Versie 3.0 / 1 januari 2013 Consensusafspraken 2013 DE SAMENWERKING TUSSEN BUREAU JEUGDZORG EN INSTELLINGEN VOOR JEUGD & OPVOEHULP IN GELDERLAND In dit document zijn de afspraken vastgelegd zoals die in Gelderland gemaakt zijn tussen de instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp en Bureau Jeugdzorg over de taken en verantwoordelijkheden in het cliëntproces; en over hoe beider werkprocessen – in het belang van een goede dienstverlening aan de cliënt – bij elkaar aan zullen sluiten. Deze afspraken zijn bekend onder de naam Consensusafspraken. Deze afspraken worden jaarlijks geëvalueerd en waar nodig aangepast aan veranderde situaties. De huidige afspraken worden gemaakt voor 2013. In deze periode zijn er veel nieuwe ontwikkelingen in de Jeugdzorg, die hun weerslag hebben op de consensusafspraken. Dit kan ertoe leiden dat deze ontwikkelingen gedurende de periode vertaald moeten worden in bijgestelde consensusafspraken. Een nieuwe versie zal dan verschijnen. Namens de Stuurgroep Consensus Annet van Zon (voorzitter) Bijlagen: 1. Schema samenwerking Bureau Jeugdzorg en Instelling voor Jeugd & Opvoedhulp in Gelderland 2. Specifieke uitwerkingen op onderdelen 3. Spoedeisende Zorg 4. Veiligheid kinderen in netwerkpleeggezin 5. Samenwerking tussen BJzG en de afdelingen Pleegzorg van J&O bij pleegzorgbegeleiding 6. AfsprakenkaderJeugdzorg - JeugdzorgPlus 7. Handboek Organisatie en Registratie 8. Buitenprovinciale zorg 9. Afstemmen in zaken met (vermoedens van) kindermishandeling De instellingen die samenwerken in de consensusgroep zijn: Bureau Jeugdzorg Gelderland, Lindenhout, Pactum, Entréa, Joozt, Lijn 5, Trajectum, LdH Gelderland, Hoenderloogroep, Avenier, OGH. Uitgangspunten De Branche Jeugdzorg Gelderland is gericht op het beperken van bureaucratie en het vereenvoudigen van de werkprocessen in de gehele keten van jeugdzorg. Het perspectief van de cliënt is hierin leidend. Dit betekent dat werkprocessen georganiseerd dienen te worden met zo weinig mogelijk schakel- en coördinatiemomenten, eenvoudige opdrachtverstrekking en verantwoording, en het beperken van de papier- en informatiestroom. Voor zorg waarvoor een indicatiebesluit noodzakelijk is, is Bureau Jeugdzorg, samen met de cliënt, verantwoordelijk voor het tot stand brengen van het indicatiebesluit. De instelling voor Jeugd & Opvoedhulp is, samen met de cliënt, verantwoordelijk voor het realiseren van de gevraagde zorg. In het hele proces is het uitgangspunt dat tussen Bureau Jeugdzorg en de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp geen werk wordt overgedaan. In toenemende mate worden er experimenten ingericht, waarin het mogelijk wordt gemaakt dat cliënten die gebruik willen maken van jeugdhulp, direct en zonder indicatiebesluit of andere tussenkomst van Bureau Jeugdzorg in zorg kunnen komen bij een instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. Daarover gaan deze Consensusafspraken (nog) niet. Deze notitie beschrijft de samenwerkingsafspraken tussen Bureau Jeugdzorg en de instellingen voor Jeugd en Opvoedhulp op hoofdlijnen. Meer specifieke afspraken, zoals over de Spoedeisende Zorg, of verbijzonderingen ervan voor specifieke situaties zijn als aparte bijlage toegevoegd. In de bijlage Handboek Organisatie en Registratie wordt het kader aangereikt voor de toepassing van de afspraken. Vragen over onduidelijkheden voor de uitvoeringspraktijk kunnen worden voorgelegd aan [email protected] of aan de eigen vertegenwoordiger in de stuurgroep consensus. 