijs in het primair onderwijs wordt middels literatuuronderzoek onderzocht en in eigen bewoordingen wordt samenvattend weergegeven wat de belangrijkste bevindingen op dit gebied zijn. 2. Er wordt via literatuuronderzoek onderzocht op welke verschillende didactische wijzen woordenschatonderwijs kan worden aangeboden. Hierbij wordt vooral de wijze van het inzetten van ICT bestudeerd. Hiervan wordt in eigen woorden en samenvattend een uiteenzetting gegeven. 3. De methode woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie wordt geïnventariseerd en relevante informatie verder uitgediept. 4. De gebruikte woordenschatmethode op de onderzoekslocatie wordt vergeleken met de theorie die eerder is onderzocht en de verschillen zullen nader worden bekeken en uitvergroot, teneinde een handelingsprotocol op te kunnen stellen waardoor het woordenschatonderwijs doeltreffender kan worden aangeboden. Hierbij zullen de kerndoelen en tussendoelen als leidraad dienen. Het digitale aanbod van het woordenschatonderwijs wordt daarbij als speerpunt ingezet. 5. Naar aanleiding van alle beschikbare gegevens wordt er een handelingsaanbeveling geschreven die ervoor zal zorgen dat het woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie door het inzetten van ICT tijdens de voorbewerkings-, semantiserings- en consolidatiefase doeltreffender wordt aangeboden. 2.3 Dataverzameling In dit rapport zal ik de kwaliteit van het woordenschatonderwijs op basisschool De Zandloper uiteenzetten en zoeken naar verbetering of uitbreiding. Om dat te bereiken zal ik onderzoeken of het digitaal ondersteunen van de woordenschatlessen zal helpen bij het aanleren van nieuwe woorden. Bij ieder onderzoek zijn verschillende manieren en instrumenten om onderzoeksgegevens te verzamelen. Tijdens het uitvoeren van dit kwalitatieve onderzoek zullen de volgende middelen ingezet worden: literatuuronderzoek, vragenlijsten en observaties. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 10 2.3.1 Literatuuronderzoek Door middel van literatuuronderzoek wordt vastgelegd wat de kerndoelen en tussendoelen van het woordenschatonderwijs is. Tevens wordt achterhaald wat er bekend is over de didactiek van het woordenschatonderwijs en de verschillende methoden. Welke toepassingen er zijn en hoe ze kunnen worden ingezet. Als laatste wordt door middel van het samenvatten van de verzamelde literatuur een theoretisch kader geschetst wat gebruikt is voor het praktijkonderzoek. 2.3.2 Vragenlijsten “Vragenlijsten kunnen gebruikt worden om kennis, opvattingen en meningen naar voren te krijgen.” (Kallenberg, e.a., 2007). De bovenbouwleerkrachten van obs De Zandloper vullen een vragenlijst in zodat ik informatie zal krijgen over hun visie omtrent woordenschatonderwijs. Deze vorm van onderzoek wordt ook wel survey genoemd. “Een survey-onderzoek levert snel informatie op over de kennis of gedachten van mensen over een bepaalde kwestie of onderwerp. Kenmerkend bij dit onderzoek is dat gewerkt wordt met uniforme vragenlijsten met een beperkt aantal vragen.” (Kallenberg, et al, 2007) 2.3.3 Observatie “Observeren is een methode die vaak gebruikt wordt om informatie te verzamelen over het gedrag van bijvoorbeeld leerlingen en leerkrachten.” (Kallenberg, e.a., 2007). Tijdens mijn stage observeer ik drie leerkrachten in de bovenbouw van mijn onderzoekslocatie. Tevens observeer ik een aantal leerlingen uit verschillende groepen tijdens het woordenschatonderwijs. Dit is een nietparticiperende observatie. Van te voren heb ik observatiepunten genoteerd, zodat ik gericht kan waarnemen. De registratie van de observatie vindt plaats in de vorm van een beschrijvend verslag. De observaties kunnen als ongestructureerd worden omschreven. Vooraf zijn er geen uniforme en strenge regels opgesteld. (van Eijkeren, 2005). Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 11 3 Het woordenschatonderwijs 3.1 Inleiding De doelen van het woordenschatonderwijs worden in dit hoofdstuk uiteen gezet. Ik wil weten welke uitgangspunten er voor het woordenschatonderwijs bestaan zodat ik goed onderzoek kan doen en genoeg kennis van zaken kan opbouwen. Zonder gedegen kennis van de literatuur kan ik geen verantwoorde aanbeveling doen over het woordenschatonderwijs en kan ik geen verantwoord woordenschatonderwijs ontwerpen en vormgeven. Allereerst vind ik het noodzakelijk de kerndoelen en de tussendoelen te bestuderen en te beschrijven. Zo ontstaat er voor mij een duidelijk beeld van waaruit ik mijn onderzoek kan starten. Belangrijk is het om juist deze doelen als handleiding te gebruiken bij het ontwerpen van mijn onderwijs. Handig is het om deze doelen aan te houden bij het vormgeven van mijn onderwijs. 3.2 Kerndoelen “Kerndoelen zijn eisen, opgesteld en opgelegd door de overheid waaraan het primaire onderwijs moet voldoen. Ze geven een duidelijk beeld waar het in het onderwijs over gaat. In de kerndoelen wordt een globale beschrijving gegeven van de belangrijkste onderwijsinhouden. Ze geven een breed onderwijsaanbod aan. Dit aanbod behoort aan alle leerlingen te worden aangeboden, gedurende de tijd die ze in het primair onderwijs doorbrengen. Kerndoelen zijn streefdoelen en bieden leerkrachten een duidelijk houvast bij het vormgeven van hun onderwijs waaraan ze zelf hun didactische invulling mogen geven. Leerkrachten dienen hun leerstofaanbod zodanig in te richten en vorm te geven, dat de einddoelen aan het eind van het primair onderwijs zijn behaald. De kerndoelen stellen dus eisen aan leerkrachten en niet aan leerlingen. Deze doorgaande lijn in de kerndoelen wordt aangehouden omdat kinderen gebaat zijn bij een doorgaande lijn in hun ontwikkeling. Zo geven deze een ontwikkelingslijn aan in het primair onderwijs zelf en een doorgaande lijn tussen primair en voortgezet onderwijs. Dankzij de kerndoelen worden de kansen van de leerlingen duidelijker en kan daar beter en sneller op worden geanticipeerd.” (tule.slo.nl, 2011). Het woordenschatonderwijs wordt specifiek uitgeschreven in kerndoel 12; “De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder 'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken.” (http://tule.slo.nl/) Niet alleen kerndoel 12 handelt over woordenschatonderwijs. Het woordenschatonderwijs zit in veel verschillende kerndoelen verweven. Als we alleen al kijken naar het leergebied Nederlands, zien we dat er bijna in elk kerndoel al een beroep gedaan wordt op de woordenschat. Zonder de beschikking over de juiste informatie over een specifiek woord kan dat woord niet op de goede manier worden Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 12 ingezet. Zonder een goed ontwikkelde woordenschat (behorend bij de leeftijd) kan een leerling geen informatie verwerven zonder deze ook te begrijpen. Om de informatie vervolgens ook weer te gebruiken in de juiste context, vraagt ook om een goed begrip van het woord. Hij zal niet alleen het woord moeten kunnen gebruiken, maar ook in de juiste zinsbouw moeten kunnen plaatsen. Hieronder zet ik de drie hoofdgroepen van het kerndoel Nederlands uiteen waaruit blijkt hoe belangrijk een gedegen woordenschat is. 3.2.1 Kerndoelen Nederlands mondeling taalonderwijs en woordenschat Ondanks dat de ontwikkeling van schriftelijke taalvaardigheid van groot belang is, is de ontwikkeling van mondelinge taalvaardigheid zeker ook zeer belangrijk. Uitbreiding van de woordenschat, aandacht voor taal en denken, toepassen van luisterstrategieën, voorlezen en vertellen: allemaal activiteiten die de mondelinge taalvaardigheid verder ontwikkelen. Daarnaast zijn zij weer voorwaarden voor het schriftelijke domein. Leerlingen leren informatie uit gesproken taal te verwerven. Ze leren deze informatie in zich op te nemen, te verwerken en er op te reflecteren. Ze kunnen hierna de informatie weer gebruiken bij hun eigen gesproken of geschreven taal. Als leerlingen de gesproken taal niet begrijpen omdat ze de woorden niet snappen of omdat ze de woorden niet in de goede context kunnen plaatsen kunnen ze niet deelnemen aan de verwerking van de informatiestroom. Als er te weinig verbindingen gelegd kunnen worden met andere woorden uit de verschillende woordconcepten, zal het woord moeilijk beklijven en uiteindelijk niet geconsolideerd worden. Het kan ook voorkomen dat een woord niet goed wordt uitgesproken, omdat het niet goed is begrepen door degene die het gebruikt. Dan kan dat woord dus ook niet goed worden begrepen door degene voor wie het woord bestemd is. Zo kan er miscommunicatie ontstaan. Als gevolg kan het voorkomen dat als een kind niet wordt begrepen, er een gevoel van onmacht ontstaat wat het zelfvertrouwen van het kind weer kan aantasten. Ook is het van belang dat kinderen de juiste woorden leren gebruiken bij discussies en het overbrengen van informatie, hierdoor wordt een kind begrepen en kan het deelnemen aan (vervolg)gesprekken op (het eigen) niveau. Het is van belang, maar zeker ook heel erg leuk om met kinderen in gesprek te gaan. Door op die manier met taal om te gaan, leren kinderen impliciet hoe ze met woorden kunnen omgaan, hoe ze woorden kunnen gebruiken of inzetten. Daarbij heeft de leerkracht een voorbeeldfunctie. Wanneer leren impliciet plaatsvindt is de kans dat de kennis beklijft groot. Expliciet leren is een minder vanzelfsprekend proces; dat komt doordat de druk van buitenaf komt. Leren praten is een voorbeeld van het impliciet leren van taalregels. Impliciet leren gebeurt gemakkelijker, is leuker omdat het op een ongedwongen manier gebeurt, en met een sterkere motivatie dan expliciet leren. (http://www.rijksoverheid.nl) Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 13 3.2.2 Kerndoelen Nederlands schriftelijk taalonderwijs en woordenschat Het begrip geletterdheid komt regelmatig voor in de literatuur. Om een duidelijk beeld te krijgen van de betekenis volgt hieronder een uiteenzetting. “Geletterdheid: Abstract: Kunnen lezen en schrijven Tekst: In het onderwijs wordt het begrip `geletterdheid` op vele manieren gehanteerd. Er wordt gesproken van functionele geletterdheid om aan te geven dat iemand zich voor wat betreft lezen en schrijven op een mimimaal niveau kan redden in de maatschappij. Bij ontluikende geletterdheid staat de ontwikkeling van de geletterdheid vanaf het moment dat geschreven taal een rol gaat spelen, centraal. Beginnende geletterdheid duidt op geletterdheid in de drie laagste groepen van het basisonderwijs, gevorderde geletterdheid op groep 4 tot en met 8”. (http://www.encyclo.nl/ lokaal/10364&page=1) Geletterdheid stelt veel meer voor dan alleen maar lezen en schrijven. De ontwikkeling ervan begint eigenlijk al thuis, voor de basisschooltijd. Denk daarbij aan voorlezen en vertellen in de gezinssituatie. Schriftelijke taalvaardigheid neemt vanaf de laagste groepen in het onderwijs dus al een belangrijke plaats in. De leerlingen leren informatie te achterhalen uit informatieve en instructieve teksten. Als ze geen idee hebben waar de informatie over gaat, of ze herkennen de verschillende teksten niet als zodanig, kunnen ze de informatie niet goed begrijpen en op de juiste manier verwerken. De inhoud kan op die manier niet op zijn waarde geschat worden. Dit probleem treedt op als de woordkennis van de leerling niet voldoende is en er zal geleidelijk aan een achterstand optreden. Hieruit blijkt dat het van belang is dat de leerlingen een gedegen basiskennis moeten bezitten, willen ze mee kunnen met de lessen. Als de woordenschat van leerlingen goed is, is de kans ook groot dat ze meer plezier in het lezen en schrijven zullen krijgen. Plezier in taal zal leiden tot het makkelijker en gemotiveerder opnemen en verwerken, maar ook gebruiken van informatie. De algemene kennis van de leerling zal zich steeds meer uitbreiden waardoor de leerling meer kansen zal kunnen creëren in de maatschappij. De leerling zal zich veilig genoeg om zich te uiten. Door een goede woordenschat zullen de leerlingen leren relevante informatie en meningen te ordenen. Er worden verbindingen gemaakt met allerlei andere woorden en zo ontstaat er een nieuw woordconcept. Tevens leren de leerlingen relevante informatie en meningen te ordenen bij het schrijven van een brief, een verslag, een formulier of een werkstuk. Hoe groter de kennis van woorden, hoe duidelijker de overdracht van informatie zal zijn. Daarbij moet de leerling ook aandacht besteden aan zinsbouw en een correcte spelling. (http://www.rijksoverheid.nl) 3.2.3 Kerndoelen Nederlands taalbeschouwing en woordenschat Beschouwing van taal en taalgebruik geeft kinderen gereedschappen die ze gebruiken om over taal te praten en na te denken, en taal zodanig te gebruiken, dat er een goed ontwikkelde spreektaal ontstaat. Het biedt ze inzicht in eigen en andermans taalgebruikstrategieën, zodat ze deze bewuster en doelgerichter in leren te zetten. Ze leren strategieën te herkennen, te verwoorden, te gebruiken en te beoordelen. Dat houdt in dat de leerlingen leren hoe te leren. De leerlingen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 14 verwerven in het primair onderwijs een gepaste woordenschat. Ze leren verschillende strategieën aan, voor het begrijpelijk maken van voor hen onbekende woorden. (http://www.rijksoverheid.nl). 3.2.4 Kerndoelen ICT Voor ICT bestaat er geen apart kerndoel. “Voorop staat dat de toepassing van ICT wordt ingebed in de didactiek en de werkwijze van de school. Educatietechnologie is geen doel op zich, maar een middel om beter, ‘doelgericht, anders leren’ te realiseren.” (Loon, 2010) 3.3 Leerlijnen Er zijn referentiekaders geschapen om houvast te bieden. De leerkracht kan de ontwikkeling van een leerling veel beter volgen met de leerlijnen en tussendoelen als leidraad. De leerlijnen en tussendoelen dienen als hulpmiddel om de kerndoelen te halen. De kerndoelen zijn te algemeen geformuleerd en de leerlijnen en tussendoelen zijn duidelijker te gebruiken met minder grote stappen. Deze geven leiding aan de ontwikkeling van de leerlingen op de verschillende momenten. De tussendoelen en leerlijnen zijn ontwikkeld door Het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO) in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Om scholen in het primair onderwijs te helpen bij het vertalen van de kerndoelen naar het daadwerkelijke onderwijs zijn leerlijnen en tussendoelen ontwikkeld. Een leerlijn geeft voor een leergebied aan hoe een leerling van beginniveau tot kerndoel komt. Bij het ontwikkelen van mijn woordenschatprogramma zal ik ook deze leerlijnen en tussendoelen in ogenschouw houden. Zoals hiervoor beschreven, is de rol van taal duidelijk geworden bij het kunnen verwerken van de leerstof voor alle vakgebieden, wat duidelijk te zien is in bijvoorbeeld de leerteksten van de zaakvakken en in rekentaal, denk hierbij aan de zogenaamde verhaaltjessommen. Taal is onlosmakelijk verbonden met het begrijpen van leerinhouden en zo dus voor het succes dat leerlingen ondervinden in het onderwijs en voor de plaats die ze later in de maatschappij zullen innemen. Volgens de informatie van het nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling loopt de taalverwerving en het taalonderwijs als het ware in cirkels. De leerinhouden hebben per leerjaar over het algemeen steeds dezelfde leerstof, maar omdat de complexiteit en de mate van beheersing steeds toeneemt worden de leerlingen zo steeds competentere taalgebruikers. Zodra leerlingen hun woordenschat niet op het gewenste niveau (kunnen) krijgen, zullen ze de steeds complexere leerstof niet voldoende kunnen verwerken. (SLO, 2009). 3.4 Tussendoelen Het Nationaal Expertisecentrum Leerplanontwikkeling (SLO) heeft de tussendoelen en leerlijnen ontwikkeld in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Met de leerlijnen en tussendoelen kan een docent de ontwikkeling van een leerling beter volgen. Het zijn ook hulpmiddelen om de kerndoelen te halen. De kerndoelen zijn ingevoerd om meer eenheid in het onderwijs te creëren, beter en doelgerichter basisonderwijs aan te kunnen bieden en om een verbetering van de aansluiting met het voortgezet onderwijs te kunnen waarborgen. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 15 De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) houdt toezicht op de naleving van de kerndoelen. (http://www.rijksoverheid.nl). Tussendoelen zijn momenten in de leerlijn. Een leerlijn geeft voor een bepaald leergebied aan hoe kinderen van een bepaald beginniveau tot de kerndoelen komen. Belangrijke momenten op de leerlijn worden aangegeven als tussendoelen. Aan de hand van leerlijnen en tussendoelen kunnen leraren de ontwikkeling van hun leerlingen veel beter volgen en hebben zij een leidraad om de kerndoelen te behalen. (http://taalunieversum.org/ onderwijs/termen/term/348/). 