Algemene inleiding Nederlands recht. Het doel van het recht is het

advertisement
Algemene inleiding Nederlands recht.
Het doel van het recht is het gedrag van mensen in hun onderlinge verkeer te ordenen en te uniformeren, waarbij
vanuit een perspectief van maatschappelijke rechtvaardigheid ieders belangen zo veel mogelijk worden gerespecteerd
en veiliggesteld.
De vrede stichtende en vrede bewarende rol van het recht in de samenleving heeft twee functies. Het recht ordent
menselijk gedrag door het stellen van regels. Daarnaast zorgt het recht dat die regels worden gehandhaafd door
geschilbeslechting.
Belangentegenstelling: Botsing van belangen van mensen. Is de basis van een al dan niet omvangrijke juridische
problemen.
Eigenrichting: In een geschil je gelijk halen door zelf geweld te gebruiken.
Klassiek voorbeeld waar eigenrichting wel geoorloofd is art. 5:44 BW.
Objectieve recht: Alle rechtsregels die in Nederland gelden.
 Het objectieve recht omvat de rechtsregels die door de overheid zijn vastgesteld of erkend met het doel
de samenleving te ordenen, en die (in beginsel door sancties) gehandhaafd kunnen worden. Het
objectieve recht wordt ook wel aangeduid met positief recht of geldend recht.
 De regels, geschreven en ongeschreven regels, normen (wat er mag, wat er moet en wat er verboden is).
Subjectief recht: De bevoegdheid die door het objectieve recht aan een rechtssubject wordt verleend.
 In Nederland komen subjectieve rechten toe aan personen, rechtssubjecten.
 Het voorwerp van het recht een rechtsobject.
Materieel recht: Bevat regels die rechten verlenen en verplichtingen opleggen tussen burgers onderling en tussen
burgers en de overheid, maar ook tussen overheden onderling. Het zijn regels waar iedereen in beginsel dagelijks
(mee) te maken heeft.
Formeel recht (procesrecht): geeft de regels voor de manier waarop het materiële recht gehandhaafd kunnen worden.
Rechtsbronnen:
 De wet (geschreven)
 De rechtspraak, jurisprudentie
 De gewoonte (ongeschreven)
 Verdragen
3 type wetten:
1. Wetten in formele zin die tevens wetten in materiële zin zijn.
Bijv. Het Burgerlijk Wetboek, gemaakt door wetgever in formele zin en geldt voor iedereen in Nederland.
2. Wetten in formele zin (die niet tevens wetten in materiële zin zijn).
Art. 81 GW
Bijv. De wet die de voogdij over de minderjarige Koning regelt (op grond van art. 34 GW), Deze is gemaakt door de
wetgever in formele zin, maar bindt niet alle burgers, alleen het koningshuis.
3. Wetten in materiële zin (die niet wetten in formele zin zijn).
Zijn van toepassing in een onbepaald aantal gevallen en voor een onbepaald aantal gevallen en voor een onbepaald
aantal personen. Geldt voor elke burger/iedereen in Nederland.
Bijv. Een provinciale verordening, deze is niet gemaakt door de wetgever in formele zin, maar is wel bindend voor alle
mensen binnen de provincie.
Rangorde:
1. Grondwet
2. Wetten in formele zin
3. Algemene maatregelen van bestuur
4. Ministeriële regelingen
5. Provinciale verordeningen
6. Gemeentelijke verordeningen
De hogere wet gaat voor een lagere wetten.
Lex superior derogat legi inferiori.
De latere wet gaat voor de eerdere wet.
Lex posterior derogat legi priori.
Wetsregels.
Dwingend recht: Afwijken van de wet is niet toegestaan.
Regelend recht/ aanvullend recht: Afwijken van de wet is wel toegestaan/ vult rechtsverhoudingen aan.
Semi- dwingend recht: Alleen afwijken binnen door de wet gestelde grenzen is toegestaan.
Gewoonte: Geregeld handelen in een zekere kring, dat een gevolg is van de overtuiging dat dit zo hoort en waarvan
afwijking onbehoorlijk is. Kan tegen een wetsbepaling van het aanvullend recht ingaan.
Rechtspraak (jurisprudentie): Stelt de rechter de interpretatie van de wet vast.
Verdrag: Internationale overeenkomst tussen twee of meer staten. Art. 93 GW. Self executing, als de burgers
rechtstreeks zijn gebonden aan het verdrag. Alleen als het gaat om bepalingen met directe werking dan is een verdrag
een rechtsbron.
Rechtelijke macht.
Zittende magistratuur: omdat de rechters blijven zitten als zij aan het woord zijn.
Organisatie rechtelijke macht art. 2 Wet RO, art. 112 e.v. GW.
|
Hoge raad (1)
Rechtelijke macht
|
Gerechtshoven (5)
|
Rechtbanken (19)
Rechtbank: Eerste gerecht. Kent meervoudige kamers met 3 rechters en enkelvoudige kamers met 1 rechter (bijv.
politie en kanton –rechter). Uitspraak heet vonnis.
Gerechtshof: Als er mensen niet eens zijn met het vonnis kunnen ze in hoger beroep gaan bij het hof. De rechters
heten hier raadsheren. In de regel meervoudige kamer dus 3 raadsheren. Bij eenvoudige zaken enkelvoudig dus 1
raadsheer. Uitspraak heet arrest.
Hoge Raad: Als ze dan nog niet eens zijn met het arrest kunnen ze onder bepaalde voorwaarden in cassatie gaan bij de
HR. Dit is het hoogste rechts college. De HR doet uitspraak met 5 Raadsheren, de uitspraak heet arrest. De HR kijkt
alleen of de lagere rechters het recht juist heeft toegepast ze kijken niet opnieuw naar de feiten. Als HR oordeelt dat
recht niet goed is toegepast wordt de zaak terug verwezen naar de lagere rechters.
Sancties: Middel om naleving van een voorschrift af te dwingen, of als straf voor een overtreding.
Last onder dwangsom: Wil zeggen dat de overtreder voor bijv. elke dag dat hij de overtreding niet ongedaan maakt,
een geld bedrag moet betalen. Art. 5:32 Awb.
Hoger beroep schema's
Burgerlijk recht:
1e aanleg
rechtbank
sector kanton
sector Civiel
|
|
2e aanleg ofte wel hoger beroep
Gerechtshof
|
|
Cassatie
Hoge Raad
Strafrecht:
1ste aanleg
rechtbank
|
|
2de aanleg
hoger beroep
Gerechtshof
|
|
Cassatie
Hoge Raad
Bestuursrecht:
1ste aanleg
rechtbank
|
|
2de aanleg of te wel Hoger Beroep Afdeling Bestuursrechtspraak R.V.S of bijzonder bestuursrechter.
Privaat vs Publiek
Het publiekrecht betreft de regels over de inrichting van de Staat, de bevoegdheden van zijn organen en de uitvoering
van exclusief aan de overheid opgedragen taken terwijl het privaatrecht alle andere verhoudingen tussen
(rechts)personen regelt. Eveneens kan gesteld worden dat het publiekrecht de rechtsverhoudingen tussen burgers en
de overheid regelt. En het privaatrecht de rechtsverhoudingen tussen (rechts)personen onderling.
Indeling van het recht
|
|
privaatrecht
|
publiekrecht
|
formeel
|
burgerlijk
procesrecht
|
|
materieel
|
privaatrecht
|
|
personenrecht
personen en familie -recht
rechtspersonenrecht
formeel
|
bestuursprocesrecht
|
materieel
strafprocesrecht
|
staatsrecht
bestuursrecht
strafrecht
volkenrecht
|
|
vermogensrecht
verbintenissenrecht
goederenrecht
Privaatrecht (burgerlijkrecht): De rechtsverhoudingen tussen personen onderling.
Natuurlijke personen: De mens.
Rechtspersoon: Een organisatie vorm die voor veel handelingen net als natuurlijke personen aan het rechtsverkeer
mag deelnemen. Art. 2:5 BW en art. 2:3 BW.
Ook de rechtsverhouding tussen de overheid en een burger wordt soms door het privaatrecht beheerst,
namelijk indien die overheid niet als zodanig, maar als rechtspersoon, dus net als een burger, aan het rechtsverkeer
deelneemt.
Burgerlijk Wetboek (BW).
Boek 1: Personen- en familierecht
Boek 2: Rechtspersonenrecht
Boek 3: Vermogensrecht in het algemeen
Boek 4: Erfrecht
Boek 5: zakelijke rechten
Boek 6: Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht
Boek 7: Bijzondere overeenkomsten
Boek 7A:
Bijzondere overeenkomsten tijdelijk
Boek 8: Verkeersmiddelen en vervoer
Het systeem van het Burgerlijk Wetboek
|
|
Gelaagde structuur, van algemeen naar bijzonder.
Schakelbepalingen, verklaren artikelen
van overeenkomstige toepassing.
Rechtsfeiten: Feiten met rechtsgevolg.
Blote rechtsfeiten: Wordt niet door menselijke gedrag veroorzaakt; geboorte, dood en naburigheid.
Menselijke handelingen met een rechtsgevolg zijn ook rechtsfeiten.
Rechtsgevolg: Als er vanuit het recht een gevolg verbindt.
Rechtshandelingen: Een gedraging van één of meer rechtssubjecten waarbij een rechtsgevolg wordt beoogd, terwijl
het objectieve recht dat rechtsgevolg ook aan de gedraging verbindt.
(menselijke handelingen met een beoogd rechtsgevolg)
Beoogd rechtsgevolg: wils verklaring, art. 3:33 BW.
Eenzijdige rechtshandeling: Worden verricht door slechts één persoon; testament, erkenning van een natuurlijk kind
en opzegging van een arbeidsovereenkomst.
Meerzijdige rechtshandeling: Als er voor de geldigheid van een rechtshandeling de op elkaar aansluitende wil
(wilsovereenstemming) van twee of meer rechtssubjecten is vereist. Overeenkomst.