1. Indicatiebesluit 1.1 Indiceren: twee werkwijzen Efficiënt indiceren betekent: goed aansluiten bij de hulpvragen van cliënten én van hun (hulp)netwerken; bij de analyse van de concrete ondersteuningsbehoefte optimaal gebruik maken van de kennis en informatie die zij al in huis hebben; als de vraag naar zorg helder en eenduidig is, direct een daarbij aansluitend indicatiebesluit nemen en de cliënt aanmelden bij een instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. Als in de indicatiefase echter naar voren komt dat: de hulpvraag meervoudig van aard is en/of niet duidelijk is bij welke vraag en op welke manier een instelling voor Jeugd & Opvoedhulp het beste of als eerste kan aansluiten, is het efficiënt om eerst met elkaar (Bureau Jeugdzorg, instelling voor Jeugd & Opvoedhulp, cliënt en zijn netwerk) te overleggen welke benadering het best tegemoet komt aan de behoefte van de cliënt. 2 1. Vaak ontvangt een cliënt al hulp van een lokale, aan een CJG gelieerde instelling of zorgnetwerk en is aanvullend ook een vorm van geïndiceerde jeugdzorg nodig. De hulpvraag is dan meestal al geanalyseerd en ook de feitelijke zorgbehoefte is bekend. Vooral voor het afgeven van een indicatiebesluit, doet men dan een beroep op BJZ. In dat geval is het nemen van een indicatiebesluit voor BJZ een kort proces. De gevraagde indicatie wordt verleend op basis van de informatie die door de hulpverleners uit het voorliggende veld al verzameld is. Indien nodig wordt deze door BJZ verder aangevuld. Een eigen contact van BJZ met de cliënt is daarvoor niet altijd nodig. 2. Als tijdens een hulpvraag analyse blijkt dat vanuit meerdere invalshoeken naar het bepalen van het gewenste zorgaanbod gekeken kan worden en meerdere keuzes gemaakt kunnen worden, of als er bijzondere cliëntomstandigheden zijn op het gebied van motivatie of bescherming van veiligheid, wordt een tweede werkwijze gevolgd. Kenmerkend voor deze werkwijze is dat er eerst een afstemmingsoverleg tussen Bureau Jeugdzorg Gelderland en een instelling voor Jeugd & Opvoedhulp plaatsvindt over de meest wenselijke vorm of traject van zorg, voordat er een indicatiebesluit wordt gemaakt. BJZ legt hiertoe contact met een instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. Met deze instelling voor Jeugd & Opvoedhulp vindt een afstemmingsoverleg plaats, waar zoveel mogelijk ook de cliënt aan deelneemt. Doel van dit overleg is gezamenlijk te bepalen hoe aan welke aspecten van de hulpvraag van de cliënt het best of als eerste tegemoet gekomen kan worden en welk traject van zorgmogelijkheden van de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp hierbij het best aansluit. Desgewenst kunnen ook andere hulpverleners, die bij de cliënt betrokken zijn, bij dit overleg aanschuiven. Ook is het wenselijk de familie of verdere netwerk van de cliënt bij de keuzes te betrekken. Het resultaat van dit overleg is dat het voor alle betrokkenen duidelijk is welke vorm van geïndiceerde zorg er op welk moment geboden gaat worden, welke zorgaanspraken in het indicatiebesluit daar bij horen, welke hulp eventueel door anderen (netwerk en bestaande hulpverleners) geboden zal worden en of de cliëntondersteuning door BJZ zal plaatsvinden in de vorm van casemanagement of indicatiebeheer (zie ook par. 2). Van dit overleg wordt een verslag gemaakt, dat wordt toegevoegd aan het cliëntdossier. Hierna neemt BJZ het indicatiebesluit en meldt de cliënt formeel aan. Als indicatoren voor het kiezen van deze werkwijze zijn genoemd: als voor het garanderen van de veiligheid van kinderen gezamenlijke afstemming tussen de cliënt, BJZ en instelling voor Jeugd & Opvoedhulp nodig is bij twijfel aan de motivatie of het commitment van de cliënt met risico op vroege uitval of anderszins niet gaan slagen van het hulptraject als de hulpvraag meervoudig van aard is en kan leiden tot zorg uit meerdere sectoren. 1.2 Zorgaanspraken Een indicatiebesluit voor jeugdzorg is gebaseerd op een van acht zorgaanspraken of op een combinatie ervan. Deze aanspraken hebben betrekking op vormen van jeugdhulp en/of op vormen van verblijf. Zorgaanspraken voor jeugdhulp kunnen zelfstandig worden geïndiceerd, zorgaanspraken voor verblijf worden altijd in combinatie met een van de jeugdhulp-aanspraken geïndiceerd. In Gelderland is afgesproken, als een zorgaanspraak Jeugdhulp is verleend (ongeacht welke: thuis, individueel of in een groep), dat alle vormen van jeugdhulp dan onder deze aanspraak uitgevoerd kunnen worden. Voor overige afspraken rond de werking van zorgaanspraken, zie bijlage 2. 