Participatief ontwerpen van technologie ter bevordering van

advertisement
POWER
TOOLS
Participatief ontwerpen van technologie
ter bevordering van zelfredzaamheid bij
cliënten met een cognitieve beperking
Projectvoorstel RAAK-publiek,
september 2015
Hogeschool Utrecht,
lectoraat Co-design
INHOUDSOPGAVE
1. Samenvatting 4
2. Inleiding 5
3. Vraagarticulatie 6
4. Netwerkvorming 7
4.1 Samenstelling consortium en partners: expertise, ambities en doelstellingen
4.2 Aansluiting op speerpunten en initiatieven
4.3 Borging duurzame netwerkvorming
5. Onderzoeksplan 9
5.1 State of the art-kennis in praktijk en wetenschap
5.2 Onderzoeksvraag en deelvragen
5.3 Het onderzoek: Opbouw en methodiek
5.4Resultaten
5.5 Communicatie en implementatie: producten voor beroepspraktijk en onderwijs
5.6Procesevaluatie
6. Projectorganisatie en management 17
6.1 Aansturing van het project, projectorganisatie en relatie met bestaande structuren
6.2 Succes- en faalfactoren voor het project en tegenmaatregelen
Referenties
19
Bijlagen
Bijlage 1: Aanvraagformulier
Separaat aangeleverd
Bijlage 2: Activiteitenplanning
Separaat aangeleverd
Bijlage 3: Begroting
Separaat aangeleverd
Bijlage 4: Curricula Vitae lectoren en hoofdonderzoekers
22
Bijlage 5: Prestatie-indicatoren
24
Colofon
25
POWERTOOLS
3
1. SAMENVATTING
Het zelfstandig kunnen uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen wordt steeds belangrijker in
het licht van de vermaatschappelijking van de zorg. Voor
cliënten met een cognitieve beperking (licht verstandelijke beperking, autisme spectrum stoornis, niet aan­
geboren hersenletsel, e.d.) is het aanleren van dergelijke
vaardigheden vaak moeilijk. Technologie die zelfredzaamheid stimuleert (zoals apps en serious games die
cliënten helpen structuur aan te brengen in alledaagse
taken) is daarom veelbelovend. De ontwikkeling hiervan
is echter vaak gedreven vanuit de mogelijkheden die de
technologie biedt in plaats vanuit het perspectief van
cliënt en zorgverlener. Om technologie die zelfredzaamheid stimuleert te kunnen toepassen moeten zowel cliënt
als zorgverlener nieuw gedrag aanleren, waardoor tot
70% van deze nieuwe technologie niet bestendigt. De
kans op daadwerkelijke en duurzame impact op zelf­
redzaamheid neemt toe wanneer uitgegaan wordt van
behoeften, kennis en vaardigheden van cliënt en
zorgverlener.
Een participatieve aanpak biedt hier kansen toe. In dit
project ontwikkelen cliënten en zorgverleners daarom
samen zelfredzaamheid-bevorderende technologie via
participatieve methoden uit de designwereld. Onder
POWERTOOLS
leiding van ontwerpers werken zij via creatieve en visuele
technieken zoals dagboekmethoden en foto-opdrachten
samen aan nieuwe technologie. Via deze technieken
kunnen alle betrokkenen communiceren over het onderwerp, niet gehinderd door barrières voortkomend uit een
jargon en/of discipline. Aan de hand van cases bij drie
zorginstellingen worden interventies en participatieve
ontwerpmethoden vastgelegd, geanalyseerd en verwerkt
tot de volgende resultaten:
• Inhoud: Ontwerpprincipes voor zelfredzaamheidstimulerende technologie die aansluit op
behoeften, kennis en vaardigheden van cliënten
met een cognitieve beperking en richtlijnen voor
het beroepsmatig handelen van zorgverleners,
aansluitend op de zelf-regisserende cliënt en de
invoering van technologie;
• Interventies: Technologische interventies gericht
op stimuleren van zelfredzaamheid van cognitief
beperkte cliënten bij algemene dagelijkse
levensverrichtingen;
• Proces: Ontwerpmethoden via welke cliënt en
zorgverlener samen zelfredzaamheid-stimulerende
technologie kunnen ontwikkelen, implementeren en
evalueren.
4
2. INLEIDING
De kanteling van zorg vanuit de centrale overheid naar
gemeenten vraagt om een radicale reorganisatie van
voorzieningen (Movisie, 2015). Kwaliteit van leven en
zorg voor burgers moeten gewaarborgd blijven met
minder menskracht en geld. Dit doet een beroep op de
vaardigheden van zowel cliënten als professionele
zorgverleners.
Voor cliënten wordt zelfredzaamheid nóg belangrijker.
Zelfredzaamheid is het vermogen om algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), bijvoorbeeld wassen en
aankleden, koken, sociale interactie en hobby’s, zelfstandig te kunnen verrichten (Stimulansz, 2015). Cliënten met
een cognitieve beperking zoals een (licht) verstandelijke
beperking, ADHD, autisme, leer- en psychische stoornissen e.d.1 willen graag zelfredzaam zijn en hun omgeving
stimuleert dat meestal ook. Toch is dit in de praktijk vaak
lastig, omdat zij veel moeite hebben om gedrag aan te
leren waarmee ze zich in dagelijkse situaties kunnen
redden (Didden en Didden-Alburg, 2008). Technologie
kan hierop afgestemde ondersteuning bieden (Kagohara
et al, 2013), zoals apps die een dag- en weekplanning
met pictogrammen mogelijk maken, of technologie die
is opgenomen in de omgeving en die signalen geeft over
welke handeling wanneer en waar verricht moet worden.
Dit soort technologie die minder een beroep doet op
cognitieve vaardigheden van gebruikers vergroot en
benut de eigen kracht van de cliënt (Movisie, 2015).
Hierdoor kan de cliënt meer macht uitoefenen op de
invulling van de levensgebieden zoals werk, wonen en
sociale relaties (empowerment) (Boumans, 2012).
Van professionals in de zorg vraagt deze grotere nadruk
op zelfredzaamheid van de cliënt door de invoering van
technologische hulpmiddelen om andere vaardigheden
en attitudes. Noodzakelijke veranderingen in de houding
van professionals hierbij zijn van ondersteuner naar
facilitator en van hulpverlener naar regisseur.
Bijvoorbeeld in plaats van een actieve zorgrol te vervullen zal de zorgverlener meer op afstand monitoren,
daarbij de cliënt ruimte gevend om regie te nemen. Het is
de vraag hoe huidige zorgprofessionals én de professionals van de toekomst optimaal kunnen worden toegerust
om adequaat in te spelen op deze nieuwe omstandig­
heden en de rol van technologie hierbij (Peters &
Frietman, 2011). Een noodzakelijke voorwaarde daarbij
is dat ze voldoende ICT-vaardigheden bezitten om met
deze technologie om te gaan. Dit is één van de ‘21st
century skills’ (Voogt & Pareja Roblin, 2010).
Hoewel veelbelovend, is het invoeren van technologie in
de zorg voor cliënten met een cognitieve beperking dus
complex omdat het moet aansluiten op zowel de
vaardigheden van de cliënt als die van de zorgprofessional. Een participatieve ontwerpaanpak waarin cliënt en
zorgverlener samen zelfredzaamheid-bevorderende
technologie ontwerpen is daarom essentieel (FletcherWatson, 2014). Participatief ontwerpen gaat uit van
talenten en mogelijkheden van mensen om zelf
­oplossingen te vinden voor problemen (Wakeford,
2004). Door in het ontwerpproces ruimte en aandacht
te geven aan talenten en vaardigheden van zowel cliënt
als professional, ontstaat technologie die niet in het
leven van cliënt en zorgverlener ‘geforceerd’ wordt.
Hierdoor ontstaat een grotere kans op succesvolle
implementatie van technologie binnen het zorgsysteem
rondom de cliënt.
In dit project wordt daarom een participatieve ontwerp­
aanpak gecombineerd met de mogelijkheden van
technologie om zelfredzaamheid van cliënten met een
cognitieve beperking in de dagelijkse levensverrichtingen
te ondersteunen en inzicht te krijgen in de benodigde
vaardigheden voor zorgverleners. De hoofdvraag luidt:
‘Hoe kunnen cliënten en zorgverleners samen
technologie ontwerpen gericht op het door cliënten
zelfstandig uitvoeren van algemene dagelijkse
levensverrichtingen, zodanig dat zelfredzaamheid
van de cliënt verhoogd wordt?’
1 Cognitieve beperkingen hebben te maken met het zenuw­
stelsel, inclusief de hersenen. Deze beperkingen kunnen spraak,
gehoor, zicht, beweging en begrip beïnvloeden. Ze hebben
niet nood­zakelijk invloed op de intelligentie van een persoon
(Accessibility.nl, 2015).
POWERTOOLS
5
3. VRAAGARTICULATIE
Intermetzo, Philadelphia en Siza zijn zorginstellingen
voor cliënten van 0 tot 99 jaar met een cognitieve
beperking, variërend van (lichte) verstandelijke beperking, autisme, niet aangeboren hersenletsel tot een
ernstig meervoudige beperking. Tijdens een lopende
pilot met Intermetzo en Philadelphia (waar deze vraag­
articulatie mede uit voortvloeit) ontwikkelt het lectoraat
Co-design van Hogeschool Utrecht (vanaf nu: HU)
technologische interventies gericht op het stimuleren
van zelfredzaamheid (zie Tabel 1), waarover zowel
cliënten als zorgverleners zeer lovend zijn.
Tabel 1. Twee zelfredzaamheid-bevorderende interventies
MyDayLight i.s.m. Stichting Philadelphia ZorgWoonvoorzieningen, Utrecht Overvecht
Systeem waarmee de verlichting van de woonomgeving voor
volwassen autistische cliënten wordt ingezet om de cliënt te
helpen structuur aan te brengen in de alledaagse taken. Met een
app en een regelkastje kan de kleur van de centrale lamp op een
bepaald tijdstip veranderen; de plek waar de handeling moet
worden uitgevoerd wordt in dezelfde kleur verlicht. Zo wordt de
cliënt op speelse wijze naar de uit te voeren taak geleid.
Talisman i.s.m. Intermetzo, Locatie Zonnehuizen, dagopvang
Aventurijn, Zeist
Armband voor thuiswonende kinderen van 12 tot 18 jaar met
een licht verstandelijke beperking of ontwikkelingsstoornis en
een psychiatrisch probleem die dagbehandeling krijgen. Via de
armband met sensoren krijgen de kinderen een auditieve cue ter
stimulering van onderlinge sociale interactie, door het stellen van
een passende vraag aan de ander.
MyDayLight is een prachtig hulpmiddel om de
cliënt zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren. Zonder directe begeleiding, zonder dat het afbreuk
doet aan de eigenheid en zelfstandigheid. Het uiteindelijke resultaat na het gebruik van MyDayLight is geheel
toe te schrijven aan het handelen van de cliënt. Dat
resultaat maakt de cliënt sterker en gemotiveerd om het
zelf te doen. Het product is eenvoudig in gebruik, niet
duur in aanschaf en bij een brede doelgroep inzetbaar.
Het resultaat voor de cliënten is niet in geld uit te
drukken. Die combinatie maakt het succesvol.”
Jenny Liem, locatiemanager Stichting Philadelphia Zorg.
“Vooral het ontwerpproces was heel erg leuk. De
studenten hebben een paar keer meegedraaid op
onze groep en zijn bijvoorbeeld mee wezen gymmen. Waar
POWERTOOLS
onze cliënten normaal gesproken dichtklappen als er
vreemden op de groep komen, hebben ze nu ook echt
ideeën geuit en vroegen ze zelfs wanneer de studenten
weer kwamen. Dit meedenken was heel belangrijk en
waardevol.”
Esther Brouwer, pedagogisch psychiatrisch hulpverlener
Intermetzo, locatie Zonnehuizen.
Hoewel het management van de zorginstanties enthousiast is over de inzet van deze technologie en de participatieve manier waarop deze tot stand komt, blijkt er ook
enige terughoudendheid te zijn. Dit komt doordat
professionals nog onvoldoende in staat zijn de middelen
te integreren in hun dagelijkse werk om daadwerkelijk de
zelfredzaamheid en participatie van hun cliënten te
verhogen. Dit bleek uit vraagarticulatiegesprekken in
het voorjaar van 2015. Om hier op in spelen werkt het
Kenniscentrum HAN Sociaal (Hogeschool Arnhem
Nijmegen, vanaf nu: HAN) met Siza in een pilot aan een
trainingshuis om te onderzoeken wat de ontwikkelingen
van nieuwe technologie met een regisserende cliëntrol
betekent voor de vaardigheden van medewerkers.