Feitelijke handelingen: Menselijke handelingen waar aan het recht, zonder op de bedoelingen van het rechtssubject
acht te slaan, gevolgen verbindt.
 Onrechtmatige daad: Art. 6:162 BW, feitelijke handeling waarbij iemand aan een ander op onrechtmatige
wijze schade toebrengt het rechtsgevolg is de verplichting van de dader om aan de ander de geleden
schade te vergoeden.
 Rechtmatige daad: Feitelijke handelingen waaraan het objectieve recht eveneens een rechtsgevolg
verbindt, maar die niet in strijdt zijn met het recht.
 Zaakwaarneming
 onverschuldigde betaling
 ongerechtvaardigde verrijking
 Wanprestatie: Het toerekenbaar tekort komen in de nakoming van een verbintenis.
Rechtsfeiten: Feiten met een rechtsgevolg
|
|
Blote rechtsfeiten
Menselijke handelingen met rechtsgevolg
|
|
|
Geboorte
Rechtshandeling
Feitelijke handeling
Dood
|
|
|
Naburigheid
Eenzijdig
Meerzijdig
Onrechtmatigdaad
|
|
Testament
Overeenkomst
Erkenning natuurlijk kind
Opzegging
Rechtmatige daad
Wanprestatie
Vermogensrecht: Rechten die tot het vermogen van rechtssubjecten behoren, omdat zij bepaalde geldswaarde
vertegenwoordigen. (Boek 3,5,6 en 7)
 verbintenissenrecht: Met vermogensrechtelijke relaties tussen twee of meer (rechts)personen. Een plicht
aan de ene kant en een recht aan de andere kant. (overeenkomst)
 Contractvrijheid
 Aanvullend recht
 Open stelsel
 Goederenrecht: Betrekking op goederen en met name de relatie tussen (rechts)persoon en een goed.
 Dwingend recht
 Gesloten stelsel
De rechten van de rechtssubjecten die aldus zijn ontstaan, subjectieve vermogensrechten / vermogensrechten.
Absoluutrecht:
 Geldt tegen over iedereen.
 Excusieve bevoegdheid: Ieder ander verplicht is zich van het maken van een inbreuk op dit recht te
onthouden.
Relatiefrecht:



Werkt slecht tegen over één of enkele personen.
Bevoegdheid in om te vorderen dat één of meer bepaalde personen iets doen of nalaten.
Het ene rechtssubject heeft recht op een prestatie van het andere rechtssubject.
Absolute vermogensrechten.
Art. 3.1 BW: Onderscheidt tussen zaken en (andere) vermogensrechten.
Art. 3.2 BW: Zaken, alle stoffelijke voorwerpen.
Absolute rechten die op een zaak rusten, zakelijke rechten.
 Eigendom
 Recht van opstal
 Recht van erfpacht
 Erfdienstbaarheid
Voortbrengsel menselijke geest: ideeën, vondsten, ontwerpen en uitvindingen. Niet een zakelijkrecht maar absoluut
vermogensrecht.
 Het auteursrecht
 Het modellenrecht
 Het kwekersrecht
 Octrooirecht
 Merkenrecht
Absolute rechten die zowel op een zaak als op een recht kunnen rusten.
 Recht van vruchtgebruik
 Recht van pand en hypotheek
Subjectieve vermogensrechten
|
|
Absolute rechten
Relatieve rechten
|
|
|
Rechten op zaken
Rechten op
Rechten op vermogensrechten
voortbrengselen van de
menselijke geest
Relatieve vermogensrechten: De verbintenis
Relatieve of persoonlijke vermogensrechten geven een bevoegdheid ten opzichte van één of enkele personen.
 prestatie: Doen of nalaten.
 Verbintenis: Rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, krachtens de een tot iets gerechtigd is
waartoe de ander verplicht is.
 Vorderraar: Schuldeiser/Crediteur.
 Presteerder: Schuldenaar/Debiteur.
 Een verbintenis kan voortvloeien uit een rechtverhouding of uit de wet.
Rechtshandeling:
 Meerzijdige rechtshandeling waarbij beide partijen één of meer rechtsgevolgen beogen, overeenkomst.
Het rechtsgevolg van een overeenkomst is het ontstaan van een of meer verbintenissen (art. 6:261 e.v.
BW).
 Eenzijdige rechtshandeling, bijvoorbeeld een legaat, is een uiterste wilsbeschikking waarin de erflater aan
één of meer personen een vorderingsrecht toekent. Art. 4:117 lid 1 BW.
De wet:


Onrechtmatigdaad. Art. 6:162 BW.
Rechtmatige daden. Art. 6:198 e.v. BW.
 Zaakwaarneming
 Onverschuldigde betaling
 Ongerechtvaardigde verrijking
 Reeds bestaande contractuele verhoudingen. Art. 6:74 BW.
Ontstaan gronden van verbintenissen
Rechtshandeling
|
|
Overeenkomst
Eenzijdige Rechtshandeling
De wet
|
Rechtmatige daad
|
onrechtmatigdaad
Verbintenissen gaan normaliter teniet doordat de prestatie is nagekomen.
Art. 6:27 e.v. BW, nakoming.
Art. 6:30 lid 1 BW, verbintenis door een ander kan worden nagekomen. Bijzondere manier van teniet gaan van
verbintenissen:
Art. 6:127 e.v. BW, verrekening of compensatie.
Handelingsbekwaamheid.
Art. 3:32 lid 1 BW: Handelingsbekwaamheid dat de rechtssubjecten de mogelijkheid hebben zelfstandige
onaantastbare rechtshandelingen te verrichten.
Nietige rechtshandeling: Dat het beoogde rechtsgevolg niet intreedt omdat de wet het verbiedt.
Vernietigbare rechtshandeling: Is op zich geldig maar aantastbaar. De nietigheid kan achteraf bij de rechter worden
ingeroepen. Door degene die de rechtshandeling heeft verricht of een door de wet aangewezen derde.
 Minderjarigen
 Onder curatele gestelden.
Minderjarigen, Art. 1:233 BW.
Art. 1:234 lid 1 BW handelingsbekwaam als de minderjarige daar toestemming voor heeft deze toestemming kan
worden verleent maar kan ook worden verondersteld.
Als toch rechtshandeling verricht wordt zonder toestemming dan is deze vernietigbaar.
Uitzondering is handlichting art. 1:235 BW is vorm van beschikking door de kanton rechter en moet worden
gepubliceerd in de Staatscourant en twee dag bladen.
Onder curatele gestelden, Art. 1:378 BW. Gronden:
 Geestelijke stoornis
 Verkwisting
 Gewoonte van drankmisbruik.
Vanaf het moment dat de rechter de curatele heeft uitgesproken is de curatele gestelde handelingsonbekwaam, art.
1:381 lid 2 BW.
Rechtshandeling van de curatele gestelde zijn vernietigbaar. Behalve als er toestemming voor is gegeven door de
aangewezen persoon (curator). Curatele wordt uitgesproken door de rechter in vorm van beschikking, art. 1:383 BW
zegt dat de rechter de curator benoemt.
Inleiding verbintenissenrecht
Objectief recht bestaat uit bevoegdheden en verplichtingen. Dragers van deze bevoegdheden en verplichtingen
worden rechtssubjecten genoemd. (personen en rechtspersonen).
In onderlinge verhoudingen tussen (rechts)personen zijn rechtssubjecten dragers van rechten en plichten, als gevolg
van rechtsfeiten. Een feit dat een of meer rechtsgevolgen heeft.
Alleen die feiten die voor het recht van belang zijn, zijn rechtsfeiten. Aan dergelijke feiten verbindt het recht
rechtsgevolg. Niet aan elk feit is een rechtsgevolg verbonden, deze feiten noemen we andere feiten.
Blote rechtsfeiten: Geboorte en dood zijn rechtsfeiten waar geen menselijke handeling ten grondslag ligt. Denk aan
geboorte kind, meerjarig worden en overlijden.
Tabel zie pagina 6
Menselijke gedragingen: Handelen of nalaten.
Treedt het rechtsgevolg in zonder dat de menselijke handeling gericht is geweest op het intreden van dit rechtsgevolg,
dan is er sprake van een feitelijke handeling. Omdat een dergelijke handeling zowel rechtmatig als onrechtmatig kan
zijn, worden feitelijke handelingen onderscheiden in rechtmatige en onrechtmatige daden.
Feitelijke gedragingen: Een menselijke gedraging waaraan het recht zonder op de bedoeling van het rechtssubject acht
te slaan rechtsgevolgen verbindt.
Van een rechtshandeling is sprake wanneer de menselijke handeling is gericht op het intreden van dat rechtsgevolg.
Rechtshandelingen: Een gedraging van een of meer rechtssubjecten waarbij een rechtsgevolg wordt beoogd en
waaraan het objectieve recht ook gevolgen verbindt. Rechtshandelingen kunnen eenzijdig en meerzijdig zijn.
Vermogensrecht: Onderlinge betrekkingen tussen (rechts)personen die op geld waardeerbaar zijn.
Verbintenissenrecht vs Goederenrecht:
Verbintenissenrecht
Goederenrecht
Relatie tussen (rechts)personen
Relatie tussen persoon en een goed.
Relatieve vermogensrechten
Absolute vermogensrechten
: Werkt slechts tegen over één of meer bepaalde
personen.
: Werkt tegen over een ieder.
Verbintenis: Rechtsbetrekking tussen twee of meer personen die krachtens welke de een tot iets gerechtigd is en de
ander tot iets verplicht.
Bronnen van verbintenissen: Verbintenis uit ontstaan uit overeenkomst, boek 6 BW, meerzijdige rechtshandeling.