3 1.3 Indicatiestelling bij spoedeisende zorg Het komt voor dat het verlenen van zorg geen uitstel verdraagt. Het bekendste voorbeeld hiervan is de Ambulante Spoedzorg zoals die in Gelderland georganiseerd is (zie bijlage Spoedeisende Zorg). Ook als er sprake is van een VOTS en een spoedmachtiging uithuisplaatsing, wordt de zorg per direct verleend. Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming stemmen daarna met elkaar af om de kinderrechter te adviseren over het omzetten van de spoedmachtiging in een machtiging. Bij dit traject wordt de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp uitgenodigd om met de cliënt en/of diens vertegenwoordiger te komen tot een passend zorgaanbod. Aansluitend wordt het indicatiebesluit genomen met daarin de juiste zorgaanspraken. 1.4 Minder vaak opnieuw indiceren tijdens de zorg Een indicatiebesluit is geldig, zolang de cliënt in zorg is. Als de zorgaanspraken dezelfde blijven, hoeft het besluit niet meer tussentijds verlengd te worden. Als een nieuwe zorgvorm ingezet moet worden die niet meer gekoppeld kan worden aan een van de al afgegeven zorgaanspraken, moet wel een nieuw besluit gevraagd worden. Ook een verzoekschrift aan de kinderrechter voor een machtiging uithuisplaatsing dient nog wel altijd voorzien te zijn van een actueel en recent genomen indicatiebesluit. 1.4.1. Om een snelle werkwijze mogelijk te maken heeft BJZ voor de instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp formats beschikbaar die door de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp samen met de cliënt ingevuld kunnen worden. De nieuwe indicatie wordt – na een korte inhoudelijke toetsing - verleend op basis van de vraag en de ondersteunende informatie die de cliënt en instelling voor Jeugd & Opvoedhulp vermelden. Er vindt vanuit BJZ in de regel geen nieuw cliëntcontact plaats. Indien het niet voor de hand liggend is welke vorm van voortzetting van de zorg het meest gewenst is, vindt eerst een afstemmingsoverleg (aanbieder van Jeugd & Opvoedhulp voert de regie) plaats. Ook nu kunnen alle relevante andere betrokkenen (weer) gevraagd worden deel te nemen en ook nu kan een beroep gedaan worden op het netwerk van de cliënt. Deze werkwijze kan ook gevolgd worden bij het inschakelen van aanvullende zorg uit een andere sector of overdracht van de cliënt naar die sector (LVG, GGZ, AWBZ, LWI, Gesloten Jeugdzorg). Op deze manier is het mogelijk dat zorgaanbieders rechtstreeks met elkaar overleggen over de meest wenselijke voortgang van de zorg. 1.5. Verkrijgen van een indicatiebesluit voor cliënten die al zorg ontvangen van een J&O anders dan geïndiceerde jeugdzorg Instellingen voor J&O voeren ook in opdracht van een gemeente, het ministerie van onderwijs of van een particuliere financier (fonds) hulpverleningsprojecten uit (bijvoorbeeld in het kader van onderwijs, WIG, JEKK, Rijnside). Het betreft dan jongeren en gezinnen die (nog) niet bij Bureau Jeugdzorg in beeld zijn, maar die om verschillende redenen wel aandacht en ondersteuning behoeven. Soms kan dan met een relatief lichte interventie voldoende ondersteuning worden geboden. Andere keren worden de contacten met deze jongeren en gezinnen ingezet om een traject van geïndiceerde zorg voor te bereiden. Het gaat in deze situaties om cliënten waarmee een zorgaanbieder contact heeft vóór ze bij Bureau Jeugdzorg bekend zijn. De hulpverlening bestaat uit contactlegging, inventarisatie van de problematiek, onderzoek van de mogelijkheden, en het verkrijgen van mandaat voor verdere hulp. 4 Vaak gaat het om cliënten die zich niet zelf hebben aangemeld, maar waar contact mee noodzakelijk is op basis van signalen van bijvoorbeeld school, de politie of andere in een gemeente of wijk actieve partners. Al snel in de eerste fase van