“In het kader van zelfredzaamheid en participatie
van klanten van Siza wordt het steeds belangrijker
om professionals toe te rusten met de skills die de
veranderende maatschappij van ze vraagt. We hebben
behoefte aan professionals met 21st century skills.”
Diana Rodenburg, Product Specialist LVB ASS, Siza
Vanuit de perspectieven van de verschillende betrokkenen kan geconcludeerd worden dat er behoefte is aan:
• Inhoudelijke kennis: Ontwerpprincipes voor
technologie die aansluit op talenten en vaardigheden
van cliënten met een cognitieve beperking en
richtlijnen voor het beroepsmatig handelen van
zorgverleners, aansluitend op de zelf-regisserende
cliënt en invoering van technologie;
• Interventies: Technologische interventies gericht op
stimuleren van zelfredzaamheid van cognitief beperkte
cliënten bij algemene dagelijkse levensverrichtingen;
• Procesmatige kennis: Ontwerpmethoden via welke
cliënt en zorgverlener samen zelfredzaamheidstimulerende technologie kunnen ontwikkelen,
implementeren en evalueren.
Om daadwerkelijk impact te hebben worden in dit
RAAK-project de partners uit de HU-pilot met die van
de HAN samengevoegd en zal gedurende een tweejarig
project gewerkt worden aan het opleveren van deze
resultaten.
6
4. NETWERKVORMING
4.1 S
amenstelling consortium en partners:
expertise, ambities en doelstellingen
Consortium:
HU (lectoraat Co-design), HAN (Kenniscentrum HAN
Sociaal) en Philadelphia vormen het consortium. Het
samenvoegen van de HU-expertise over participatief
ontwerpen van technologie in de zorg (proces) en de
inhoudelijke kennis bij de HAN over cliënten met een
cognitieve beperking en hun zorgverleners (inhoud) leidt
tot gefundeerde interventies. Philadelphia treedt op als
vertegenwoordiger van de betrokken zorginstellingen,
waarmee inbedding van de interventies in de praktijk is
gewaarborgd. Zowel HU als HAN hebben al eerder met
Philadelphia samengewerkt.
HU (lectoraat Co-design): Penvoerder is het HU-lectoraat
Co-design, onder leiding van lectoren Anita Cremers en
Remko van der Lugt. Het lectoraat Co-design heeft sinds
2007 een track record opgebouwd met het ontwikkelen
van technologie voor kwetsbare doelgroepen met een
lage zelfredzaamheid door middel van participatieve
ontwerpmethoden (zoals eten en bewegen bij kinderen
met kanker, sensorische stimulatie voor meervoudig
gehandicapten [i.s.m. Philadelphia], ondersteuning voor
mobiliteit bij ouderen, serious games voor kinderen in
een rolstoel en een bewegingsmonitor voor mensen die
een beroerte hebben gehad). Naast de voortzetting van
een focus op zorg, zelfredzaamheid en participatie, wil
het lectoraat haar continuering vanaf 2016 richten op
ontwerpen van technologie voor verandering binnen
complexe systemen. Dit RAAK-project sluit daar naadloos op aan. HU trekt in het aangevraagde project de
proceslijn (Werkpakket 3, zie Vraagarticulatie en
Onderzoeksplan).
HAN (Kenniscentrum HAN Sociaal, meerdere lectoraten):
HAN Sociaal focust bewust op welzijns- en zorgvraag­
stukken en op de noodzakelijke samenhang en afstemming hiertussen. Het kenniscentrum kiest voor een
doelgroepenbenadering voor het doorontwikkelen van
expert­kennis op het gebied van autisme, jeugd en mensen
met een verstandelijke beperking. In het project nemen
zowel vertegenwoordigers deel van de lectoraten Zorg
voor mensen met een verstandelijke beperking (associate
lector Maaike Hermsen, onderzoeker Bram Wicherink),
Lokale dienstverlening vanuit klantperspectief (associate
lector Erik Jansen) en Levensloopbegeleiding bij autisme
(senior onderzoeker Maurice Magnée). In dat laatste
lectoraat loopt een RAAK-project waarbij de invloed en
werkzame factoren van ICT-toepassingen in de
POWERTOOLS
begeleiding van mensen met een autisme spectrum
stoornis worden geëvalueerd. HAN Sociaal heeft een
leerwerkplaats bij zorginstelling Siza waar zij naast het
evalueren van de interventies ook de vaardigheden van
zorgverleners in het licht van veranderingen in de zorg
bestuderen. HAN is trekker van de inhoudelijke lijn
(Werkpakket 1, zie Vraagarticulatie en Onderzoeksplan).
Stichting Philadelphia Zorg: Philadelphia is een landelijke
zorginstelling met 8000 cliënten met een verstandelijke of
meervoudige beperking en ruim 3900 fte aan personeel.
Zij begeleiden mensen met een verstandelijke beperking in
(begeleid) wonen, leren, werken, logeren en dagbesteding.
Vanuit het Kenniscentrum worden innovatieprojecten
opgezet, uitgevoerd en gemonitord. Zo vond daar recent
een onderzoek plaats naar de invloed van een beeldhorloge
met pictogrammen bij het helpen van structuur krijgen in de
dagindeling van cliënten. Naast minstens twee locaties van
Philadelphia participeert ook het hoofd van het Kennis­
centrum (Karin Volkers) in dit RAAK-project. Hiermee biedt
Philadelphia niet alleen inhoudelijk kennis van zaken maar
vormt zij voor het project tevens een directe toegang tot
betrokkenen (zorgprofessional en cliënten) om de technologie te kunnen ontwikkelen, implementeren en evalueren.
Philadelphia trekt de interventielijn (Werkpakket 2, zie
Vraagarticulatie en Onderzoeksplan).
Projectpartners:
Publieke instellingen: Om op een metaniveau kennis op te
bouwen rondom zelfredzaamheid-stimulerende technologie
voor cognitief beperkten via een participatieve aanpak zijn
naast Philadelphia twee andere zorginstellingen betrokken:
Intermetzo en Siza. Binnen de drie zorginstellingen zullen
parallel ontwerpcases plaatsvinden volgens dezelfde
aanpak. Minstens eenmaal per semester zullen onderzoekers, zorgprofessionals en waar mogelijk clienten van de
drie instellingen samenkomen om van elkaar te leren (zie
Onderzoeksplan, Werkpakket 1). Van de drie zorg­instellingen
neemt zowel iemand deel vanuit de centrale organisatie als
vanuit een zorglocatie waar de technologie daadwerkelijk
ontwikkeld, geïmplementeerd en geëvalueerd.
Intermetzo biedt met 1650 fte aan zorgprofessionals aan
circa 6000 kinderen en jongeren met meervoudige
complexe problemen een betekenisvol bestaan via
specifieke zorg, behandeling, onderwijs, arbeidstoeleiding
of dagbesteding. De complexe problematiek verschilt per
jeugdige maar bestaat vaak uit een combinatie van zowel
ernstige psychische problematiek, als beperkingen in
cognitief en/of executief functioneren, naast een omgeving die niet in staat is de benodigde zorg te bieden.
7
Kenmerkend aan Intermetzo is dat zij zichzelf beschouwen
als aanvullend op ouders, familie, school, sociaal netwerk
en/of collega-organisaties. Met elkaar wordt gezamenlijk
de zorg vormgegeven die nodig is voor het bereiken en
borgen van het perspectief van de jeugdige. Deze
integrale benadering sluit aan bij het gedachtengoed
van participatief ontwerpen en penvoerder lectoraat
Co-design. Intermetzo heeft een afdeling Onderzoek en
Ontwikkeling (onder leiding van Lieke van Domburgh)
waar innovatie­projecten zoals deze plaatsvinden.
Siza verleent met 2500 medewerkers zorg en onder­
steuning aan ruim 3500 kinderen, jongeren en volwassenen met een lichamelijke, verstandelijke of meervoudige
beperking, niet aangeboren hersenletsel of een aan
autisme verwante stoornis, zowel thuis als intramuraal.
In juni 2015 is in Velp het appartementencomplex Arnica
geopend, dat woonruimte biedt aan (jong)volwassenen
met autisme en/of een verstandelijke beperking die
zelfstandig willen leren wonen. In dit pand is een
leerwerkplaats van de HAN gevestigd. Doel is door
gelijkwaardige samenwerking bij de ontwikkeling en
invoering van innovaties bij te dragen aan zelfredzaamheid van bewoners. Deze leerwerkplaats staat in directe
verbinding met Kenniscentrum HAN Sociaal, waardoor
ontwikkelde inzichten en toepassingen rechtstreeks in
onderzoek en onderwijs terechtkomen. Namens Siza
participeert Diana Rodenburg, Productspecialist Licht
Verstandelijke Beperking en Autisme Spectrum Stoornis.
Ontwerpbureaus en technologie-ontwikkelaars (MKB):
Studenten van diverse opleidingen, zowel met een technische, ontwerp- (beide HU) of zorgachtergrond (HAN) zullen
de zelfredzaamheid-bevorderende technologie ontwikkelen
en (deels) evalueren. Om de kwaliteit en continuïteit van
interventies te waarborgen worden studenten gecoacht
door professionele ontwerpers. In het project zijn hiervoor
drie ontwerpbureaus betrokken die elk aan een zorg­
instelling gekoppeld zijn voor de gehele projectduur om
hiermee een duurzame samenwerking te realiseren (zie
Onderzoeksplan): Oneseconds, Kaliber en NoXqs. De drie
bureaus hebben ervaring met het ontwerpen voor kwetsbare doelgroepen en het snel, iteratief ontwerpen middels
technologische prototypes. Oneseconds (Bas van Eijk,
zakelijk leider) heeft bijvoorbeeld ontworpen voor kinderen
in een elektrische rolstoel en Kaliber (Ronald van Schaik,
eigenaar) voor kinderen met kanker. NoXqs (Sanne van der
Hagen, consultant) ontwikkelt ICT-producten en concepten
voor mensen met een verstandelijke beperking door
mensen met autisme, dus heeft naast expertise over het
ontwerpproces ook inhoudelijke kennis over de beperkingen
van de cliënten waarvoor we ontwerpen.
Kennisinstellingen:
Om zowel de inhoudelijke,de procesmatige als de
commu­nicatie- en implementatielijn kracht bij te zetten
POWERTOOLS
nemen drie extra kennisinstellingen deel. In de inhoudelijke lijn participeert Kim Kranenborg van TNO. Vanuit het
KING-project (Kan Ik Nu Goed) werkte zij onder andere
i.s.m. met Siza aan richtlijnen voor het ontwerpen van
user interfaces voor mensen met een verstandelijke
beperking bij mediagebruik. Wat betreft de proceslijn
neemt Jelle van Dijk deel van de vakgroep Human
Centred Design, faculteit Engineering Technology van
de Universiteit Twente. Jelle is gespecialiseerd in het
opzetten van participatieve ontwerpmethoden voor
kwetsbare doelgroepen. Tot februari 2015 was hij
werkzaam bij het lectoraat Co-design en initieerde hij
de pilotprojecten met Philadelphia en Intermetzo. Ten
behoeve van communicatie en implementatie neemt
Gjilke Keuning van UCREATE Centre of Expertise Creative
Industries deel (onderdeel van HU). Als business developer koppelt zij de creatieve sector aan de wereld van
zorg en welzijn om met elkaar de zorg van de toekomst
vorm te geven. Haar bijdrage in het project betreft vooral
de valorisatie van de opgedane kennis en de ontwikkelde
interventies.
4.2 Aansluiting op speerpunten en initiatieven
Regionaal is er verbinding met de thema’s gezond en slim
van de Economic Board Utrecht (EBU). In EBU-termen
verbindt dit project ‘slim’ (participatief ontwerpen van
technologie) met ‘gezond’ (zelfredzaamheid). Daarnaast
heeft de regio Utrecht onder andere als focus zorg en
creatieve Industrie met als toepassingsdomeinen zorg en
duurzaamheid, waar dit project op aansluit. Op nationaal
niveau is er een koppeling met de topsectoren ‘Life
Sciences & Health’ en ‘Creatieve Industrie’. Op Europees
niveau sluit dit project aan op de ‘grand societal challenges’ op het gebied van gezondheid die in het Horizon
2020­-programma zijn benoemd en de door hen gepropageerde ‘21st century skills’.
