De anatomie van het oog

advertisement
De anatomie van het oog
Anatomie
Het oog bestaat uit het eigenlijke oog, de oogbol, en de omliggende structuren of
adnexen (oogspieren, oogleden, traanklieren, traanbuisjes, traanpunten.) De oogbol
bestaat, van voor naar achteren, uit een tamelijk harde witte schil, de sclera of
buitenste harde oogrok. Hierin is een helder gedeelte opgenomen, de cornea, het
hoornvlies. De cornea is aan de buitenkant met cornea-epitheel bekleed en de sclera
met het bindvlies of conjunctiva dat ook overgaat in de bekleding van de binnenkant
van de oogleden. Achter de cornea bevindt zich de iris, het regenboogvlies, die de
scheiding vormt tussen de voorste en de achterste oogkamer, die met dun waterig
vocht zijn gevuld. Achter de iris is de lens opgehangen. Achter de lens bevindt zich
een gelei-achtig lichaam, het corpus vitreum, het glasvocht of glasachtig lichaam.
Achter het glasvocht ligt de retina of het netvlies.
Adnexen
Er zijn 6 oogspieren die het oog naar links, rechts, omhoog en omlaag kunnen
draaien, en ook in twee richtingen min of meer om de optische as kunnen roteren.
De oogleden zijn aan de buitenkant bekleed met huid, aan de binnenkant met
bindvlies; in het bovenooglid bevindt zich een beschermend stukje stevige
bindweefselplaat, de tarsale plaat. Op de ooglidrand bevinden zich wimpers en kleine
talgkliertjes; in de conjuctiva zijn ook traanklieren aanwezig. In de binnenooghoek
bevindt zich op boven- en onderooglid het traanpunt dat overtollig vocht afvoert naar
de neusbinnenzijde via de traanbuisjes.
De oogbol
De oogzenuw
De oogzenuw (nervus opticus) is de zenuw die de verbinding vormt tussen de
hersenen en het oog. Het oog krijgt impulsen van het licht rondom ons, en deze
worden door de oogzenuw naar de hersenen gezonden waar ze worden verwerkt,
vergroot, omgedraaid, tot een mooi beeld dat we normaal zien. Op de plek waar de
oogzenuw het oog verlaat bevindt zich geen netvlies, dit wordt de blinde vlek (papil)
genoemd.
Het netvlies
Het netvlies (retina), is het lichtgevoelige 'scherm' achter in het oog. Het netvlies ligt
binnen en achter in het oog en bestaat uit ca. 126 miljoen zintuigcellen. Deze cellen
vangen het licht dat het oog binnenkomt op. Ze zijn onder te verdelen in kegeltjes en
staafjes: de eerste zijn om kleurverschillen waar te nemen, de laatste om licht-en
donker waar te nemen.
Overdag kijken we met het centrale punt op ons netvlies. Daar zitten relatief de
meeste kegeltjes. 's Nachts kijken we iets naast dit centrale zien, daar zitten meer
staafjes en minder kegeltjes.
Kort samengevat: de kegeltjes zorgen ervoor dat we kleuren zien en de staafjes voor
het kijken (in zwart-wit) in een donkere omgeving.
Blinde vlek
De blinde vlek is een deel van het netvlies achterin het oog waar de oogzenuw
samenkomt en het oog verlaat. Hier zitten geen lichtgevoelige zenuwcellen. Met
andere woorden; op deze plaats is ieder mens virtueel blind. Dit verklaart de naam
ook.
De blinde vlek wordt normaal niet waargenomen. De hersenen vullen het
ontbrekende deel van het beeld aan met de kleuren van de omringende staafjes en
kegeltjes zodat de structuren die een mens ziet niet onderbroken lijken.
De gele vlek
De gele vlek (macula lutea) is een gebied aan de achterkant van het netvlies waar
zich alleen kegeltjes in de lichtgevoelige laag bevinden. Kegeltjes zijn de zintuigcellen
waarmee het mogelijk is kleuren waar te nemen. Er bestaan ook staafjes, maar die
nemen geen kleuren waar.
Met de gele vlek neemt men het centrale gedeelte van het gezichtsveld waar, dat
deel, waar men de blik op richt. De gele vlek - als brandpunt van de ooglens - is het
gebied waarmee men de kleinste details kan waarnemen.
De gezichtsscherpte is het grootst in het midden hiervan, de fovea centralis: het punt
recht achter de ooglens, een gebied van slechts één vierkante millimeter in
oppervlakte. De kegeltjes functioneren echter alleen als het niet te donker is. Met
name overdag, bij een voldoende grote lichtsterkte, is de gele vlek het gebied dat
van het grootste belang is voor het waarnemen van fijne details.
's Nachts, bij een geringere lichtsterkte, zijn alleen de staafjes in staat om licht waar
te nemen. Het is op dat moment dan ook onmogelijk om scherp te zien.
Als de blik precies op een voorwerp wordt gericht, komen de lichtstralen in de gele
vlek van het netvlies terecht. Aangezien zich hierin geen staafjes bevinden, zal men
slechts wazig zien. Als de blik enigszins naast het voorwerp wordt gericht, vallen de
lichtstralen net naast de gele vlek. Hier bevinden zich wel staafjes, zodat het dan wel
mogelijk is meer details te zien.
Download