verkenning en screening wordt duidelijk of een korte interventie voldoende zal zijn, of dat er een langer, en dus geïndiceerd traject noodzakelijk is. Het kernverschil met de reguliere route van indicatiestelling is, dat de cliënt voorafgaand aan een indicatiebesluit al een vorm van niet-geïndiceerde zorg ontvangt van de instelling voor jeugd & opvoedhulp. Dat betekent dat er bij de overgang naar geïndiceerde jeugdzorg extra aandacht moet zijn voor de afstemming tussen de instelling voor jeugd & opvoedhulp en Bureau Jeugdzorg. Als duidelijk is dat een zorgtraject nodig is binnen het kader van de Wet op de Jeugdzorg, wordt direct de samenwerking met Bureau Jeugdzorg gestart. Dit houdt in dat: - de medewerker met de cliënt bespreekt dat er zorg nodig is, waarvoor een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg nodig is, en dat daarom contact gelegd zal worden met Bureau Jeugdzorg om, met toestemming van de cliënt, de situatie te bespreken. - de medewerker van de instelling voor jeugd & opvoedhulp in overleg treedt met de contactpersoon van Bureau Jeugdzorg voor hun instelling (BJZ: vaak de regionale stafmedewerker zorg) en met deze contactpersoon de situatie van de cliënt bespreekt. - de medewerker van de instelling voor jeugd & opvoedhulp met de contactpersoon van Bureau Jeugdzorg overlegt op welke manier de contactpersoon voor de cliënt contact zal leggen met de cliënt, welk indicatiebesluit zal worden voorbereid, en hoe de betrokkenheid van de contactpersoon bij de cliënt zal worden ingevuld. - de medewerker van de instelling voor jeugd & opvoedhulp aan de contactpersoon van Bureau Jeugdzorg een verslag overlegt over achtergrond en problematiek van de cliënt, en over de resultaten van de eerste inventarisatie en interventies. Op basis van de gesprekken met de medewerker van de instelling voor jeugd & opvoedhulp, de aangeleverde rapportage, en eventueel de eigen contacten met de cliënt, komt de cliëntcontactpersoon van BJZ tot het opstellen van een indicatiebesluit. 2. Vormen van cliëntondersteuning We onderscheiden vier vormen van cliëntondersteuning tijdens de fase van zorg. In een ervan is de cliëntondersteuning uitsluitend een taak van de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp, in de andere drie delen BJZ en de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp deze taak. 1. In reguliere zaken in het vrijwillige kader – de hulpvraag is eenduidig, de zorgbehoefte is duidelijk, er zijn geen bijzondere cliëntomstandigheden en geen te verwachten risico’s op onveiligheid voor de betrokken kinderen - draagt BJZ bij de aanmelding de verdere cliëntondersteuning over aan de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. BJZ voert hierna geen cliëntgerichte werkzaamheden meer uit en draagt deze over aan de contactpersoon die de cliënt krijgt bij de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. BJZ blijft wel op afstand betrokken bij het zorgproces, voor het geval dat de cliëntomstandigheden wijzigen en voor het ontvangen van beleidsinformatie (start- en einddatum van de geïndiceerde zorg). Deze variant heet: Indicatiebeheer. 2. Als er – in het vrijwillige kader – wel omstandigheden zijn die het noodzakelijk maken dat BJZ betrokken blijft bij de cliënt tijdens het zorgproces, blijft de BJZ-medewerker ook na de aanmelding actief. Hij participeert in alle relevante overleggen van de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp met de cliënt en neemt medeverantwoordelijkheid voor alle voortgangsbesluiten. 5 De instelling voor Jeugd & Opvoedhulp heeft echter het voortouw en onderhoudt het normale contact met de cliënt. Deze variant heet: Casemanagement. Wanneer nodig kan indicatiebeheer over gaan in casemanagement en omgekeerd. 