Inleiding - Matthieu Berenbroek

advertisement
Opdrachten, woordenlijsten en stellingen behorende bij Cxx54
Respiratie en digestivus
Inleiding
Uit recent startbekwaamhedenonderzoek en uit studentevaluaties, is naar voren gekomen dat ten
aanzien van het curriculum HBOV meer behoefte is aan kennis van de anatomie/fysiologie van de
vitale systemen in relatie tot de verpleegkundige toepassing ervan.
Niet gek natuurlijk, de verpleegkundige praktijk is voor een groot deel gebaseerd op het falen en in
stand houden van de vitale systemen. Kennis van deze systemen is daarom onontbeerlijk om
adequaat te kunnen inspelen in allerlei verpleegkundige situaties.
Met deze cursus wordt een pakket aangeboden waarmee de student aan de hand van opdrachten en
colleges zoveel mogelijk zelfstandig aan de slag kan. Hij/zij kan zich hiermee verdiepen in de vitale
systemen, waarbij de anatomie/fysiologie een essentieel onderdeel, en onderwijskundig gezien, een
van de basisvoorwaarden is. Echter, t.a.v. de anatomie maakt het bestuderen van plaatjes en
benoemen van structuren, geen onderdeel uit van het lesmateriaal. Wel zal de student gestuurd
worden door gerichte opdrachten de nodige kennis van de anatomie te verwerven. De anatomie
vormt dus uitsluitend in een opdrachttaak de basis tot verdere studie. In dezelfde taak worden de
bijbehorende fysiologische begrippen en mechanismen bestudeerd.
Opbouw van de cursus
Colleges worden steeds per 2 colleges samengevoegd. Dus ook de opdrachten en stellingen.
De cursus bestaat uit opdrachten en stellingen behorende bij colleges. De bedoeling ervan is, dan je
voorafgaande aan het volgen van het college de opdrachten maakt. Je zult al snel merken dat het niet
maken van de opdrachten ertoe leidt dat je de colleges niet kunt volgen. Zo staat er bijvoorbeeld bij
elk college een woordenlijst die je moet kennen alvorens aan het college deel te nemen, om de docent
te kunnen volgen. Het tempo ligt hoog, dus een goede voorbereiding is vereist.
Bij de woordenlijst is het de bedoeling dat je de woorden opzoekt in Coëlho, zakwoordenboek der
geneeskunde, en de woorden splitst in onderdelen. Vaak helpt het om voor jezelf een voorbeeld te
bedenken met daarin het woord. Zo kun je bij het woord 'inter' denken aan internet en bij 'intra' aan
intranet.
De stellingen zijn allemaal Ja/Nee/? Vragen, maar het gaat niet zozeer om het goede antwoord dan
wel om de redering erachter.
De cursus bestaat uit 4 onderdelen:
1. Cxx53 Circulatie
2. Cxx54 Respiratie en spijsvertering
3. Cxx55 Vocht en elektrolytenbalans, thermoregulatie en hormonale regulatie
4. Cxx56 Neurologisch systeem.
Succes met deze cursus.
Namens het team anatomie/fysiologie
Matthieu Berenbroek
Cxx53 Opdrachten, woordenlijst, stellingen
College Cxx53 1 en 2
Opdracht
 Zoek bij de woordenlijst de woorden op. Probeer bij elk woord een voorbeeld voor jezelf te
maken en een ezelsbruggetje. Het aantal woorden is groot, dus met van buiten leren kom je er
waarschijnlijk niet. Je moet er een begrip voor jezelf van maken.
Bijvoorbeeld:
Intra = in zoals in Intratuin
Inter = tussen zoals in intercity (tussen twee steden rijdende trein)
 Maak een tekening, met daarin de intracellulaire ruimte, interstitium, extracellulaire ruimte,
milieu interieur, milieu exterieur, bloedbaan
 Wat is verschil tussen osmose, diffusie en filtratie
 Waarom krijg je rimpelvingertjes als je lang in bad ligt?
 Wat is oedeem en waar zit dat?