4.3 Borging duurzame netwerkvorming
Alle projectpartners werken momenteel al samen. HU
werkt met Philadelphia en Intermetzo sinds langere tijd
samen in de pilot genoemd in de Vraagarticulatie. Ook
met Universiteit Twente, TNO, Oneseconds en Kaliber
werkt HU al jaren aan technologische interventies voor
kwetsbare doelgroepen via participatieve methoden. HAN
op haar beurt is samen met NoXqs betrokken bij innovatie-ontwikkeling en uitvoering bij zorginstanties als Siza
en Philadelphia. Ook partner TNO heeft eerder samen­
gewerkt met Siza. Binnen deze aanvraag worden de losse
pilots gebundeld in een groter overkoepelend project. Het
consortium legt binnen dit project het fundament voor
een langdurige samenwerking met deze partners, onder
andere voor vervolgonderzoek en valorisatie van de
opgedane kennis. Aan het eind van het project zijn
hierover duurzame afspraken gemaakt.
8
5. ONDERZOEKSPLAN 5.1 State of the art-kennis in praktijk en
wetenschap
MAANDAG
17:30
ETEN
Interventies: Technologie voor cliënten met een
cognitieve beperkingen en hun zorgverleners
Technologie die zelfredzaamheid van cliënten faciliteert
staat erg in de belangstelling in het licht van de vermaatschappelijking van zorg waarbij de cliënt een regierol
inneemt en de zorgverlener ondersteunend is (Movisie,
2015). Zo zijn er meer dan 1000 applicaties voor mensen
met een autisme spectrum stoornis (Dautenhahn et al,
2002; Hourcade et al, 2013) zoals de serious game
‘Hows’ die autisten voorbereidt op zelfstandig wonen
(o.a. ontwikkeld door projectpartners HAN en NoXqs).
In de praktijk blijkt echter dat na enige tijd 30 tot 70%
van dergelijke technologie niet meer gebruikt wordt
(Federici & Scherer, 2012; Martin et al, 2011). De exacte
reden hiervan is onduidelijk. Technologische ontwikkelingen hebben een hoge doorloopsnelheid, maar systematisch onderzoek naar de werking ervan en de impact op
menselijk functioneren houdt hiermee geen gelijke tred.
We weten slechts marginaal op welke werkzame
factoren de technologische interventies precies ingrijpen
(Kagohara et al, 2013; Magnée, Cox & Teunisse, 2015).
Er is behoefte aan een taxonomie van technologische
interventies met hun effecten, zodat zorgverlener en
cliënt een goede inschatting kunnen maken welke
middelen daadwerkelijk bijdragen aan zelfredzaamheid.
18:00
BUS
19:00
FITNESS
Inhoud: Vaardigheden van cliënt en zorgverlener
De technologische interventies met hoge doorloopsnelheid zijn vaak ‘opgedrongen’ en vormen geen natuurlijk
onderdeel van de dagelijkse leefwereld en routines van
de cliënt. Ze worden meestal gedreven vanuit het
innovatieve imago van de technologie zonder rekening
te houden met de vaak unieke wijze waarop cliënten met
een cognitieve beperking hun leven organiseren. Een
voorbeeld hiervan is de GoogleGlass waarmee onder
andere het Radboud UMC experimenteert als middel
voor participatieondersteuning (Engelen et al., 2013).
Echt succesvol lijkt deze technologie vooralsnog niet
te zijn, waarvan de oorzaak waarschijnlijk gezocht moet
worden in het gebrek aan gebruiksgemak. Leren werken
met dergelijke technologie vraagt veel van de cognitieve
en executieve vaardigheden van de cliënt. Er moet weer
nieuw gedrag aangeleerd worden, wat voor cliënten met
een cognitieve beperking juist problematisch is, omdat ze
zich moeten concentreren, interpreteren en initiatiefrijk
moeten zijn. Dit kan zelfs resulteren in paniek en stress
waardoor de technologie vervolgens genegeerd wordt.
Dit werkt averechts in op zelfredzaamheid: de cliënt voelt
POWERTOOLS
9
zich onthand en ontregeld door de nieuwe technologie
en ervaart het juist als een verlies van zelfredzaamheid.
Ook voor zorgverleners heeft de zelfredzaamheid-­
stimulerende technologie vergaande consequenties.
Ontwikkelingen zoals levensloopvisie (Teunisse & Buurs,
2013) vragen om trajectbegeleiding van de cliënt,
waarbij de professional op afstand moet kunnen
­monitoren en daarbij de cliënt de ruimte moet geven
om de regie te nemen. Zorgverleners moeten hiervoor
‘21st century skills’ bezitten. Dit betekent dat ze naast
vakinhoudelijke kennis en kennis van taal en rekenen
ook vaardigheden als samenwerken, creativiteit, ICTgeletterdheid, communiceren, probleemoplossend
vermogen, kritisch denken en sociale en culturele
vaardigheden moeten ontwikkelen, met daarbij een
betrokken, ondernemende en nieuwsgierige houding
(Voogt & Pareja Roblin, 2010). Er is echter nog geen
vertaling van deze ‘21st century skills’ naar richtlijnen
voor zorgverleners van cliënten met een cognitieve
beperking. Hierdoor zijn zorgverleners meestal onvoldoende in staat om technologie te integreren in hun
dagelijkse werk om daadwerkelijk de zelfredzaamheid en
participatie van hun cliënten te verhogen. Zorgverleners
vinden het vaak lastig om aangeleerde patronen te
loslaten en nieuwe vaardigheden, houdingsaspecten
en bekwaamheden te ontwikkelen (Vereniging
Hogescholen, 2015). Deze angst leidt mogelijk tot
een afweerreactie ten aanzien van technologie.
Proces: Participatieve ontwerpaanpak
Geforceerde, opgedrongen technologie die een groot
beroep doet op de vaardigheden van zowel cliënt als
zorgverlener is gedoemd tot mislukking. Succesvolle
adoptie van nieuwe technologie met een positief effect
op zelfredzaamheid is kansrijker wanneer een participatieve ontwerpaanpak gehanteerd wordt. Participatief
ontwerpen gaat uit van talenten en mogelijkheden van
mensen om zelf oplossingen te vinden voor behoeften
en problemen (Wakeford, 2004), in plaats van reeds
ontworpen technologie in hun leven te ‘forceren’. Door
in het ontwerpproces ruimte en aandacht te geven aan
talenten en mogelijkheden van cliënten én zorgverleners
kunnen zij hun eigen kracht benutten en vergroten in
plaats van nieuwe vaardigheden te moeten aanleren
(Movisie, 2015). Het gebruik van participatief ontwerpen
wordt sinds enkele jaren beschouwd als best practice bij
technologieontwikkeling, ook voor mensen met beperkte
communicatieve vaardigheden (Frauenberger et al.,
2011), wat vaak het geval is bij stoornissen in het autisme
spectrum of een licht verstandelijke beperking.
In een participatieve ontwerpaanpak werken professionele ontwerpers en mensen die niet getraind zijn in het
ontwerpproces (in dit geval: cliënten met een cognitieve
beperking en zorgverleners) op creatieve wijze samen
aan interventies, waarbij het complexe en
POWERTOOLS
interdisciplinaire karakter van een probleem in acht
genomen wordt (Steen, 2008). Hierdoor ontstaan
gedeeld begrip en commitment onder de betrokkenen
bij de technologie, wat de toepasbaarheid en de gedragenheid ervan in de praktijk ten goede komt. Tevens
draagt deze aanpak bij aan het versterken van empowerment bij cliënten en 21st century skills bij zorgverleners.
Participatief ontwerpen is gebaseerd op de volgende
drie principes:
1. Denken, zien en doen: Het is vaak effectiever om
te beginnen met het visualiseren van mogelijke
oplossingen (‘seeing first’, schetsen) of direct aan
de slag te gaan met een uitwerking (‘doing first’,
prototyping), dan eerst de situatie volledig te
analyseren (‘thinking first’) (Mintzberg, 2005);
2. Integreren: Complexe problemen, zoals het stimuleren
van zelfstandig uitvoeren van ADL bij cliënten met een
cognitieve beperking, vragen om een interdisciplinaire
benadering. De ontwerper is daarbij expert in de
procesaanpak en daarin gehanteerde methoden.
Hij zorgt voor integratie van de expertkennis van de
verschillende disciplines. Cliënten en zorgverleners
worden daarbij beschouwd als experts van hun eigen
ervaringen. Doordat de ontwerper zich makkelijk kan
inleven in de verschillende perspectieven en deze bij
elkaar kan brengen, vormt hij een katalysator voor
‘gedeeld begrip’ (Kleinsmann, 2007);
3. Divergeren en convergeren: Ontwerpen is een
leerproces van afwisselend divergeren en convergeren.
Verkenning van alternatieve oplossingen (divergeren)
wordt afgewisseld met reflectie- en integratieslagen
(convergeren). Door eerst open en oordeelsvrij
ideeën te genereren, wordt de breedte van de
oplossingsruimte verkend, om deze vervolgens weer
op basis van criteria te versmallen en keuzes te maken
voor een mogelijke oplossing (Dorst & Cross, 2001).
Samenvatting
Zelfredzaamheid-bevorderende technologie voor
cliënten met een cognitieve beperking is er in overvloed.
Echter, een groot deel van deze technologie is geen lang
leven beschoren omdat deze meer is ontworpen vanuit
het aanlokkende karakter van technologie en minder
vanuit de talenten en vaardigheden van de cliënten en
zorgverleners. Geforceerde, opgedrongen technologie
vraagt om het aanleren van nieuw gedrag, wat voor
cliënten met een cognitieve beperking juist een probleem is. Ook bij zorgverleners wekt nieuwe technologie
mogelijk aversie op omdat onduidelijk is hoe deze te
adopteren in de dagelijkse praktijk en wat dit betekent
voor de omgang met de meer zelfredzame cliënt. Door
cliënt en zorgverlener samen zelfredzaamheid-bevorderende technologie te laten ontwerpen via participatieve
methoden uit de designwereld neemt de kans op
succesvolle interventies toe, die wél langdurig impact
10
hebben op zelfredzaamheid en aansluiten bij vaardig­
heden van zowel cliënt als zorgverlener.
5.2 Onderzoeksvraag en deelvragen
a.
Inhoud:
Zorg voor
cliënten met
een cognitieve
beperking
b. Interventies
De state-of-the-art maakt duidelijk dat interventie-­
ontwerp zich idealiter bevindt op het snijvlak van zorg
voor cliënten met een cognitieve beperking (inhoud) en
participatief ontwerpen (proces), zoals weergegeven is
in Figuur 1.
c.
Proces:
Participatief
ontwerpen
5.3 Het onderzoek: Opbouw en methodiek
Voor de uitvoering van het totale project is een activiteitenplanning opgesteld, inclusief alle deelactiviteiten en
een tijdsplanning per partner (separaat aangeleverd als
Bijlage 2). Figuur 2 toont een samenvatting van het
activiteitenplan.
Figuur 1. Snijvlak van onderzoeksgebieden
De vraagarticulatie uit de zorgpraktijk (Hoofdstuk 2) is in
combinatie met de state-of-the-art kennis vertaald in de
volgende hoofdvraag:
‘Hoe kunnen cliënten en zorgverleners samen technologie
ontwerpen gericht op het zelfstandig uitvoeren van
algemene dagelijkse levensverrichtingen, zodanig dat
de zelfredzaamheid van de cliënt verhoogd wordt?’
Fase 1
Selecteren
Fase 2
Doorontwikkelen
Vanuit de onderzoeksgebieden in Figuur 1 kunnen de
volgende deelvragen worden geformuleerd:
a) Inhoud: Hoe kan in het ontwerp van zelfredzaamheidbevorderende technologie rekening gehouden
worden met talenten en vaardigheden van cliënten
met een cognitieve beperking en wat betekent dit
voor de vaardigheden van de zorgverlener?
b)Interventies: Hoe heeft technologie invloed op de
zelfredzaamheid van cognitief beperkten bij algemene
dagelijkse levensverrichtingen en wat is de rol van
zorgverleners daarbij?
c) Proces: Hoe draagt een participatieve ontwerpaanpak
bij aan de toepasbaarheid en adoptie van
zelfredzaamheid-bevorderende technologie voor
cliënten met een cognitieve beperking en hun
zorgverleners?