3. Als een maatregel van jeugdbescherming van kracht is, blijft de BJZ-medewerker altijd actief bij de cliënt en het zorgproces betrokken. Ook hier participeert hij in alle relevante overleggen van de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp met de cliënt. Met veel voortgangsbesluiten moet hij actief in kunnen stemmen om er ook verantwoordelijkheid voor te kunnen dragen. De gezinsvoogd moet de aard en voortgang in de hulpverlening minimaal een keer per jaar verantwoorden naar de kinderrechter. Voor sommige beslissingen, met name rond uithuisplaatsingen en het beëindigen ervan, heeft hij vooraf toestemming van de kinderrechter nodig of moet hij die beslissingen ter toetsing aan de Raad voor de Kinderbescherming voorleggen. Ook kan de gezinsvoogd beslissingen van de cliënt overrulen, of namens de cliënt beslissingen nemen als deze dat nalaat. 4. Als een maatregel van jeugdreclassering van kracht is, blijft de BJZ-medewerker altijd actief bij de cliënt en het zorgproces betrokken. Ook de jeugdreclasseerder participeert in alle relevante overleggen van de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp met de cliënt. Met veel voortgangsbesluiten moet hij actief in kunnen stemmen om er ook verantwoordelijkheid voor te kunnen dragen. De jeugdreclasseerder moet de aard en voortgang in de hulpverlening verantwoorden naar de kinderrechter, het OM of de Raad voor de Kinderbescherming. Als de cliënt de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder niet opvolgt, kunnen deze instellingen sancties opleggen aan de cliënt. 3. Aanmelding bij instelling voor Jeugd & Opvoedhulp 3.1 Verzending De cliënt kan zich met het indicatiebesluit zelfstandig aanmelden bij een instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. In de praktijk stuurt BJZ het indicatiebesluit (binnen twee werkdagen na het nemen ervan) naar het daarvoor bestemde adres van de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. Dit is de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp die naar de mening van de cliënt en Bureau Jeugdzorg het meest in aanmerking komt voor het verlenen van de geïndiceerde zorg (die instelling voor Jeugd & Opvoedhulp staat ook als geadviseerde instelling voor Jeugd & Opvoedhulp in het indicatiebesluit genoemd). Indien voorafgaand aan de aanmelding al duidelijk is dat hulp door meerdere instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp geboden zal worden, zal Bureau Jeugdzorg in het indicatiebesluit aangeven door welke instelling voor Jeugd & Opvoedhulp de zorg gecoördineerd zal kunnen worden. 3.2 Inhoud aanmelding Bureau Jeugdzorg stuurt bij aanmelding de (binnen de Branche) afgesproken persoonsgegevensset, het indicatiebesluit en het bijbehorende analyseverslag (of andersoortige onderbouwing) naar de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp op. Op basis van deze informatie bepaalt de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp de reactie op de aanmelding (zie par. 3.4). In het analyseverslag staat wie eerder hulp heeft verleend en wie eerder onderzoek heeft gedaan. Deze gegevens zijn opvraagbaar, indien die nodig of relevant zijn voor het opstellen van de zorgovereenkomst (zie par. 3.4). 6 3.3 Verwerken aanmelding De ontvanger van de afdeling of regio bij de instelling voor J&O zorgt voor een eerste analyse van de aanmeldgegevens. Indien er vragen zijn die het bepalen van een vervolgbesluit op de aanmelding belemmeren, wordt door de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp contact opgenomen met de BJZ-contactpersoon. Zo niet, dan wordt direct een vervolgbesluit genomen. 