Verbintenis kunnen ook ontstaan uit de wet, onrechtmatigdaad en rechtmatige daden. En verbintenissen kunnen
ontstaat uit het stelsel van de wet, arrest Quint te Poel.
Bronnen van verbintenissen
|
|
|
Overeenkomst
Wet
Stelsel van de wet
Quint te Poel
Fase 1 'totstandkomingsfase':
Een overeenkomst ontstaat door aanbod en aanvaarding, art. 6:217 BW.
Totstandkoming overeenkomst, art. 6:217 BW, Meerzijdig rechtshandeling
|
|
Aanbod, eenzijdig gerichte rechtshandeling
Aanvaarding, eenzijdig gerichte rechtshandeling
art. 3:33 BW
art. 3:33 BW
|
wil
|
verklaring
|
wil
|
verklaring
Wilsovereenstemming: Het aanbod is het voorstel tot het sluiten van de overeenkomst en de aanvaarding van het
aanbod doet de overeenkomst tot stand brengen.
Aanbod: Kan als eenzijdige wilsverklaring in iedere vorm geschieden, maar zal, om werking te hebben, de ander
bereikt moeten hebben, art. 3:37 BW. Van een aanbod is alleen dan sprake wanneer het ten minste de essentiele
elementen (essentialia) van de overeenkomst bevat. Bepaalbaar moet zijn welke verplichtingen partijen op zich
nemen, art. 6:227 BW. Ontbreekt een van de essentialia, dan is er geen aanbod gedaan.
Uitnodiging tot het doen van een aanbod: Iemand laat blijken in onderhandeling te willen treden, dan wel
een ander uitnodigingen om een aanbod te doen. De reactie kan als aanbod worden gekwalificeerd. In enkele gevallen
is het toch uitnodiging tot het doen van een aanbod terwijl wel alle essentiële elementen aanwezig zijn:
a) Personeelsadvertentie;
b) Arrest Hofland/Hennis situatie.
Aanvaarding: Is de wilsverklaring die een acceptatie van het aanbod behelst. Met de aanvaarding komt de
overeenkomst tot stand, art. 6:217 lid 1 BW.
Rechtsgeldige overeenkomst: Wil de aanvaarding een overeenkomst tot stand doen komen die bovendien niet
nietig of vernietigbaar is, dan:
 Mag er geen sprake zijn van een van de gronden leidend tot ongeldigheid van overeenkomsten;
◦
art. 6:218 BW een aanbod is geldig, nietig of vernietigbaar overeenkomstig de regels die gelden voor
meerzijdige rechtshandelingen. Voor aanvaarding is een degelijke bepaling niet nodig omdat door
aanvaarding de overeenkomst tot stand komt. De gronden die kunnen leiden tot ongeldigheid van
rechtshandelingen kunnen dus zowel bij het aanbod als bij de door aanvaarding tot stand gekomen
overeenkomst een rol spelen. De aanvaarding van een nietig of vernietigd aanbod doet geen
overeenkomst tot stand komen.
 Moet de aanvaarding geschieden op een moment dat het aanbod van kracht is;
◦
Een geldig (dat wil zeggen: niet nietig of vernietigd) aanbod kan zijn kracht ook verliezen doordat het
vervalt.
▪
Tijdsverloop; Een aanbod vervalt door tijdsverloop:
a) Indien het een mondeling aanbod betreft, dat niet onmiddellijk is aanvaard, art. 6:221 lid 1 BW;
b) Indien het een schriftelijk aanbod, dat niet binnen een redelijke tijd is aanvaard, art. 6:221 lid 1
BW;
c) Indien in het aanbod een termijn voor aanvaarding is genoemd en niet binnen die termijn is
aanvaard.
▪
Verwerping; Een aanbod vervalt doordat het wordt verworpen, art. 6:221 lid 2 BW.
▪ Herroeping: Een aanbod vervalt doordat het wordt herroepen, art. 6:219 BW.
Hoofdregel: ieder aanbod kan worden herroepen. Na herroeping bestaat het aanbod niet meer, zodat een na de
herroeping gedane aanvaarding geen overeenkomst tot stand doet komen.
Soms echter is herroeping niet of niet meer mogelijk. Men spreekt in dat geval van een onherroepelijk aanbod.
Herroeping is niet mogelijk:
a) Wanneer het aanbod een termijn stelt voor de aanvaarding, art. 6:219 lid 1 BW;
b) Wanneer de onherroepelijkheid op andere wijze uit het aanbod volgt, art. 6:219 lid 1 BW;
c) Bij een optiebeding, art. 6:219 lid 3 BW. Waarbij de ene partij zich verbindt om, indien de
wederpartij dit wenst, met deze een bepaalde overeenkomst te sluiten.
Herroeping is niet meer mogelijk:
a) Wanneer het aanbod al is aanvaard; of
b) Wanneer er een mededeling, die de aanvaarding bevat, is verzonden, art. 6:219 lid 2 BW.
In geval van vrijblijvend aanbod is herroeping nog wel mogelijk nadat het al is aanvaard.
 Moet de aanvaarding inhoudelijk met het aanbod overeenstemmen.
◦
Indien aanbod en aanvaarding van elkaar afwijken, komt de overeenkomst in beginsel niet tot stand.
Betreft de afwijking slechts ondergeschikte punten, dan geldt dit antwoord als aanvaarding. De
overeenkomst komt dan overeenkomstig de aanvaarding tot stand, tenzij de aanbieder onverwijld
bezwaar maakt tegen de verschillen, art. 6:225 lid 2 BW.
Moment van tot stand komen van de overeenkomst: Omdat met de aanvaarding de overeenkomst tot stand komt,
bepaalt de in art. 3:37 lid 3 BW neergelegde genuanceerde ontvangsttheorie eveneens het moment van
totstandkoming van de overeenkomst.
Wilsverklaring: Aangezien art. 3:33 BW voor een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil vereist, is er van
een rechtshandeling alleen sprake wanneer de menselijke handeling is gericht op op het intreden van dat
rechtsgevolg. Bovendien moet deze wil zich door een verklaring hebben geopenbaard.
Verklaring: art. 3:37 lid 1, kunnen in iedere vorm geschieden, mondeling, schriftelijk of zelf door een gedraging
(knikken, handopsteken enzv.).
Eenzijdige rechtshandeling: Is de wilsverklaring van één persoon voldoende voor het ontstaan van het rechtsgevolg,
dan is er sprake van een eenzijdige rechtshandeling. In de meeste gevallen richt een wilsverklaring zich tot één of meer
bepaalde andere personen. Men spreekt dan van een eenzijdig gerichte rechtshandeling. Er zijn ook rechtshandelingen
die niet tot één of meer bepaalde andere personen gericht zijn, dit zijn de eenzijdige ongerichte rechtshandelingen.
Meerzijdige rechtshandeling: Zijn voor het ontstaan van en rechtsgevolg de wilsverklaringen van twee of meer
personen nodig, dan hebben we te maken met een meerzijdige rechtshandeling. Deze is per definitie tot een ander
gericht.
Betreft het een gerichte rechtshandeling, dan moet de rechtshandeling, om werking te hebben, de andere persoon
hebben bereikt, art. 3:37 lid 3 BW. Genuanceerde ontvangsttheorie: een verklaring heeft ook werking in die gevallen
dat het niet of niet-tijdig bereiken voor risico van de ontvanger komt.
Gronden voor ongeldigheid van rechtshandeling:
 De wil stemt niet overeen met de verklaring, art. 3:33 BW;
 geestelijke stoornis, art. 3.34 BW;
 handelingsonbekwaamheid, art. 3:32 BW;
 wilsgebreken, art. 3:44, 6:228 BW;
 strijd met de wet, art. 3:39 en 3:40 BW, de goede zeden of de openbare orde, art. 3:40 BW.
Wilsontbreken: Wil stemt niet overeen met de verklaring. Misverstand, vergissing, verspreking of verschrijvingen,
discrepantie tussen wil en verklaring.
 De wilsontbrekende overeenkomst is in beginsel nietig.
 Tenzij de ander in gerechtvaardigd vertrouwen is afgegaan op de verklaring van de ander, in dat geval
wordt de ander beschermd op de grond van art. 3:35 BW, Wilsvertrouwensleer, dat de wederpartij niet
wist en ook niet hoefde te weten dat wat de ander verklaarde, niet in overeenstemming was met diens
wil. Heet wilsvertouwensleer omdat niet alleen de wil, maar ook het opgewekte vertrouwen van belang
is.
 Bijzonder geval als de wilsontbrekende overeenkomst door geestelijke gestoorde is afgesproken, de
verklaring is afgelegd onder een geestelijke stoornis (art. 3:34 BW). In dat geval is de rechtshandeling
nietig (eenzijdige rechtshandeling) of vernietigbaar (meerzijdig rechtshandeling). Ook hier worden de
gene beschermd voor de gene die in gerechtvaardigd vertrouwen afging op de verklaring, art. 3:35 BW
Nadelig voor de gene die de verklaring heeft gedaan:
Van een dergelijk nadeel zal met name sprake kunnen zijn bij een rechtshandeling waar geen tegenprestatie tegenover
staat, zoals bij schenking of een ontslagneming. Dergelijke rechtshandelingen worden rechtshandelingen om niet
genoemd, in tegenstelling tot rechtshandelingen om baat, waar wel een tegenprestatie tegenover staat.
Soms rust er op degene tot wie de verklaring is gericht een onderzoeksplicht waaraan hij moet hebben voldaan, wil er
sprake zijn van gerechtvaardigd vertrouwen.
Discrepantie wil en verklaring: Wil stemt niet overeen met verklaring.
|
|
Misverstand, vergissing, verspreking,
Geestelijke stoornis
scherts, verschrijving, fout in telegram.
|
|
|
Art. 3:33 BW
Art. 3:34 BW
Rechtsgevolg: nietigheid
Rechtsgevolg: vernietigbaarheid (meerzijdige RH),
nietigheid (eenzijdige RH)
|
|
Tenzij geldig beroep op bescherming gerechtvaardigd vertrouwen, art. 3:35 BW:
In dat geval is de rechtshandeling toch geldig, mits:
1) Schijn is gewekt door A.