Ontwerpfasen
Een participatief ontwerpproces kan grofweg verdeeld
worden in vier fasen (de horizontale as van Figuur 2):
Fase 1: Selecteren, Fase 2: Doorontwikkelen, Fase 3:
Implementeren en Fase 4: Evalueren. Deze ontwerpfasen
vormen de kapstok van het project. Binnen de vier fasen
vinden activiteiten plaats, die leiden tot tussenresultaten.
Fase 3
Implementeren
Fase 4
Evalueren
Output
WP1:
Inhoud
1. Ontwerptoolkit
WP2:
Interventies
2. Interventies
3. A
anvraag kwantitatieve
effectmeting
WP3:
Proces
Output
4. Richtlijnen Participatief
Ontwerp
6-9 kansrijke
interventies
3-6 werkende
interventies
3 uitgevoerde
interventies
3 geëvalueerde
interventies
Figuur 2. Overzicht activiteitenplan
POWERTOOLS
11
Fase 1: Selecteren (maart ’16 t/m aug ’16)
In deze fase wordt een shortlist van conceptinterventies
gegenereerd via een iteratief proces van divergeren en
convergeren. Naast de conceptinterventies uit de pilot
(MyDayLight en Talisman) worden additionele concept­
interventies ontworpen voor andere cognitieve beperkingen. Op basis van in onderzoek ontwikkelde criteria
worden hier zes tot negen kansrijke conceptinterventies
uit geselecteerd die in de volgende fase worden doorontwikkeld voor toepassing in een zorgsetting (Fase 2).
Tussenresultaat is het opleveren van zes tot negen
kansrijke interventies (twee tot drie per zorginstelling).
Fase 2: Doorontwikkelen (sep ’16 t/m jan ‘17)
In deze fase worden werkende conceptinterventies
ontwikkeld en gebouwd, wederom door divergeren en
convergeren. Deze worden aan een expertgroep van
professionals en cliënten voorgelegd om te bepalen of
het concept het probleem zou kunnen oplossen of dat
er zaken missen of gewijzigd moeten worden.
Tussenresultaat is het opleveren van drie tot zes conceptinterventies (één a twee per zorginstantie) die gedurende een bepaalde periode volledig en autonoom
ingezet kunnen worden in het dagelijks leven van een
cliënt of groep cliënten. De conceptinterventies hebben
de vorm van een werkend prototype.
Fase 3: Implementeren (feb ‘17 t/m aug ‘17)
In deze fase worden de interventies klaargemaakt en
daadwerkelijk voor een langere periode van drie tot zes
maanden (afhankelijk van de beperking van de cliënt, zijn
zelfredzaamheid en persoonlijke geschiedenis) ingezet
en gemonitord in de praktijk. Tussenresultaat is het
opleveren van drie interventies die drie tot zes maanden
in de praktijk hebben gedraaid: in elke zorginstelling één.
Aan het eind van deze fase zijn de interventies kwalitatief
geëvalueerd.
Fase 4: Evalueren (sep ’17 t/m feb ’18)
In deze fase worden de interventies op basis van de
praktijkervaringen en evaluaties bijgesteld. Daarnaast
wordt er gekeken of en hoe de interventies daadwerkelijk
structureel geïmplementeerd kunnen worden in de
dagelijkse zorgsetting. Hierbij worden ook andere
settings dan de drie zorginstellingen en andere dan de
geselecteerde cognitieve beperkingen beschouwd.
Tussenresultaat is het opleveren van een implementatieplan voor elk van de geëvalueerde interventies.
Werkpakketten
Binnen elke ontwerpfase vinden activiteiten plaats in drie
werkpakketten (de verticale as van Figuur 2): WP1:
Inhoud, WP2: Interventies en WP3: Proces. Elk werk­
pakket representeert een deelvraag. Figuur 3 toont de
onderlinge relatie tussen de werkpakketten. De overige
werkpakketten ‘Communicatie en implementatie’ en
POWERTOOLS
‘Projectmanagement’ worden respectievelijk beschreven
in paragraaf 5.5 en 6.1.
Inhoud: Ontwerp- en
handelingsrichtlijnen voor
inzet van technologie voor
cognitief beperkten
Inhoudelijke
kennis
(theorie)
Interventiecriteria
Interventies (WP2)
Reflectie op
toepasbaarheid
en gedragenheid
(praktijk)
Participatieve
ontwerp­
methoden
Proces: Participatieve
­ontwerpprincipes (WP3)
Figuur 3. De onderlinge relatie tussen WP1, WP2 en WP3
WP1 Inhoud (trekker: HAN)
Dit werkpakket is gericht op beantwoording van de
inhoudelijke vraag (deelvraag a), met als doel op systematische wijze tot geëvalueerde ontwerpprincipes en
handelingsrichtlijnen voor zorgverleners te komen. Deze
principes en richtlijnen worden beschreven volgens een
praktisch integraal kader voor gerichte, kritische analyse
van mechanismen en processen van mens-­technologie
interactie, dat is gebaseerd op de ‘capability approach’
(Nussbaum, 2000; Sen, 1999; Oosterlaken, 2015). Het
doel van deze benadering is menselijke ontwikkeling,
waarbij de nadruk ligt op de fundamentele vrijheden die
mensen hebben om te floreren door te zijn wie ze willen
zijn en te doen wat ze willen doen binnen verschillende
levensgebieden. Naast de capability approach worden
ook elementen meegenomen uit een model voor zelf­
regie dat al bij de onwikkeling van interventies voor
cliënten met autisme spectrum stoornis gebruikt wordt
door projectpartners Siza en HAN (Field & Hoffman,
2009).
Om te waarborgen dat de interventies (ontwikkeld in
WP2) voldoen aan ontwerpprincipes en handelings­
richtlijnen, organiseren onderzoekers en studenten per
ontwerpfase telkens twee expertmeetings (halverwege
en aan het eind van de fasen). Deelnemers zijn experts
(psychologen, pedagogen, orthopedagogen, coaches en
gedragsdeskundigen) en cliënten van de drie betrokken
instellingen. De eerste meeting dient om criteria te
formuleren en te toetsen voor de selectie, implementatie
12
en evaluatie van de interventies. In de tweede meeting
worden per fase telkens de conceptinterventies geëvalueerd aan de hand van de criteria. Zo kan steeds, afhankelijk van de fase, een gefundeerde keuze gemaakt worden
of en hoe een (concept)interventie verder doorontwikkeld of geïmplementeerd wordt. Door ten slotte het
gebruik van de conceptinterventies in de praktijk te
monitoren (zie WP2) worden nieuwe ontwerpprincipes
en handelingsrichtlijnen geïdentificeerd. Bestaande en
nieuwe principes en richtlijnen worden gebundeld in een
ontwerptoolkit.
Fasering:
Fase 1: De HU, HAN en TNO-onderzoekers ontwikkelen
samen met de studenten selectiecriteria voor de interventies. Deze zijn gebaseerd op bestaande ontwerp­principes
voor technologie voor cliënten met een cognitieve
beperking (HU en TNO) en handelingsricht­lijnen voor
het ontwikkelen van vaardigheden en attitudes voor
zorg­verleners (HAN). Ze worden beschreven volgens de
capability approach en vervolgens getoetst tijdens de
eerste expertmeeting. De eerste concept­interventies
worden inhoudelijk getoetst via die criteria gedurende
de tweede expertmeeting.
POWERTOOLS
Fase 2: De HU- en HAN-onderzoekers ontwikkelen
samen met de studenten implementatiecriteria voor
toepasbare interventies, op basis waarvan in Fase 3 en 4
de interventies in de praktijk ingevoerd kunnen worden.
Er vinden weer twee expertmeetings plaats ter validatie
van de inhoud van de criteria en de interventies. De
kennis en inzichten uit die meetings worden gebruikt om
de ontwerpprincipes en handelingsrichtlijnen aan te
vullen.
Fase 3: De HU- en HAN-onderzoekers ontwikkelen
samen met studenten evaluatiecriteria voor succesvolle
interventies zodat deze in Fase 4 als basis kunnen dienen
voor evaluatie. Daarnaast vinden weer twee expert­
meetings en een kleinschalig symposium plaats om de
ontwikkeling van de interventies officieel af te sluiten.
TNO en HAN werken in deze fase verder aan de ontwerp­
principes en handelingsrichtlijnen.
Fase 4: Twee laatste evaluatiesessies met de expertgroep vinden plaats om te reflecteren op de inhoud en
het effect van de interventies, aan de hand van criteria
die ontwikkeld zijn in Fase 3. De HU- en HANonderzoekers schrijven op basis van de inzichten een
implementatieplan voor elk van de interventies, en
integreren dit in de subsidieaanvraag voor vervolgonderzoek samen met consortiumpartner Philadelphia (zie
paragraaf 5.5). Bestaande en nieuwe ontwerpprincipes
en handelingsrichtlijnen worden gebundeld in een
ontwerptoolkit.
13
WP2: Interventies (trekker: Philadelphia)
In WP2 staat het daadwerkelijk ontwerpen, bouwen, in
de praktijk invoeren en evalueren van de zelfredzaamheid-stimulerende technologie centraal (deelvraag b).
De activiteiten worden uitgevoerd door studenten onder
supervisie van professionele ontwerpbureaus. Het is
hierbij nadrukkelijk de bedoeling dat een uitwisseling
en samenwerking tussen de studenten van beide hoge­
scholen plaatsvindt. Telkens vormt een p
­ rofessioneel
ontwerpbureau met een zorginstelling een koppel, dat
gedurende de gehele projectduur samenwerkt om een
duurzame en constructieve relatie te kunnen opbouwen.
Er zullen uiteindelijk drie conceptinterventies worden
doorontwikkeld en kleinschalig geïmplementeerd in de
drie zorginstellingen, waarbij zorgprofessionals en
cliënten de interventies toepassen in hun dagelijks leven.
De onderzoeksactiviteiten die in dit werkpakket plaatsvinden zijn gericht op zowel het meten van gebruiksvriendelijkheid als op de effectiviteit van de interventies.
Er vinden zowel kwalitatieve als kwantitatieve metingen
plaats. Per interventie zullen circa twee zorgverleners en
vijf cliënten betrokken zijn. Dit aantal volstaat in kwalitatief ontwerponderzoek, waarbij het niet de bedoeling is
om representatieve uitspraken te doen, maar om ontwerpinspiratie op te doen en eerste inzichten te verwerven over de aansluiting van technologie op vaardigheden
en werkwijzen van eindgebruikers (cliënten en zorgverleners). Kwalitatieve evaluaties van gebruiksvriendelijkheid
van interventies vinden plaats door middel van reflective
journals van onderzoekers (zie WP3 voor een toelichting)
en door het invullen van vragenlijsten en uitvoeren van
subjectieve zelfrapportages van eindgebruikers (Magnée,
Cox & Teunisse, 2015). Daarnaast wordt hiervoor gebruik
gemaakt van kwantitatieve datacollectie. Technologische
interventies bieden namelijk de mogelijkheid om zeer
gedetailleerde informatie te verkrijgen van het daadwerkelijke gebruik. Voor het meten van de effectiviteit van
interventies worden kwalitatief bevraagde onderdelen
van de Nederlandse Empowerment Vragenlijst (Boevink,
Kroon & Giesen, 2009) gebruikt. Dit betreft een exploratieve poging om bestaande empowermentinstrumenten
bij cognitief beperkten toe te passen.
Uitkomsten leveren een bijdrage aan ontwerpprincipes
en handelingsrichtlijnen (zie WP1). Daarnaast leiden ze
het tot informatie over de gebruiksvriendelijkheid en
effectiviteit van het product voor verschillende typen
gebruikers, waardoor op maat gesneden interventies
mogelijk worden (Resnicow et al., 2010). Deze eerste
inzichten in effecten van de interventies vormen een
opmaat tot kwantitatief vervolgonderzoek naar de
effecten van de interventies op zelfredzaamheid. De
aanvraag voor dergelijk vervolgonderzoek is output
van het werkpakket “Communicatie en implementatie”
(zie paragraaf 5.5).