3.4 Vervolg op aanmelding: intake en zorgovereenkomst 3.4.1. De instelling voor Jeugd & Opvoedhulp geeft - binnen vijf werkdagen na ontvangst van de aanmelding - in een brief aan de cliënt en de BJZ-contactpersoon aan: - dat de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp de zorg aan de cliënt op zich neemt (= acceptatie) - wie vanuit de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp vanaf dan voor de cliënt de contactpersoon zal zijn - en welke route op weg naar het afsluiten van een zorgovereenkomst gevolgd zal worden. Vanaf het moment van acceptatie is de instelling voor J&O verantwoordelijk voor de veiligheidsbeoordeling binnen het cliëntsysteem en het reageren op veranderingen daarin. Bij casemanagement en zorg in een gedwongen kader wordt de invulling van deze verantwoordelijkheid gedeeld en afgestemd met BJZ. Afspraken over de operationele uitwerking hiervan worden vastgelegd in beider cliëntdossier. Aspecten die hierbij aan de orde moeten komen zijn: - de activiteiten gedurende de wachtperiode, uitwisseling van nieuwe informatie - de veiligheidssituatie als een expliciet onderwerp tijdens het startgesprek - de kwaliteit van de hulpverleningsactiviteiten in de startmodule in relatie tot de veiligheidsbeoordeling. Als de gevraagde zorg in zijn geheel door de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp zelf gegeven kan worden, organiseert deze binnen drie weken een eerste gesprek met de cliënt. Dit gesprek en eventuele vervolgactiviteiten leiden binnen zes weken tot een zorgovereenkomst, waarin de gemaakte afspraken tussen de cliënt en de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp worden vastgelegd. De betrokkenheid van BJZ bij dit traject hangt af van de gekozen vorm van de cliëntondersteuning. Soms kan de gevraagde zorg niet of niet alleen door deze instelling voor Jeugd & Opvoedhulp geleverd worden. Dit kan diverse achtergronden hebben. De instelling voor Jeugd & Opvoedhulp neemt in deze situaties in overleg met de cliënt contact op met een andere instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. Hierna wordt samen met de cliënt een adequaat aanbod geformuleerd. Dit gebeurt door de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp die het contact met de cliënt al heeft. Deze instelling voor Jeugd & Opvoedhulp blijft hierna ook voor de cliënt de regie voeren, tenzij wordt overeengekomen dat de regie wordt overgedragen aan een andere instelling voor Jeugd & Opvoedhulp. Als in deze fase blijkt dat de hulpvraag niet zo duidelijk ergens “past” of dat een intersectoraal zorgaanbod het best op z’n plaats is en er heeft in het voortraject nog geen afstemmingsoverleg (zie 1.1.) plaats gevonden, dan neemt de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp het initiatief zo’n overleg (afstemmingsoverleg aanbieder Jeugd & Opvoedhulp voert de regie) alsnog te organiseren. De resultaten van dit overleg zullen leiden tot concrete vervolgafspraken met de cliënt, diens hulpnetwerk en de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp die de besproken zorg mede zullen gaan verlenen. Indien nodig wordt door BJZ een indicatiebesluit gemaakt voor aanvullende zorg in een andere sector. 7 3.4.2. Als bij aanmelding direct al blijkt dat het gaan verlenen van een eerste vorm van zorg niet uitstelbaar is, bijvoorbeeld vanwege geconstateerde veiligheidsrisico’s, zal de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp ook in de startfase hier meteen in gaan voorzien. 3.5. Inhoud en vaststellen zorgovereenkomst In het indicatiebesluit staan de te behalen doelen van de in te zetten zorg op hoofdlijnen vermeld. Deze globale doelen worden door de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp met de cliënt en indien nodig met de contactpersoon van BJZ, vertaald in een passend zorgaanbod en te behalen concrete resultaten. In de zorgovereenkomst wordt vastgelegd: - Hoe de veiligheidssituatie binnen het cliëntsysteem is beoordeeld en wordt gevolgd - Welke doelen en resultaten bereikt gaan worden - Welke zorg in welke omvang daartoe ingezet wordt - Wat er van de cliënt verwacht wordt - Op welke manier BJZ betrokken blijft - Wanneer de zorg start en beëindigd wordt - Afspraken over de doelrealisatie en effectmeting - In geval van meerdere instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp: wie regie voert en hoe afstemming plaatsvindt - De juiste registratiegegevens. De instelling voor Jeugd & Opvoedhulp is verantwoordelijk voor het tot stand brengen van de zorgovereenkomst binnen 6 weken na acceptatie. De zorgovereenkomst is vastgesteld op het moment dat de cliënt, de instelling(en) voor Jeugd & Opvoedhulp en Bureau Jeugdzorg ermee ingestemd hebben. Instemming vindt plaats binnen de 6-weken termijn. Indien hulp in een gedwongen kader geboden wordt is instemming van de cliënt wenselijk, maar niet zonder meer noodzakelijk. Instemming van de jeugdbeschermer is dan noodzakelijk. Alle actoren krijgen een exemplaar van de vastgestelde zorgovereenkomst. 