2) B heeft vertrouwd op schijn (subjectief), art. 3:11 BW.
3) Vertrouwen van B gerechtvaardigd is (objectief), art. 3:11 BW.
|
Onder omstandigheden: onderzoeksplicht van B: B moet onderzoeken of A wel beseft wat hij verklaart. (bijvoorbeeld is
geval van nadeel A: eisen onderzoeksplicht worden zwaarder naarmate nadeel verbonden aan geldigheid van
rechtshandeling van A groter is, dit zal met name het geval zijn bij een rechtshandeling ''om niet'').
Geestelijke stoornis: alle vormen van geestesstoornis, zoals zwakzinnigheid, het onder invloed van drugs verkeren,
dronkenschap, overspannenheid en hypnose. Uit art. 3:34 BW volgt, dat degene die zich beroept op art. 3:33 BW, zal
moeten bewijzen dat zijn geestesvermogens blijvend of tijdelijk gestoord waren op het moment dat hij zijn verklaring
aflegde. Dit zegt op zich nog niets, want een geestelijk gestoorde kan, ondanks zijn stoornis, heel goed verklaringen
afleggen die volledig overeenstemmen met wat hij wil. Daarom zal de gestoorde tevens moeten bewijzen dat de
verklaring ten gevolge van zijn stoornis niet met zijn wil overeenstemt.
 De stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette; of
 De verklaring vermoed wordt onder invloed van die stoornis is gedaan.
Degene waar de verklaring tegen was gericht moet dit vermoeden weerleggen.
Slaagt het beroep op op art. 3:33 jo 3:34 BW dan is de rechtshandeling in beginsel vernietigbaar.
Handelingsonbekwaamheid: Een rechtshandeling (aanbod of de aanvaarding) kan ook nog vernietigbaar zijn omdat de
handeling wordt verricht door een handelingsonbekwame, art. 3:32 BW juncto art. 1:378 BW (onder curatele
gestelden) of art 1:234 BW (minderjarige). Hier geldt dan geen derdenbescherming ex art. 3:35 BW omdat het recht
deze groep wil beschermen tegen onbezonnen daden.
Minderjarige: Zijn zij die nog geen 18 zijn en niet gehuwd of geregistreerd zijn dan wel gehuwd of
geregistreerd geweest zijn, of met toepassing van art. 1:253ha BW meerderjarig zijn verklaard, art. 1:233 BW.
Hoofdregel is dat zij bekwaam zijn om rechtshandelingen te verrichten mits zij met toestemming (art. 1:234 lid 2 BW)
van hun wettelijk vertegenwoordiger handelen. Wettelijk vertegenwoordiger is degene door wie het ouderlijk gezag of
de voogdij wordt uitgeoefend. Gaat de minderjarige voor zichzelf een rechtshandeling aan zonder toestemming,dan
kan deze rechtshandeling door de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige worden vernietigd op grond van
diens handelingsonbekwaamheid art. 3:32 lid 2 BW. Er kan door de wederpartij geen beroep worden gedaan op art.
3:35 BW. Toestemming wordt verondersteld te zijn verleend, er rust bewijslast voor de wettelijk vertegenwoordiger om
te bewijzen dat dit onjuist is.
Let op! Alleen rechtshandelingen kunnen met een beroep op handelingsonbekwaamheid vernietigd worden, feitelijke
handelingen niet.
Onder curatele gestelde: Geestelijke stoornis, verkwisting of gewoonte van drankmisbruik kan er de oorzaak
van zijn dat een meerderjarige niet goed in staat is om zelfstandig zijn eigen belangen te behartigen. De wetgever
heeft deze personen tegen zichzelf willen beschermen door de mogelijkheid te bieden hen onder curatele te stellen.
De meerderjarige wordt zijn handelingsbekwaamheid ontnomen. Dit moet door de rechter worden uitgesproken en
deze benoemt tevens de curator, die voor de onder curatele gestelde de bevoegdheid heeft om rechtshandelingen te
verrichten en bewind over zijn vermogen voert. De rechtshandelingen die de onder curatele gestelde zelf verricht zijn
vernietigbaar. Handelingsonbekwaam tenzij:
 Met toestemming van de curator een bepaalde rechtshandeling dan wel een rechtshandeling voor een
bepaald doel verricht;
 Beschikt over gelden die de curator voor zijn levensonderhoud tot zijn beschikking heeft gesteld, mits hij
overeenkomstig deze bestemming beschikt, art. 1:381 BW.
Wilsgebreken: De wil wel overstemt met de verklaring maar dat er iets met de wil zelf aan de hand is, de wil is
gebrekkig tot stand gekomen door een van buitenaf komende oorzaak. Zonder deze van buitenaf komende oorzaak
zou deze persoon dit niet, althans niet op deze wijze, hebben gewild; zijn verklaring zou dan achterwege zijn gebleven
dan wel anders hebben geluid.
 De rechtshandeling en dus ook de overeenkomst is vernietigbaar, Iemand die zo'n rechtshandeling heeft
verricht kan achteraf bij de rechter om vernietiging vragen of de overeenkomst buitengerechtelijk
vernietigen, art. 3:44 lid 1 en 6:228 lid 1 BW.
 Er zijn 4 wilsgebreken:
 Bedrog (art. 3:44 lid 3 BW)
 Bedreiging (art. 3:44 lid 2 BW)
 Misbruik van omstandigheden (art. 3:44 lid 4 BW)
 Dwaling (art. 6:228 BW, omdat het alleen bij overeenkomsten kan voordoen).
Bedreiging, art 3:44 lid 2 BW: Uitoefening van psychische dwang waardoor de wil wordt beïnvloed. De wet eist dat er
bedreigd wordt met nadeel is persoon of goed zoals verlies van je leven of gezondheid.
Cumulatieve vereisten:
1. Het bewegen van een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling;
2. Door een onrechtmatige bedreiging;
3. Gericht tegen deze persoon of een derde;
4. Met enig nadeel in persoon of goed;
5. Causaal verband tussen de bedreiging en het verrichten van de rechtshandeling.
Is het vereiste van bedreiging geobjectiveerd: Het moet gaan om een zodanige bedreiging, dat een redelijk
oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. De bedreiging mag ook ook gericht zijn tegen een derde; hieronder
valt niet de bedreiging van een willekeurige derde, maar van iemand met wie de betreffende persoon in een niet al te
verwijderd verband staat.
De bedreiging kan onrechtmatig zijn doordat zij naar haar aard onrechtmatig is, bijvoorbeeld wanneer de bedreiging
plaatsvind met gifgas of een mes. Van een onrechtmatig bedreiging is eveneens sprake, wanneer iemand met een op
zich geoorloofd middel iets tracht te verkrijgen waarop hij geen enkel recht heeft.
Het nadeel waarmee gedreigd wordt, kan betrekking hebben op het toebrengen van schade aan personen of aan
goederen en kan zowel van stoffelijke als immateriële aard (chantage) zijn. In de praktijk zal in dergelijke gevallen eerst
de politie ingeschakeld worden, omdat er meestal tevens sprake zal zijn van een strafbaar feit.
Bedrog, art. 3:44 lid 3 BW: De wil is gebrekkig gevormd door een kunstgreep.
Cumulatieve vereisten:
1. Kunstgreep
 Opzettelijk gedane onjuiste mededeling;
 Opzettelijk verzwijgen van een feit waar spreken plicht is;
 Andere kunstgreep;
2. Opzet om de ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling te bewegen;
3. Causaal verband tussen kunstgreep en verrichten van de rechtshandeling.
Degene die stelt bedrogen te zijn zal deze vereisten dienen te bewijzen. Vaak zijn er grote
bewijsproblemen met betrekking tot het tweede vereiste (opzet).
Misbruik van omstandigheden, art 3:44 lid 4 BW: Door gebruik te maken van de bijzondere omstandigheden iemand
bewegen tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling, die zonder die speciale omstandigheden niet zou zijn
verricht.
Cumulatieve vereisten:
1. Bijzondere omstandigheid;
Bijvoorbeeld: noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand, onervarenheid.
2. Misbruik: Het totstandkomen van de rechtshandeling wordt bevorderd, terwijl degene weet
of behoort te begrijpen dat de ander daartoe wordt bewogen door bijzondere
omstandigheden;
3. Causaal verband tussen de bijzondere omstandigheden en het verrichten van de
rechtshandeling.
Dwaling, art 6:228 BW: Een overeenkomst (let op dwaling geldt alleen in het geval van een overeenkomst/ meerzijdige
rechtshandeling) is onder invloed van het wilsgebrek dwaling gesloten als bij beiden of bij een van de partijen sprake is
geweest van een onjuiste voorstelling van zaken. Daartoe is geen opzet vereist. Iemand of beide partijen hebben zich
dus vergist.
Cumulatieve vereisten:
1. Onjuiste voorstelling van zaken;
2. Causaal verband tussen de onjuiste voorstelling en tot stand komen van de overeenkomst;
3. Aanwezigheid van één der drie dwalingsgevallen:
a) Wederpartij gaf inlichting;
b) Wederpartij schond spreekplicht;
c) Wederzijdse dwaling.
4. Kenbaarheid; geen geldig beroep op dwaling indien voor de ander niet kenbaar was dat een
bepaald feit van belang is voor het sluiten van de overeenkomst. (Zie bijvoorbeeld de tenzij
regels in art. 6:228 lid 1 sub a en c BW).
5. Geen uitsluitende toekomstige omstandigheid;
6. Niet voor rekening/risico van de dwalende:
a) Aard van de overeenkomst;
b) Verkeersopvatting;
c) Omstandigheden van het geval.