3.5 Woordenschat in het onderwijs Het woordenschatonderwijs is een onmisbaar onderdeel van het gehele (taal)onderwijs, zowel in mondelinge als in schriftelijke vaardigheden. Zonder begrip van en inzicht in betekenissen van woorden kunnen we niet tot informatieoverdracht en communicatie komen. Het is belangrijk woorden te leren die er toe doen, die je informatie geven en waarmee je jezelf kunt uitdrukken. Een uitgebreide woordenschat is een belangrijke basis voor het schoolsucces: nieuwe kennis kan op de juiste manier worden gekoppeld aan al bestaande kennis. Daarnaast heeft taal ook een sociale functie, leerlingen dienen hun taalvaardigheid te ontwikkelen om op gelijk niveau te kunnen communiceren. Hiervoor is het belangrijk om een goede taalvaardigheid en woordkennis te bezitten. Voor op school, maar ook voor straks in de maatschappij. Als leerkracht zijn beide disciplines natuurlijk dagelijkse bezigheden. Zonder goede kennis van woorden, inzicht in woorden en begrip van woorden, kunnen we geen onderwijs op niveau aanbieden. Het onderwerp van het woordenschatonderwijs is echter breder dan alleen het aanleren van nieuwe woorden. We leren kinderen: - nieuwe woorden (zelfstandige naamwoorden met het bijbehorende lidwoord en werkwoord met vervoeging); - veelvoorkomende combinaties van woorden (bijvoorbeeld: de telefoon opnemen); - uitdrukkingen (bijvoorbeeld: in de lappenmand zitten); - vaste zinnetjes (bijvoorbeeld: graag gedaan); - spreekwoorden (bijvoorbeeld: hoge bomen vangen veel wind). (Huizenga en Robbe, 2005) Het gebruik van woorden is in een digitale omgeving ook onmiskenbaar belangrijk. Steeds vaker maken ook jongeren gebruik van nieuwe media. De Nederlandse taal wordt via sms en chat vaak verbasterd. De site van het taaluniversum zegt hierover: “met sms, chat en e-mail is in rap tempo de korte schrijftaal ontstaan. Deze nieuwe schrijftaal is voor een leek soms nauwelijks te begrijpen. Klinkers vallen weg en hoe korter, hoe beter. Veel jongeren communiceren via short message services, kortweg sms. Met soms waanzinnige snelheid tikken ze berichtjes in op hun mobiele telefoon. Nu rijst de vraag: in hoeverre heeft het veelvuldig gebruik van de sms-taal zijn weerslag op de Nederlandse taal? Er is nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van sms-taal op Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 16 de schrijfwijze van het Nederlands onder jongeren. Toch merken sommige leerkrachten die het vak Nederlands verzorgen wel dat er enigszins sprake is van taalverloedering.” (Lodik, taalunieversum.org/nieuws/1641). Het is dus voor ons leerkrachten op de basisschool, van belang de basis goed aan te leren. De woordenschat van de leerlingen zo groot mogelijk te maken. Vooral ook omdat de leerlingen steeds jonger en steeds vaker gebruik gaan maken van nieuwe media. Hoe leuker en interessanter je het woordenschatonderwijs op school maakt, hoe gemotiveerder de leerlingen zullen worden. Tegenwoordig is er ook op digitaal gebied veel aanbod van educatieve (oefen)programma’s voor het woordenschatonderwijs. Zowel voor het digibord als voor de computers in de klas. In veel van die programma’s krijgen de leerlingen op een speelse wijze nieuwe woorden, strategieën en oefeningen voor het uitbreiden van hun woordenschat aangeboden. Bewezen is het positieve gebruik van ICT bij taal in het onderwijs. Bij peuters al, neemt het verhaalbegrip, de woordenschat en de grammaticale kennis toe door het gebruik van pratende prentenboeken. (Verhallen, 2003). Het lezen van interactieve prentenboeken kan leerlingen uit de onderbouw helpen om hun woordenschat te vergroten en een beter inzicht te krijgen in verhaalstructuren. En heel belangrijk: Leerlingen onthouden een nieuw woord beter als ze het tegelijk met plaatjes krijgen aangeboden. Heel makkelijk hierbij is het inzetten van ICT. Het gebruik van deze nieuwe manier van informatie- en communicatiemiddelen roept voor taalonderwijs de noodzaak op tot nog betere woordenschat, schriftelijk en mondelinge communicatie, spelling, begrijpen en analyseren van teksten. (Bronkhorst, 2007). “Goed doordachte woordenschatsoftware en andere digitale toepassingen bieden kansen die er nog nooit geweest zijn. Het is nu tijd om ze te benutten.” (Cöp, 2009). Het gebruik bijvoorbeeld van mindmapsoftware voor het digibord is een handige tool. Zie voor goede mindmapsoftware de links op de site van www.woordenjacht.nl. “Een belangrijke manier om woorden te leren is om ervoor te zorgen dat kinderen voldoende onbekende, maar wel functionele, woorden tegenkomen. Dat wil zeggen, woorden die in een redelijke frequentie gebruikt worden en qua vertrouwdheid niet te makkelijk en ook niet te moeilijk zijn. In een schoolse omgeving wordt het in contact komen met deze woorden veelal gelijkgeschakeld met het zorgen dat kinderen de juiste boeken en teksten lezen. Deze redenering klopt ten dele. Natuurlijk is het zo dat boeken en schriftelijke teksten altijd een belangrijke plaats hebben ingenomen om nieuwe woorden en begrippen tegen te komen. Maar met betrekking tot het mediagebruik weten we dat jongeren steeds minder tekst tegenkomen op papier en steeds meer taal van schermen lezen en beluisteren. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Breedveld et al, 2006) naar de tijdsbesteding per mediavorm, blijkt dat het lezen in gedrukte media afneemt. Daar staat tegenover dat er een duidelijke opgaande lijn te zien is in het gebruik van de computer, de televisie, internet en audio. Dit betekent dus dat kinderen steeds vaker nieuwe woorden tegenkomen op beeldschermen en in geluidsbestanden in plaats van op papier. Dit heeft zeker betekenis voor het woordenschatonderwijs, want het is belangrijker dat kinderen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 17 veelvuldig met nieuwe woorden in aanraking komen dan dat dit per se op papier zou moeten gebeuren. Schermen zijn niet meer weg te denken in de leefomgeving van jongeren. Sterker nog, voor veel van hen is het een van de plaatsen waar ze intensief talig bezig zijn. Waarom dus niet ook in de woordenschatles.” (Cöp, 2009). Een ruime woordenschat is belangrijk voor alle taalvaardigheden. Een woord moet voor leerlingen een steeds diepere woordkennis krijgen. Dat betekent dat er een steeds groter beroep gedaan moet kunnen worden op een abstracte, hiërarchische organisatie van de verbanden tussen verschillende woordconcepten. Leerlingen moeten een woord niet als een product op zich te zien, maar onbewust al diverse verbindingen maken met andere woorden. Bijvoorbeeld: een mug is een insect en valt onder de groep dieren. Zogenoemde hiërarchische structuren. (Verhallen, 2005). Leerlingen leren teksten gemakkelijker te interpreteren als ze verbanden kunnen leggen. Teksten kunnen op die manier beter worden begrepen. Ze leren teksten in specifieke contexten te plaatsen, een manier om structuren aan te leggen in de informatiestroom op school. 3.6 Risicogroep ‘Om zinvol woordenschatonderwijs te kunnen verzorgen, moet je als leerkracht weten hoe de beginsituatie van de leerlingen is. Welke kinderen hebben een beperkte woordenschat, welke kinderen hebben moeite met lastige woorden zoals verwijswoorden en woorden met een abstracte betekenis? Er zijn bepaalde groepen kinderen van wie bekend is dat ze uit een taalarmer milieu komen, zij zullen met een (veel) kleinere woordenschat op school komen. Het deelgebied waarin de school staat is zo’n taalarm gebied. Een aantal leerlingen komt op school met een relatief kleine woordenschat. Hun woordenschat in het Standaardnederlands is vaak ontoereikend om het onderwijs goed te kunnen volgen. Drie mogelijkheden om in te spelen op de verschillen in de beginsituatie: • pre-teaching; • werken met niveaugroepen; • inzet van computerprogramma’s Pre-teaching houdt in dat je zwakke leerlingen voorbereidt op de leerstof. Je kunt pre-teaching alleen goed doen als je daar binnen het programma tijd voor vrij kunt maken. Ook het werken met niveaugroepen vergt extra tijd. Je zult een apart programma moeten inzetten voor de groep zwakke leerlingen. Sommige methoden hebben hiervoor speciale lessen ontwikkeld. Computerprogramma’s zijn tegenwoordig een handig middel om de leerlingen individueel extra oefeningen te laten doen. Op die manier kunnen ze zelfstandig een deel van hun achterstand inhalen.’ (Huizinga, 2005). 3.7 Woordenschat op de basisschool Woordenschatonderwijs op de basisschool is niet alleen het aanleren van nieuwe woorden. Ook het leren gebruiken en toepassen van die nieuwe woorden is belangrijk. Daarvoor moeten de leerlingen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 18 weten wanneer ze bepaalde woorden kunnen inzetten. Welke context er bij de woorden hoort en of het gebruik van die woorden zodoende ook duidelijk is voor degene voor wie de woorden bedoeld zijn. In de midden- en bovenbouw blijft het aanleren van nieuwe woorden belangrijk. In de literatuur wordt regelmatig aangegeven dat een woordenschat van zo’n 15.000 woorden aan het eind van de basisschool een mooi streven is. In de kerndoelen worden geen aantallen genoemd. Het wordt in de midden- en bovenbouw steeds belangrijker voor de leerlingen om de diepe woordkennis te stimuleren. Leerlingen moeten steeds vaker toe met een abstractere, hiërarchische organisatie van verbanden tussen woordconcepten. Leerlingen zullen over verschillende gradaties van woordkennis moeten gaan beschikken. Belangrijk hierbij is dan natuurlijk dat ze de juiste waarde aan het woord kunnen geven. Ze zullen steeds meer verbanden gaan leggen tussen de betekenissen van woorden en zodoende hun kennis kunnen verbreden. Dit is nodig om de steeds moeilijkere en uitgebreidere teksten, uit bijvoorbeeld de lesstof van de zaakvakken te kunnen begrijpen. (Verhoeven & Vermeer, 1996) 3.8 Woordenschat in de bovenbouw In de midden- en bovenbouw wordt steeds vaker een beroep gedaan op de woordleerstrategieën die de leerlingen zich eigen moeten maken. Woordleerstrategieën zijn strategieën die de leerlingen kunnen gebruiken bij het vinden van de betekenis van de voor hen nog onbekende woorden uit de verschillende teksten. Zodra zij zich deze strategieën eigen hebben gemaakt, zullen zij minder afhankelijk zijn van de onderwijssituaties om zich nieuwe woorden eigen te maken. Om effectief gebruik te kunnen maken van deze strategieën dient de leerling over een adequate woordkennis te bezitten van zo’n 6.000 woorden en moet daarbij een bepaald ontwikkelingsniveau hebben bereikt. (Kienstra, 2003) Taal speelt in alle vakken op de basisschool een cruciale rol. Het verwerven van kennis en vaardigheden in andere vakken is afhankelijk van het begrijpen van de leerstof. Teksten die bijvoorbeeld bij zaakvakken worden aangeboden bevatten een steeds ingewikkelder woordenschat. De teksten worden moeilijker en volgen een duidelijke opbouw in hun aanbod. Om de juiste woorden te kunnen aanbieden is het nodig om te onderzoeken welke woorden in aanmerking komen. Drie belangrijke aandachtspunten voor woordselectie zijn: • De betekenis van een woord is onbekend voor tenminste een deel van de leerlingen in de groep. • Het woord is functioneel, dat wil zeggen dat de leerlingen het woord daadwerkelijk ook zullen inzetten, in de context van een situatie, in de communicatie met anderen, of in een volgende les (frequentie, spreiding en nut). • Het woord past in de context van een verhaal of thema. Of in een spontaan ontstane situatie naar aanleiding van bijvoorbeeld een gebeurtenis of actualiteit (pregnante context). (Verhallen, 2005). Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 19 3.9 Woordenschatonderwijs en de leerkracht “Om goed woordenschatonderwijs te kunnen geven moeten leerkrachten over verschillende vaardigheden beschikken. Die woordenschatroutines zijn in alle vakken en door alle groepen heen toepasbaar: woordenschatuitbreiding kan dan in alle onderwijsleeractiviteiten plaatsvinden en loopt als een rode draad door het hele onderwijs. Eén van die basisvaardigheid is clusteren. Woordclusters zijn verbanden van verschillende woorden rond een thema. Door in plaats van één woord, tegelijk drie of vier nieuwe woorden die onderling nauw verbonden zijn te kiezen en aan te bieden, wordt woordenschat gekoppeld aan systematische opbouw van kennis en kan er zelfs een versnelling in de woordenschatuitbreiding worden bereikt. Dat levert zowel kwantitatief als kwalitatief winst op.” (Verhallen, 2005) “Om leerlingen betrokken te houden is het belangrijk dat de leerkracht samen met de leerlingen de woorden ordent op een woordmuur (categoriseren). Tevens zullen er doelwoorden worden geselecteerd (naar nut, frequentie, spreiding en relevante context). Daarna worden de begrippen en hun betekenissen volgens de viertakt aangeleerd.” (Van den Nulft & Verhallen, 2009) Zie paragraaf 3.9.1. • Voorbewerken • Semantiseren (uitleg van betekenis) • Consolideren (inoefenen) • Controleren. De leerkracht zal, behalve uit de woordenschatmethode, ook nieuwe woorden uit hedendaagse, betekenisvolle, contextrijke situaties moeten halen. Voorbeelden zijn: de media, actualiteiten in de klas en situaties uit het leven van de leerlingen, zoals sporten en hobby’s. De leerkracht biedt door het geven van gerichte instructie de leerlingen gelegenheid om verschillende strategieën in te zetten voor het afleiden en onthouden van woordbetekenissen. Tevens worden de leerlingen gestimuleerd strategieën te gebruiken om de betekenis van nieuwe woorden af te leiden. De doelwoorden worden uitgezocht en in betekenisvolle contexten aangeboden. Verscheidene verwerkingen, zoals taaloefeningen, woordspelletjes, presentaties en dergelijke worden erbij gezocht en de leerlingen kunnen aan het werk. Het is belangrijk dat de leerlingen: • Een ruime receptieve en productieve woordkennis verwerven. • Strategieën verwerven om de betekenis van woorden af te leiden uit de context. • Strategieën verwerven om de betekenis van woorden te onthouden. • Reflecteren op hun eigen woordenschatontwikkeling. Wanneer een leerkracht de leerlijnen als leidraad gebruikt voor zijn onderwijs, zal hij zodra het woordenschatonderwijs betreft de volgende onderdelen ter hand moeten nemen. Er zal een rijke Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 20 leeromgeving geschapen moeten worden. Nieuwe woorden kunnen het best worden aangeboden met behulp van visualisaties en veel herhaling. In de klas zijn bij voorkeur aanwezig: • Een gevarieerd aanbod van boeken, passend bij het actuele thema. • Een thematafel met concrete materialen. • Woordmuur met woorden, illustraties en teksten van de kinderen. De computer is een krachtig middel voor het versterken van taalonderwijs. (Bronkhorst, 2002). Digitale middelen zijn uitermate geschikt om woorden uit te leggen, te verklaren en hun betekenisverbindingen uit te breiden. Hiervoor heeft de leerkracht een rijke digitale omgeving nodig: • Hiertoe wordt gerekend de hardware: digibord, computers in de klas en de beschikking over randapparatuur (scanners, printers, camera’s enzovoort). • De leerkracht dient voldoende kennis te hebben van de toepassingen van de digitale middelen. • Methode gebonden software maar ook de beschikking en de kennis over Webbased software, die teksten aanbiedt over actuele gebeurtenissen. (Duerings, van der Linden, Schuurs & Strating, 2011). 3.9.1 De viertakt De leerkracht zoekt in de voorbereiding van een woordenschatles een doelwoord uit (het aan te leren woord). Bij dit woord selecteert hij ook andere woorden bij die het doelwoord kunnen verduidelijken en van een betekeniscontext kunnen voorzien. Deze woorden noemen we uitbreidingswoorden. De viertakt kan vakoverschrijdend worden ingezet: • Voorbewerken: De leerkracht creëert een context voor het nieuwe woorden. Zodanig, dat de leerlingen nieuwsgierig worden naar het nieuw te leren woord. Omdat de leerkracht het woord aanbiedt samen met de uitbreidingswoorden, kunnen de leerlingen verbanden proberen te leggen. De zogenaamde woordconcepten. De woorden worden in betekenisvolle contexten aangeboden. • Semantiseren: De woorden worden gesemantiseerd met behulp van de drie ‘uitjes’: - uitbeelden (illustraties, concrete voorwerpen, gebaren, voordoen, laten ervaren); - uitleggen (verduidelijken bijvoorbeeld aan de hand van een omschrijving uit het woordenboek); - uitbreiden (in verband brengen met andere woorden die samen betekenisverbindingen vormen). • Consolideren: Om het nieuwe woord te laten beklijven organiseert de leerkracht allerlei taalactiviteiten met de leerlingen, waarbij deze gericht met het nieuwe woord en zijn betekenis oefenen. Bijvoorbeeld; woorden groeperen in een woordenweb, waarbij het doelwoord in het centrum staat. Het nieuwe woord verwerken in taaloefeningen of in woordspelletjes. Hierbij leren de leerlingen het nieuwe Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 21 woord of de nieuwe woorden onthouden (receptieve beheersing) en gebruiken (productieve beheersing). • Controleren: De leerkracht kan door het geven van controleopdrachten en het houden van observaties controleren of de leerlingen ook daadwerkelijk de nieuw aangeleerde woorden beheerst. De leerkracht let daarbij op het gebruik van de woorden in receptief dan wel productief gebruik. (Verhallen & Verhallen, 2003). 