4. Verlenen van zorg 4.1. Start van de zorg In de zorgovereenkomst is een keuze gemaakt in hoe de zorg zal starten. Hiervoor zijn drie mogelijkheden: a. de beoogde module uit het productgebouw zal direct van start gaan b. als deze niet direct beschikbaar is, wordt begonnen met de Startmodule uit het productgebouw c. het overleg met de cliënt kan ook tot resultaat hebben dat deze wil wachten tot de beoogde module van start kan gaan. 4.2. Afstemming Bureau Jeugdzorg en instelling voor Jeugd & Opvoedhulp tijdens de zorg De instelling voor Jeugd & Opvoedhulp meldt Bureau Jeugdzorg de datum dat de geïndiceerde zorg conform de zorgovereenkomst aanvangt1. En later ook de datum waarop deze eindigt. 1 Bij meerdere zorgaanspraken in een indicatiebesluit kan sprake zijn van meerdere startmomenten. 8 In de zorgovereenkomst is afgesproken op welke manier Bureau Jeugdzorg en de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp elkaar inhoudelijk informeren over het verloop en de afronding van de zorg. 4.3. Evaluatie van de zorg Regelmatig en volgens planning zoals vastgelegd in de zorgovereenkomst, vindt er een evaluatie plaats van de verstrekte zorg. Hierin kan geconcludeerd worden dat nog steeds geïndiceerde zorg nodig is, dan wel dat aanvullende zorg nodig is, dan wel dat de zorg beëindigd kan worden. Bij deze evaluatie is de contactpersoon van Bureau Jeugdzorg betrokken, behalve als er sprake is van indicatiebeheer. De bevindingen uit deze evaluatie kunnen leiden tot een nieuw Indicatiebesluit (als de afgegeven zorgaanspraken niet meer afdoende zijn) of tot het veranderen van de afspraak Casemanagement of Indicatiebeheer. Soms zal de evaluatie leiden tot een breder afstemmingsoverleg (zie 1.4), bijvoorbeeld als er opnieuw koers en richting bepaald moet worden als gevolg van life-events of anderszins ingrijpend gewijzigde omstandigheden, of als afstemming met een andere sector noodzakelijk is. 4.4. Spoedeisende interventies tijdens de zorg Tijdens de uitvoering van het zorgprogramma kunnen zich situaties voordoen, die een directe aanpassing van het programma noodzakelijk maken. Vaak betreft dit het inzetten van een tijdelijke verblijfplek. Niet altijd hoeft dit per direct te leiden tot een nieuw indicatiebesluit van BJZ. Zie voor de afspraken hierover bijlage 2: Specifieke Uitwerkingen. 5. Afronding van de zorg 5.1. Regulier Als de afspraken in het hulpverleningsplan zijn uitgevoerd en geconcludeerd is dat de doelen behaald zijn en voortzetting van zorg niet nodig is, zal deze worden afgerond. De instelling voor Jeugd & Opvoedhulp en/of Bureau Jeugdzorg overlegt met de cliënt en diens netwerk of, en zo ja door wie, nog een vorm van nazorg verleend zal worden. Indien dit het geval is, zal de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp in samenspraak met de cliënt zorgen voor aanmelding en een goede overdracht van relevante informatie aan de instelling die de nazorg gaat verlenen. Indien de aanmelding bij het lokale Centrum voor Jeugd & Gezin plaatsvindt, zal deze indien gewenst de coördinatie van de nazorg op zich nemen. Verder informeert de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp BJZ over de datum einde zorg. Indien sprake is van hulpverlening vanuit het Bureau Jeugdzorg alleen, bijvoorbeeld in geval van een Jeugdbeschermingsmaatregel zonder hulp vanuit Jeugd & Opvoedhulp, dan zal Bureau Jeugdzorg bovenstaande werkwijze hanteren. 