Arrest Booy/Wisman
Arrest kantharos van Stevensweert
Niet voor rekening en risico van de dwalende op grond van
|
Of
|
OF
|
Aard van de overeenkomst
Verkeersopvatting
Omstandigheden van het geval
('voetstoots')
|
OF
|
|
|
Onvoldoende eigen onderzoek
Verkopersdwaling
(Waarde van de zaak)
Fase 2 'Inhoud van de overeenkomst':
Obligatoire overeenkomst: Een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer partijen
een verbintenis aangaan art. 6:213 lid 1 BW. Het rechtsgevolg van een obligatoire overeenkomst is dus dat een of meer
verbintenissen ontstaan. Verbintenisscheppende overeenkomst.
Niet-obligatoire overeenkomst: Is geen overeenkomst in de in van art. 6:213 BW, aangezien partijen niet beogen
verbintenissen te doen ontstaan, maar andere rechtsgevolgen op het oog hebben:
 De bewijsrechtelijke overeenkomst
 Huwelijkse voorwaarden, art. 1:114 e.v. BW
 De goederenrechtelijke overeenkomst.
Eenzijdige overeenkomst: Rust er slechts op een van de partijen een verbintenis.
Wederkerige overeenkomst: Indien elk van beide partijen een verbintenis op zich heeft genomen ter verkrijging van
een door de andere partij te verrichten daartegenoverstaande prestatie, art. 6:261 lid 1.
Benoemde overeenkomst: Overeenkomsten die afzonderlijk in de wet zijn geregeld, hiervoor gelden de bijzondere
bepalingen uit het BW. In geval van strijd gaat een bijzondere bepaling voor de algemene.
Onbenoemde overeenkomst: Overeenkomsten die niet specifiek in de wet zijn geregeld. Hierop zijn de algemene
bepalingen van het BW van toepassing.
Consensuele overeenkomst: Vormvrije contracten, art. 3:37 lid 1 BW.
Formele overeenkomt: Als de wet wel een bepaalde vorm voorschrijft. Vormvoorschriften schrijft de wetgever
doorgaans voor ter bescherming van de zwakste partij.
Inhoud van de overeenkomst:
partijafspraak: vooral aanvullend recht, indien partijen dat wensen kunnen zij van deze wetsbepalingen afwijken door
iets anders overeen te komen. Bovendien open stelsel, zodat partijen de contracten die inhoud mogen geven die zij
zelf willen en allerlei nieuwe rechtsfiguren mogen creeren. De inhoud mag niet in strijd zijn met wettelijk voorschrift,
env. Art. 3:40 BW. Verder problemen met de inhoud:
 Er is sprake van een mondelinge overeenkomst.
◦
Hier ontstaan grote bewijsproblemen, omdat het geen wat is overeengekomen niet schriftelijke is
vastgelegd.
 Er is sprake van een onduidelijke inhoud.
◦
Het kan zijn dat de inhoud van het contract onduidelijk is omdat bepalingen slecht zijn geformuleerd of
omdat er woorden gebruikt zijn die niet weergeven wat partijen in feite hebben bedoeld of die voor
verschillende uitleg vatbaar zijn. Wanneer partijen het hier over niet eens kunnen worden, kan de rechter
de inhoud uitleggen, taalkundig maar ook wat er redelijkerwijs is bedoeld.
 Er is sprake van een leemte in de overeenkomst.
◦
Indien partijen in het intreden van een bepaalde situatie niet hebben voorzien en dit dus ongeregeld
hebben gelaten. De rechter kan deze leemte opvullen door middel van aanvullende bronnen.
Aanvullende bronnen:
 De wet (aanvullend recht);
◦ De wet kent bepalingen van aanvullend recht die in veel punten de contracten al voorziet.
 De gewoonte;
◦
Wanneer er in bepaalde gevallen en gedurende een lange tijd steeds weer op dezelfde wijze blijkt te
worden gehandeld.
 De redelijkheid en billijkheid. (art. 6:248 lid 2 BW.)
◦
Wat er redelijk en billijk is hangt af van de omstandigheden van het concrete geval. Moet de rechter
nadere inhoudt aan geven. Niet alleen aanvullende maar ook beperkende of derogerende werking.
Inhoud overeenkomst
|
|
Wordt bepaald door:
Kan worden beperkt door:
1. Partijafspraak --------------------------------- → 1. art. 3:40 BW
(bij onduidelijkheid: uitleg)
2. Aanvullende bronnen
1. en 2. ------→ 2. Redelijkheid en billijkheid
(bij leemte:)
 Aanvullend recht
 Gewoonte
 Redelijkheid en billijkheid
Partijen hebben in het kader van het aangaan van de overeenkomst zogenaamde contractvrijheid. Partijen kunnen zelf
kiezen of ze de overeenkomst willen aangaan en wat ze met elkaar afspreken (binnen de grenzen van de wet). Een
overeenkomst is bindend en moet worden nagekomen. Hoewel de inhoud van de overeenkomst wordt bepaald door
datgene dat partijen overeenkomen is het ook zo dat niet slechts de afspraken tussen partijen gelden. Ook de wet, de
gewoonte en de redelijkheid en billijkheid kunnen deel uitmaken van de overeenkomst.
Art. 3:40 BW, bepaalt dat elke rechtshandeling die in strijd met een wettelijk voorschrift, strijd met de goede
zeden of openbare orde is aangegaan nietig is.
Strijd met de wet, art. 3:39 en 3:40 lid 2 en 3 BW: Uitsluitend het geval dat een rechtshandeling niet in de door de wet
voorgeschreven vorm is verricht, art. 39 BW is dan van toepassing. In dat geval niet art. 3:40 lid 2 en 3 BW, strijd met
een dwingende wetsbepaling.
Strijd met wettelijke voorschriften:
De wet bepaald in sommige gevallen dat het verrichten van een rechtshandeling c.q. Het tot stand komen van de
overeenkomst, een vormvereiste te stellen art. 3:39 BW, Formele overeenkomsten. Wordt de rechtshandeling niet in
de vereiste vorm verricht dan is deze nietig, tenzij uit de wet anders voortvloeit.
Strijd met een dwingende wetsbepaling, Art. 3:40 lid 2 BW:
Strijd met een wettelijk vormvereiste valt daar ook onder. Voor die situatie geldt echter de speciale regeling van art.
3:39 BW die de algemene regel van art. 3:40 lid 2 BW opzij zet. Art. 3:40 lid 2 BW blijft eveneens buiten toepassing,
wanneer de geschonden wetsbepaling zelf een sanctie bevat. Wordt er een rechtshandeling verricht of een
overeenkomst gesloten in strijdt met een dwingende wetsbepaling, niet vallend onder art. 3:39 BW en zonder dat die
wetsbepaling zelf een sanctie bevat, dan is volgens de hoofdregel van art. 3:40 lid 2 BW de rechtshandeling c.q. De
overeenkomst, nietig. Uitzondering:
 Vernietigbaarheid, wanneer het een meerzijdige rechtshandeling betreft en de wetsbepaling uitsluitend strekt
tot bescherming van een van de partijen;
 Geen nietigheid of vernietigbaarheid, wanneer uit de strekking van de geschonden wetsbepaling anders
voortvloeit (lid 2).
◦
Let op! Lid 2 is niet van toepassing op die wetsbepalingen die helemaal niet de strekking hebben de
geldigheid van een rechtshandeling die in strijd met die wetsbepalingen is verricht, aan te tasten (lid 3).
Strijd met goede zeden of de openbare orde, art. 3:40 lid 1 BW: De goede zeden en de openbare orde zouden kunnen
worden omschreven als normen van ongeschreven recht. De inhoud van een rechtshandeling heeft betrekking op de
prestaties waartoe partijen zich hebben verplicht. Niet alleen de inhoud, ook de strekking van een rechtshandeling kan
met dergelijke normen in strijd zijn. Een rechtshandeling die door de inhoud of strekking in strijd is met de goede
zeden of de openbare orde, is nietig.
Geen onaantastbare
overeenkomst.
--
Wil en verklaring stemmen niet
overeen tenzij art. 3:35 BW.
--
Wil is gebrekkig gevormd. --
--
In strijd met wet, openbare
orde of goeden zeden.
--
Betrokken partij is handelingsonbekwaam
-----
Dwaling
Bedreiging
Bedrog
Misbruik van
omstandigheden
Nietigheid en vernietigbaarheid
Nietigheid: Rechtshandeling is van rechtswege ongeldig.
Vernietigbaarheid: Rechtshandeling is geldig, maar aantastbaar door persoon (actie door persoon is dus vereist).
Wijzen van vernietiging:
Door buitengerechtelijke verklaring, art. 3:50 BW. (Is de ander het met de vernietiging niet eens, dan
zal degene die vernietiging wenst alsnog aan de rechter een uitspraak hierover moeten vragen.)
OF
Via rechtelijke uitspraak, art. 3:49 BW.
Het is verschil met nietigheid (van rechtswege) is hierin gelegen, dat vernietiging een bevoegdheid is: wordt niet
vernietigd, dan blijft de rechtshandeling geldig.
Gevolgen:
 De verrichte rechtshandeling is ongeldig in beide gevallen en daarmee wordt de overeenkomst achteraf
gezien geacht nooit hebben te bestaan;
 In geval van nietigheid: De rechtshandeling is nooit geldig geweest;
 Na vernietiging: De rechtshandeling wordt geacht nooit geldig te zijn geweest (de vernietiging heeft
terugwerkende kracht, art. 3:53 lid 1 BW). Terugwerkende kracht wil zeggen dat de vernietiging terug werkt
tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht.
 Hetgeen gepresteerd is, is (bij vernietiging achteraf gezien) zonder rechtsgrond gepresteerd, en daarom.....