POWERTOOLS
Fasering:
Fase 1: Bestaande (concept)interventies worden
geïnventariseerd en nieuwe conceptrichtingen bepaald.
Studenten van de HAN (Sociaal Pedagogische
Hulpverlening, Pedagogiek, Verpleegkunde, minor Zorg
voor mensen met een verstandelijke beperking) maken
de inhoud van de interventies en worden hierbij gevoed
door de output van WP1. Studenten van de HU (minor
Co-design studio, minor Interactive Media Products en
studenten van de derdejaars multidisciplinaire ontwerpprojecten [Elektrotechniek, Werktuigbouwkunde en
Technische Bedrijfskunde]) verzorgen de vorm van de
interventies en worden daarbij gevoed door de output
van WP1.
Fase 2: De op basis van selectiecriteria gekozen
interventies worden ontworpen en gebouwd door
studenten, die worden begeleid door de professionele
ontwerpbureaus. Studenten van de minor Zorg voor
mensen met een verstandelijke beperking, Sociaal
Pedagogische Hulpverlening, Pedagogiek en
Verpleegkunde (HAN) verzorgen de inhoud van de
interventies. Studenten van Elektrotechniek,
Werktuigbouwkunde en Technische Bedrijfskunde (HU)
zullen in 10 ECTS-projecten samen werken aan de vorm
van de interventies, evenals teams van de minoren
Co-design Studio en Interactive Media Products (HU).
Daarnaast participeren, wanneer en waar relevant,
afstudeerders van Werktuigbouwkunde, Product
Design & Engineering, en Communicatie & Media
Design.
Fase 3: De interventies worden ingezet bij cliënten en
zorgverleners van de drie zorginstellingen. Een stagiaire
of afstudeerder van de opleiding Management in de
Zorg (HU), evenals een groep studenten van de minor
Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking
(HAN) volgen de implementatie van de interventies via
de hiervoor genoemde kwantitatieve en kwalitatieve
onderzoeksmethoden en signaleren mogelijke knel­
punten. Ook de HU- en HAN-onderzoekers gebruiken de
onderzoeksmethoden tijdens deze fase. Professionele
ontwerpbureaus zijn beschikbaar voor het oplossen van
technische problemen bij de invoering van de interventies en de onderzoekers monitoren op kwalitatieve wijze
de invloed van de interventies op zelfredzaamheid.
Fase 4: Hier is ruimte voor eventuele uitloop van
interventies. Indien deze uitlopen, zullen de onderzoekers de invloed van de interventies op het gedrag van
de cliënten ook hier kwantitatief en kwalitatief blijven
monitoren.
WP3: Proces (trekker: HU)
Dit werkpakket richt zich op beantwoording van de
procesvraag (deelvraag c), waarin de methodologische
aanpak van participatief ontwerpen ten behoeve van de
interventies wordt opgezet, uitgevoerd en geëvalueerd.
Ter verduidelijking: in WP2 is het onderzoek gericht op
14
de evaluatie van de interventies, in WP3 op de evaluatie
van methoden van interventie-ontwikkeling. De meest
geschikte participatieve ontwerpmethoden voor
zorgverleners en cliënten met een cognitieve beperking
worden door onderzoekers van de HU, Universiteit
Twente en een professioneel ontwerper van
Oneseconds geselecteerd op basis van theorie, ervaringen en reflectie op het ontwerpproces. Bestaande
methoden en technieken worden zo nodig aangepast
om optimaal aan te sluiten bij vaardigheden van de
deelnemende cliënten en zorgverleners en daarmee
empowerment te bevorderen.
De HU-onderzoekers zullen samen met de studenten en
de ontwerpbureaus de ontwerpmethoden daadwerkelijk
uitvoeren bij cliënten en zorgverleners. Zij hanteren
daarbij principes van ‘research through design’: kennis
over een interventie wordt naast het toepassen en
evalueren van de interventie ook gewonnen uit de
overwegingen en keuzes bij het ontwerp van deze
interventie (Koskinen et al., 2011). Tijdens en tussen de
participatieve ontwerpactiviteiten door houden zij zoals
hiervoor genoemd ‘reflective journals’ bij. Dezelfde
reflective journals worden gebruikt als dataverzameling
in WP2; dezelfde onderzoekers zijn betrokken bij WP2
en 3 en zij zullen derhalve tijdens het hele project een
journal bijhouden over zowel WP2 als WP3. Een
reflective journal bestaat uit observatienotities, foto’s,
audio, gedachtengangen e.d. van de onderzoeker
waarin hij kritisch reflecteert op het proces (Sleeswijk
Visser et al., 2005). Hoe deze grote hoeveelheden rijke
data te analyseren is voor onderzoekers een uitdaging,
omdat het risico bestaat dat hiermee de betekenis van
de originele data verdwijnt. Daarom wordt hiervoor de
‘Grounded Theory’-benadering gebruikt (Strauss &
Corbin, 1990). Het doel van Grounded Theory is om
hypothesen te ontwikkelen die met andere datavormen
geverifieerd kunnen worden. In gezamenlijke analysesessies waar ruwe data op de muur hangt wordt door
zowel onderzoekers als professionals (zie WP1) met
een open blik naar de data gekeken. Patronen en
mini-­theorieën zullen ontstaan die vervolgens door
andere data getest, ondersteunend en verfijnd worden.
Aan het einde van elke fase zal een reflectieteam
bijeenkomen, bestaande uit de onderzoekers van
de drie zorginstellingen, vier HU-onderzoekers, de
Universiteit Twente-onderzoeker en enkele professionals van de drie instellingen. Op basis van de uitkomsten van de Grounded Theory-analyse reflecteren zij
gezamenlijk op de toegepaste ontwerpmethoden en de
invloed ervan op het bevorderen van de zelfredzaamheid van de client en de vaardigheden van de zorgverlener. Op basis daarvan maken zij keuzes voor de toe te
passen ontwerpmethoden in de volgende fase. Dit
werkpakket levert uiteindelijk een set methoden op
POWERTOOLS
voor participatief ontwerpen in de zorg voor cognitief
beperkten, samengevoegd met de ontwerprichtlijnen
uit WP1.
Fasering:
Fase 1: Vier onderzoekers van het lectoraat Co-design
ontwikkelen samen met een onderzoeker van de
Universiteit Twente en een professionele ontwerper
(Oneseconds) de onderzoeksinstrumenten (reflective
journals en analysesessies), gericht op het registreren
van inzichten uit de participatieve ontwerpmethoden
en passen deze toe in alle fasen. Op basis van eerste
reflecties selecteren de onderzoekers de participatieve
ontwerpmethode voor deze fase en bepalen ze in
hoeverre de technieken nog aanpassing behoeven. In
deze fase kan dat bijvoorbeeld ‘contextmapping’ zijn.
Bij contextmapping bespreken gebruikers hun herinneringen en verhalen met ontwerpers, waardoor ze zich
bewust worden van hun latente behoeften, waar de
ontwerper op kan inspelen met relevante ontwerpen
(Sleeswijk Visser et al., 2005).
Fase 2: Op basis van de reflective journals op het
participatieve ontwerpproces uit Fase 1 selecteren de
HU- en Universiteit Twente-onderzoekers de participatieve methoden voor Fase 2. In deze fase valt te denken
aan een kort cyclische ‘scrum’-aanpak, waarbij in korte
sprints (één tot vier weken) steeds werkende concepten
opgeleverd moeten worden, waarbij de clienten en
zorgverleners continu intensief betrokken worden
(Schwaber & Beedle, 2001). Scrum heeft de flexibiliteit
om met laat wijzigende eisen en wensen om te gaan.
De methode lijkt dus geschikt voor het bereiken van een
gezamelijk doel als ontwerpteam, omdat zij snel moeten
kunnen inspelen op veranderende omstandigheden. Met
behulp van tools als 3D-printing zijn al snel ervaarbare
prototypes te maken, waarmee al vroeg getest kan
worden of bepaalde ideeën werken.
Fase 3: De participatieve ontwerpmethoden die de
HU- en Universiteit Twente-onderzoekers inzetten zullen
in deze fase de vorm hebben van een etnografisch
usability-onderzoek. Hierbij wordt op kwalitatieve wijze
de ervaring van cliënten, zorgverleners en andere
betrokkenen met de interventie blootgelegd, door de
interventie in relatie tot hun routines en belangen te
beschouwen. Methoden die hierbij horen zijn bijvoorbeeld observatie van de interventie in de praktijk. Data
wordt vastgelegd in het genoemde reflective journal.
Fase 4: Proces: De HU- en Universiteit Twenteonderzoekers reflecteren op het hele proces en kunnen
daarmee de vraag beantwoorden in hoeverre de participatieve ontwerpmethoden daadwerkelijk hebben geleid
tot toepasbare en gedragen interventies. Hieruit resulteert een set richtlijnen voor participatief ontwerpen
voor cliënten met een cognitieve beperking en hun
zorgverleners. Deze vormen ook onderdeel van de
ontwerptoolkit in WP1.
15
5.4Resultaten
Het project leidt tot resultaten die relevant zijn voor de
beroepspraktijk, onderwijs en onderzoek.
Beroepspraktijk
Voor de beroepspraktijk levert het project de volgende
resultaten:
• Toolkit met ontwerpprincipes voor technologie die
aansluit op talenten en vaardigheden van cliënten met
een cognitieve beperking;
• Richtlijnen voor het beroepsmatig handelen van
zorgverleners, aansluitend op de zelf-regisserende
cliënt en invoering van technologie;
• Ontwerpmethoden voor participatief ontwerpen
voor zelfredzaamheid-stimulerende technologie
bij cognitief beperkten (als onderdeel van de
ontwerptoolkit);
• Drie interventies gericht op stimuleren van zelf­redzaam­
heid bij algemene dagelijkse levensverrichtingen van
cliënten met een cognitieve beperking.
De inhoudelijke onderzoeksvraag speelt bij de drie
deelnemende zorginstellingen. In het licht van de
vermaatschappelijking van zorg waarbij dezelfde
kwaliteit van zorg verleend moet worden met minder
menskracht en geld zal deze vraag relevant zijn voor alle
Nederlandse zorginstellingen. De betrokken ontwerp­
bureaus hebben de kennis en vaardigheden voor het
POWERTOOLS
ontwerpen van nieuwe zelfredzaamheid-stimulerende
technologie voor de zorg. Wanneer het echter gaat om
complexe aandoeningen ontbreekt het hen echter vaak
aan een ingang tot de juiste instanties en methoden om
met betrokkenen samen te innoveren. Dit project kan die
deuren openen.
Onderzoek
Voor het onderzoek levert het project de volgende
resultaten:
• WP1: Praktijktheoretisch kader (gebaseerd op
Capability approach) voor de functionele beschrijving
van sociaal-technologische hulpmiddelen ter bevordering van zelfredzaamheid van clienten met een
cognitieve beperking;
• WP1, 2 en 3: Inzicht en kennis over het (huidige en toekomstige) gebruik van technologische hulp­middelen
in het sociale domein (ontwerpprincipes, handelingsrichtlijnen, participatieve ontwerpmethoden);
• WP2: Best practices in de vorm van drie geïmplementeerde en geëvalueerde interventies;
• WP Communicatie en disseminatie: Wetenschappelijke
en vakpublicatie over zowel de inhoud van de inter­
venties als het participatieve proces;
• WP Communnicatie en disseminatie:
Subsidieaanvraag voor vervolgonderzoek (kwantitatieve effectmeting waarbij effect van technologie
op zelfredzaamheid bij cliënten met een cognitieve
beperking wordt gemeten).
16
Het samenvoegen van de HU-expertise in participatief
ontwerpen van technologie in de zorg (proces) en de
inhoudelijke kennis over cliënten met een cognitieve
beperking en hun zorgverleners van de HAN (inhoud)
leidt tot gefundeerde interventies. Lacunes in bestaand
onderzoek zoals gebrek aan inzicht in het ontwikkelproces en welke keuzes tot interventie-ontwerpen hebben
geleid kunnen gevuld worden, door langduriger te meten
en naast kwalitative ook kwantitative methoden toe te
passen.