5.2. Niet-regulier Als de hulp in het vrijwillig kader verleend wordt, en de cliënt wil voortijdig (dus voor het bereiken van de doelen) stoppen, wordt de hulp in principe beëindigd. De contactpersoon bij de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp informeert dan direct de BJZ-contactpersoon. Deze zal met de instelling voor J&O overleggen of het voortijdig stoppen niet leidt tot een onverantwoorde situatie die een Raadsmelding nodig maakt. Als een Raadsmelding nodig is, zal de BJZ-contactpersoon hiertoe besluiten en het Proces Doorlopen (Casusoverleg Bescherming) in gang zetten. 9 Van de instelling J&O wordt in dat geval verwacht dat zij ten behoeve van dit Casusoverleg een document aanlevert waarin zij het verloop van de zorg beschrijft en aangeeft welke risico’s de betrokken kinderen lopen bij het voortijdig beëindigen van de zorg. Indien nodig kan de instelling J&O ook uitgenodigd worden deel te nemen aan het Casusoverleg. Als de hulp in een gedwongen kader verleend wordt, en de cliënt wil voortijdig (dus voor het bereiken van de doelen) stoppen, dan kan deze daar niet zelfstandig toe besluiten. De J&O-contactpersoon informeert dan direct de BJZ-contactpersoon, waarna een overleg zal volgen. Soms kan ook de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp aangeven dat de zorg niet langer door de instelling verleend kan worden. Meestal ligt een niet te hanteren ontwikkeling van de problematiek van de cliënt binnen de mogelijkheden van de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp hieraan ten grondslag. Zodra deze situatie voorzien kan worden, organiseert de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp een evaluatieoverleg (dit betreft een afstemmingsoverleg met regie vanuit de aanbieder Jeugd & Opvoedhulp) met de cliënt en de BJZ-contactpersoon. De instelling voor Jeugd & Opvoedhulp zal in zo’n geval al het mogelijke in het werk stellen om toch een vorm van zorg te blijven verlenen totdat andere, meer adequate hulp voorhanden is. Wanneer het binnen de bestaande situatie niet meer lukt om veiligheid en beheersbaarheid te garanderen, wordt intercollegiaal en intersectoraal naar een oplossing gezocht. Ondanks al deze inspanningen kan het toch gebeuren dat de zorg in de instelling waar de cliënt op dat moment verblijft, gestopt moet worden omwille van de veiligheid van andere jongeren en/of het personeel. In dat geval zal de instelling voor Jeugd & Opvoedhulp Bureau Jeugdzorg, de Provincie en de Inspectie hiervan in kennis stellen. 5.3. Toetsende taak Raad voor de Kinderbescherming Als de beëindiging van zorg in de vorm van verblijf (zowel regulier als niet-regulier) valt binnen de looptijd van de machtiging (jeugdbescherming), dient een besluit hierover door Bureau Jeugdzorg wel eerst ter toetsing te worden voorgelegd aan de Raad voor de Kinderbescherming. Dit geldt ook als ervoor gekozen wordt geen verlenging van de machtiging uithuisplaatsing meer te vragen. Het besluit tot beëindiging kan pas worden uitgevoerd nadat de Raad een oordeel heeft gegeven. Als de verblijfssituatie als gevolg van een crisissituatie beëindigd wordt, moet dit direct ter toetsing aan de Raad worden voorgelegd. Om het toetsingsproces goed te laten verlopen en niet tot ongewenste vertraging te laten leiden voor de cliënt en andere betrokkenen, is het van belang tijdens de evaluatiebesprekingen tijdig op dit proces te anticiperen. De instelling voor Jeugd en Opvoedhulp draagt in deze situaties zorg voor een document waarin het besluit tot beëindiging van het verblijf inhoudelijk wordt gemotiveerd en onderbouwd. Hierin wordt inzicht gegeven in de mate waarin de voor het verblijf geformuleerde doelen en resultaten zijn behaald en de aard van eventuele risico’s voor de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie die er nog kunnen zijn na beëindiging van het verblijf in de instelling of pleeggezin. De instelling J&O kan door de Raad bevraagd worden op de inhoud van dit document. . 10