 Terugvordering van het gepresteerde mogelijk op grond van onverschuldigde betaling (art. 6:203 BW). Degene
die onverschuldigde betaling heeft betaald, is gerechtigd het gepresteerde van de ontvanger terug te
vorderen.
Fase 3 'de uitvoeringsfase':
Wanneer duidelijk is wat partijen met elkaar zijn overeengekomen moeten de verbintenissen die van die
overeenkomst het gevolg zijn ook worden nagekomen. Degene die moet nakomen is de debiteur, maar ook iemand
anders mag nakomen, art. 6:30 lid 1 BW. Op deze hoofdregel wel een beperking, soms kan de inhoud of strekking van
de verbintenis zich er tegen verzetten dat een ander dan de schuldenaar nakomt. In beginsel moet er nakomen
worden aan de crediteur, met uitzondering van twee situaties:
1. De crediteur is handelingsonbekwaam. In dat geval moet worden betaald aan zijn wettelijk
vertegenwoordiger, art. 6:31 BW.
2. De crediteur is inningsonbevoegd, bijvoorbeeld omdat hij in staat van faillissement verkeert, onder bewind is
gesteld of de vordering door hem is verpand (art. 6:33 BW). In dat geval moet de betaling plaatsvinden aan
respectievelijk de curator (art. 23 en 52 Fw), de bewindvoerder (art. 1:438 BW) of de pandhouder (art. 3:246
lid 1 BW).
Betaalt de debiteur desondanks aan een handelingsonbekwaame of inningsonbevoegde crediteur, dan is hij door deze
betaling in beginsel niet van zijn verbintenis bevrijd.
Komt de debiteur de op hem rustende verbintenis op de juiste wijze na door een prestatie te verrichten die hieraan
beantwoordt, dan wordt de verbintenis voldaan en gaat deze daardoor teniet.
Wanneer dit niet het geval is en wanneer er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming
(wanprestatie art. 6:74 BW). Voordat er hier sprake van is moet er aan de vereisten worden voldaan.
Vereisten tekortkoming in de nakoming van een verbintenis:
 De verbintenis is opeisbaar, art. 6:38, 6:39 BW;
 De prestatie blijft uit of is ondeugdelijk, doordat er sprake is van:




niet nakomen (iedere prestatie blijft uit);
te laat nakomen;
gebrekkig nakomen;
gedeeltelijk nakomen.
Kan een vordering tot nakomen worden ingesteld, de niet presterende partij sommeren tot nakoming van de
overeenkomst. Andere mogelijkheden zijn schadevergoeding en ontbinding of een combinatie van deze
mogelijkheden.
Om nakoming te kunnen vorderen moet er sprake zijn van een tekortkoming in de nakoming van de
verbintenis. De vereisten zijn:
1. De verbintenis is opeisbaar:
 Termijn genoemd?
Art. 6:39 BW: opeisbaar na verstrijken termijn.
 Geen termijn genoemd?
Art. 6:38 BW: opeisbaar na verstrijken redelijke termijn. ('terstond')
2. Prestatie blijft uit of is ondeugdelijk.
Wanneer aan deze vereisten wordt voldaan, kan nakoming worden gevorderd. Let wel op dat nakoming
vragen in een aantal gevallen zinloos is, blijvend of tijdelijk onmogelijkheid tot nakomen is die gevallen kan er
een verzoek worden ingediend voor schadevergoeding of ontbinding van de overeenkomst.
Overeenkomsten
|
|
Fase 1: Totstandkomingsfase
Fase 2: Inhoud van de ovk
|
|
|
|
Wilsontbreken
Strijd met wet
Wil stemt niet overeen
|
met verklaring
Strijd met goede zeden
Geestelijke stoornis
en openbare orde
|
|
Wilsgebreken
Bedrog
Bedreiging
Misbruik van omstandigheden
Dwaling
|
|
Handelingsonbekwamen
|
Fase 3: De uitvoeringsfase
|
|
Nakoming
|
Schadevergoeding
|
Ontbinding
Niet-toerekenbare tekortkoming in de nakoming Overmacht, art. 6:75 BW:
a) Niet is te wijten aan zijn schuld; en
b) Niet voor zijn rekening (risico) komt.
Niet te wijten aan schuld van de debiteur: Schuld is aanwezig, wanneer de debiteur de tekortkoming had behoren te
vermijden. Dit is niet alleen het geval wanneer de debiteur zelf verwijtbaar heeft gehandeld bij de uitvoering van de
verbintenis, maar ook wanneer hij de verbintenis doet uitvoeren met behulp van personen of zaken die daarvoor
helemaal niet geschikt zijn en die hij daarvoor nooit had mogen kiezen. Vrijwel steeds verwijtbaar is eveneens het nietnakomen terwijl nakoming nog mogelijk is. Hier is dus schuld wel te wijten aan de debiteur dus zal het beroep op
overmacht niet slagen.
Niet voor risico van de debiteur: Een tekortkoming mag ook niet voor risico van de debiteur zijn is dit wel het geval dan
zal ook het beroep op overmacht niet slagen. Een tekortkoming kan voor risico van de debiteur komen krachtens:
 De wet;
 Een rechtshandeling; of
 De in het verkeer geldende opvatting.
De wet, art. 6:76 en 6:77 BW:
Aansprakelijkheid voor hulppersonen, art. 6:76 BW. Een schuldenaar die de verbintenis uitvoert door daarvoor een
andere persoon in te schakelen, kan zich er niet achter verschuilen dat niet hij maar die ander de schadetoebrengende
gedraging heeft verricht. Hij is voor deze gedraging op gelijke wijze als voor zijn eigen gedraging aansprakelijk. Had de
schuldenaar zelf op overmacht kunnen beroepen geldt dat ook voor de zelfde gedraging door de ander verricht.
Aansprakelijkheid voor hulpzaken, art. 6:77 BW. Hoofdregel: De debiteur die bij de uitvoering van de verbintenis
gebruikmaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is, is daarvoor in beginsel aansprakelijk; krachtens de wet komt dit
voor zijn rekening. Tenzij: De debiteur is niet aansprakelijk wanneer dit onredelijk zou zijn, gelet op de inhoud en de
strekking van de rechtshandeling waaruit de verbintenis voortspruit, de in het verkeer geldende opvattingen en de
overige omstandigheden van het geval.
Rechtshandeling:
Een beperking die opgenomen kan nomen in het contract. Dat bepaalde gebeurtenissen die normaal overmacht
opleveren , nu voor risico van de schuldenaar komen. Overmacht kan ook uitgebreid worden in de contracten,
exoneratieclausule. Omdat de ene partij exonereert: zijn aansprakelijkheid voor schade geheel of gedeeltelijk uitsluit.
Verkeersopvatting:
Er zijn omstandigheden waarvan men vindt dat zij voor rekening van de debiteur behoren te komen. Volgens deze in
het verkeer geldende opvattingen vallen hieronder omstandigheden die de debiteur ten tijde van het aangaan van de
verbintenis had kunnen voorzien, en omstandigheden die hem persoonlijk betreffen, zoals financieel onvermogen,
onbekwaamheid en onervarenheid. Ziekte die nakoming van een persoonlijk te verrichten verbintenis verhindert,
levert in beginsel wel overmacht op, tenzij de debiteur voor een bepaalde ziekte verhoogd vatbaar is.
Gevolgen overmacht:
Nakoming blijvend onmogelijk: Bij een genusverbintenis staan er voor de schuldenaar verschillende
mogelijkheden open om zich van de verbintenis te bevrijden. Nakoming is nog steeds mogelijk. Bij een
speciesverbintenis kan de schuldenaar zich slechts op één bepaalde wijze van zijn verbintenis bevrijden. Gaat een
specieszaak teniet of raakt deze onherstelbaar beschadigd, dan is nakoming blijvend onmogelijk.
Nakoming tijdelijk onmogelijk: Soms zal nakoming tijdelijk niet mogelijk zijn. Denk aan een in de fabriek
uitgebroken werkstaking of een tijdelijk uitvoerverbod
Conclusie gevolgen overmacht:
1. Geen nakoming kan worden gevorderd. In het geval van een blijvende onmogelijkheid is deze situatie
definitief, in het geval van tijdelijke onmogelijkheid is de vordering tot nakoming tijdelijk uitgesloten;
2. Geen schadevergoeding kan worden gevorderd. Overmacht brengt mee dat de crediteur geen
schadevergoeding zal kunnen vorderen. Voor schadevergoeding is toerekenbaarheid van de tekortkoming in
de nakoming van de verbintenis een van de vereisten. Het is juist dit vereiste waaraan in geval van overmacht
niet wordt voldaan.
1.
2.
|
Geen nakoming
(nakoming is tijdelijk of blijvend onmogelijk)
Overmacht:
Tekortkoming in de nakoming
Toerekenbaar
|
Geen schadevergoeding
|
Wel ontbinding
|
Mits:
Wederkerige overeenkomst
Tekortkoming rechtvaardigt ontbinding
Schadevergoeding
Aanvullende schadevergoeding: Volgens art. 6:74 BW is de debiteur verplicht om voor iedere tekortkoming in de
nakoming de schade die daardoor wordt geleden te vergoeden. Onder aanvullende schade wordt verstaan
gevolgschade en vertragingsschade.
Gevolgschade: Is de schade die de crediteur als gevolg van een ondeugdelijke prestatie lijdt in zijn vermogen.
Vertragingsschade: Is de schade die de crediteur lijdt doordat in het geheel niet of te laat wordt gepresteerd.
Wettelijke rente art. 6:119 BW, de hoogte is nu 6% wordt bepaald door AmvB.
Cumulatieve vereisten art. 6:74 BW:
a) Tekortkoming in de nakoming van de verbintenis
1. Verbintenis is opeisbaar:
 Termijn genoemd?
Art. 6:39 BW: Opeisbaar na verstrijken termijn.
 Geen termijn genoemd?