Onderwijs
Voor het onderwijs levert het project de volgende
resultaten:
• Casuïstiek voor het onderwijs, voor zowel zorg- als
creatieve en technologie-studenten;
• Voortdurende werkrelatie middels interdisciplinaire
ontwerpprojecten waarin technische en
zorgstudenten samenwerken;
• Invulling aan een deel van het profiel van de Sociale
Professional 3.0 (met 21st century skills).
Ten slotte levert het project resultaten op die bijdragen
aan de samenwerking tussen onderzoek en onderwijs:
• Bijeenbrengen van docenten, studenten en
onderzoekers en ondersteunende diensten op het
gebied van technologie met als doel kennis te delen
over theorie en toepassingen;
• Inzicht in de wenselijke toekomstige ontwikkeling van
het thema voor onderwijs en onderzoek.
In lijn met de ambities uit de prestatieafspraken van de
HU (Van Veenendaal, 2012) en HAN wordt de duidelijke
koppeling van onderzoek met onderwijs, zoals dat in de
pilot ook reeds plaatsvindt, gecontinueerd in het
vervolgproject (zie paragraaf 5.5).
5.5 Communicatie en implementatie: producten
voor beroepspraktijk en onderwijs
Aan communicatie en disseminatie is een volledig
werkpakket gewijd (zie Bijlagen 2, Activiteitenplanning).
Alle in deze paragraaf genoemde activiteiten vinden
plaats binnen dat werkpakket.
Implementatie
De implementatie van de resultaten in de beroeps­
praktijk begint reeds tijdens het project (WP2 en WP3).
Doordat de zorgprofessionals en cliënten samen met
(student)ontwerpers en (student)onderzoekers de
interventies ontwikkelen en invoeren, vindt implementatie op een geleidelijke en natuurlijke manier plaats.
Nieuwe kennis wordt tevens geïmplementeerd in het
onderwijs van HU en HAN in de vorm van cases voor
studenten:
POWERTOOLS
• Inhoud interventies: Studenten van HAN dragen bij
aan de inhoud. De opleidingen Sociaal-Pedagogische
Hulpverlening, Pedagogiek, Management in Zorg
en Dienstverlening en de minor Mensen met een
verstandelijke beperking. Ook biedt het project ruimte
voor stagiaires en afstudeerders van de genoemde
zorgopleidingen. Deze kunnen inhoudelijk begeleid
worden door onderzoekers van Kenniscentrum HAN
Sociaal;
• Vorm interventies: Studenten van de minor Co-design
Studio (Faculteit Natuur en Techniek), studenten
van de minor Interactive Media Products, studenten
van Elektrotechniek, Technische Bedrijfskunde en
Werktuigbouwkunde die in multidisciplinaire teams
werken aan ontwerpopdrachten ter grootte van 10
ECTS (Faculteit Natuur en Techniek) en studenten
van de afstudeerrichting Creatieve Industrie
(Faculteit Communicatie en Journalistiek, Economie
en Management en Natuur en Techniek) (allen HU)
werken aan de vorm van de interventies, onder
leiding van de professionele ontwerpbureaus en
HU-docenten. Daarnaast biedt het project ruimte aan
afstudeerders en stagiaires van diverse technische en
creatieve opleidingen.
Binnen de pilot wordt reeds met 18 studenten van de
genoemde technische opleidingen gewerkt. Deze
structuur is succesvol en wordt daarom voortgezet in het
project. In het RAAK-project zullen minstens 60 studenten betrokken raken. Naast de professionele ontwerp­
bureaus zijn ook HU- en HAN-docenten beschikbaar die
de studenten begeleiden.
Interne communicatie (kenniscirculatie)
Door de organisatie van de expertmeetings in WP1
(inhoud) en de reflectiesessies in WP3 (proces), waar
telkens representanten van alle projectpartners aanwezig
zijn, wordt kennisuitwisseling tussen de partners gerealiseerd. Daarnaast zijn er algemene projectmeetings waarin
het projectteam bijeenkomt. Er zulllen een Dropbox en
een tweewekelijkse nieuwsbrief gehanteerd worden ten
behoeve van de interne communicatie tussen de partners.
Disseminatie
Om het project een zo groot mogelijke bekendheid te
geven, resultaten, leerervaringen en best practices
internationaal te delen en financiering voor vervolg­
onderzoek te genereren, worden gedurende de hele
looptijd van het project communicatie- en disseminatieactiviteiten uitgevoerd. Te gebruiken communicatie­
middelen zijn onder meer:
• de communicatiemiddelen van consortiumpartners
HU (lectoraat Co-design) en Philadelphia, zoals
de nieuwsbrieven, website, social media, maar
ook die van projectpartners Intermetzo en Siza en
ontwerpbureaus Oneseconds, Kaliber en NoXqs;
17
• een kleinschalig slotsymposium met alle project­
partners en aangehaakte partijen (zie Bijlage 5,
Prestatie-indicatoren) om de resultaten en ervaringen
te delen;
• een wetenschappelijke en een vakpublicatie;
• de ontwerptoolkit en richtlijnen (worden gepresenteerd in ofwel fysieke vorm of via website).
Tijdens de selectiefase (fase 1) zal in het WP
Communicatie en disseminatie het communicatieplan
opgeleverd en deels uitgevoerd worden, wat doorloopt
in fase 2, 3 en 4. In de communicatie- en implementatiefase is expliciet aandacht voor het inventariseren van
de mogelijkheden voor vervolgonderzoek. Partners als
Philadelphia, Intermetzo en Siza hebben belang bij het
kwantitatief testen van zelfredzaamheid-stimulerende
interventies. Een van deze zorginstanties zal trekker
worden van deze vervolgsubsidie, met een partnerrol
voor de HU. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de
valorisatie van de opgedane kennis en resulterende
interventies door middel van het opstellen van business
cases. Hier worden naast de belangen van zorginstellingen en bedrijfsleven, ook de maatschappelijke relevantie
en verwachte economische impact meegenomen.
5.6 Procesevaluatie
Om de kwaliteit van de projectresultaten en een zo
groot mogelijke impact te garanderen wordt naast
een inhoudelijke evaluatie een aantal procesevaluatie-­
activiteiten verricht. Dit betreft grofweg:
1. Programma-evaluatie verbonden aan het RAAKprogramma (projectplan, tussenrapportage en
eindrapportage);
2. Interne programma-evaluatie (samenwerking, proces,
bereik);
3. Monitoring door de stuurgroep (per halfjaar) en
projectleiding (per kwartaal op resultaten).
In te zetten evaluatie-instrumenten zijn enquêtes,
interviews, de activiteitenplanning en de RAAK-formats
(o.a. prestatie-indicatoren, zie Bijlage 5).
POWERTOOLS
18
6. P ROJECTORGANISATIE EN
MANAGEMENT
6.1 A
ansturing van het project, projectorganisatie
en relatie met bestaande structuren
Werkpakket ‘Projectmanagement’ loopt parallel gedurende de vier fasen door (zie Activiteitenplanning,
Bijlage 2). In fase 1 wordt de overleg- en administratiestructuur opgezet voor de hele projectduur. In alle
projectfasen komt de stuurgroep één keer bijeen en
vindt administratie, verantwoording naar NRPO SIA
en overig projectmanagement plaats.
Voor sturing op realisatie van doelstellingen is er de
stuurgroep. Het onderzoeksperspectief wordt hier
vertegenwoordigd door Fred van Houten (vakgroepvoorzitter Design Engineering van de Universiteit
Twente). Martine Alink (Ontwikkel- en implementatie­
manager Philadelphia) en Walter Amerika (directeur
Ucreate) representeren de praktijk. De onderwijstak
wordt vertegenwoordigd door Do Blankesteijn (directeur
Institute for Engineering en Design, HU) en Martha van
Biene (eerste lector HAN Sociaal).
Voor sturing op activiteitenniveau is er het projectteam,
dat wordt gevormd door projectmanager Marieke
Zielhuis (HU), hoofdonderzoekers en lectoren van de
HU (Fenne Verhoeven, Anita Cremers), HAN (Maurice
Magnée, Maaike Hermsen) en Philadelphia (Karin
Volkers) (zie Bijlage 4 voor CV’s van hoofdonderzoekers
en lectoren). Het projectteam waarborgt de voortgang,
kwaliteit van onderzoek, resultaten en projectfinanciën.
Ook zorgt het projectteam voor relatiebeheer met
projectpartners en andere geïnteresseerden. De projectmanager bewaakt de communicatie- en rapportagelijnen
tussen de stuurgroep, het projectteam en de verschillende deelteams.
Drie werkpakket-teams worden geformeerd voor de
werkpakketten van het activiteitenplan:
• Team werkpakket ‘Inhoud’ (WP1) en ‘Interventies’
(WP2): Dit projectteam is verantwoordelijk voor
zowel het ontwerpen, toepassen, implementeren
als evalueren van de interventies en het vastleggen
van de kennis in ontwerprichtlijnen en zorgverlenervaardigheden. Het bestaat uit de drie combinaties van
zorginstellingen met ontwerpbureaus (Oneseconds
met Intermetzo, Kaliber met Philadelphia en NoXqs
met Siza) en onderzoekers van de HAN, HU en TNO.
• Team werkpakket ‘Proces’ (WP3): Dit team
POWERTOOLS
selecteert de participatieve ontwerpmethoden
en voert deze uit, maakt de onderzoeksopzet en
ontwikkelt de onderzoeksinstrumenten voor de
procesmatige onderzoekslijn. Dit team bestaat uit de
HU-onderzoekers, de onderzoeker van de Universiteit
Twente en de zakelijk leider van Oneseconds.
• Team werkpakket ‘Communicatie en implementatie’:
Dit team bestaat uit Ucreate, HU- en HANhoofdonderzoekers en de projectmanager. Dit
team is verantwoordelijk voor communicatie en
disseminatie van het project, zoals de organisatie van
bijeenkomsten, het coördineren en schrijven van de
publicaties, de business cases en de subsidieaanvraag
voor vervolgonderzoek.
In de activiteitenplanning (apart aangeleverd in Bijlage 2)
staan per organisatie en per persoon de taken en
planning gespecificeerd.
6.2 Succes- en faalfactoren voor het project en
tegenmaatregelen
Om de zwaktes en bedreiginge (zie Tabel 2 voor de
SWOT-analyse) te minimaliseren worden de volgende
maategelen genomen:
• Hoewel binnen de tijdsspanne van het project
geen zuiver experimentele effectmeting mogelijk
is, behelst dit project wel een kwalitatieve en
kleinschalige kwantitatieve effectmeting van de
interventies en wordt door de onderzoeksexpertise
van de HU- en HAN-lectoraten en de kenniscentra
van de zorginstellingen gewaarborgd dat dit project
interventies oplevert die een startpunt vormen voor
een meer grootschalige kwantitatieve effectstudie;
• Hoewel de betrokken publieke instellingen groot
zijn, werken zij al wel reeds langer samen (HAN
met Philadelphia en Siza, HU met Philadelphia
en Intermetzo). Zowel de onderzoekers als de
zorgprofessionals zijn dermate enthousiast op
basis van de pilot dat ze in het RAAK-project hier
structureel aan verder willen werken. Mochten
zorgprofessionals of onderzoekers ondertussen van
baan veranderen, dan is er voldoende continuïteit
in de organisatie om dit op te vangen. Dezelfde
tegenmaatregel geldt voor bezuinigingsperikelen
genoemd bij ‘Threats’;
• Omdat cliënten gehecht kunnen raken aan prototypen
wordt getracht om prototypen bij cliënten te
19
Tabel 2. SWOT-analyse Powertools-project
Strengths
• Consortium- en projectdeelnemers hebben samen­
gewerkt in pilot en hebben bewezen synergie;
• Sterke en brede kennisbasis door samenwerking met
onderzoekers van twee hogeschoollectoraten, een
­universiteit en TNO;
• Aansluiting bij urgente problematiek met betrekking
tot ‘vermaatschappelijking zorg’;
• Aansluiting bij regionale, landelijke en internationale
speerpunten;
• Veel complementaire kennis bij partners, die in het
­project verzameld en toegankelijk gemaakt wordt;
• Sterkte integratie onderwijs, onderzoek en praktijk
(door zowel betrokkenheid zorginstanties als creatieve
ontwerpbureaus).