Woordenlijst
Pathologie
Fysiologie
Anatomie
Inter
Intra
Extra
Intercellulair
Intracellulair
Extracellulair
Interstitium
Interstitiële ruimte
Homeostase
Zuurgraad
pH
Filtratie
Permeabel
Selectieve permeabiliteit
Porie
Diffusie
Osmose
COD
Aggregatietoestand
Molecuul
Fysica
Chemie
Membraam
Aminozuren
Diapedese
Endo
Exo
Endocytose
Pinocytose
Fagocytose
Oedeem
Stellingen
1. Bij een ontsteking, bijvoorbeeld een steenpuist, heeft de wand van de omringende
bloedvaten een verhoogde permeabiliteit. (J)
2. Als de bloeddruk daalt zal er minder transport zijn van stoffen vanuit het
bloed naar het intercellulair vocht. (J)
3. Als in een bak met water met in het midden een membraan aan de ene
zijde 20 NaCl (keukenzout) zit en aan de andere kant 2 NaCl zal door de
OSMOSE de volgende situatie ontstaan
- de NaCl zal zich verdelen over beide helften, aan elke kant dus 11
(N)
NaCl
20 ST
4. Tijdens hardlopen zal het transport van afvalstoffen toenemen. (J)
5. Diffusie is eerder passief transport dan actief transport.
(J)
6. Bij de COD (colloïd osmotische druk) is de zuigkracht gericht naar de laagste concentratie
eiwitten. (N)
7. De Na/K pomp is eerder een passief proces dan een actief proces. (N)
8. Bij hongeroedeem is er eerder sprake van verlaagde COD (colloïd osmotische druk) dan een
verhoogde COD. (J)
9. Bij een tekort aan eiwitten in de voeding zal de osmotische waarde van het bloed eerder
toenemen dan afnemen. (N)
NaCl
2 ST
College Cxx53 3 en 4
Opdracht
Bestudeer literatuur over de anatomie en fysiologie van de circulatie. Beperk je hierbij niet alleen tot
een anatomieboek maar ga ook op zoek naar andere bronnen (bijvoorbeeld via zoekmachines,
bestaande simulatieprogramma's modellen enzovoort)
Enkele termen die richting kunnen geven aan je zelfstudie:
 hart
 bouw
 functie
 bloed en lymfe
 bloedstolling
 bloedsomloop
 arteriën, arteriolen, venen
 perfusie, diffusie
Woordenlijst:
Erytrocyt
Leucocyt
Trombocyt
Plasma
Vene
Venule
Capillair
Arterie
Arteriool
Lymfevat
Tromboplastine
Tromboplastinogeen
Fibrine
Zuurgraad
Elektrolyten
Albumine
Globuline
Fibrine
Fibrinogeen
Betekenis van de woordtoevoeging 'geen'
Hemoglobine
Oxyhemoglobine
Laesie
Hemofilie
Arterieel
Veneus
Adhesie
Cohesie
Aggregatie
Vasoconstrictie
Vasodilatatie
AHG en AHF
Serum
Plasma
Protrombine
Trombine
Vitamine K
Dotteren
Bloedstelping
Bloedstolling
Hemostase
Stamcel
Thymus
Heparine
Marcoumar®
Invasief
Halfwaardetijd
MPS of RES
Gammaglobuline
Immunoglobuline
Macrofaag
Lymfocyt
Humoraal
Cellulair
Immuniteit
Interferon
Antistof
Antigen
Antilichaam
Vaccin
Anti(serum)
Stellingen
1. Het bloedplasma heeft nagenoeg een gelijke samenstelling dan die van het intercellulaire
vocht. (J)
2. Bloedcellen hebben een verschillende levensduur.
- Onder normale omstandigheden leven witte bloedcellen korter dan rode bloedcellen. (J)
3. De stolling van het bloed is een proces dat trapsgewijs verloopt.
- In de laatste fase van het proces wordt fibrine omgezet in fibrinogeen. (N)
4. Onder immuniteit verstaat men het geheel van niet-specifieke en specifieke
afweermechanismen. (J)
5. De verhouding bloedcellen – plasma is ongeveer 45 % cellen en 55 % plasma (J)
College Cxx53 5 en 6
Opdracht
 Bestudeer de sheet in college over de vergelijking en overeenkomsten van stroomsnelheid,
doorsnede vaten, dwarsdoorsnede, volumeverdeling en plaats in de circulatie.