3.9.2 Woordleerstrategieën Het wordt, naarmate een leerling ouder wordt, steeds belangrijker dat het zelf de betekenis van nieuwe woorden kan achterhalen. Ze worden zo minder afhankelijk van de onderwijssituatie. Leerlingen ontwikkelen deze woordleerstrategieën niet altijd vanzelf. Daarvoor is expliciet onderwijs nodig. De leerkracht zelf geeft al het goede voorbeeld door hardop bewust én onbewust aan te geven hoe een bepaalde strategie kan worden ingezet. De leerlingen zien dan regelmatig de te volgen weg en kunnen hiermee oefenen. Het woordenschatonderwijs richt zich op de beheersing van woordenschatstrategieën, woordenschatvaardigheden én de kennis van doelwoorden. Woordleerstrategieën zijn: • Labelen: Het koppelen van een woord aan een voorwerp of gebeurtenis uit de werkelijkheid. Labelen vindt altijd plaats in een concrete context, waarbij je je zintuigen kunt inschakelen. De koppeling tussen een label en een betekenis wordt altijd aangereikt: iemand anders noemt de naam van een voorwerp of je ziet een plaatje met het bijbehorende woord. • Analyseren: Door het uit elkaar halen van woorden in herkenbare delen, kun je nieuwe woorden als het ware ‘ontleden’. Lange woorden zijn vaak opgebouwd uit meerdere losse woorden, welke we snel tot onze beschikking hebben. Bijvoorbeeld: bedieningsapparatuur bediening en apparatuur. • Relateren: In het verlengde van analyseren ligt relateren, het leggen van een betekenisrelatie tussen twee woorden of delen van een samengesteld woord. • Vergelijken: Door het vergelijken van twee woorden kun je erachter komen dat één persoon, voorwerp of dier door verschillende woorden kan worden benoemd. • Categoriseren: In het verlengde van vergelijken ligt categoriseren, waarbij je betekenisklassen moet kunnen onderscheiden. (Huizinga, 2005). Woordenschatstrategieën: • Woorden kiezen: Leerlingen gebruiken deze strategieën om bij woordenschatactiviteiten zelf hun doelen te stellen; - leerlingen kiezen zelf welke woorden ze belangrijk vinden om te leren; Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 22 - leerlingen richten zich op bepaalde aspecten van het woord (receptief of productief); - ze kiezen welke strategie ze in kunnen zetten om de betekenis te kunnen achterhalen; - ze plannen wanneer en hoe ze kunnen oefenen met het woord. • Woordbetekenissen achterhalen: De leerlingen kunnen met deze strategieën zelf achter de betekenis van een nieuw woord komen; - leerlingen analyseren het nieuwe woord, ken of herken ik al een deel van het woord; - leerlingen bekijken de context waarin het woord voorkomt. De plaatjes, of de rest van de tekst waaruit ze de betekenis kunnen opmaken. Zowel verbale als non-verbale contexten; - ze gebruiken een bron, bijvoorbeeld: woordenboek, internet, leerkracht of klasgenoot; - tweede taalleerders letten op overeenkomsten tussen de moedertaal en het Nederlands. • Woorden onthouden: Op welke wijze slaan de leerlingen de nieuw verworven woordkennis op in het geheugen, zodat ze deze nieuwe woorden kunnen inzetten zodra ze nodig zijn; - leerlingen herhalen de woorden en/of schrijven deze op, zodat de woordvorm kan beklijven; - de leerlingen werken actief met de nieuwe woorden. Door het telkens ophalen van de woorden uit het geheugen, door verwerking in zowel receptieve als productieve vorm, beklijft het woord beter en zal beter en vaker op de juiste manier worden ingezet; - leerlingen gebruiken het woord en koppelen het zo aan contextrijke situaties, deze associaties kunnen zij weer gebruiken zodra ze het woord weer tegenkomen of moeten inzetten. Een uitbreiding van deze associaties geven de leerlingen meer woordkennis en een rijkere woordenschat. (Verhallen, 2009). Maak leerlingen duidelijk; 1. dat het soms niet nodig is om alle moeilijke woorden in een tekst precies te begrijpen; 2. dat je altijd eerst moet proberen om verder te lezen omdat je dan vaak zelf achter de betekenis van een onbekend woord komt. Laat leerlingen voorbeelden zien van een moeilijk woord dat door de context verklaard wordt. 3.9.3 Woordenschat en tekstbegrip Het is belangrijk dat je genoeg woorden kent als je een tekst wilt begrijpen. Dit geldt voor kinderen, maar ook voor volwassenen. Is van een tekst minder dan 80% van de woorden bekend dan wordt de tekst zo goed als niet begrepen. Pas wanneer je 85-90% van de woorden in een tekst ook daadwerkelijk kent ben je als lezer enigszins in staat de tekst te begrijpen. (Vermeer, 2006). Uit recent onderzoek kwam zelfs naar voren dat minimaal 98% van de woorden bekend moet zijn voor goed tekstbegrip. (Schmitt, 2008). Vooral zaakvakteksten en leesteksten bevatten soms lastige begrippen of moeilijke woorden. Ze zijn soms moeilijk te begrijpen voor alle leerlingen. Als leerkracht zul je hier alert op moeten zijn en deze moeilijke begrippen en woorden moeten verduidelijk en/of uitleggen. Hieruit blijkt maar weer dat het echt noodzakelijk is je lessen goed voor te bereiden. Teksten zelf mee of voor te lezen of Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 23 ervoor te zorgen dat je de tekst al gelezen hebt zodat je in kunt springen op de momenten dat woorden om verduidelijking vragen. 3.9.4 Receptieve en productieve taalvaardigheid ‘Er zijn veel woorden in onze taal die we zelden of nooit gebruiken, maar waarvan we wel de betekenis kennen. Deze woorden (bijvoorbeeld pruikentijd, noodtoestand) gebruiken we niet of nauwelijks, toch weten we wel wat ze betekenen, ze behoren tot onze receptieve taalvaardigheid. De woorden die we actief gebruiken in onze communicatie behoren tot onze productieve taalvaardigheid. Een woord behoort tot onze actieve taalvaardigheid, als we ons de betekenis van het woord goed eigen hebben gemaakt. Je kunt met het woordenschatonderwijs het best beginnen bij de receptieve taalvaardigheid. Het begrijpen van de betekenis van een woord en de betekenisverbanden die er zijn met andere woorden. Daarna komt tijdens het inoefenen, de productieve taalvaardigheid pas aan de orde. De receptieve woordenschat is doorgaans groter dan de productieve.’ (Huizinga, 2005). 3.9.5 Diepe woordkennis Woordkennis houdt in dat de kennis van een woord diep of oppervlakkig kan zijn. Om een woord ook echt goed te kunnen gebruiken is zogenaamde 'diepe woordkennis' nodig. Een diepe woordkennis geeft meer kennis over het woord, waardoor het vaak zal worden ingezet in mondelinge en schriftelijke taal. Een diepe woordkennis ontstaat als de betekenis van een woord duidelijk is. Vaak hebben woorden meerdere betekenissen. Daarnaast moet het woord ook met andere woorden in verband kunnen worden gebracht. Woorden vormen een netwerk van onderling verbonden elementen. Belangrijke soorten relaties tussen woorden zijn: • Betekenisrelaties: Een netwerk aan woorden die met elkaar in verband staan. Zo’n netwerk verschilt van persoon tot persoon, afhankelijk van de ervaringen die iemand met het woord heeft. In schematische weergave ziet dit eruit als een woordspin. Deze betekenisrelaties kunnen gebaseerd zijn op; • - synoniemen (zetel-stoel); - categorie en exemplaar (insect-spin); - context (koffer-vakantie). Hiërarchische relaties: Ons woordgeheugen bevat ook nog een ander soort ordening. Deze verbanden zijn minder persoonlijk en geven veel meer de diepere betekenislagen weer. Bijvoorbeeld: dier vis haai vogel zalm uil fazant zoogdier mus hond tijger Men spreek van een hiërarchische structuur omdat vogel op een hoger niveau staat dan mus. (Verhallen, 2005) Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 24 • Vormrelaties: Ook woorden die hetzelfde klinken door rijmen (bank-rank) en woorden die hetzelfde klinken maar iets anders betekenen (bank-bank) vormen een relatie tot elkaar. ‘Aandoen’ heeft niet alleen te maken met het aandoen een lamp. Het woord kan ook betrekking hebben op kleding. • Gebruiksrelaties: Wanneer gebruik je een woord wel en wanneer niet, bijvoorbeeld in beleefdheidsvormen. (Verhallen & Verhallen, 2003). Na het bestuderen van de literatuur ben ik van mening dat woordenschatonderwijs een heel belangrijk onderdeel van het taalonderwijs is. Verder onderzoek zal uitwijzen in hoeverre dit ook geval is op de onderzoekslocatie. 3.10 Mijn visie 3.10.1 Mijn visie op woordenschatonderwijs Woordenschatonderwijs is een belangrijk onderdeel van het huidige onderwijs. Op alle leerdomeinen heeft het grote invloed. Uitbreiden en grondig verdiepen van de woordenschat gaat niet vanzelf. Als leerkracht heb je de taak je leerlingen van nu voor te bereiden op hun toekomst. Wat voor mij hierbij voor zich spreekt, is de communicatie die een kind of volwassene nodig heeft. Zonder communicatie kun je je niet aanpassen en groeien in je sociale rol als mens. Ik vind het erg leuk om met de leerlingen in mijn klas in plaats van alleen maar droge leerstof aan te bieden met ze in gesprek te gaan. Door regelmatig met de leerlingen te praten leren de kinderen ook incidenteel veel nieuwe woorden. Er zijn twee manieren waarop kinderen hun woordenschat uitbreiden, namelijk intentioneel en incidenteel. Intentioneel wil zeggen dat iemand, een ouder of de leerkracht, een kind expliciet een woord aanleert. Incidenteel wil zeggen: het kind pikt woorden ongemerkt op. (Verhallen, 2009). Woordenschatonderwijs zou een vast leeronderdeel in de week moeten innemen. Er moet voldoende aandacht aan worden besteed en het belang ervan zou veel beter moeten worden ingezien. Voor mijn woordenschatonderwijs wil ik gebruik maken van ICT, routines, aansprekende contexten en goede selectieregels. “Routines zijn belangrijk voor leerlingen. Een routine is een effectieve manier om de ontwikkeling van leerlingen te stimuleren. Ons brein is altijd op zoek naar patronen. Het werken met een routine, maar ook het werken met grafische modellen, biedt kinderen een patroon dat elke keer herkenbaar op dezelfde manier verloopt.” (Duerings, van der Linden, Schuurs & Strating, 2011). Routines geven de leerlingen structuur en houvast. Ze weten wat er van ze verwacht wordt. Ik vind het belangrijk dat je je als leerkracht bewust bent van het feit dat het aanleren van nieuwe woorden pas goed kan plaatsvinden als er gebruik gemaakt wordt van herhaling. Het is onderzocht dat een woord pas goed kan beklijven als het minimaal zeven keer wordt aangeboden. (Verhallen, Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 25 2005). Belangrijk hierbij is dat het nieuwe woord verschillende keren en in verschillende situaties aan de orde komt. Hierbij is variatie in passief woordgebruik (het woord begrijpen) en actief woordgebruik (het woord zelf gebruiken) gewenst. Routines zijn hierbij uitermate geschikt. Routines zijn bijvoorbeeld: - woord van de dag; - praatplaten; - woordposter; - woordenboeken. Het is heel belangrijk dat je de belevingswereld van je leerlingen eigen maakt. Weet wat er speelt! Zij zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dit bereik je door in te spelen op hun belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij je leerlingen: het moet voor de leerling haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een bepaald woord betekent. Wanneer een leerling zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter beklijven. Bij het aanbieden van nieuwe woorden maakt de leerkracht gebruik van duidelijke structuren. Het volgen van de vier fasen van het viertaktmodel (voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren) van Marianne Verhallen is hierbij een onmisbaar onderdeel. Een belangrijke taak voor de leerkracht is het verantwoord selecteren van de nieuw aan te leren woorden. Een leerkracht zal zichzelf van te voren de vraag moeten stellen: ‘Welke woorden komen in aanmerking?’ Hiervoor zijn de volgende drie regels van belang: Selectieregel 1: Kies alleen woorden die kinderen nog niet kennen en wel moeten leren. Selectieregel 2: Let op de criteria: ‘nut’, ‘frequentie’, ‘spreiding’ en ‘relevante context’. Selectieregel 3: Kies woorden niet los, maar met de gedachte aan netwerkopbouw. Je bent op de juiste weg naar goed woordenschatonderwijs als je woordenschatonderwijs aan deze criteria voldoet. 3.10.2 Mijn visie op ICT en nieuwe media in het basisonderwijs De kinderen van nu moeten worden voorbereid op hun toekomst in de samenleving. Zij zullen de werknemers en werkgevers van de toekomst zijn. Hoe belangrijk is het dan hen deel te laten nemen aan de ontwikkelingen van onze samenleving? Dat is wat je een kind moet meegeven, ontwikkelingen staan nooit stil en ook de samenleving staat nooit stil. Als je actief deel uit wilt (blijven) maken van de samenleving, zul je mee moeten groeien. Dat geldt in de klas, maar ook thuis. Als je wilt weten wat de kinderen van nu bezighoudt, zul je zelf ook niet stil moeten blijven staan. Als leerkracht, maar ook als ouder wil je toch weten wat een kind drijft, wat zijn talenten zijn en hoe je die talenten kunt stimuleren. Een computer is daarbij goed inzetbaar. Het gebruik van computers en internet door kinderen thuis moet sterk worden bevorderd. Vooral op school kan de computer uitermate goed worden ingezet, lesstof kan worden gedifferentieerd, verdiept en herhaald. Ook zijn de manieren waarop lesmateriaal kan worden aangeboden zeer divers. Leerlingen kunnen individueel of samen probleemgeoriënteerde Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 26 activiteiten oplossen (onderzoekend leren). Ze kunnen informatie opzoeken, informatie uitwisselen (e-mail, videoconferencing, chat). Ook wordt er een zekere trial-and-error inzet van ze verwacht, wat tot gevolg heeft dat de kinderen creatief leren nadenken. Hierdoor worden ze uitgedaagd en gestimuleerd. Natuurlijk heeft elk kind zijn eigen niveau, maar dat is juist via het brede aanbod in software goed te ondersteunen en te reguleren. Juist ook omdat er direct scores kunnen worden bijgehouden en verwerkt. In de bovenbouw kan bijvoorbeeld elke dag het jeugdjournaal klassikaal bekeken en besproken worden, hiermee wordt direct op de actualiteit van de dag ingesprongen. Er worden levendige discussies rondom onderwerpen uit het journaal gehouden. Ik vind het een verrijking dat de kinderen hier zo mee bezig zijn in de klas. Je kunt er heel gemakkelijk lesopdrachten aanhangen die de kinderen aanspreken en de verwerking ervan niet direct als leerstof zullen zien. Dat brengt het onderwerp dichtbij en ván de kinderen. Als leerkracht heb je de taak om ook mee te gaan met de ontwikkelingen van deze tijd. Dat geldt op alle vlakken, dus zeker ook op het gebied van ICT en nieuwe media. Natuurlijk moet je ook op de hoogte zijn van bijvoorbeeld sociale media. Je hoeft als leerkracht niet deel te nemen aan deze vorm van informatie-uitwisseling, maar wel zul je moeten weten wat het is. Hierop inspringen zie ik wel als een vereiste. Hoe kun je anders je leerlingen informeren over de voor- en nadelen, over de positieve, maar ook negatieve kanten die het met zich mee kan brengen. Vragen als: ‘Hoe surf je over het net?’ ‘Welke sites kun je veilig bezoeken?’ ‘Hoe en waar typ je zoekwoorden in?’ en vooral ook: ‘Welke woorden geven een veilige hit?’ zul je met je leerlingen moeten bespreken. Wil je de kinderen voorbereiden op hun toekomst, zul je zelf mee moeten gaan, waarschijnlijk loop je soms als leerkracht een stukje achter, maar zorg ervoor dat het maar een klein stukje is! Voor mij is het misschien makkelijk praten; ik kom uit de computerwereld. Er werd van mij verwacht dat ik op de hoogte was van de ontwikkelingen op ICT-gebied, het had ook zeker mijn interesse en nog steeds. ‘Oudere’ leerkrachten zullen waarschijnlijk meer moeite moeten doen die interesse te ontwikkelen. Het is de taak van ons (de nieuwe generatie leerkrachten), hen daarin voor te gaan, hen te ondersteunen en ervoor te zorgen dat zij niet stil blijven staan. Dat ook zij meegaan met deze tijd en de bijbehorende ontwikkelingen. Dat zij niet, zoals Maurice de Hond zei in het tv-programma Villa Felderhof in 2009: ‘op school onze kinderen worden voorbereid op het jaar 1970-1980.’ Hij bedoelde daarmee dat het onderwijs vaak ver achterblijft bij de tegenwoordige tijd. Dat zou voor de samenleving, de kinderen en hun toekomst een gemiste kans betekenen. De minor ICT die ik gevolgd heb op de pabo van InHolland heeft mijn visie alleen maar versterkt. De geboden voorbeelden waren een bevestiging, dat er veel te bieden en te halen valt op ICT-gebied in het onderwijs. Dat het in plaats van een doel een middel moet zijn en dat die leidt tot verbetering en verdieping. Dat het zeker ook heel leuk is, zowel voor de kinderen als voor de leerkrachten. Dat het kan leiden tot veel kennis, tot creativiteit en bovenal tot ontwikkeling, tot het voorbereiden op de toekomst. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 27 4 Woordenschatmethode 4.1 Inleiding Tegenwoordig hebben alle methodes voor Nederlandse Taal een leerlijn woordenschat. Vroeger was dat wel anders, er waren in de methodes wel lessen ‘taalverrijking’ opgenomen, maar specifieke woordenschatuitbreiding werd niet onderwezen. Rond 1990 verschenen er NT2-aanvullingen voor anderstalige leerlingen. De nieuwste taalmethodes bieden over het algemeen geen aparte onderdelen meer aan voor NT2 leerlingen, maar bieden het woordenschatonderwijs algemeen beter aan, waarbij ze de leerlijnen nauw volgen. Belangrijk hierbij is dat elke leerling een zo goed mogelijke woordenschat ontwikkelt. ‘Het is nu dan ook bijna ondenkbaar om hier geen goede methode voor uit te kiezen, een die goed aansluit bij het overige (taal)onderwijs op de school. Het liefst een woordenschatmethode die geïntegreerd is in de taalmethode of die goed naast de taalmethode ingezet kan worden. De keuze van de woorden is hierbij belangrijk. Er moeten immers woorden geleerd worden die er toe doen. De contexten moeten aansluiten bij het overige onderwijs om zo een rijke leeromgeving te creëren. Er is per methode een groot verschil in het aantal aan te leren woorden: van 1850 tot 5400. Het is ook van belang hoe de school omgaat met het aantal lesuren in woordenschatonderwijs. Per methode worden daar ook grote verschillen voor aangehouden. Taalzwakke leerlingen besteden 220 uur aan woordenschat bij de ene methode en 468 uur bij de andere. Ook het aantal toetsen verschilt per methode: van 3 tot 18 toetsen per leerjaar.’ (Cöp, 2009). In paragraaf 4.3 volgt een uiteenzetting van de woordenschatmethode die op mijn onderzoekslocatie wordt gebruikt. Met deze methode heb ik intensief gewerkt. De school gebruikt voor zijn woordenschatonderwijs het onderdeel woordenschat van de taalmethode Taal Actief. 4.2 De leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen Het curriculaire spinnenweb van SLO (Akker, Boer, Kuiper, Letschert, & Thijs, 2009) Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 28 “De kern en de negen draden van het spinnenweb verwijzen naar tien onderdelen van het curriculum die elk een vraag over het (plannen van) leren door leerlingen betreffen. In het spinnenweb fungeert het onderdeel ‘visie’ als centrale, verbindende schakel; de overige onderdelen (leerplanaspecten) zijn verbonden met die visie. Idealiter zijn ze ook met elkaar verbonden, zodat er sprake is van consistentie en samenhang. De metafoor van het spinnenweb onderstreept het kwetsbare karakter van een curriculum. Spinnenwebben zijn weliswaar enigszins flexibel maar dreigen toch te scheuren als er te hard en eenzijdig aan bepaalde draden getrokken wordt zonder dat de andere draden meebewegen.” (http://www.slo.nl/voortgezet/onderbouw/leergebieden/kenc/kwaliteitscan/spin/). Mijn onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op drie onderdelen van dit curriculaire spinnenweb. De leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen. Bij deze drie onderdelen zullen de belangrijkste aanpassingen nodig zijn om tot beter woordenschatonderwijs te komen op de onderzoekslocatie. Gekeken naar het spinnenweb, blijven de andere onderdelen onveranderd. Omdat de taalmethode een duidelijke structuur en opbouw heeft en de leerdoelen en de leerinhoud goed zijn hoef ik daar mijn onderzoek niet op te richten. De methode zal binnen afzienbare tijd nog niet vervangen worden. Daarnaast zal er ook geen veranderingen optreden in de groeperingvormen en de bronnen en materialen. Als ik aan de drie punten (de leeromgeving, de leeractiviteiten en de docentrollen) zal trekken zal het web enigszins uit onbalans raken en daarom houd ik ook het punt tijd in de gaten. Ook bij de methode heb ik specifiek naar deze drie onderdelen onderzoek gedaan. 4.2.1 De leeromgeving Een stimulerende, taalrijk ingerichte omgeving biedt leerlingen volop gelegenheid om nieuwe woorden te leren zonder dat er expliciet veel aandacht aan besteed wordt. Denk hierbij aan: - het gebruik van een woordmuur, met hierop artikelen, woorden, plaatjes en dergelijke rondom het thema; - een thematafel met hierop attributen, woordkaartjes of boeken omtrent de doelwoorden; - posters en afbeeldingen aan de muur die de aandacht trekken en een gesprekje uitlokken. Maar niet alleen de materiële invulling is van belang, ook de talige activiteiten hebben betrekking op de leeromgeving. “Bijvoorbeeld de talige aankleding van de school, interactief voorlezen, woordbesprekingen bij de zaakvakken, gespreksvormen en uitwisselingsvormen zoals presentaties of discussies. Ook de digitale leefomgeving op scholen is onderdeel van deze context, met het internet als belangrijke ontmoetingsplek met nieuwe woorden die een verrijking van de woordenschat kunnen betekenen. Hierbij kan met name gedacht worden aan websites die gebruikt worden om woorden, begrippen en informatie na te zoeken, zoals zoekmachines, woordenboeksites en digitale encyclopedieën. Verder zijn er talloze educatieve sites die bedoeld zijn om je te verdiepen in Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 29 onderwerpen, veelal vindbaar met gebruik van de eerder genoemde zoekmachines. Dan zijn er nog videosites waar op basis van zoekwoorden in veel gevallen bijpassend beeldmateriaal te bekijken is. Geen krachtigere manier om achter het begrip lava te komen dan het te zien stromen uit een vulkaan.” (Cöp, 2009) 4.2.2 De leeractiviteiten De leeractiviteiten zullen voornamelijk gericht moeten zijn op het stimuleren van een diepe woordkennis. Netwerken van woorden worden gedurende de jaren steeds meer uitgebreid, net als het aantal verbindingen tussen de woorden. Het netwerk van woordkennis zal steeds efficiënter geordend worden in hiërarchische, meer formele structuren. (Westerbeek, 2010). Het laten oefenen met de woorden in veel verschillende lesactiviteiten zal de leerling in staat stellen het woord te kunnen onthouden. Een woord beklijft pas na gemiddeld zeven keer horen, gebruiken en/of lezen. Voorbeelden van lesactiviteiten zijn: invuloefeningen, waarbij het woord in verschillende contexten voorkomt, woordspelletjes, woordvelden, woordwebben, enz. Ook het inzetten van de computer, met eventuele woordenschatsoftware is een prima middel om met de woorden te oefenen. 4.2.3 De docentrollen De hardnekkige achterstanden en de grote verschillen bij kinderen in leerprestaties hebben woordenschatonderwijs volop in de belangstelling geplaatst. De meeste leerkrachten beseffen wel dat een tekort aan woordenschat ten grondslag ligt aan de schoolproblemen van hun leerlingen. Ze leggen de hele dag woorden uit, maar toch leiden hun inspanningen niet altijd tot de gewenste resultaten. (Verhallen, 2009) Toch is het de leerkracht die de dienst uitmaakt in de klas, die de kwaliteit van het onderwijs bepaald en die ervoor moet zorgen dat de leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen. De leerkracht moet al haar talenten inzetten om met dynamiek, humor, intelligentie en gevoel de leerlingen te stimuleren en te motiveren, om ze hun doelen te kunnen laten bereiken. Ondanks de goed doordachte leerlijnen, leerboeken, werkboeken en andere richtlijnen die zijn opgesteld door het ministerie van onderwijs, zijn het de leerkrachten die de eindverantwoordelijkheid dragen en die het onderwijsaanbod moeten afstemmen op de leerlingen in de klas. De leerkracht kent de kinderen het beste en weet de onderwijsbehoeften daar het beste op af te stemmen. De leerkracht moet dus weten wat er speelt bij de leerlingen, alleen dan kan hij de juiste contexten creëren, leerlingen betrokken maken en houden. Een sfeer scheppen die een rijk onderwijsklimaat toelaat en de leerlingen aanzet tot onderzoekend, leergierig gedrag. Het leraarschap vraagt initiatief en inzet. De leerkracht is degene die van onderwijs, goed onderwijs maakt. (Nulft van den & Verhallen, 2008) Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 30 4.2.4 De tijd “Goed woordenschatonderwijs geven is een vorm van ‘basic teaching’ en de tijd moet daarbij zo zuinig mogelijk worden gebruikt. De stappen van de viertakt dienen als kapstokhaken bij het intentioneel woorden aanleren. Maar niet iedere stap hoeft bij alle woorden evenveel aandacht te krijgen. Niet alle woorden hoeven of kunnen op dezelfde manier gesemantiseerd of geconsolideerd worden. Om te beginnen is dan het onderscheid tussen drie verschillende woordleersituaties van belang (Graves, 2006): 1. Kinderen leren woorden bij begrippen die ze al kennen of hebben ervaren. - De voorbewerking en semantisering duren in geval van ’bijlabelen’ samen minder dan een halve minuut: even aanhaken is voldoende. Kinderen moeten het woord nog wel consolideren, willen ze het nieuwe label onthouden. 2. Kinderen breiden de kennis van de betekenissen van woorden uit. - Het gaat dan om het verdiepen van woordkennis. Een supersnelle semantisering (er hoeft slechts een stukje concept te worden uitgebreid) en het consolideren hoeft ook weinig tijd te kosten omdat de woordvorm al is gekend. 3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe betekenissen. - De laatste situatie, waar robuuste instructie is vereist, is de meest intensieve en vraagt dus ook meer tijd. Het gaat hier om gekoppelde leerdoelen: woorden leren, kennisopbouw en betekenisstructuren doorzien. Het is belangrijk om juist in dit soort situaties ervoor te zorgen dat de factor ‘tijd’ geen knelpunt wordt. De tijdsindicatie voor het leren van woorden en woordclusters in de derde situatie is als volgt: - voorbewerken 1 minuut: dit mag niet langer duren; het gaat om een korte introductie die leerlingen op scherp zet. - semantiseren 2-3 minuten: het gaat om een korte, krachtige, heldere, betekenisuitleg waarin de drie uitjes samenvallen. Door een scherpe focus blijft de tijd beperkt. Het is de kunst om dit in de vingers te krijgen, maar leerkrachten ervaren dat het met een korte training kan! - Het semantiseren wordt gevolgd door interactie van de leerlingen (het vierde uitje): zij moeten de kans krijgen om de informatie te verwerken en te koppelen aan eigen kennis en evaringen. Dit kan in tijd wisselen, maar in principe gaat het hier om verwerking van de inhoud van de les. Laten we uitgaan van een gemiddelde interactietijd van 3-5 minuten in tweetallen. Hierin wordt meteen ook geconsolideerd. - Consolideren: naast de geïntegreerde consolidering (zie hierboven), kunnen we op 7 minuten extra rekenen om de woorden in herhalingsspelletjes terug te laten komen. - Controleren kost geen extra tijd als we tijdens consolideren ogen en oren goed openhouden. Soms willen leerkrachten eind van de week (of na 2 weken) een korte toets afnemen over alle behandelde clusters. Dat komt dan neer op gemiddeld 2 minuten per woordcluster. - Het gaat dus om totaal maximaal 17 minuten per woordcluster. Dat is per woord dus gemiddeld 4 tot 5 minuten. En dat voor een robuuste semantisering én actieve consolidering!” (Verhallen, 2009). Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 31 4.2 Taal actief Woordenschat - Uitgeverij Malmberg ‘Een belangrijk uitgangspunt van Taal actief is betekenisvol leren. Taal actief creëert betekenisvolle contexten door binnen de thematiek verbanden te leggen met de wereldoriënterende en sociaal-emotionele onderwerpen die aansluiten bij de interesses van de kinderen. Het gaat uit van de principes van interactief taalonderwijs: leren van en met elkaar. De leerlijnen taal, spelling en woordenschat zijn op een aantal manieren aan elkaar gekoppeld. Niet alleen in thematiek, maar ook in de overlap tussen de spellingwoorden en de themawoorden.’ (http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm). ‘Met de nieuwe Taal actief taal wordt er volledig aangesloten bij de kerndoelen Nederlands en het referentiekader taal. Tijdens aparte lessen worden de volgende taaldomeinen behandeld: taal verkennen, woordenschat, spreken & luisteren en schrijven. Taal actief besteedt veel aandacht aan woordenschat. Voor scholen met kinderen die uitvallen op Woordenschat heeft Taal actief een aparte leerlijn Woordenschat voor groep 4 tot en met 8. Deze leerlijn is inzetbaar bij iedere taalmethode. In deze leerlijn Woordenschat speelt de leerkracht een belangrijke rol bij het aanleren van woorden. De kinderen oefenen de woorden vervolgens zelfstandig in het werkboek of met het computerprogramma.’ (www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief/Inhoud-en-didactiek.htm) • Taal actief Woordenschat - de leerkracht semantiseert woorden met de handige woordklapper; - het verwerken van stof naar keuze gebeurt via het werkboek of het computerprogramma; - deze woordenschatmethode is prima inzetbaar naast elke taalmethode. • Aparte leerlijn woordenschat Taal actief Woordenschat is een aparte leerlijn die 750 nieuwe woorden per jaargroep aanbiedt. 250 Van deze woorden zijn verwerkt in het onderdeel Taal. De thema’s zijn hetzelfde als bij de leerlijnen Taal en Spelling. Er zijn per thema zes lessen van 30 minuten waarbij de leerkracht een belangrijke rol speelt bij het voorbewerken en semantiseren van de woorden. • Woordklapper met prachtige platen De leerkracht heeft een belangrijke rol bij het voorbewerken en semantiseren van de woorden. Een prettig hulpmiddel hierbij is de woordklapper. De woordklapper is een grote map vol met prachtige platen. De platen geven de leerkracht visuele ondersteuning bij het semantiseren van woorden. • Zelfstandig oefenen De kinderen verwerken de woorden zelfstandig in het werkboek en/of met het computerprogramma Woordenschat. Met het computerprogramma oefenen de kinderen hun woordenschat op een speelse en aansprekende manier. Het programma geeft feedback op maat en analyseert en registreert de resultaten automatisch. (www.methodewereld.nl/nl/methoden/Methode-stap3.aspx?vakgebied=Taal&methodeID1=107) Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 32 Met deze methode heb ik vaak gewerkt. De handleidingen zijn duidelijk en fijn om te gebruiken. Het onderdeel woordenschat van deze methode kan goed naast andere taalmethodes ingezet worden. De samenhang tussen de verschillende verhaallijnen zal dan wat lastig te volgen zijn. Het zal lastiger zijn de woorden op die manier voor te bewerken, een betekenisvolle context te scheppen. Wat ik goed vind aan deze aparte methode woordenschat is dat hij niet is geïntegreerd in het taalboek. Je kunt hem dus goed apart inzetten, zo vaak je wilt en de verwerkingsoefeningen bieden veelvuldige consolidatie (inoefening) aan. Leeromgeving ‘De handleiding geeft aan dat de woordenschatles gestart wordt vanuit een plaat uit de woordklapper, illustraties waarop de themawoorden voorkomen. Verder is het van belang in de klas een woordmuur te maken. Dat kan bijvoorbeeld zijn een vel papier met de themawoorden erop dat gedurende het hele thema zichtbaar aanwezig is of bijvoorbeeld een woordweb. Binnen de methode is er veel aandacht voor samenwerkend leren. Want kinderen leren veel van interactie met elkaar, vooral als ze verschillen in kennis, vaardigheden en ervaring.’ (http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm) Leeractiviteiten ‘In de consolideerfase maken de leerlingen oefeningen in hun werkboek of oefenen ze met het computerprogramma. Hierbij is het de bedoeling de geleerde betekenissen van de woorden te verankeren. De woorden komen in een context en in onderlinge samenhang aan de orde bij de oefeningen. Daarnaast biedt de handleiding verschillende suggesties voor taalspelletjes.’ (http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm) Docentenrollen ‘De leerkrachten dienen tijdens de woordenschatlessen veel en intensieve instructie te verlenen aan de leerlingen. Tijdens de verwerking kunnen de leerlingen zelfstandiger aan het werk. De handleiding geeft aan dat de het belangrijk is de leerlingen betrokken te laten raken bij het thema. Ze geven aan dat het voorbewerken niet als geïsoleerde stap opgenomen is, maar als geïntegreerd onderdeel van de semantiseringsfase. Het onderdeel semantiseren wordt in de handleiding uitgebreid beschreven. De leerkracht dient hierbij de woordklapper te gebruiken. Hierop staan de themawoorden in illustraties afgebeeld. Er worden bij de diverse platen suggesties aangeboden hoe de leerkracht de woorden kan uitbeelden, uitleggen en/of uitbreiden.’ (http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm) De methode geeft aan dat de leerkracht een belangrijke rol speelt bij het strategisch leren van de leerlingen. De leerkracht begeleidt de leerlingen in stapjes in het leren plannen, uitvoeren en evalueren van het eigen leerproces. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 33 5 Woordenschatonderwijs op de onderzoekslocatie 5.2 Openbare basisschool De Zandloper De opdrachtgever en tevens onderzoekslocatie van dit afstudeeronderzoek is obs De Zandloper. “Rond 1913 stond de school in de buurt van wat nu de hoek van de Kanaaldijk en de Zonneweid is. In 1951 werd het gebouw aan de Schoolstraat betrokken. In 1972 werd de gemeente Koedijk voor het grootste deel door de gemeente Alkmaar geannexeerd. De naam Zandloper is gekozen, omdat in het wapen van de voormalige gemeente Koedijk een zandloper voorkomt. Het gebouw bestaat uit tien leslokalen, een handvaardigheidlokaal en één speelzaal. Bovendien bevindt zich in het gebouw SKOA-peuterspeelzaal ’t Zandmannetje’ en de voor- en naschoolse opvang ‘Broer Konijn’. Er zijn drie schoolpleinen. Ook maken zij gebruik van een zeer ruime gymzaal gelegen in ontmoetingscentrum ‘de Rietschoot’. Naast de school ligt een sportveld, dat zij gebruiken voor gym– en spellessen. De school ligt in een aantrekkelijke wijk. Je vindt er onder andere; het oude Koedijk, de nieuwbouw van Alkmaar-Noord, recreatiegebied het Geestmerambacht, ontmoetingscentrum ‘de Rietschoot’ en ‘Speeltuin De Jeugdhoek’. Integratie van school en schoolomgeving vinden zij voor de kinderen erg belangrijk, en zodoende proberen zij aan veel buitenschoolse activiteiten mee te doen. Kortom, ze zijn een echte buurtschool. De Zandloper telt aan het begin van dit schooljaar 245 leerlingen. Aan de school zijn 21 personeelsleden verbonden. Het aantal leerlingen op de school is, behoudens lichte schommelingen, stabiel. Waar de school voor staat In welke mate kan en moet een school de opvoeding van kinderen ter hand nemen, is een vraag die je jezelf zou kunnen stellen. Moet de school zich alleen beperken tot de schoolvakken of hoort er ook een stukje opvoeding bij? Moet je kinderen leren samenwerken en eigen verantwoordelijkheid geven? Moeten ze iets weten van wat er in de wereld aan de hand is? De Zandloper is een school die kinderen wil begeleiden in hun gang naar volwassenheid. Door hen ‘bagage’ mee te geven die nodig is, zowel het bijbrengen van kennis en vaardigheden als het ondersteunen van de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Op de school wordt volgens de principes van het GIP-model gewerkt. Zij leren hierdoor kinderen zelfstandig om te gaan met hun werk, zich verantwoordelijk te laten voelen voor hun eigen taken. Kinderen krijgen dag– en weektaken. Na één of meerder instructies gaan zij zelfstandig aan het werk. De leerkracht werkt met kleine groepjes of individuele leerlingen. Met behulp van een GIPbord en -blokje is voor leerkracht en leerling duidelijk hoe het lesverloop is.” (schoolgids obs De Zandloper, 2011). Op obs de Zandloper wordt voor het taalonderwijs de methode Taal actief gebruikt. Ook het woordenschatonderwijs wordt aangeboden via de methode Taal actief, die naast de andere Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 34 domeinen apart wordt aangeboden. Deze methode wordt door de hele school aangeboden vanaf groep 4. Mijn onderzoek heb ik gericht op de bovenbouw en zodoende onderzoek ik het woordenschatonderwijs in de groepen 6, 7 en 8. 5.3 Visie van obs De Zandloper op taal- en woordenschatonderwijs “Taal neemt in ons onderwijs een sleutelpositie in. Kleuters leren al doende, tijdens hun spel. Wij spelen daarop in door te zorgen dat er veel materiaal is waarvan kleuters kunnen leren. We praten met kinderen over allerlei onderwerpen, zodat ze veel woorden leren en goed leren spreken. Dat is belangrijk als voorbereiding voor het lees- en taalonderwijs. We proberen dan ook zoveel mogelijk rond een thema te werken dat de kinderen aanspreekt. Het voorbereidend lezen en schrijven is hierin een kernactiviteit. In groep 3 wordt begonnen met het leren lezen via de methode. Het goed technisch leren lezen is de basis voor veel activiteiten. Wij werken met de meest recente versie van de aanvankelijk leesmethode ‘Veilig leren lezen’. In de hogere groepen blijft het technisch lezen een aandachtspunt. Twee keer per week wordt door de hele school aan ‘tutorlezen’ gedaan: het ene kind helpt het andere kind. Op De Zandloper wordt gewerkt met moderne methodes. Om de onderwijsontwikkelingen te kunnen blijven volgen, zullen methodes continu ververst worden. De rol van de leerkracht is daarbij veranderd van docerend naar steeds meer begeleidend.” (Schoolgids obs De Zandloper, 2011). Kerndoelen “Voor de school geldt de eis dat zij tenminste de kerndoelen bij haar onderwijsactiviteiten als aan het eind van het basisonderwijs te bereiken doelstellingen hanteert. Hierna volgt een beschrijving van de leerstofgebieden waarvoor kerndoelen geformuleerd zijn en hoe deze op onze school aan de orde komen. Nederlandse taal: Hieronder wordt begrepen: • Mondeling taalonderwijs • Schriftelijk taalonderwijs • Taalbeschouwing waaronder strategieën Doelstelling: het onderwijs in Nederlandse taal is erop gericht, dat de leerlingen: - vaardigheden ontwikkelen waarmee ze deze taal doelmatig gebruiken in situaties die zich in het dagelijks leven voordoen; - kennis en inzicht verwerven omtrent betekenis, gebruik en vorm van taal; - plezier hebben en houden in het gebruiken en beschouwen van taal. In groep 1 en 2 wordt gewerkt met Ko-totaal. Hierin komen de taalkerndoelen aan de orde. Methoden die volgens de handleiding gebruikt worden in de groep 3 t/m 8 zijn: Veilig Leren Lezen, Taal Actief, Tekstverwerker, Spelling in de lift en Lezen in Stapjes voor de zwakke leerlingen. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 35 Verder wordt er gebruik gemaakt van de softwareprogramma’s: Woorden Totaal en Werkwoorden Totaal 1 (beide van Ambrasoft). Bij de leesmethode ook het softwareprogramma van Veilig Leren Lezen. Verder, remediërend, Zoeklicht en Lesebanc. Aan het leergebied Nederlandse taal wordt, per week gemiddeld, de volgende tijd besteed: - Vanaf groep 6: 6,5 uur per week. (Schoolplan obs De Zandloper 2011) Duidelijk is dat het woordenschatonderwijs niet apart wordt genoemd in beide gidsen. Er wordt wel les gegeven in woordenschatonderwijs, zoals is gebleken uit mijn observaties en de uitslag van de vragenlijsten. Ondanks dat er door de leerkrachten wordt aangegeven dat de school in een taalarme wijk staat, ligt het accent van het taalonderwijs dus niet bij het domein woordenschat. Daarentegen zijn de ICT-mogelijkheden van de school zeer goed te noemen. 5.4 Visie van obs De Zandloper op ICT “De rol van nieuwe media in het onderwijs is evident (leren omgaan met computers zelf, met de bronnen die daarmee toegankelijk zijn, middel om leerstrategieën uit te breiden). Wij vinden het belangrijk dat wij nieuwe media in onze school laten functioneren met het oog op de toekomst. Wij stellen vast dat er van de computers die wij nu op school hebben al ruimschoots gebruik wordt gemaakt. De vaardigheden en de kennis bij het personeel om adequaat om te gaan is nog steeds volop in ontwikkeling. Er is een bovenschools ICT-beleidsplan. Ook op school ligt er een ICT-beleidsplan. Het aantal computers in school is op peil. We vragen ons wel af of uitbreiding noodzakelijk is of dat de ontwikkelingen zo snel gaan, dat wij binnenkort naar notebooks of tablets overgaan. Het netwerk werkt goed. In alle (3 t/m 8) groepen hebben wij nu een active-bord. In de komende jaren gaan we bekijken of het haalbaar is om voor de onderbouwgroepen active-borden met touchscreen aan te schaffen.” (Schoolplan obs De Zandloper, 2011) Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 36 6 Praktijkonderzoek 6.1 Observatie en vragenlijst ten aanzien van het woordenschatonderwijs Mijn bevindingen in de praktijk heb ik verkregen door middel van het observeren van verschillende woordenschatlessen in de bovenbouw op de onderzoekslocatie. Uit het boek: ‘Taal 100’ van het expertisecentrum Nederland, heb ik de ‘kijkwijzer woordenschat’ gebruikt. Ook heb ik een gedeelte van de observatielijst ‘Aantoonbaar leerkrachtgedrag bij competenties woordenschatonderwijs’ uit de brochure van Marianne Verhallen overgenomen. Daarnaast heb ik de leerkrachten van de groepen 5, 6, 7 en 8 gevraagd een vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst heeft betrekking op hun inzicht in hun eigen woordenschatonderwijs. Zie bijlagen. De leeromgeving De leerkrachten van de bovenbouw besteden weinig aandacht aan de woordenschatlessen. Er is bij de bovenbouw geen praatplaat in de klas aanwezig om de te behandelen nieuwe begrippen te verduidelijken. De leerkrachten ervaren dat als een gemis. Er wordt nauwelijks gebruikgemaakt van routines, als woordparaplu’s, woord van de dag, woordposters of beeldwoordenboeken. Soms worden nieuwe woorden verduidelijkt door de afbeeldingen die in het werkboek staan. Dit zijn steeds dezelfde soort tekeningen. Het digibord wordt niet ingezet bij de woordenschatlessen. Bij de zaakvakken wordt wel gebruik gemaakt van het digibord. Op deze manier worden begrippen uit de zaakvakken wel enigszins behandeld en zodoende ook verduidelijkt. Er wordt nu echter niet expliciet tijd aan (diepe) woordkennis besteed. De leeractiviteiten De leeractiviteiten bestaan uit het maken van de oefeningen uit het werkboek. Elk hoofdstuk sluit qua woorden aan bij de taalles van datzelfde hoofdstuk. De werkboekjes worden uitgedeeld en de leerkrachten nemen de actuele woordenlijst kort door. Eventueel worden de tekeningen uit het werkboek hierbij bekeken. Hierna maken de leerlingen de oefeningen zelfstandig of soms in tweetallen. De oefeningen worden nagekeken of klassikaal besproken. Uit bijvoorbeeld de zaakvakken wordt er geen extra verwerking gegeven voor moeilijke woorden of begrippen. De leerlingen maken de oefeningen die horen bij het vak, deze gaan over de inhoud van de lesstof. Er wordt hierbij geen aandacht besteed aan diepe woordkennis. De docentrollen De leerkrachten behandelen de woorden uit de actuele woordenlijst heel verschillend. Waar sommigen enkele woorden selecteren en met behulp van de ‘drie uitjes’ semantiseren, nemen anderen alle woorden even kort door en laten de oefeningen uit het werkboek de rest doen. Belangrijk is dat de woordenschatlessen synchroon lopen met de taallessen. Alleen dan vertonen de nieuwe woorden en begrippen samenhang en komen de woorden (niet allemaal) enigszins in verschillende contexten aan de beurt. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 37 Als we kijken naar de viertakt: - Voorbewerken: er wordt hier over het algemeen weinig aandacht aan besteed. Dit komt door het ontbreken van een praatplaat. Ook nemen de leerkrachten geen tijd om zelf op te zoek te gaan naar afbeelding ter verduidelijking. - Semantiseren: (uitbeelden, uitleggen en uitbreiden) wordt regelmatig overgeslagen. Uitleggen wordt mondeling gedaan, soms wordt er een kort voorbeeld gegeven (elegant lopen) door de leerkracht. - Consolideren: alleen de oefeningen uit het werkboek worden aangeboden. Er is geen verwerking op de computer beschikbaar in de klas. De oefeningen worden door de leerkracht nagekeken. Soms worden ze klassikaal besproken. - Controleren: de methode biedt een toets aan en deze wordt door de leerlingen gemaakt na de verwerking van ieder hoofdstuk. De gegevens worden genoteerd en bijgehouden. Na de toets constateren de leerkrachten pas of de leerlingen de woorden wel of niet begrepen hebben. Er volgt geen herhaling. De Tijd Omdat ik aan de drie punten uit het curriculaire spinnenweb van SLO (Akker, Boer, Kuiper, Letschert, & Thijs, 2009) trek en zo het spinnenweb in onbalans zou raken, houd ik als tegenhanger ook het punt tijd in de gaten. De tijd die de leerkrachten op De Zandloper moeten besteden aan woordenschatonderwijs is afgesproken. Ze moeten twee keer per week aandacht besteden/tijd vrijmaken voor het woordenschatonderwijs. Het verschilt per leerkracht hoe deze tijd ingevuld wordt. Niet elke leerkracht houdt de twee lesmomenten ook echt aan. Bij alle klassen staan de te maken lessen voor die week in de weektaak. De leerkracht van groep 6 legt in haar vragenlijst een hulpvraag neer. Ze mist de praatplaat die elk thema inluidt. Ze wil deze eventueel wel graag op het digibord kunnen tonen, maar liever heeft ze hem in de klas staan, zodat de plaat gedurende het thema zichtbaar is voor de leerlingen. 6.2 Samenvatting Door mijn theorie- en praktijkonderzoek kan ik constateren dat het woordenschatonderwijs op obs De Zandloper enige aanpassingen behoeft zodat het doeltreffender kan worden aangeboden. Hier volgt een korte uiteenzetting van mijn bevindingen: Allereerst zal de woordselectie beter moeten worden toegepast. De overlap met de woorden uit het taalboek moeten beter. Niet alle woorden zullen moeten worden aangeboden via de viertakt, maar er moet goed gekeken worden naar nut, frequentie, spreiding en relevante context. Dat gebeurt nu te weinig. De woorden die op het moment van aanbieden door de methode worden aangegeven worden allemaal kort uitgelegd, dit gebeurt voornamelijk mondeling. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 38 Omdat de woordklapper ontbreekt maken de leerkrachten weinig tot geen gebruik van een goede introductie van de les. De methode loopt synchroon met het taalverhaal uit het taalboek. Even terugblikken op het taalverhaal zou de betrokkenheid en de context bij de leerlingen moeten opwekken. Dit is niet altijd het geval en zodoende staat de woordenschatles vaak op zich. De leerlingen missen hierdoor een goede voorbewerking, die de betrokkenheid zal vergroten. De lessen zijn weinig speels en bieden de leerlingen weinig uitdaging. Als de woorden worden uitgelegd, gebeurt dit vaak alleen mondeling aan de hand van de tekeningen in het werkboek. Deze afbeeldingen zijn leuk en relevant, maar wel altijd hetzelfde. Hierdoor kan er een eenzijdig beeld van een woord of begrip ontstaan. Zaak is deze afbeeldingen af te wisselen met andere tekeningen, foto’s of filmpjes, hierdoor ontstaat er bij de leerlingen een groter inzicht en inlevingsvermogen. Door een woord of begrip van meerdere kanten te bekijken kunnen er meerdere structuren ontstaan die de woorden hun betekenisrelatie geven. Dit kan bijvoorbeeld door de bijzaken op een foto, of in een filmpje. De inzet van de digitale middelen is nu minimaal te noemen. De Zandloper beschikt niet over het computerprogramma dat bij de methode hoort en de leerlingen oefenen de woorden dan ook alleen in hun werkboek. Ook bij de voorbewerking en semantisering wordt nauwelijks gebruik gemaakt van de digitale omgeving. Leerlingen zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dat wordt bereikt door in te spelen op hun belangstelling. Daarbij ‘leert’ een kind een woord beter als hij het samen met een afbeelding krijgt aangeboden. Belangrijk is om een leerbehoefte bij de leerlingen te creëren. Het moet voor de leerling haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een bepaald woord betekent. Wanneer een leerling zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter beklijven. Het gebruik van de digitale middelen, bijvoorbeeld het digibord kan hierbij goed worden ingezet. Op een speelse manier woorden en begrippen aanbieden, waarbij de leerlingen interactief betrokken worden zal ze een uitstekende leerbehoefte bieden. Hier is dus voor de leerlingen van De Zandloper nog wel wat te winnen. Om dat te bereiken zullen de leerkrachten enige extra werkzaamheden moeten verrichten. Nadat de woorden zijn ‘behandeld’ volgt de verwerking in het werkboek. De woorden en begrippen worden in verschillende vormen aangeboden. Hierin is wel voldoende variatie te vinden. De verwerkingen zijn divers en de leerlingen worden regelmatig uitgedaagd de woorden ook te vervoegen. Jammer is dat er in alle groepen geen gebruik gemaakt wordt van routines. Deze zorgen er voor dat de woorden zichtbaar in de klas zijn, dat er vaak mee gewerkt kan worden en dat er op een interactieve manier mee gewerkt kan worden (denk aan woordposters, woordparaplu’s enz.). Het nakijken van de werkboekjes is een tussencontrole voor de leerkrachten of de leerlingen de woorden en begrippen wel goed hebben begrepen. De individuele leerlingen wordt zo in de gaten gehouden. Helaas is er geen extra oefenstof aanwezig en wordt er niet extra geoefend als blijkt dat een woord niet goed is begrepen. Door een meer diverse aanpak of de inzet van routines zou hieraan wel kunnen worden voldaan. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 39 De laatste fase zijn de toetsen, de controlefase. De methodegebonden toetsen voldoen aan de gestelde criteria van de kerndoelen, leerlijnen en tussendoelen. Ze zijn opgebouwd volgens de overige onderdelen van de taalmethode. Duidelijk en herkenbaar voor de leerlingen. Deze geven een goed inzicht in de vorderingen van de leerlingen. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 40 7 ICT, route en routines 7.1 Inleiding De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: ‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het gebied van woordenschat in de middenen bovenbouw op een doeltreffender manier kan worden aangeboden?’ Om antwoord te kunnen geven op deze vraag zal ik in dit hoofdstuk de bevinden uit de theorie en de praktijk samenvoegen en een basismodel ontwikkelen om het woordenschatonderwijs middels ICT op basisschool de Zandloper naar een hoger niveau te brengen. Belangrijk voor de Zandloper is de integratie van het woordenschatonderwijs in de taallessen. Omdat de samenhang met de taallessen wel aanwezig is in de methode is het belangrijk deze op die manier ook aan te bieden. Maar zeker is ook van belang deze samenhang uit te breiden. Taalonderwijs methode Woordenschatonderwijs methode Het model hierboven geeft de samenhang, de overlap tussen de taal- en woordenschatlessen aan zoals die nu aanwezig is op de Zandloper. Zaak is het tussenstuk te vergroten. De overlap groter te maken en zodoende de samenhang tussen beide lessen beter en uitgebreider te kunnen maken. De inzet van ICT is hierbij een grote meerwaarde. De computer is een krachtig middel voor het versterken van taalonderwijs (Bronkhorst, 2002). Digitale middelen zijn uitermate geschikt om woorden uit te leggen, te verklaren en hun betekenisverbindingen uit te breiden. 7.2 Het aanbieden van woordenschatonderwijs Naar aanleiding van mijn theorie- en praktijkonderzoek kan ik in dit hoofdstuk de volgende protocollen specifiek voor de leerkrachten in de bovenbouw van de Zandloper voorschrijven. Onderstaande adviezen zijn gebaseerd op de beschreven woordenschatonderwijs uit de literatuur aangevuld met de observaties uit de praktijk. De adviezen zijn geschreven aan de hand van de viertakt van Marianne Verhallen. ‘Het viertaktmodel is niet in de eerste plaats een lesmodel. De vier fasen zullen niet in één les aan bod kunnen komen, omdat het consolideren de nodige tijd vraagt. Het is ook niet wenselijk om in een tijdsbestek van ongeveer een half uur per woordenschatles alle fasen te doorlopen. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 41 De consolidatiefase kun je beter in de tijd spreiden. Op die manier komen de leerlingen op meerdere momenten met de woorden in aanraking en is de kans op beklijving groter. De verschillende fasen kunnen door elkaar heen lopen. Als je als leerkracht merkt dat een bepaald woord bij het consolideren nog niet goed is opgepikt, zul je terug moeten gaan naar het semantiseren of voorbewerken.’ (Huizenga en Robbe, 2009). Omdat het vierfasenmodel zo ontzettend duidelijk de te volgen structuren weergeeft is dit model heel makkelijk als handleiding te gebruiken bij je woordenschatonderwijs. Ook de leerlingen zullen de route steeds goed kunnen volgen en zullen weten wat er komt en wat er van ze wordt verwacht. De leeromgeving De leerkrachten zullen in hun klas een ruimte vrij moeten maken voor het woordenschatonderwijs. Een plek waar woordparaplu’s woord van de week, woordentrap en of andere routines opgehangen kunnen worden. Door het gebruik van deze routines zullen de leerlingen regelmatiger en intensiever bezig zijn met de themawoorden en zullen ze dus beter beklijven. De leeractiviteiten De verwerking kan voortgezet worden op de manier waarop dat nu ook gebeurt. Met als uitbreiding het aanmaken van een eigen beeldwoordenboek. Het voordeel van een eigen beeldwoordenboek is dat de het persoonlijk is. Iedere leerling ‘vangt’ immers andere woorden die hij of zij moeilijk of mooi vindt. Het gaat om woorden waarin het individuele kind interesse heeft. Deze woorden komen uit bijvoorbeeld leesboeken, de kracht, een kringgesprek, zaakvakboeken enz. Ook het aanmaken van een groepswoordenboek kan een mooie aanvulling in de klas zijn. Met dit woordenboek kun je leuke vervolgactiviteiten ondernemen (woordspelletjes, stelopdrachten enz.). Wat de leerlingen na verloop van tijd zullen ontdekken is dat met het uitbreiden van het woordenboek, dus ook hun eigen woordenschat uitbreidt. De docentrollen De leerkracht zal van tevoren de woorden die hij gaat behandelen moeten selecteren op basis van ‘nut’, ‘frequentie’, ‘spreiding en relevante context’. Daarna zal hij de woorden in een functionele context moeten presenteren, ondersteund door de gedetailleerde achtergrondkennis en intuïtie van de leerkracht. Hiervoor kan hij de handleiding en de taallessen van de methode gebruiken. Viertakt: • Voorbewerken: Om het thema in te kleden kan het digibord ingezet worden. Van belang hierbij is het voorhanden zijn van een database, waarin afbeeldingen of filmpjes van de thema- en doelwoorden kunnen worden opgezocht en gebruikt. De context kan worden geschapen door het laten zien van zo’n filmpje of van afbeeldingen. Mocht er geen duidelijk beeld voorhanden zijn (bijvoorbeeld bij een woord als vervolgen), dan kan een inleidend gesprek een goed alternatief zijn. Belangrijk is niet alle woorden te behandelen, maar steeds zo’n 4 of 5 woorden per keer. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 42 • Semantiseren: Dit is de fase waarin ICT zeker moet worden ingezet. Als we kijken naar de mogelijkheden van het digibord en van goede woordenschatsoftware, dan is dit de fase waarmee de computer op een krachtige manier verdieping kan aanbrengen. De woorden kunnen dan in een functionele context gepresenteerd worden. (Cöp, 2009) • Consolideren: Deze fase kan ook interactiever met behulp van de computer worden aangeboden. Het maken van de oefeningen uit het werkboek van de methode volstaat voor de verwerking, maar tijdens een interactieve activiteit kunnen de leerlingen op een aansprekender manier in aanraking komen met de doelwoorden. Daarnaast zal het gebruik van diverse routines voor de leerlingen ook een grote meerwaarde hebben. Gedurende het thema zijn de leerlingen op een speelse manier veel meer betrokken bij de doelwoorden en zullen ook zelf een grote bijdrage leveren. Op die manier zullen ze zelf de betekenissen van woorden willen achterhalen. • Controleren: De methode gebonden toetsen voldoen op dit punt aan de verwachtingen van de methode. De woorden die bij het thema horen worden op adequate wijze getoetst. Maar ook hier zou een softwareprogramma goede toevoegingen kunnen bieden. De woorden die worden beheerst komen in het ene ‘vat’, om nog eens te oefenen, zodat de woorden geregeld onder de aandacht blijven. De woorden die nog niet worden beheerst komen in het andere ‘vat’ en zullen actief geoefend worden tijdens herhalingsoefeningen. Ook kunnen de vorderingen van de leerlingen bijgehouden worden in een digitaal verwerkingsprogramma. De tijd Het is voor de leerkrachten belangrijk dat zij hun woordenschatonderwijs meer integreren in hun taalonderwijs. Dat ze het niet als apart onderdeel aanbieden, maar veel meer de samenhang met de taalmethode opzoeken. Ze kunnen per keer de woorden uit de taalmethode en uit de woordenschatmethode samenvoegen en hier steeds maar zo’n 4 of 5 woorden uitzoeken, die ze middels de viertakt aanbieden. Hierbij zullen ze van tevoren wel afbeeldingen of filmpjes moeten zoeken die deze selectie woorden uitbeelden, uitleggen en/of uitbreiden. 7.3 Handleiding Woordenschat en ICT Het woordenschatonderwijs op De Zandloper zal volgens een nieuw basismodel beter kunnen worden aangeboden. Hieronder volgt een basismodel voor de leerkrachten. Uiteengezet in heldere stappen en als handleiding te gebruiken bij het woordenschatonderwijs. 7.3.1 Woordselectie De taalmethode heeft per hoofdstuk (thema) een duidelijke woordenlijst. Deze lijst geeft duidelijk de woorden aan die overlap vertonen met de woorden uit de woordenschatmethode (de blauwe woorden, zie afbeelding volgende pagina). Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 43 Een thema biedt drie weken lang nieuwe woorden aan. Elk lesmoment uit de woordenschatmethode biedt ongeveer acht (nieuwe) woorden aan. Elke week zijn er twee lesmomenten woordenschat. Stel jezelf als eerste de vraag: ‘Welke woorden komen in aanmerking?’ Woordselectie Stap 1 Kies voor elk lesmoment vier of vijf woorden uit de lijst van de taalmethode. Kies alleen woorden die kinderen nog niet kennen en wel moeten leren. Kies woorden uit op: nut, frequentie, spreiding en relevante context. Kies woorden niet los, maar met de gedachte aan netwerkopbouw. Stap 2 Zoek hierbij relevante filmpjes of afbeeldingen uit een (online) beeldbank (zie tips). Tevens is het belangrijk deze ‘gevonden’ bronnen te ordenen en te bewaren. Stap 3 Zorg ervoor dat de afbeeldingen uitdagend zijn en de leerlingen aanzet tot het stellen van vragen. Ze zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dit bereik je door in te spelen op hun belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij de leerlingen: het moet voor de leerling haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een bepaald woord betekent. Wanneer een leerling zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter beklijven. 7.3.2 Voorbewerken Het gaat om een korte introductie die leerlingen op scherp zet. Voorbewerken Stap 4 Een (korte) introductie van het thema. Maak hierbij gebruik van de taalmethode. De introductie van elk thema biedt een duidelijk verhaal. Hierop kan ook even kort worden terug gekeken. Stap 5 Er kan eventueel een filmpje als introductie gebruikt worden. Maar let hierbij wel op dat het met het thema te maken heeft. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 44 7.3.3 Semantiseren Dit is hét moment om de computer in te zetten. Semantiseren Stap 6 Het gaat om een korte, krachtige, heldere, betekenisuitleg waarin de drie uitjes (uitbeelden, uitleggen en uitbreiden) samenvallen. Door een kleine selectie van woorden en een scherpe focus blijft de tijd beperkt. Stap 7 Toon de gevonden afbeeldingen, filmpjes en plaatjes. Op deze manier worden er ook verbindingen met andere begrippen behandeld. De diepe woordkennis wordt zo vergroot. Een diepe woordkennis geeft meer kennis over het woord, waardoor het vaak zal worden ingezet in mondelinge en schriftelijke taal. Stap 8 Zet nu het digibord in met verschillende woordspelletjes (routines), waarbij de leerlingen interactief mee kunnen doen. (zie voor voorbeelden het filmpje van Op Woordenjacht: http://www.leraar24.nl/video/3030) 7.3.4 Consolideren Het inzetten van de computer kan hier een extra aanvulling zijn. Belangrijk is dat het nieuwe woord verschillende keren en in verschillende situaties aan de orde komt. Hierbij is variatie in passief woordgebruik (het woord begrijpen) en actief woordgebruik (het woord zelf gebruiken) gewenst. Consolideren Stap 8 Verwerking van de oefeningen uit het werkboek woordenschat, twee keer per week. Stap 9 Zet routines in. Bijvoorbeeld: - woorden ordenen op een woordmuur; - woord van de dag; - praatplaten; - woordposter; - woordenboeken. Doe dit wel sámen met de leerlingen! Stap 10 Software op de computer kan hier extra ondersteuning geven. Er kan makkelijk gedifferentieerd worden. 7.3.5 Controleren De toetsen van de methode voldoen om de kennis van de leerlingen voldoende te controleren. En kunnen nu ook ingezet worden. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 45 7.4 Tips en links 7.4.1 Beeldbank Voor het maken van een eigen beeldbank is het handig een database aan te leggen met foto’s, afbeeldingen en filmpjes. Belangrijk is deze te ordenen per thema en op een centrale plaats op te slaan. Door ze per thema op te slaan is het voor iedereen (alle collega’s) handig de afbeeldingen snel te kunnen vinden en zo (ook op elk ander moment) op te kunnen roepen en te gebruiken. Enkele handige links voor het samenstellen van een beeldbank zijn: • http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php • http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html • http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php • https://www.google.nl/imghp?hl=nl&tab=wi (afbeeldingen Google) 7.4.2 Filmpjes Veel informatieve filmpjes zijn te vinden op schooltv.nl. Deze zijn geordend en er staat per filmpje aangegeven voor welke doelgroep ze geschikt zijn. Ook staan er actuele filmpjes op. Ze zijn gratis te gebruiken. • http://www.schooltv.nl/beeldbank/ Ook op Teleblik zijn veel filmpjes te vinden die goed kunnen worden ingezet. Daarvoor is een inlogcode nodig. Deze is op school aanwezig. ‘Teleblik is een website met duizenden uren televisieen radiomateriaal. In Teleblik worden televisie-uitzendingen van o.a. de publieke omroepen en Polygoon via internet toegankelijk gemaakt. Het materiaal is snel en gemakkelijk te doorzoeken en af te spelen. U kunt zoeken op trefwoord, op omroep en via de alfabetische trefwoordenlijst. Bovendien kunt u met de digitale snijmachine zelf fragmenten uit programma's snijden of eenvoudige montages maken. Teleblik is gratis beschikbaar voor leerlingen en docenten.’ (http://teleblik.nl/over-teleblik) • http://teleblik.nl/ 7.4.3 Routines Handige formats van routines zijn te vinden op de site van ‘Op Woordenjacht’. Klik daar op ‘Handige links’ en je vindt zeer bruikbare woordpuzzelsoftware, mindmapprogramma’s en software voor diverse andere grafische modellen. • http://www.woordenjacht.nl 7.4.4 Woordspelletjes Op Schooltv-beeldbank Plus zijn ook allerlei leuke extra’s te vinden. Er zijn veel werkbladen, quizzen en andere links aanwezig. Als er een plusje staat naast de clip betekent dat, dat er quizzen, werkbladen of digilessen bij te vinden zijn. • http://www.schooltv.nl/beeldbank/ Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 46 Het is ook heel leuk om bijvoorbeeld zelf een woordzoeker te maken met de themawoorden, zie voor het maken van een woordzoeker de site: • http://www.smhc.info/spelletjes/woordzoeker/zelf_woordzoeker_maken.php of download de software voor het maken van woordzoekers op: • http://woordzoekermaken.org/tool/ Het is belangrijk het aanbod van de nieuw te leren woorden en begrippen te vereenvoudigen maar tegelijk wel te intensiveren. Minder woorden behandelen, maar de diepere woordkennis ervan te vergroten. Maak als leerkracht dus gebruik van duidelijke structuren. De leerlingen zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dit bereik je door in te spelen op hun belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij je leerlingen: het moet voor de leerling haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een bepaald woord betekent. Wanneer een leerling zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter beklijven. Woordenschatstrategieën Als leerlingen zelf achter de betekenis van een woord willen of moeten komen. Kun je de volgende vragen stellen: 1 Lijkt het een belangrijk woord? □ Nee, lees dan gewoon verder in de tekst. □ Ja, ga door naar stap 2. 2 Staat er een plaatje dat de betekenis van het moeilijke woord duidelijk maakt? □ Nee, ga door naar stap 3. □ Ja, lees dan verder in de tekst. 3 Lees een paar zinnen verder. Staat er een synoniem, een voorbeeld, een definitie of iets anders waardoor het woord duidelijk wordt? □ Nee, ga door naar stap 4. □ Ja, lees dan verder in de tekst. 4 Herken je stukjes van het woord waardoor je het woord ongeveer snapt? □ Nee, ga door naar stap 5. □ Ja, lees dan verder in de tekst 5 Kun je hulp vragen aan je klasgenoot of aan je docent? □ Nee, ga door naar stap 6. □ Ja, lees dan verder in de tekst. 6 Staat de betekenis in het woordenboek? Ja, controleer of de gevonden betekenis in de tekst past. (http://basistaal.slo.nl/Lezen/Tips/tip18/) 7.5 Protocol Hierna heb ik een protocol vormgegeven welke de leerkrachten invullen bij elke woordenschatles die ze gaan geven. Het dient als leidraad en geheugensteun. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 47 Protocol Thema: _____________________________________________________ Lesmoment: _________________________________________________ Woordselectie: Welke woorden komen in aanmerking (nut, frequentie, spreiding en relevante context)? Woord: 1. 2. 3. 4. 