Opportunities
• Kennisopbrengst komt ten goede aan zowel ontwerpers als zorginstellingen, en leidt tot kennisuitwisseling
en gedeeld begrip;
• Het project levert een bijdrage aan een aantal kansrijke
technologische interventies ter stimulering van zelfredzaamheid voor mensen met een cognitieve beperking.
Weaknesses
• Generaliseerbaarheid van de effectiviteit van de interventies kan niet binnen de projectperiode aangetoond
worden;
• Aangesloten zorgorganisaties zijn groot en hiërarchisch
van structuur.
Threats
• Vanwege bezuinigingsperikelen haken zorginstellingen
misschien af;
• Cliënten kunnen gehecht raken aan prototypes gedurende testperiodes. Dat kan leiden tot problemen als de
test is afgerond en het prototype wordt ontmanteld;
• Voor bouwen van prototypes / uitgebreidere interventies is aanvullende financiering nodig;
• Kwaliteit van de interventies is afhankelijk van inzet en
excellentie studenten.
houden. Mocht dit niet mogelijk zijn in het kader van
doorontwikkeling, dan wordt dit zo transparant en
vroegtijdig mogelijk gecommuniceerd en houden
we volgens de principes van participatief ontwerp
de cliënten continu op de hoogte. We maken hierbij
gebruik van toestemmingsformulieren, informed
consent procedures en vallen voor advies mogelijk
terug op commissies wetenschappelijk onderzoek
van de zorginstellingen zelf.
• Het realiseren van werkende prototypes kost geld en
hoewel in de begroting (zie separaat aangeleverde
Bijlage 3, tabblad Materiële kosten) 10.000€ is
opgenomen voor prototypes, is nu nog niet volledig
in te schatten of dit reëel is. Technologie wordt steeds
goedkoper, maar als grote oplages gemaakt moeten
worden of gebruik gemaakt moet worden van dure
technologie kan aanvullende subsidie aangevraagd
worden bij fondsen en bedrijven, zoals stichting
Steunfonds Technisch Hoger Onderwijs (zoals in de
pilot succesvol gebeurde voor MyDayLight);
POWERTOOLS
• De kwaliteit van de interventies is grotendeels
afhankelijk van studenten. Om te voorkomen dat de
interventies van onvoldoende kwaliteit zijn wegens
gebrek aan competenties of motivatie van studenten,
fungeren professionele ontwerpbureaus (Kaliber,
Oneseconds en NoXqs) met ruime ervaring in de
zorg als coach van de studententeams en zullen als
zodanig richting geven aan de ontwerprichtingen.
20
REFERENTIES
Accessibility. (2015). Cognitieve beperking. Op 14 juli
2015 opgehaald van: https://www.accessibility.nl/
over-toegankelijkheid/handicaps/cognitieve-beperking
Boevink, W., Kroon, H. & Giesen, F. (2009).
Empowerment – Constructie en validatie van een
vragenlijst. Op 14 juli 2015 opgehaald van: http://www.
hee-team.nl/publicaties
Boumans, J. (2012). Naar het hart van empowerment: een
onderzoek naar de grondslagen van empowerment van
kwetsbare groepen. Trimbos-instituut in opdracht van
Movisie.
Dautenhahn, K., & Billard, A. (2002). Games children with
autism can play with Robota, a humanoid robotic doll. In
Universal access and assistive technology (pp. 179-190).
Springer London.
Didden, R. & Didden-Alburg, J. (2008). Zelfredzaamheid
bij kinderen en jeugdigen met autisme en een ernstige
verstandelijke beperking. In Huskens, B. (ed.) Begeleiding
van kinderen en jongeren met autisme. Van onderzoek
naar praktijk. (pp. 161-175). Houten: Bohn Stafleu van
Loghum.
Dorst, C.H. & Cross, N.G. (2001). Creativity in the design
process: co-evolution of problem-solution. Design
Studies 22;425-37.
Engelen, L., Hooijer, R., Göttgens, I., Engelen, M. & Van de
Belt, T. (2013). GLASSist: Verkenning van de mogelijkheden van Google Glass voor mensen met een visuele,
auditieve of lichamelijke beperking bij het reizen in het
openbaar vervoer. Nijmegen, Radboud UMC, ReShape &
Innovation Center.
Federici S. and Scherer, M. (2012). Assistive Technology
Assessment Handbook. Boca Raton: CRC.
Field, S. & Hoffman, A. (2009). The Importance of Family
Involvement for Promoting Self-Determination in
Adolescents with Autism and Other Developmental
Disabilities. Focus on Autism and other developmental
disabilities 14 (1), 36-41.
Fletcher-Watson, S. (2014). A Targeted Review of
Computer-Assisted Learning for People with Autism
Spectrum Disorder: Towards a Consistent Methodology.
Review Journal of Autism and Developmental Disorders,
1(2), 87-100.
POWERTOOLS
Frauenberger, C., Good, J., & Keay-Bright, W. (2011).
Designing technology for children with special needs:
bridging perspective through participatory design.
Co-Design 7(1), 1-28.
Hourcade, J. P., Williams, S. R., Miller, E. A., Huebner, K.
E., & Liang, L. J. (2013). Evaluation of tablet apps to
encourage social interaction in children with autism
spectrum disorders. In Proceedings of the SIGCHI
Conference on Human Factors in Computing Systems
(pp. 3197-3206). ACM.
Kagohara, D. M., van der Meer, L., Ramdoss, S., O’Reilly,
M. F., Lancioni, G. E., Davis, T. N., .& Sigafoos, J. (2013).
Using iPods® and iPads® in teaching programs for
individuals with developmental disabilities: A systematic
review. Research in developmental disabilities, 34 (1),
147-156.
Kleinsmann, M. & Van der Ligt, R. (2007). Design games
for simulating design communication. Proceedings of
ICED 2007, Paris.
Koskinen, I., Zimmerman, J., Binder, T., Redstrom, J. &
Wensveen, S. 2011. Design Research Through Practice:
From the Lab, Field, and Showroom. San Francisco, CA:
Morgan-Kaufmann.
Magnée, J.C.M., Cox, I.M. & Teunisse, J.P. (2015). eHealth
onderzoek ter ondersteuning van mensen met autisme:
Op weg naar richtlijnen voor praktijkgericht onderzoek.
Stem-, spraak- en taalpathologie 20; 120-134.
Martin, J.K., Martin, L.G., Stumbo, N.J. and Morril, J. H.
(2011) The impact of consumer involvement on
satisfaction with and use of assistive technology.
Disability and Rehabilitation: Assistive Technology, 6 (3),
225-242.
Mintzberg, H. (2005). Managers Not MBAs: A Hard Look
at the Soft Practice of Managing and Management
Development. San Francisco, CA: Berret-Koehler
Publishers.
Movisie. (2013). Kennisdossier 5: Zelfregie, eigen kracht,
zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid. De
begrippen ontward. Utrecht: Movisie.
Nussbaum, M. (2000). Women and human development:
the capabilities approach. Cambridge: Cambridge
University press.
21
Oosterlaken, I. (2015). Technology and Human
Development. London: Routledge.
Peters, F., & Frietman, J. (2011). Gevolgen van technologie
in zorg en welzijn voor hbo-professionals. Nijmegen:
Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt.
Resnicow, K., Stretcher, V., Couper, M., Chua, H., Little, R.,
Nair, V., & Atienza, A. A. (2010). Methodological and
design issues in patient-centered e-Health research.
American Journal of Preventative Medicine, 38(1), 98-102.
Schwaber, K. & Beedle, M. (2001). Agile Software
Development with Scrum. New Jersey: Prentice Hall.
Sen, A. (1999). Development as freedom. Oxford: Oxford
University Press.
Sleeswijk Visser, F., Stappers, P.J., Van der Lugt, R. &
Sanders, E.B.N. (2005). Contextmapping: experiences
from practice. Co-design 1;2:119-49.
Steen, M.G.D. (2008). The fragility of human-centered
design. TU Delft.
Stimulansz. (2015). Thesaurus Zorg en Welzijn. Op 14 juli
2015 opgehaald van: http://www.thesauruszorgenwelzijn.nl/tr237.htm
Teunisse, J.P. , & Buurs, G. (2013). Levensloopperspectief.
In: C. Schuurman, E. Blijd-Hoogewys & P. Gevers (red),
Behandeling van volwassenen met een autismespectrumstoornis. (pp. 61-71), Amsterdam: Hogrefe Uitgevers.
Veenendaal, P. van (2012). Prestatieafspraken
Hogeschool Utrecht. Hogeschool Utrecht. Opgehaald op
14 juli 2015 van: http://www.hu.nl/OverDeHU/
Prestatieafspraken.aspx
Vereniging Hogescholen. (2015). Inspiratiebrief voor
alle Hoger Gezondheid-zorgopleidingen in Nederland.
Op 14 juli 2015 opgehaald van:
http://www.vereniginghogescholen.nl/hbo-sectoren/
gezondheidszorg/1700-inspiratiebrieven-voor-hogergezondheidszorg-gepresenteerd
Voogt, J. & Pareja Roblin, N. (2010). 21st Century Skills.
Discussienota. Universiteit Twente, Faculteit
Gedragswetenschappen, Afdeling Curriculumontwerp en
Onderwijsinnovatie (in opdracht van Kennisnet).
Wakeford, T. (2004). Democratising technology:
Reclaiming science for sustainable development. Op 14
juli 2015 opgehaald van: http://practicalaction.org/docs/
advocacy/democratising_technology_itdg.pdf
Strauss, A., & Corbin, J. (1990). Basics of qualitative
research: Grounded theory procedures and techniques.
Newbury Park, CA: Sage.
POWERTOOLS
22
BIJLAGEN
Bijlage 1: Aanvraagformulieren- separaat aangeleverd
Bijlage 2: Activiteitenplanning- separaat aangeleverd
Bijlage 3: Begroting- separaat aangeleverd
Bijlage 4: Curricula Vitae lectoren en hoofdonderzoekers
Bijlage 5: Prestatie-indicatoren
POWERTOOLS
23
Bijlage 4: Curricula Vitae lectoren en hoofdonderzoekers
Fenne Verhoeven, senior onderzoeker lectoraat
Co-design, Hogeschool Utrecht
Dr. Fenne Verhoeven (1981) studeerde in 2004 af als
communicatiewetenschapper aan de Universiteit Twente,
waar zij in 2009 ook haar promotieonderzoek voltooide
(‘User-driven communication of infection control
guidelines’). Daarna werkte ze twee jaar bij het Center
for eHealth Research and Disease Management
(Universiteit Twente) als post-doc onderzoeker. Sinds
2010 is zij als senior onderzoeker verbonden aan het
lectoraat Co-design, Faculteit Natuur en Techniek van
de Hogeschool Utrecht. Fenne leidde daar de afgelopen
jaren diverse projecten over zorg en technologie,
waaronder RAAK-MKB Ontwerpen voor Zorgverleners
en RAAK Publiek-Participatief Ontwerpen voor
Kinderoncologie. Als docent geeft zij onderzoeks­
vaardigheden op zowel bachelor- als masterniveau en
coacht daarnaast docenten bij de uitvoering van hun
(promotie-)onderzoek.
Relevante projecten:
• Patiëntveiligheid (Pieken in de Delta). Projectleider HU
binnen onderzoekslijn Human-Computer Interaction
(2011-2013);
• Ontwerpen voor Zorgverleners (RAAK-MKB).
Projectleider HU (2011-2013);
• Happy Walker (EU-AAL) (2012-2015). Projectleider HU;
• Participatief Ontwerpen voor KinderOncologie
(RAAK-publiek). Projectleider/ hoofdonderzoeker
(2014-2016);
• Diverse projecten Philadelphia-zorg, waaronder
ontwikkelen gepersonaliseerde technologie voor
ernstig meervoudige beperkten (2012-heden).
Recente publicaties:
• Schnittker, R., Schmettow, M., Verhoeven, F. &
Schraagen, J.M.C. (2015). Ergonomic design of
medical devices – evaluating situated cognitive
engineering. Accepted for publication in Applied
Ergonomics.
• Verhoeven, F., Brinksma, A., Roumen, M. & Lugt, R.
Van der. (2015). Transdisciplinary designer-scientist
collaboration in child oncology. Participatory
Innovation Conference, the Hague, May 18-20th.
• Nijland, N. & Verhoeven, F. 2013. Human-Centered
Design in eHealth. In: Gemert-Pijnen, J.E.W.C. van,
Peters, O., & Ossebaard, H.C. Improving eHealth. Den
Haag: BoomLemma.