 Bestudeer het verschil tussen arterie en vene. Bedenk waarom die verschillen er zijn?
 Zoek uit wat de samenstelling is van de lymfevloeistof. Waarom is de samenstelling van de
lymfevloeistof gelijk aan die van het interstitium? Wat is het verschil tussen beide vloeistoffen?
Woordenlijst
Warmtedistributie
Endocriene klier
Basaalmetabolisme
Metabolisme
Aorta
Vena cava
Systolische bloeddruk
Systole
Diastole
Thorax
Thoraxholte
Spierpomp
Arteriële pomp
Vas
Efferent
Afferent
Nefron
anastomose
Collateraal
Eindarterie
Arterio-veneuze shunt
Shunt
Lymfecapillair
Stellingen
1. Een arterie bevat minder elastische vezels dan een vene. (N)
2. Kleppen in bloedvaten komen meer voor in arteriën dan in venen. (N)
3. Gemiddeld heeft een volwassene 5 liter bloed.
- De totale inhoud van het bloedvatstelsel is eerder 5 liter dan 20 liter. (N)
4. Het transport van lymfe komt tot stand door een aantal factoren vergelijkbaar met die voor
de veneuze terugstroom.
- Eén van deze factoren is de spierpomp. (J)
5. Een glycerol is groot moleculaire stof.
- De afvoer van glycerol zal eerder gebeuren door een vene dan door een lymfevat. (N)
6. Het transport van water vanuit de capillairen naar het interstitium verloopt middels osmose.
(N)
7. Resorptie van de lichaamscellen naar de capillairen vindt voornamelijk plaats middels
osmose (J)
8. De samenstelling van lymfe is gelijk aan plasma. (N)
Waarin zit het verschil?
9. De stroming van lymfe is een passief proces. (J)
College Cxx53 7 en 8
Woordenlijst
Cardiac output
Hartminuutvolume
Atrium
Ventrikel
Anulus fibrosus
Endocard
Myocard
Epicard
Pericard
Dextra
Sinistra
Compartiment
Pulmonalis
Pulmonaalklep
Septum
Aorta
Coronair arteriën
Truncus
Vena portae
Aorta
Vena cava inferior
Vena cava superior
Musculatuur
Atrioventriculaire
Syncytium
Sinusknoop
Atrioventriculaire knoop (AV-knoop)
Bundel van His
Purkinje vezels
Nervus
N. vagus
N. accelerantes
Sympathisch
Parasympathisch
Adrenaline
Stellingen
1. De coronair arteriën voorzien het hart van bloed.
- Dit gebeurt meer tijdens de diastolische fase dan tijdens de systolische fase van de
hartactie. (J)
2. De grote bloedsomloop, lichaamscirculatie, pompt per minuut meer bloed rond dan de
kleine bloedsomloop, longcircualatie. (N)
3. Het ventrikelseptum van het hart is dikker dan het atriumseptum van het hart. (J)
4. De wand van het rechter ventrikel van het hart is vrijwel even dik als de wand van het
linkerventrikel. (N)
5. Bij lichamelijke inspanning neemt de cardiac output toe
- Dit gebeurt eerder via prikkeling van het sympathische zenuwstelsel dan door
prikkeling van het parasympathische zenuwstelsel. (J)
10. De bloedvoorziening van het longweefsel wordt verzorgd door de arteria pulmonalis (N)
11. Tussen het rechter atrium en de rechter ventrikel bevindt zich de mitralisklep. (N) valva
mitalis = valva bicuspidalis = valva atrioventriculaire sinistra
12. Bij een volwassene ligt het hartritme in rust dichter bij de 70 dan bij 100 slagen per minuut.
(J)
13. Het veneuze bloed uit de maag gaat via de vena portae (poortader) naar de vena cava
inferior (onderste holle ader). (J)
14. De grote bloedsomloop verwerkt per minuut meer bloed dan de kleine bloedsomloop. (N)
15. De eerste harttoon wordt veroorzaakt door het opengaan van de atrio-ventriculaire kleppen.
(N)
16. Het pericard is van essentieel belang voor de cardiac output. (N)
17. De AV-knoop geeft de atriale prikkels onmiddellijk door naar de bundel van His. (N)
18. Bij zware lichamelijk inspanning neemt de cardiac output toe. (J)
College Cxx53 9 en 10
Opdracht
 Zoek uit wat een ECG is.