Art. 6:38 BW: Opeisbaar na verstrijken redelijke termijn ('terstond')
2. Prestatie blijft uit of is ondeugdelijk
b) Toerekenbaarheid tekortkoming debiteur: art. 6:75 BW (geen sprake van overmacht). Een
tekortkoming is niet toerekenbaar wanneer de debiteur een beroep heeft op overmacht
(art. 6:75 BW).
Vereisten overmacht:
De tekortkoming
 Is niet aan de schuld te wijten van de debiteur
EN
 Komt niet voor zijn rekening of risico, art 6:76 jo 6:77 BW.
c) Schade: Voldoende is dat er schade is geleden:
 Vermogensschade
 Ander nadeel
d) Causaal verband tussen de tekortkoming en de schade, woordje ''daardoor'' = Conditio Sine
Qua Non-verband, CSQN-verband.
e) Nakoming niet blijvend onmogelijk: verzuim van de debiteur is vereist (art. 6:74 lid 2 jo 6:81
BW).
Van belang bij vereiste e) is de beantwoording van de vraag of nakoming nog mogelijk is. Denk hierbij aan genus- en
specieszaken.
 Genuszaken: Zaken die naar soort worden bepaald en vervangbaar zijn.
 Specieszaken: Een bepaalde specifieke zaak.
 In het geval van genuszaken is nakoming nog direct mogelijk.
 Wanneer specieszaken verloren gaan, is nakoming blijvend onmogelijk
geworden. Immers precies dezelfde zaak kan niet meer worden geleverd.


Is nakoming blijvend onmogelijk geworden (art. 6:74 lid 1 BW) dan direct recht op schadevergoeding, zonder
verzuimvereiste.
Is nakoming niet blijvend onmogelijk (art. 6:74 lid 2 BW) dan verzuim debiteur vereist alvorens recht op
schadevergoeding ontstaat.
Hoe raakt de debiteur in verzuim?
1. Door middel van een ingebrekestelling
 art. 6:82 lid 1 BW: Schriftelijke sommatie, waarin een redelijke termijn wordt gesteld voor de nakoming
(nakoming moet dus nog direct mogelijk zijn).
OF
 art. 6:82 lid 2 BW: schriftelijke mededeling waarin de debiteur aansprakelijk wordt gesteld. Deze
ingebrekestelling wordt gestuurd alléén
 Bij tijdelijke niet-nakoming
OF
 Als uit de houding debiteur blijkt dat aanmaning nutteloos is.
2. Zonder ingebrekestelling
 Situaties beschreven in art. 6:83 BW
a) Verstrijken termijn
b) De verbintenis tot het betalen van schadevergoeding voortvloeit uit onrechtmatige daad of
wanprestatie, en deze verbintenis niet terstond wordt nagekomen.
c) Mededeling van de schuldenaar dat hij in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten.
Gevolgen van verzuim:
1. Risico-omslag, art. 6:84 BW; risico ter zake van de prestatie omslaat van de crediteur op de debiteur.
2. Het ontstaan van de verplichting tot vergoeden van vertragingsschade, art. 6:85 BW; is alleen verschuldigd
over de periode waarin de debiteur in verzuim is geweest.
3. De bevoegdheid tot het vorderen van vervangende schadevergoeding, art. 6:87 BW; verzuim debiteur vereist
schriftelijke mededeling aan de debiteur, schriftelijke omzettingsverklaring.
4. De bevoegdheid tot het vorderen van ontbinding. Verzuim van de debiteur vereist.
Vervangende schadevergoeding: In dat geval wordt afgezien van nakoming en in plaats daarvan wordt vervangende
schadevergoeding gevorderd. Het recht op nakoming vervalt. Daarvoor in de plaats komt een schadevergoeding. Art.
6:78 BW benoemt de eisen waarvan moet zijn voldaan voordat de crediteur in aanmerking komt voor vervangende
schadevergoeding.
|
Tekortkoming
|
Toerekenbaarheid
Vereisten voor schadevergoeding
|
|
Schade
Causaal verband c.s.q.n.
|
Indien nakoming
|
|
Blijvend onmogelijk
Tijdelijk onmogelijk
|
Of wel mogelijk
|
|
Geen verzuim vereist
Verzuim vereist
(art. 6:74 lid 1 BW)
(art. 6:74 lid 2 BW) +
Omzettingsverklaring
bij vervangende
schadevergoeding
|
|
Ingebrekestelling
van rechtswege
(art. 6:74 lid 1 of lid 2 BW)
zonder ingebrest.
(art. 6:83 BW)
Ontbinding
Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis geeft de andere partij bij de overeenkomst ook de
mogelijkheid de overeenkomst te ontbinden.
Cumulatieve vereisten art. 6:265 BW:
a) Wederkerige overeenkomst, art. 6:265 lid 1 BW. (Wederkerige overeenkomst: als bij één
overeenkomst partijen een verbintenis op zich nemen ter verkrijging van een prestatie van de
ander).
b) Tekortkoming in de nakoming van de verbintenis
1. Verbintenis is opeisbaar:
 Termijn genoemd?
Art. 6:39 BW: Opeisbaar na verstrijken termijn.
 Geen termijn genoemd?
Art. 6:38 BW: Opeisbaar na verstrijken redelijke termijn ('terstond').
2. Prestatie blijft uit of is ondeugdelijk
c) Verzuim debiteur (art. 6:81 e.v. BW). Tenzij:
 Nakoming blijvend onmogelijk
OF
 Nakoming tijdelijk onmogelijk
LET OP! Dit is anders dan bij de vordering tot aanvullend schadevergoeding, (art. 6:74 BW) waar verzuim alleen niet
vereist is bij blijvend onmogelijke nakoming.
d) De tekortkoming dient de ontbinding te rechtvaardigen.
e) Geen schuldeisersverzuim: art. 6:266BW
LET OP! Toerekenbaarheid is niet vereist! Dus een vordering tot ontbinding kan ook worden ingesteld in geval van
overmacht.
Hoe vindt ontbinding plaats (wijzen van ontbinding)?
1.
2.
Door een buitengerechtelijke schriftelijke verklaring, art. 6:267 lid 1 jo 3:37 lid 3 BW.
Door rechtelijke uitspraak, art. 6:267 lid 2 BW.
Gevolgen van ontbinding:
1.
2.
3.
Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht, art. 6:269 BW.
Indien de prestatie nog niet is verricht: Art. 6:271 BW, er hoeft niet meer gepresteerd te worden (De
verbintenissen gaan teniet, de rechtsgrond is voor wat deze verbintenissen betreft vervallen).
Indien de prestatie reeds is verricht: Art. 6:71 BW, de rechtsgrond voor deze nakoming blijft in stand, er
ontstaat een ongedaanmakings-verbintenis voor de reeds ontvangen prestaties (rechtsgrond is niet vervallen,
want ontbinding heeft geen terugwerkende kracht, art 2:629 BW)
Combinatie mogelijkheden
Wanprestatie
|
Vervangende schadevergoeding
(+ aanvullende schadevergoeding)
|
Mits:
Schade
Causaal verband (s.c.q.n.)
Verzuim indien:
 Nakoming mogelijk,
 Nakoming tijdelijk onmogelijk
|
Nakoming
(+ aanvullende schadevergoeding)
|
Ontbinding
(+ aanvullende schadevergoeding)
|
Mits:
Wederkerige overeenkomst
Tekortkoming rechtvaardigt ontbinding
Verzuim indien nakoming mogelijk.
Nota Bene de vorderingen betreffende nakoming, vervangende schadevergoeding en ontbinding hebben alledrie
betrekking op dezelfde verbintenis. Om die reden moet de schuldeiser kiezen voor één van de drie, en kan hij ze dus
niet combineren. Heeft de schuldeiser de keuze gemaakt, dan kan hij daarnaast proberen om aanvullende
schadevergoeding te krijgen.
Verbintenissen uit de wet, Onrechtmatigdaad.
Bij verbintenissen uit de wet ontstaat een rechtsgevolg niet op grond van iemands wil maar op grond van een feitelijke
handeling. Aan een feitelijke handeling verbindt de wet rechtstreeks rechtsgevolgen. Een belangrijke verbintenis uit de
wet is onrechtmatige daad, art. 6:162 BW
 Verbintenissen uit de wet.
 Onrechtmatige daad ex 6:162 BW.
 Kwalitatieve aansprakelijkheid.
Bronnen van verbintenissen
|
|
Wet
Stelsel van de wet (rechtspraak)
|
|
|
Direct:
Indirect:
Stelsel van de wet
 Onrechtmatige daad
Uit overeenkomst
 Rechtmatige daad
|
Overeenkomst
Onrechtmatige daad
cumulatieve vereisten:
 Art. 6:162 BW:
 Onrechtmatige gedraging (doen of nalaten).
Let op! Rechtvaardigingsgrond
 toerekenbaarheid
 schade
 causaal verband
 Art. 6:163 BW:
 relativiteit
Rechtsgevolg: Verplichting tot schadevergoeding.
Onrechtmatige gedraging, art. 6:162 lid 2 BW:
 Inbreuk op een recht: zie schema
◦
Absolute rechten: bijvoorbeeld eigendomsrecht.
◦
Persoonlijkheidsrechten; bijvoorbeeld recht op privacy.
EN/OF
 Doen of nalaten in strijdt met wettelijke plicht.
EN/OF
 Doen of nalaten in strijd met maatschappelijke zorgvuldigheid. Doen of nalaten in strijdt met hetgeen volgens
ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Let op! Gedraging is niet onrechtmatig bij geslaagd beroep op rechtvaardigingsgrond, zoals:
 Toestemming benadeelde;
 Noodtoestand;
 Noodweer;
 Overmacht;
 Bevoegd gegeven ambtelijk bevel;
 Wettelijk voorschrift.
Een rechtvaardigingsgrond haalt de onrechtmatigheid van de gedraging weg.