5. Afbeelding: Afbeeldingen □ http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html □ http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php □ http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php □ http://www.google.nl/imghp?hl=nl&tab=wi Film □ http://teleblik.nl/ □ http://www.schooltv.nl/beeldbank/ Voorbewerken: Een (korte) introductie. Maak hierbij eventueel weer even gebruik van de taalmethode. Woord: Verhaal/Filmpje: Introductieverhaal taalboek 1. 2. 3. 4. 5. Afbeeldingen □ http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html □ http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php □ http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php □ http://www.google.nl/imghp?hl=nl&tab=wi Film □ http://teleblik.nl/ □ http://www.schooltv.nl/beeldbank/ Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 48 Het digibord kan nu ingezet worden bij de semantisering van de woorden. Maak gebruik van routines, filmpjes, interactieve woordspelletjes e.d. Kijk ook eens naar het filmpje van Leraar 24: http://www.leraar24.nl/video/3030 Semantiseren; Betekenisuitleg met behulp van de drie uitjes (uitbeelden, uitleggen en uitbreiden) Woord: Afbeelding/Filmpje/Routine: Afbeeldingen 1. 2. □ http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html □ http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php □ http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php □ http://www.google.nl/imghp?hl=nl&tab=wi Film 3. 4. 5. □ http://teleblik.nl/ □ http://www.schooltv.nl/beeldbank/ Routines en woordspelletjes □ http://www.woordenjacht.nl □ http://www.schooltv.nl/beeldbank/ Consolideren: Zet ook nu routines in. Bijvoorbeeld: woorden ordenen op een woordmuur, woord van de dag, praatplaten, woordposter, woordenboeken. Routines: Routines en woordspelletjes □ http://www.woordenjacht.nl □ http://www.schooltv.nl/beeldbank/ □ http://www.smhc.info/spelletjes/woordzoeker/zelf_woordzoeker_maken.php De verwerkingen uit het werkboek Woordenschat van Taalactief. Controleren: Maak hierbij gebruik van de methode gebonden toetsen. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 49 8 Reflectie De les die ik volgens mijn opgezette protocol als voorbeeld heb gegeven aan groep 6 en mijn mentor was duidelijk. Mijn mentor zag gelijk de meerwaarde van deze manier van woordenschatonderwijs in. Daarna heb ik een korte presentatie gehouden waarin ik de noodzaak van het woordenschatonderwijs nog eens goed onder de aandacht van de leerkrachten heb gebracht. De drie leerkrachten van de bovenbouw waren hierbij aanwezig en werden, zo stond in hun reflectie, weer geïnspireerd om het woordenschatonderwijs uitgebreider te gaan aanpakken. Nadat ik voor de drie leerkrachten hun eerste les had vormgegeven, hebben zij deze les aan de leerlingen aangeboden. Ik heb ze de handleiding en het protocol gestuurd en zij hebben daarna zelf een les volgens het protocol voorbereid en aangeboden. Hun reflecties heb ik in de bijlage bijgevoegd, net als de feedbackformulieren van mijn presentatie. 8.1 Discussie Tijdens mijn presentatie rees bij de leerkrachten gelijk de vraag op, die mij gedurende het onderzoek ook steeds wel heeft beziggehouden: ‘Hoelang was jij nu bezig met het opzetten van zo’n les?’ Ik snap dat de leerkrachten de tijdsinvestering moeilijk vinden, omdat het ook echt wel even tijd kost om zo’n les in elkaar te zetten. Aan de andere kant, je hoeft niet steeds het wiel opnieuw uit te vinden. Je kunt elkaar helpen en elementen makkelijk van elkaar overnemen. Op een gegeven moment kun je vaste onderdelen inzetten voor soortgelijk woorden. Dan verander je allen de beschrijvingen en/of afbeeldingen. Nu is dat voor mij wel makkelijk gezegd. Ik ben kundig en zie de computer niet als belemmering maar als hulpmiddel. De leerkrachten van tegenwoordig zullen dat ook moeten nastreven. Daarnaast rijst de vraag of het aanbieden van het woordenschatonderwijs op deze wijze in de bovenbouw niet ondersteund dient te worden vanuit de onder- en middenbouw. Mijns inziens is dat onontkoombaar. Ook de leerkrachten en misschien wel juist de leerkrachten van de onder- en middenbouw zullen hun woordenschatonderwijs moeten gaan ondersteunen door een juiste woordselectie, de viertakt, afbeeldingen en routines. Juist omdat die leerlingen zich nog niet alle woordleerstrategieën goed hebben eigen gemaakt en dus veel meer afhankelijk zijn van de wijze van uitleggen, uitbeelden en uitbreiden door de leerkracht. De grootste vraag is echter of De Zandloper, die toch een vooraanstaande school is voor wat betreft een digitale werkomgeving, niet beter kan investeren in een vernieuwde versie van hun woordenschatmethode, waarbij digibordlessen en verwerkingsopdrachten op de computer zijn inbegrepen. Of is het misschien zaak te onderzoeken of er een andere taalmethode moet worden aangeschaft, een waarbij het woordenschatonderwijs ook digitaal ondersteunt wordt… Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 50 8.2 De Evaluatie op het onderzoek combinatie van literatuuronderzoek literatuuronderzoek heeft me een en goed praktijkonderzoek beeld gegeven vind van ik de erg prettig. noodzaak van Het het woordenschatonderwijs. Daarnaast heeft het me veel inzichten gegeven in het aanbieden van nieuwe woorden en begrippen en de woordleerstrategieën. Door dit gedeelte van het onderzoek kon ik al bepaalde verwachtingen en interpretaties van mogelijke resultaten verkrijgen. De resultaten van het praktijkonderzoek hebben mijn verwachtingen en interpretaties bevestigd en handvatten aangereikt om de handleiding en het protocol op te stellen. In hoeverre de leerkrachten het protocol zullen gaan én blijven gebruiken kan ik nu nog niet aangeven. Daarvoor zal ik na enige tijd nogmaals een observatie moeten doen ik de desbetreffende groepen. De gesprekken die ik met de drie leerkrachten gevoerd heb naar aanleiding van mijn presentatie waren wel positief en er werd gelijk een tijd afgesproken om samen aan de gang te gaan met het vormgeven van de lessen. In hoeverre dat ook daadwerkelijk zal gebeuren, zal in de toekomst moeten blijken. Om de noodzaak van goed woordenschatonderwijs op De Zandloper schoolbreed onder de aandacht te brengen zal ik in juni 2012 een uitgebreide presentatie geven, waarbij de directie en de verschillende bouwen ook uitgenodigd zullen worden. Er kan gesteld worden dat mijn onderzoek een beperkte omvang kent en vooral van waarde is voor De Zandloper (zgn. gevalsstudie). Dit klopt, omdat de aanbevelingen specifiek zijn opgesteld voor de situatie op De Zandloper. Ik ben echter van mening dat de handleiding en het protocol, zoals ik specifiek heb opgesteld voor De Zandloper ook van waarde kunnen zijn voor andere scholen die hun woordenschat doeltreffender willen aanbieden. 8.2.1 Actualiteit Het goed aanbieden van woordenschatonderwijs wordt een steeds groter onmisbaar onderdeel van het gehele (taal)onderwijs. Vanaf 2011 verschijnen er zelfs nieuwe Cito-toetsen woordenschatonderwijs. “Een school die wil inzetten op schoolsucces voor álle kinderen maakt een omslag in haar onderwijsbeleid. Deze school is zich er van bewust dat een goede taalontwikkeling de basis vormt voor verbetering van heel het onderwijs. Deze school benut alle kansen om taal (=kennis) te verwerven en kijkt met een brede visie naar taal. Woordenschatonderwijs komt bovenaan het lijstje te staan: niet alleen in de taalles, maar in alle voorkomende situaties moet woordenschat het aandachtspunt zijn. Om systematisch kennis uit te breiden is bewust inrichten van woordenschatonderwijs noodzakelijk. Dit vereist van leerkrachten niet alleen een andere visie op taal en onderwijs, maar ook specifieke didactische kennis en een breed repertoire aan vaardigheden. Want woordenschatonderwijs is ‘basic-teaching’ en loopt als rode draad door alle klassenactiviteiten en vakken heen.” (Nulft, van den & Verhallen, 2008), 8.2.2 Eigen rol Ik heb een actieve rol vervuld tijdens dit onderzoek. Ik raakte zeer betrokken tijdens het literatuuronderzoek. Hierdoor wilde ik mijn kennis graag in de praktijk uitproberen en mijn Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 51 collega’s motiveren voor beter woordenschatonderwijs. Veelvuldig ben ik met collega’s over mijn onderzoek in gesprek gegaan en werd mijn enthousiasme nog meer vergroot. Ik kon dan duidelijk uitleggen waarom woordenschatonderwijs zo belangrijk is en kon daardoor mijn enthousiasme ook op hen overbrengen. Mijn literatuuronderzoek heeft me heel veel geleerd en ik kon de informatie goed verwerken. Op het laatst vond ik het wel moeilijk om het af te kaderen. Er is zoveel informatie te vinden en omdat taal altijd in beweging is, bleven er nieuwe bronnen opduiken. Het praktijkonderzoek vond ik wel heel verrassend. De vragenlijsten die ik had opgesteld sloten goed aan bij de literatuur, maar ik wist niet dat de onderlinge verschillen op mijn onderzoekslocatie zo groot waren. Na het invullen van de vragenlijsten had ik, dacht ik een redelijk goed beeld van het woordenschatonderwijs per groep, maar de observaties gaven me toch hele andere inzichten. Tijdens mijn onderzoek heb ik regelmatig contact gehad met mijn begeleiders, zowel op de onderzoekslocatie als met mijn onderzoeksleidster op hogeschool InHolland. Voor mij waren de gesprekken en observaties op de onderzoekslocatie in de praktijk heel waardevol. Hieraan kon ik mijn onderzoek steeds meten, kon ik goede vergelijkingen maken met de theorie. Door de gesprekken met en de feedback van mijn opdrachtgevers kon ik in hun behoeften voorzien en een duidelijk en bruikbaar protocol opstellen. Qua planning kwam ik redelijk goed uit. Mijn praktijklessen heb ik wat laat kunnen geven, waardoor het laatste deel van mijn onderzoek wat onder druk kwam te staan. In het vervolg zal ik daar meer rekening mee moeten houden, zodat de werkdruk beter verdeeld wordt. Het contact met mijn onderzoeksbegeleider van InHolland vond ik wel heel fijn. Door de feedback die ik daar ontving, kreeg ik steeds meer grip op alle informatie die ik tegenkwam. Ik kon de juiste afwegingen maken en zo de stimulans vinden om door te gaan. Door met mijn begeleider te reflecteren op het proces bleef ik alert en betrokken en kwam ik telkens een stapje dichterbij een gedegen rapport. De feedback heb ik steeds als leermoment gezien en ook telkens direct kunnen verwerken. Door deze houding heb ik, ondanks dat het een intensief periode was, veel geleerd, zowel van het proces als van het product. Ik ben het belang van goed woordenschatonderwijs nog meer gaan inzien en zal het steeds als speerpunt gebruiken voor mijn eigen onderwijs. Kortom: ik ben in een relatief korte periode op meerdere fronten gegroeid. Zowel op het gebied van kennis als op het gebied van het doen van onderzoek. Een leerzaam, maar ontzettend leuk proces! Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 52 Bronnen Literatuur: Beernink, R., e.a. (2006), ‘Taaldidactiek’. Utrecht: ThiemeMeulenhoff. Bijlsma, A, Mur, J, e.a. (2010), ‘Handboek Digibord & Didactiek’. Bodegraven: Instruct. Bonset, H. en Hoogeveen, M. (2010), ‘Woordenschatontwikkeling in het basisonderwijs’. Enschede: Stichting leerplanontwikkeling (SLO). Breedveld, K. et al (2006). ‘De tijd als spiegel. Hoe Nederlanders hun tijd besteden’. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Bronkhorst, J. (2002), ‘Basisboek ICT didactiek’. Baarn: HBuitgevers. Duerings, J., Linden B. van der, Schuurs, U. & Starting, H. (2011), ‘Op woordenjacht’. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Eijkeren, M. van (2005), ‘Pedagogisch-didactisch begeleiden’. Baarn: HBuitgevers. Graves, M. F. (2006). ‘The vocabulary book. Learning and instruction’. New York: Teachers College Press. Huizenga, H. (2005), ‘Woordenschat’. Groningen/Houten:Wolters noordhoff. Huizenga, H. en Robbe, R. (2005), ‘Competentiegericht taalonderwijs’. Groningen/Houten: Wolters noordhoff. Huizenga, H. en Robbe, R. (2009), ‘Taalonderwijs ontwerpen’. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Kallenberg, T., e.a. (2007), ‘Ontwikkeling door onderzoek, een handreiking voor leraren’. Utrecht: ThiemeMeulenhoff. Nulft, D. van den, Verhallen, M. (2008), ‘Met woorden in de weer’. Bussum: Coutinho. Verhallen, M. en Verhallen, S. (2003), ‘Woorden leren, woorden onderwijzen: handreiking voor leraren basis- en voortgezet onderwijs’. Hoevelaken: CPS. Verhallen, M., et al. (2005), ‘Nederlands als tweede taal’. Utrecht: ThiemeMeulenhoff. Westerbeek, K. en Gijsel, M. (2010), ‘Taal 100’. Utrecht: Sardes en Expertisecentrum Nederlands Artikelen: Cöp, J. (2009), ’Hoe ICT het woordenschatonderwijs kan verbeteren’. Een uitgave van Projectbureau Kwaliteit verkregen via www.taalpilots.nl - april 2012 Brochures: Een publicatie van KPC Groep voor ondersteuning van het regulier en speciaal onderwijs in opdracht van het ministerie van OCW via www.kpcgroep.nl Loon A. van (2010). ‘Over woorden en daden. Educatietechnologie in leerprocessen’. ’s-Hertogenbosch: KPC Groep. Een uitgave in het kader van het project Pilots Taalbeleid Onderwijsachterstanden door Projectbureau Kwaliteit PO-Raad via www.taalpilots.nl Verhallen, M. (2009). ‘Meer en beter woorden leren’. Woerden: ProSecOnd. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 53 Uitgaven Kennisnet: Bronkhorst, J. (2007), ‘Wat weten we over… taal en ict?’. Den Haag: Koninklijke de Swart. Douglas, J. (2007), ‘De school op digitale ontdekkingsreis’. Den Haag: Koninklijke de Swart, Thieme GrafiMedia Groep. Meijer, J. en Eck, E. van (2008), ‘Leren met meer effect: de onderzoeksresultaten?’. Den Haag: Koninklijke de Swart. Documenten: APA-richtlijnen (Blackboard School of Education Haarlem/Alkmaar) Schoolgids van openbare basisschool De Zandloper 2011 - 2012 Schoolplan van openbare basisschool De Zandloper 2011 – 2015 Internet: http://basistaal.slo.nl/Lezen/Tips/tip18/ - april 2012 http://epub00.publitas.com/Noordhoff_Basisonderwijs/Wegwijzer_TaalOpMaat/magazine.php#/sp readview/8/ http://nl.lernu.net/lernado/vortoj/bildvortaro/index.php - april 2012 http://taalunieversum.org/nieuws/1641 - Lodik, N. - januari 2012 http://taalunieversum.org/onderwijs/termen/term/348/ - januari 2012 http://teleblik.nl/over-teleblik - april 2012 http://toetswijzer.kennisnet.nl/html/tg/10.pdf– december 2011 http://tule.slo.nl – december 2011 http://woordzoekermaken.org/tool/ - mei 2012 http://www.encyclo.nl/- januari 2012 http://www.leermiddelenplein.nl/php/compare.php?&sector=13&vakcluster=44431&beschrijvingsm odelgroepen=1628609887&CID=152816%2C162164%2C153734&sortType=rijkheid&sortOrder=desc &numberOfResults=10&pageStart=1&edu_startRecord=1&tab=0&bc=PO%2Ctalen%2Cbeschrijving %20leermiddel&tr=91 - april 2012 http://www.leraar24.nl/video/3030 - mei 2012 http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes - februari 2012 http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Taal/Taal-actief-Woordenschat.htm april 2012 http://www.methodewereld.nl/ - februari 2012 http://www.noordhoffuitgevers.nl - februari 2012 http://www.obszandloper.nl/zandloper/files/schoolgids_2011-2012.pdf– december 2011 http://www.ontwerpatelier.nl/digitaleopleidingsschool/binnen/upl_files/basisscholen/964/2009040 8085855_Vragenlijst%20Woordenschatgoed.doc - februari 2012 http://www.rijksoverheid.nl - april 2012 http://www.schooltv.nl/beeldbank/ - april 2012 http://www.smhc.info/spelletjes/woordzoeker/zelf_woordzoeker_maken.php - april 2012 http://www.slo.nl/voortgezet/onderbouw/leergebieden/kenc/kwaliteitscan/spin/ - maart 2012 Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 54 http://www.taalinbeeld.nl - april 2012 http://www.taalinbeeld.nl/web/Over-Taal-in-beeld/Bekijk-de-materialen/Herhalingstaken/ Woordenschat-in-beeld.htm - maart 2012 http://www.taalinbeeld.nl/web/Over-Taal-in-beeld/Bekijk-de-materialen/Software/Digibordsoftware-Taal-in-beeld.htm – april 2012 http://www.taalnet.nl/taalhulpmiddelen/beeldenboek/index.html - april 2012 http://www.taalpilots.nl/ - januari 2012 http://www.valley-trail.com/beeldwoord.php - april 2012 http://www.woordenjacht.nl/ - april 2012 https://bubbl.us/ TV-programma: Villa Felderhof – via uitzending gemist – 04 april 2012: http://villafelderhof.ncrv.nl/ncrvgemist/villa-felderhof-henkjan-smits-maurice-hondUitzending: 21 januari 2009 – 21.30 uur Woordenschat en ICT in het basisonderwijs 55 Bijlagen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Vragenlijst Woordenschatonderwijs In verband met mijn afstudeeropdracht, doe ik onderzoek naar het woordenschatonderwijs op basisschool de Zandloper. Schoolsucces van leerlingen is sterk afhankelijk van hun woordenschatkennis. Teksten kunnen niet gelezen worden en opdrachten worden niet begrepen, als leerlingen een (te) kleine woordenschat hebben. Mijn onderzoeksvraag luidt: ‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het niveau van het woordenschatonderwijs op het gebied van de didactiek in de midden- en bovenbouw naar een hoger niveau wordt gebracht.’ Om een goed advies te kunnen afgeven over het woordenschatonderwijs, is het belangrijk de huidige situatie te onderzoeken. Hiervoor heb ik een vragenlijst opgesteld en zal ik observaties verrichten in de klas. Ik verzoek u hierbij om onderstaande vragenlijst in te vullen: Een belangrijk speerpunt bij het aanleren van nieuwe woorden is de VierTakt van Verhallen: 1. Voorbewerken Voorkennis activeren Kinderen betrokken maken. 2. Semantiseren Woord/begrip uitleggen, door middel van de drie uitjes: Uitleggen, uitbeelden en uitbreiden. 3. Consolideren Herhalen in verschillende contexten. 4. Controleren Controleren of de kinderen het woord zowel actief als passief kennen. Naam:_____________________________ Groep: 6 7 8 Alvast bedankt! Ellis Regts Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Kruis aan wat op dit moment van toepassing is, meerdere antwoorden zijn mogelijk. Ik creëer een context om kinderen ontvankelijk te maken voor het aanleren van woorden door: □ De voorkennis bij kinderen op te roepen. □ De leerlingen zoveel mogelijk er bij te betrekken. □ Het woord aanhaken bij woorden die de kinderen al kennen. □ Anders namelijk: ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Ik bereid mijn les voor door: □ De handleiding te bestuderen. □ Ik maak een lijstje met woorden die ik ga behandelen. □ Geen speciale voorbereiding voor woorden, ik wacht af met welke vragen de kinderen komen. □ Anders namelijk: ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Ik leg woorden uit: □ Als ik moeilijke woorden tegen kom in het woordpakket, les of leesboek. □ Als kinderen individueel moeilijke woorden tegen komen. □ Als ik moeilijke woorden tegen kom tijdens de zaakvakken, zoals geschiedenis, aardrijkskunde, natuur, etc. □ Anders namelijk: ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Ik maak de betekenis van een woord duidelijk door: □ □ □ □ Een object te laten zien, voelen, ruiken of proeven; Iets voor te doen of uit te beelden; Foto's tekeningen of illustraties te gebruiken; Op de context te wijzen; □ Een synoniem of parafrase (betekenisomschrijving) geven. □ Het uit te breiden. (clusters aanbieden) Ik maak regelmatig: □ Een woordspin □ Een woordparachute □ Een woordkast □ Een woordtrap □ Een beeldweb rondom een woord/ begrip. □ Anders namelijk: ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Wanneer gebruikt u dit? □ Voor dat u het woord aanleert. □ Nadat u het woord heeft uitgelegd. ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Hoe vaak gebruikt u dit? □ □ □ □ □ □ Bij elk nieuw woord. Bij acht op de tien woorden. Bij zes op de tien woorden. Bij vier op de tien woorden. Bij twee op de tien woorden. Anders namelijk: ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen U heeft de betekenis van een nieuw woord in de klas duidelijk gemaakt. Wat doet u na de tijd nog met het woord? Kruis aan wat van toepassing is. □ Nieuw aangeboden woorden herhaal ik regelmatig in verschillende contexten. De woorden worden gevarieerd en speels herhaald (zowel passief of actief) door : □ Een woord raden op basis van de omschrijving. □ Woord van de dag kiezen. □ Vingers op laten steken wanneer ze een woord gevonden hebben dat die week is aangeleerd. □ Quizzen. □ Puzzels. □ Hints. □ Viervragenspel (iemand neemt een woord van de week in gedachten en in vier vragen moet je er achter zien te komen wel woord het is). □ □ □ □ Doorfluisteren. De verwerking van de woordschatles in het werkschrift. Gesprekje voeren. Het thema wordt nog eens herhaald. (bv. Voorgelezen, nabespreken). □ Plaatjes zoeken bij de woorden. □ Anders namelijk: ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ □ Ik ben bezig met het uitbreiden van de netwerken van kinderen. Ik leer veel extra dingen rondom het nieuwe begrip/woord heen. De nieuwe woorden zijn zichtbaar in de klas aanwezig: □ De woorden staan op een flap/bord. □ Platen worden opgehangen in de klas. □ Anders namelijk: ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Ik controleer of de kinderen de nieuwe woorden ook kennen. Hoe? ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Wat doet u met kinderen die het woord nog niet begrepen hebben en waarbij woorden niet beklijven? ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Welke methoden/lessen bevallen goed als het om woordenschat gaat? ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Andere woordenschatactiviteiten, zoals… ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Zijn er nog dingen over woordenschatonderwijs die u wilt weten? ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Suggesties: ______________________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________________ Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Weten Checklist 2 Ik weet hoe kinderen woorden leren: □ Ik weet hoe kinderen labelen, categoriseren en netwerk opbouwen; □ Ik weet dat bij woordenschatverwerving passieve kennis voorafgaat aan actieve kennis; □ Ik weet dat bij de opbouw van schoolse kennis, hiërarchische relaties belangrijk zijn; □ Ik weet dat er een relatie is tussen woordenschatopbouw en kennisverwerving. Ik weet hoe ik woorden effectief moet aanleren: □ Ik weet dat ik moet voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren; □ Ik weet dat ik bij semantiseren woorden moet uitleggen □ Ik weet dat ik bij consolideren woorden veel en gevarieerd moet herhalen; □ Ik weet dat ik bij controleren receptief vooraf moet laten gaan aan productief woordgebruik. Ik weet hoe ik woorden moet selecteren: □ Ik weet dat ik weloverwogen keuzes moet en kan maken; □ Ik weet wat de criteria nut, frequentie en opvallende context inhouden; □ Ik weet dat ik woorden in clusters moet aanbieden, met het oog op netwerkopbouw. 2 Van den Nulft, D & Verhallen, M, (2002). ‘Met woorden in de weer, praktijkboek voor het basisonderwijs’, Bussum, Coutinho. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Observatielijst Woordenschatonderwijs Door: Ellis Regts Studentnr: 456243 Pabo InHolland Alkmaar datum: _________________ groep: _________________ Doel van de observatie: dataverzameling naar aanleiding van de onderzoeksvraag: ‘Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het niveau van het onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw naar een hoger niveau wordt gebracht.’ Waardegeladenheid van de criteria: criteria zijn descriptief (beschrijvend). Bij de observaties en interviews is gebruik gemaakt van een vaste lijst met observatiepunten. De items uit de vragenlijst hebben als bron de lijst met ‘leerkrachtcompetenties woordenschatonderwijs’ Marianne Verhallen (2009) en de kijkwijzer van Sardes en het Expertisecentrum Nederland. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen 1. Woordselectie en voorbewerken Goed De • • • • • • • leerkracht… heeft 4-5 woorden geselecteerd zorgt voor een duidelijke context selecteert woorden waarvan de leerlingen zelf de betekenis niet kunnen afleiden selecteert woorden die frequent voorkomen selecteert woorden die voor leerlingen nuttig zijn selecteert woorden die voor de leerlingen onbekend zijn laat leerlingen eventueel een woordhulpschema gebruiken kan beter nvt □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ 2. Semantiseren Goed De leerkracht… • neemt zelf het initiatief om de betekenis van een nieuw woord duidelijk te maken • legt de betekenis kort en krachtig uit, m.b.v. de drie uitjes • herhaalt de nieuwe woorden meerdere keren • geeft voorbeelden waardoor duidelijk wordt in welke context de woorden gebruikt kunnen worden • voert een kort gesprekje met de kinderen over de woorden • topicaliseert: zet het nieuwe woord vooraan in de zin • biedt een woord op verschillende manieren aan: niet alleen Mondeling maar ook schriftelijk • biedt de woorden in samenhang met andere woorden aan De leerlingen… • vertonen actieve betrokkenheid tijdens dit deel van de les kan beter nvt □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ 3. Consolideren Goed De leerkracht… • biedt activiteiten aan die gericht zijn op het leggen van betekenisrelaties tussen woorden • biedt activiteiten aan waarin de woorden herhaald en geoefend worden • laat de leerlingen registreren welke woorden zij hebben geleerd, bijvoorbeeld in een persoonlijk woordenboek De leerlingen… • nemen actief deel aan de activiteiten Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen kan beter nvt □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ 4. Controleren Goed kan beter nvt De leerkracht… • controleert of de woorden bij de leerlingen beklijven □ □ □ De leerlingen… • kennen de aangeleerde woorden □ □ □ Specifiek voor midden- en bovenbouw: woordleerstrategieën Goed De leerkracht… • biedt woordleerstrategieën aan via directe instructie □ • herhaalt de nieuwe strategie een aantal keren expliciet □ • fungeert als model en laat de het gebruik van een strategie zien door het voor te doen en hardop denken □ • stelt vragen om de kinderen op ideeën te brengen bij het gebruik van een strategie □ • laat kinderen de verschillende stappen van een strategie afzonderlijk oefenen □ • laat leerlingen in tweetallen oefenen met een nieuwe strategie □ • vraagt de kinderen om te vertellen hoe zij de verschillende stappen hebben uitgevoerd □ Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen kan beter nvt □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ □ Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Presentatie 1. Voorblad 2. Het woordenschatonderwijs is een onmisbaar onderdeel van het gehele (taal)onderwijs, zowel in mondelinge als in schriftelijke vaardigheden. Zonder begrip van en inzicht in betekenissen van woorden kunnen we niet tot informatieoverdracht en communicatie komen. Het is belangrijk woorden te leren die er toe doen, die je informatie geven en waarmee je jezelf kunt uitdrukken. Een uitgebreide woordenschat is een belangrijke basis voor het schoolsucces: nieuwe kennis kan op de juiste manier worden gekoppeld aan al bestaande kennis. Daarnaast heeft taal ook een sociale functie, leerlingen dienen hun taalvaardigheid te ontwikkelen om op gelijk niveau te kunnen communiceren. Hiervoor is het belangrijk om een goede taalvaardigheid en woordkennis te bezitten. Voor op school, maar ook voor straks in de maatschappij. Als leerkracht zijn beide disciplines natuurlijk dagelijkse bezigheden. 3. Het gebruik van woorden is in een digitale omgeving ook onmiskenbaar belangrijk. Steeds vaker maken ook jongeren gebruik van nieuwe media. Nu wordt de Nederlandse taal via sms en chat vaak verbasterd. De site van het taaluniversum zegt hierover: met sms, chat en e-mail is in rap tempo de korte schrijftaal ontstaan. Deze nieuwe schrijftaal is voor een leek soms nauwelijks te begrijpen. Klinkers vallen weg en hoe korter, hoe beter. Nu rijst de vraag: in hoeverre heeft het veelvuldig gebruik van de sms-taal zijn weerslag op de Nederlandse taal? Er is nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van sms-taal op de schrijfwijze van het Nederlands onder jongeren. Toch merken sommige leerkrachten die het vak Nederlands verzorgen wel dat er enigszins sprake is van taalverloedering. 4. Een leerkracht heeft een functie als rolmodel, voornamelijk wanneer leerlingen de leerkracht zien als een competent persoon die taken functioneel uitvoert. Wanneer de leerkracht laat zien hoe woorden geleerd kunnen worden, krijgen de leerlingen het idee dat zij dat op die manier ook kunnen. Clusteren: Woordclusters zijn verbanden van verschillende woorden rond een thema. Kies drie of vier nieuwe woorden tegelijk die onderling nauw verbonden zijn. Categoriseren: Om leerlingen betrokken te houden is het belangrijk dat je sámen met de leerlingen de woorden categoriseert. Strategieën aanleren: De leerlingen worden gestimuleerd strategieën te gebruiken om de betekenis van nieuwe woorden af te leiden. 5. Woordenschatonderwijs is een belangrijk onderdeel van het huidige onderwijs. Op alle leerdomeinen heeft het grote invloed. Uitbreiden en grondig verdiepen van de woordenschat gaat niet vanzelf. Als leerkracht heb je de taak je leerlingen van nu voor te bereiden op hun toekomst. Zonder communicatie kun je je niet aanpassen en groeien in je sociale rol als mens. Een leerkracht zal, behalve uit de woordenschatmethode, ook nieuwe woorden uit hedendaagse, betekenisvolle, contextrijke situaties moeten halen. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Voorbeelden zijn: de media, actualiteiten in de klas en situaties uit het leven van de leerlingen, zoals sporten en hobby. De leerkracht biedt door het geven van gerichte instructie de leerlingen gelegenheid om verschillende strategieën in te zetten voor het afleiden en onthouden van woordbetekenissen. 6. Bespreken dia 7. Uit onderzoek naar de tijdsbesteding per mediavorm, blijkt dat het lezen in gedrukte media afneemt. Daar staat tegenover dat er een duidelijke opgaande lijn te zien is in het gebruik van de computer, de televisie, internet en audio. Dit betekent dus dat kinderen steeds vaker nieuwe woorden tegenkomen op beeldschermen en in geluidsbestanden in plaats van op papier. 8. Daarnaast is de computer een zeer krachtig middel voor het versterken van taalonderwijs. Digitale middelen zijn uitermate geschikt om woorden uit te leggen, te verklaren en hun betekenisverbindingen uit te breiden. Leerlingen onthouden een nieuw woord beter als ze het tegelijk met plaatjes krijgen aangeboden. Heel makkelijk hierbij is het inzetten van ICT. Het gebruik van deze nieuwe manier van informatie- en communicatiemiddelen roept voor taalonderwijs de noodzaak op tot nog betere woordenschat, schriftelijk en mondelinge communicatie, spelling, begrijpen en analyseren van teksten. Op deze manier worden er ook verbindingen met andere begrippen behandeld. De diepe woordkennis wordt zo vergroot. Een diepe woordkennis geeft meer kennis over het woord, waardoor het vaak zal worden ingezet in mondelinge en schriftelijke taal. 9. Routines zijn belangrijk voor leerlingen. Een routine is een effectieve manier om de ontwikkeling van leerlingen te stimuleren. Ons brein is altijd op zoek naar patronen. Het werken met een routine, maar ook het werken met grafische modellen, biedt kinderen een patroon dat elke keer herkenbaar op dezelfde manier verloopt. 10. Filmpje. 11. Een stimulerende, taalrijk ingerichte omgeving biedt leerlingen volop gelegenheid om nieuwe woorden te leren zonder dat er expliciet veel aandacht aan besteed wordt. Denk hierbij aan: • het gebruik van een woordmuur, met hierop artikelen, woorden, plaatjes en dergelijke rondom het thema; • een thematafel met hierop attributen, woordkaartjes of boeken omtrent de doelwoorden; • posters en afbeeldingen aan de muur die de aandacht trekken en een gesprekje uitlokken. 12. Het is heel belangrijk dat je de belevingswereld van je leerlingen eigen maakt. Weet wat er speelt! Zij zullen bereid zijn nieuwe woorden te leren, als ze betrokken zijn. Dit bereik je door in te spelen op hun belangstelling. Creëer dus een leerbehoefte bij je leerlingen: het moet voor de leerling Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen haast noodzakelijk zijn om erachter te komen wat een bepaald woord betekent. Wanneer een leerling zelf achter de betekenis van een woord komt, zal het woord beter beklijven. 13. Hoe kunnen op basisschool de Zandloper de digitale leermiddelen zo worden ingezet dat het onderwijs op het gebied van woordenschat in de midden- en bovenbouw op een doeltreffender manier kan worden aangeboden? Protocol: 1. Selecteer per lesmoment 4 à 5 woorden die je behandelt 2. Hierbij zoek je verschillende afbeeldingen/filmpjes en routines bij. 3. Maak gebruik van de viertakt: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren. 4. Maak gebruik van routines. 5. En belangrijk: Zet het digibord in en maak de les interactief! 14. Laatste dia. Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Les woordenschat groep 6 Woorden: De Arabier – de band – bijpassend – de bijzonderheid – boeiend de bestudering – het blaasinstrument – het sprookjesboek Flipcharts; Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Les woordenschat groep 7 Woorden: Artistiek – beeldhouwen – de beitel – het brons – het orkest Applaudisseren – de dirigent - dirigeren Flipcharts; Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Les woordenschat groep 8 Woorden: Afvallen – gezet – de kuur – het lichaamsgewicht – lijnen – tamelijk Vermageren – de vermageringskuur – de vetlaag Flipcharts; Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen Reflecties leerkrachten obs De Zandloper op lessen Woordenschat en ICT in het basisonderwijs - bijlagen