 Zoek de naam van de arteriële kleppen (2 stuks)
 Bestudeer de gevolgen van een ouder wordend hart wat betreft de vullinggraad.
 Bekijk de gevolgen van een ouder wordende arterie
Woordenlijst
Pericardiale effusie
Contractie
Isovolumetrisch
Ejaculatie of ejectie
Elektrocardiogram
Ventrikelmyocard
Atriummyocard
Arteriële kleppen
Einddiastolisch ventriculaire volume
Preload
Afterload
Frequentie
Contractiliteit
Intrapericardiale druk
Inotrope stoffen
Decompensatio cordis
Longoedeem
Dyspnoe
Stellingen
1. Tijdens de atriumsystole zijn de atrioventriculaire kleppen gesloten (N)
2. Tijdens de ejaculatiefase of ejectiefase zijn de atrioventriculaire kleppen gesloten
(N)
3. Indien door ouderdom de aorta minder elastisch is, zal de afterload afnemen (N)
4. Indien door ouderdom de aorta minder elastisch is, zal de preload eerder afnemen dan
toenemen
(J)
College Cxx53 11 en 12
Opdracht
 Beschrijf de werking van de windketelfunctie.
 Wat is een zwakke pols?
Woordenlijst
Diastolische tensie
Windketelfunctie
Mean
MAP
Arcus aorta
Arteria carotis
Vasomotorisch centrum
Histamine
Adrenaline
Renine
Angiotensine
Viscociteit
ADH
Vasopressine
Diurese
Aldosteron
Pulsus paradoxus
Orthostatisch
Orthostatische hypotensie
Hypertensie
Stellingen
1. De gemiddelde bloeddruk (mean) wordt benaderd door de formule, (systolische bloeddruk +
diastolische bloeddruk) / 2
(N)
2. De hoogte van de bloeddruk wordt door meerdere factoren bepaald.
- Een van die factoren is de afterload
(J)
3. De windketel functie past meer bij de grote arteriën dan bij de arteriolen. (J)
4. Bij een pulsus paradoxus is de gemeten bloeddruk bij inademing lager dan bij uitademing.
(J)
5. De regulatie van de bloeddoorstroming van de weefsels wordt bepaald door meerdere
factoren.
- De vaatweerstand is één van deze factoren. (J)
6. Een hart dat over de top van de Frank Starling-curve is, geeft bij een grotere vulling minder
pompkracht (J)
College Cxx53 13 en 14
Woordenlijst
Myofibril
Actine
Myosine
ATP
Syncytium
Contraheren
Sfincter
Anus
Diafragma
Fascie
Spierfascie
Filament
Sacromeer
Clonus
Clonisch
Tonisch
Piertonus
Refractaire periode
Neuronen
Axon
MEP
Innerveren
Innervatie
Motoneuron
Agonist
Antagonist
Synergist
Flexoren
Extensoren
Transversaal
Sagittaal
Mediaan
Frontaal
Superior
Inferior
Craniaal
Caudaal
Posterior
Dorsaal
Lateraal
Mediaal
Ventraal
Proximaal
Distaal
Lateraal
Anteflexie
Retroflexie
Exorotatie
Endorotatie
Abductie
Adductie
Suppinatie
Pronatie
Osteoblasten
Osteocyten
Osteoclasten
Lacune
Fontanel
Organisch
Anorganisch
Epifysairschijf
Epifyse
Diafyse
Spongiosa
Resorptie
Absorptie
Periost
Periosteum
Endosteum
Vertebra
Vertebra cervicalis
Vertebra thoracica
Vertebra lumbalis
Os sacrum
Kyfose
Lordose
Scoliose
Junctura synovialis
Articulatio
Download