• Enninga, T., Manschot, M., Van Gessel C., Gijbels, J.,
Van der Lugt, R., Sleeswijk Visser, F., Verhoeven F.,
POWERTOOLS
Godfroij, B. 2013. Service Design, inzichten uit negen
praktijkvoorbeelden. Utrecht: Hogeschool Utrecht,
2013.
• Schraagen, J.M., Verhoeven, F. 2013. Methods for
studying medical device technology and practitioner
cognition: The case of user-interface issues with
infusion pumps. Journal of Biomedical Informatics;
46:181-95.
Maurice Magnée, senior onderzoeker lectoraat
Levensloopbegeleiding bij autisme, Hogeschool
Arnhem Nijmegen
Dr. Maurice Magnée (1978) is sinds januari 2012 werkzaam bij de HAN. Na zijn opleidingen
Gezondheidswetenschappen en Neuropsychologie is hij
in 2008 gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht. In
samenwerking met de afdeling Kinderpsychiatrie van het
Universitair Medisch Centrum Utrecht heeft hij onderzoek gedaan naar de informatieverwerking van mensen
met autisme. Na zijn promotie heeft Maurice een jaar als
organisatieadviseur gewerkt voor het Ministerie van
Onderwijs in Namibië. Hier heeft hij onder andere het
ministerie geadviseerd op het gebied van speciaal
onderwijs. Aansluitend is hij aan de slag gegaan als
onderzoeker voor het Trimbos Instituut in Utrecht, waar
hij onderzoek heeft gedaan naar de ouderenzorg in
Nederland.
Sinds 2012 werkt Maurice bij Kenniscentrum HAN
SOCIAAL en is daar betrokken bij diverse projecten
omtrent de inzet van sociale technologie, waaronder het
RAAK-onderzoek ‘De inzet van ICT-middelen bij transitieplanning voor mensen met autisme’, dat onder andere
bekroond werd met de Hannemieke Prijs 2013 door de
Nederlandse Vereniging van Autisme (NVA). Verder is hij
bezig met het opzetten van een nieuwe minor Zorg &
Technologie aan de HAN en is hij actief betrokken bij de
professionalisering van HBO-docenten op gebied van
praktijkonderzoek.
Recente publicaties:
• Jansen E, Magnée MJCM,
Teunisse JP, Zwikker N. (in press).
Capabilities, technology and the
social World: challenges and
opportunities for social workers
and social work education. Der
Pädagogische Blick.
• Magnée MJCM, Cox IM, Teunisse
JP (2015). eHealth onderzoek
24
ter ondersteuning van mensen met autisme: op weg
naar richtlijnen voor praktijkgericht onderzoek. Stem-,
Spraak- en Taalpathologie, 20, 120-134.
Anita Cremers, lector Multimodale interfaces,
Hogeschool Utrecht
Dr. Anita Cremers (1960) is sinds 2008 bijzonder lector
bij de HU. Haar onderzoek bij het lectoraat Co-Design
richt zich vooral op het ontwerp van multimodale
interfaces. Sinds 2000 werkt Anita als wetenschappelijk
onderzoeker bij TNO. Haar focus ligt op user interface
design en evaluatie van applicaties binnen het zorgdomein voor gebruikers met beperkte ICT-vaardigheden en
gezondheidsvaardigheden, zoals laaggeletterden,
verstandelijk beperkten, immigranten, etc. Anita is
afgestudeerd aan de Katholieke Universiteit Brabant in
de richting Algemene Taal & Literatuurwetenschappen,
richting Taal en Informatica met als specialisatie Mensmachinecommunicatie en Cognitie en taalgedrag.
Relevante projecten:
• Sustain (RAAK-Publiek). (2010-2012);
• Transfysa (RAAK-Publiek). (2010-2012);
• Prepgo (RAAK-Publiek). (2012-2014);
• Ontwerpen voor Zorgverleners (RAAK-Publiek)
(2011-2013).
Recente publicaties:
• Cremers, A., Kessens, J., Jong, J. de., Kranenborg,
K., Johnson, G. & Smeulders, R. (2010). Een
geldautomaat voor laaggeletterde: cognitieve, sociale,
technologische en financiele aspecten. Tijdschrijft
voor Ergonomie 35 (5), 19-26.
• Neerincx, M.A., Cremers, A.H.M., Kessens, J.M.,
Leeuwen, D.A., van & Truong, K.P. (2009). Attuning
speech-enabled interfaces to user and context for
inclusive design: Technology, methodology and
practice. Universal Access in the Information Society,
8 (2), 109-122.
• Zoon, H., Cremers, A., & Eggen, B. (2014). ‘Include’,
a Toolbox of User Research for Inclusive Design, Chi
Sparks, The Hague, April 3, 2014.
• Cremers, A.H.M., Janssen, Y.J.F.M., Neerincx, M.A.,
Schouten, D. & Kayal, A. (2014). Inclusive design and
anthropological methods to create technological
support for societal inclusion. Human Computer
Interaction International (HCII), Crete, 25-27 June 2014.
Maaike Hermsen, associate lector Zorg voor
mensen met een verstandelijke beperking,
Hogeschool Arnhem Nijmegen
bij de afdeling Ethiek, Filosofie en
Geschiedenis van de Geneeskunde van het
Radboud UMC. Later werkte zij daar als UD.
Vanaf 2009 werkte zij als docent ethiek en
onderzoeker aan de Hogeschool van
Arnhem en Nijmegen (HAN). Vanaf 2012
werkte zij als science practitioner bij
Dichterbij Kennisn@, gedetacheerd naar
Tranzo, Tilburg University. Sinds september 2014 is zij werkzaam als associate
lector van het Lectoraat Zorg voor Mensen
met een Verstandelijke Beperking aan de
HAN.
Relevante projecten:
• Onderzoek naar de adoptie van een applicatie voor
vrijetijdsbesteding door mensen met een ernstige
meervoudige beperking, i.s.m. NoXqs en studenten
SPH;
• Opstart Fieldlab Gehandicaptenzorg HAN/
SIZA, leerwerkplaats technologische oplossingen
voor complexe vragen van de doelgroep Ernstig
Meervoudig Beperkten;
• Projecten rondom thema ervaringsdeskundigheid:
betrekken van de doelgroep/samenwerking met
mensen met een verstandelijke bepekring als
ervaringsdeskundigen in onderzoek, onderwijs en
praktijk, samen met Zorgbelang Gelderland.
Recente publicaties:
• Hermsen, M.A., & Embregts, P.J.C.M. (2015). An
explorative study of the place of the ethics of care
and reflective practice in social Work education
and practice. Accepted for publication Social Work
Education, http://dx.doi.org/10.1080/02615479.2015.1
059804.
• Hermsen, M.A., Embregts, P.J.C.M., Hendriks, A.H.C.,
& Frielink, N. (2014). The human degree of care.
Professional loving care for people with a mild
intellectual disability: an explorative study. Journal of
Intellectual Disability Research, 58, (3); 221-232.
• Hermsen, M. & Embregts, P. (2013). Menslievende
professionalisering in de zorg voor mensen met
een verstandelijke beperking. Een handleiding voor
trainers. Nijmegen: Einder Communicatie.
• Hermsen, M., Embregts, P., Hendriks, L. & Frielink, N.
2012. Trainingsbox. Menslievende professionalisering
van (toekomstige) beroepskrachten. Handleiding
trainer. Nijmegen: Bureau Ketel.
Dr. Maaike Hermsen (1969) heeft een achtergrond in de
filosofie/ethiek. Zij heeft haar promotie naar morele
oordeelsvorming in de palliatieve zorg in 2005 afgerond
POWERTOOLS
25
Bijlage 5: Prestatie-indicatoren RAAK Publiek
Prestatie-indicatoren
Omschrijving
Bij aanvang
Na afloop
Beroepspraktijk (voor alle regelingen):
Het aantal publieke organisaties dat actief deelneemt aan het project1
3
9
Het aantal overige semi-publieke en private instellingen dat actief deelneemt in het
project2
3
10
Het aantal professionals werkzaam bij publieke instellingen dat actief deelneemt in het
project3
6
12
Het aantal docenten dat bij het project betrokken is4
4
10
Het aantal studenten dat bij het project betrokken is
18
60
Aantal onderzoeksgroepen van projectpartners (buiten de eigen hogeschool om) met
actieve deelname van onderzoekers/ medewerkers/studenten in het project5
2
4
Aantal betrokken lectoren (binnen de eigen hogeschool)6
2
4
Aantal betrokken lectoren (werkend bij een van de projectpartners)
1
3
Aantal betrokken onderzoekers (binnen eigen hogeschool)
3
3
10
15
Onderwijs (voor alle regelingen):
4
Praktijkgericht onderzoek (voor alle regelingen)
7
8
Duurzame samenwerking:
Aantal samenwerkingsrelaties op dit onderwerp (nationaal en internationaal)
1. In het RAAK-project participeren Siza,
onderzoeksgroepen. Er is echter ook al
Verhoeven zijn ook Jaap Beintema
Intermetzo en Philadelphia. Zowel HAN,
interesse vanuit Northwestern University
(docent Elektrotechniek) en Thijs
HU als professionele ontwerpbureaus
en het lectoraat Participatie Zorg en
Waardenburg (docent Communicatie
werken samen met veel andere zorg­
Ondersteuning van de HU. Derhalve zal
en Media Design) van de HU betrok-
organisaties waardoor naar verwachting
dit aantal minstens verdubbelen.
ken. Het is nog onduidelijk of en hoe
dit aantal verdrievoudigd zal zijn.
2.In de pilot nemen drie ontwerp­bureaus
dit aantal onderzoekers zal toenemen
6.Bij aanvang zijn beide lectoren van
gedurende het project.
het HU-lectoraat Co-design betrokken
deel (private organisaties). In de
(Anita Cremers en Remko van der Lugt).
lopende pilot zijn echter ook al andere
Gedurende het project komt daar Jean
partners zal het aantal samenwerkings-
commerciële partners betrokken zoals
Pierre Wilken nog bij (Participatie Zorg
relaties toenemen van 10 naar 15.
Ordina, Philips, etc. Zij leveren software
en Ondersteuning) en een andere lector
of hardware. Aan het einde van het
van de faculteit Gezondheidszorg en/of
RAAK-project zal dit aantal uitgebreid
zijn tot 10.
9.Door toename van het aantal project-
Educatie.
7. Maaike Hermsen is betrokken HAN-
3.In de pilot nemen zes beroepsprofes-
associate lector vanuit Zorg voor
sionals van de drie zorginstanties.
mensen met een verstandelijke
Gedurende het project zullen meerdere
beperking. Daarnaast is Erik Jansen
locaties betrokken worden waardoor dit
betrokken als associate lector vanuit
aantal verdubbelt.
Lokale dienstverlening vanuit klant-
4.In de pilot waren al vier docenten
perspectief. Lector Jan Pieter Teunisse
betrokken en 18 studenten. Aan het
zal ook aanhaken vanuit het lectoraat
einde van het project zal dit aantal
Levensloopbegeleiding bij Autisme en
gegroeid zijn naar circa 60.
Martha van Biene als eerste lector van
5.Bij aanvang van het project nemen TNO
en Universiteit Twente deel als externe
POWERTOOLS
het Kenniscentrum HAN Sociaal.
8.Naast hoofdonderzoeker Fenne
26
COLOFON
Power Tools
Hogeschool Utrecht: Lectoraat Co-design
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen: Lectoraat Zorg
voor mensen met een verstandelijke beperking, lectoraat
Levensloopbegeleiding bij Autisme en lectoraat Lokale
Dienstverlening vanuit Klantperspectief.
September 2015
Auteur: Fenne Verhoeven
Met bijdragen van: Anita Cremers, Maaike Hermsen,
Maurice Magnée, Erik Jansen en Sanne van der Hagen
Vormgeving en opmaak: Martine Hermsen
Mocht u nog specifieke vragen hebben over dit project
of over genoemde andere activiteiten van Hogeschool
Utrecht, neem dan gerust contact op met:
Lectoraat Co-design:
www.onderzoek.hu.nl/Kenniscentra/Technologie-enInnovatie/Co-Design.aspx
[email protected] of [email protected]
POWERTOOLS
28
Download