Inbreuk op een recht
|
(absolute) Vermogensrechten
|
Eigendomsrecht
Beperkte rechten
Rechten op voortbrengselen van de geest
Rechten van huurder en pachter
Toerekenbaarheid dader, art. 6:162 lid 3 BW:
 Wegens schuld (verwijtbaarheid). Te wijten aan schuld;
|
Persoonlijkheidsrechten
|
Recht op leven
Recht op lichamelijke integriteit
Recht op eer
Recht op privacy
 Voor zijn rekening krachtens:
◦ Krachtens de wet;
Let op! Toerekening bij handicap ex art. 6:165 lid 1 BW
◦ Krachtens verkeersopvatting. (bijv. onervarenheid).
Let op! Art. 6:164 BW iemand van onder de 14 kan nooit op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk worden gesteld.
Schade:
Vermogensschade en ander nadeel, art. 6:95 BW.
Voldoende is dat er schade is geleden, maar wel met 1 oog kijken naar:
 Verschil tussen werkelijke vermogenstoestand en hypothetische vermogenstoestand
 Afdeling 6.1.9 BW: 'Wettelijke verplichtingen tot schadevergoeding'
Let op! Met 1 oog kijken, want eerst aansprakelijkheid vestigen en daarna omvang schadevergoeding bepalen.
Twee soorten schade, art. 6:95 BW:
 Vermogensschade, art. 6:96 BW
 Geleden verlies
 Gederfde winst
 Kosten voorkoming/beperking van de schade
 Kosten vaststelling van de schade
 Kosten verkrijging van voldoening buiten rechte
 Ander nadeel ('smartengeld'), art. 6:106 BW
 Oogmerk
 Lichamelijk letsel
 Aantasting in eer of goede naam
Let op! Schockschade mogelijk wel en en affectieschade sowieso niet vergoed
Begroting schade:
 Causaal verband, art. 6:98 BW
 Voordeelstoerekening, art. 6:100 BW
 Eigen schuld, art. 6:101 BW
 Medeschuld, art. 6:102 BW
 Matiging door rechter, art. 6:109 BW
Causaal verband: Woordje 'dientengevolge' in art. 6:162 lid 1 BW, causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging
en en de schade.
 Conditio sine qua non-verband: Schade moet gevolg zijn van onrechtmatige gedraging.
Voor vestiging van aansprakelijkheid.
Relativiteit, art. 6:163 BW:
Valt de benadeelde met zijn schade onder de bescherming van de geschonden norm? → Tandartsen arrest.
Strekt de geschonden norm wel tot bescherming van de schade zoals de benadeelde deze heeft geleden?
 Welke personen beschermt geschonden norm?
 Welk soort schade beschermt geschonden norm?
 Wijze ontstaan schade beschermd door geschonden norm?
Strekt norm niet tot bescherming tegen geleden schade, dan soms toch escape:
 Correctie Langemeijer:
 Is de normschending onbetamelijk t.o.v. Benadeelde?
 Dan wellicht strijd met ongeschreven zorgvuldigheidsnormen
Tandartsen arrest
Verhouding tot wanprestatie
 Overeenkomst? Dan vordering baseren op wanprestatie
 Geen overeenkomst? Dan vordering baseren op onrechtmatige daad
 Soms samenloop wanprestatie en onrechtmatige daad
Vorderingen
 Schadevergoeding ex art. 6:162 lid 1 BW
◦
Afdeling 6.1.9 BW
 schadevergoeding in andere vorm dan geld ex art. 6:103 BW (verbod of gebod).
Kwalitatieve aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid vanwege bepaalde kwaliteit met betrekking tot:
 Personen, bijvoorbeeld:
 Kinderen, art. 6:169 BW
 Ondergeschikten, art. 6:170 BW
 Zaken, bijvoorbeeld:
 Opstallen, art. 6:174 BW
 Dieren, art 6:179 BW
Kinderen:
 Tot 14 jaar:
 Ouders aansprakelijk voor doen, art. 6:164 en 6:169 BW.
 14 en 15 jaar:
 Kind aansprakelijk, art 6:162 en 6:169 lid 2 BW.
 Ouders ook aansprakelijk, tenzij ze bewijzen voldoende toezicht te hebben uitgeoefend, art. 6:169 lid 2
BW.
 16 jaar en ouder:
 Kind aansprakelijk, art. 6:162 BW.
Ondergeschikte:
Is er feitelijk sprake van ondergeschiktheid? Worden er instructies/bevelen gegeven?
Cumulatieve vereisten:
 Ondergeschikte maakt fout
 Kans daarop vergroot door opdracht
 Opdrachtgever heeft zeggenschap over betreffende gedraging
 Onderlinge draagplicht, art. 6:170 lid 3 BW
 Opdrachtgever draait op voor schade tenzij:
 Opzet
 Bewuste roekeloosheid
 Omstandigheden van het geval
Zaken:
Bezitter opstallen is aansprakelijk voor:
 Gebouwen en werken...
 Waaraan een gebrek zit dat gevaar veroorzaakt
 Dit gevaar verwezenlijkt zich...
 Tenzij bezitter er niets meer aan had kunnen doen als hij het had geweten...
Dieren:
Bezitter dier is aansprakelijk voor:
 Schade aangericht door het dier
 Eigen gedraging van het dier
Let op! art. 6:162 BW van toepassing bij bevel
 Tenzij bezitter niet aansprakelijk zou zijn geweest op grond van art. 6:162 BW als hij het dier wel onder
controle had gehad.
Rechtmatige daden:
Zaakwaarneming, art. 6:198 BW:
 willend en wetens;
 Op redelijke grond;
 Het belang van een ander behartigt;
 Zonder de bevoegdheid daartoe aan een rechtshandeling of een elders in de wet geregelde rechtsverhouding
te ontlenen.
Een zaakwaarnemer kan wel in naam van de belanghebbende feitelijke handelingen en rechtshandelingen verrichten,
art. 6:201 BW.
Verbintenissen zaakwaarnemer:
 De verplichting om bij de zaakwaarneming de nodige zorg te betrachten;
 De verplichting om een eenmaal begonnen zaakwaarneming voort te zetten, voor zover dit redelijkerwijze van
hem kan worden verlangd.
Schendt de zaakwaarnemer een van deze verbintenissen, dan is hij op grond van wanprestatie jegens de
belanghebbende aansprakelijk.
Verbintenissen belanghebbende:
 Op de belanghebbende komen de verbintenissen te rusten die voortvloeien uit rechtshandelingen die de
zaakwaarnemer in naam van de belanghebbende heeft verricht.
 De belanghebbende is verplicht de schade die de zaakwaarnemer als gevolg van de waarneming heeft
geleden, te vergoeden, art. 6:200 lid 1 BW. Wanneer de zaakwaarnemer kosten heeft gemaakt of rente heeft
gederfd doordat hij feitelijke handelingen of rechtshandelingen in eigen naam heeft verricht, is de
zaakwaarnemer verplicht deze kosten aan de belanghebbende te vergoeden.
 De belanghebbende is verplicht aan de zaakwaarnemer loon te betalen, mits de zaakwaarnemer heeft
gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf en voor zover dit redelijk is, art. 6:200 lid 2 BW.
Onverschuldigde betaling: wanneer een prestatie wordt verricht zonder dat daarvoor een rechtsgrond aanwezig is.
Indien er een prestatie wordt verricht:
 Op grond van een nietige rechtshandeling;
 Op grond van een rechtshandeling die vervolgens wordt vernietigd;
 Omdat degene die de prestatie heeft verricht, meende daartoe gehouden te zijn.
Meestal ongedaanmaking sverbintenis, art. 2:203 BW.
Ongerechtvaardigde verrijking, art. 6:212 BW: uit het artikel blijkt dat er een vordering tot schadevergoeding kan
worden ingesteld, mits voldaan is aan de volgende (cumulatieve) vereisten:
 Een verrijking van de een;
 Schade van de ander;
 Een verband tussen de verrijking en de schade;
 Ongerechtvaardigde van de verrijking
Ook indien als aan alle vereisten is voldaan, zal de vordering alleen worden toegewezen 'voor zover dit redelijk is'.
Goederenrecht:
Overzicht van het vermogen behorende begripsbepalingen
Registergoederen, art. 3:10 BW
–
Niet-registergoederen
–
Vermogen
|
Goederen, art. 3:1 BW
|
|
|
Schulden
|
|
Vermogensrechten, art 3:6 BW
Zaak, art. 3:2 BW
|
|
|
|
Absoluut (limitatief)
Relatief
Roerend
Onroerend
|
|
Boek 6,7,8 BW Art. 3:3 BW
Art. 3:33 BW
|
|
Goederenrechtelijke rechten
Rechten op voortbrengselen van de geest
|
|
Alleen op zaken
Op zaken of op vermogensrechten
Boek 5 BW
Boek 3 BW
|
|
Eigendom
Pand
Erfpacht
Hypotheek
Erfdienstbaarheid
Vruchtgebruik
Opstal
|
Appartementsrecht
|
|
|
|
|
Zakelijke rechten
Kunnen zakelijke rechten zijn
Vermogen: Is het geheel van de op geld waardeerbare rechten (goederen, activa) en verplichtingen (schulden, passiva)
die aan een rechtssubject toekomen (rechtssubjecten kunnen rechten uitoefenen).
Vermogensrechten: Zijn geen zaken. Het recht mag wel op een zaak rusten. Het belangrijkste kenmerk van
vermogensrechten is dat zij overdraagbaar zijn, art. 3:6 BW. Vereisten één of meer moet aan voldaan zijn:
 Het recht moet overdraagbaar zijn, hetzij afzonderlijk, hetzij tezamen met een ander recht, art. 3:83 BW.
 Het recht strekt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen.
 Het recht is verkregen in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel.
Objectief vermogensrecht: Het geheel van geldende regels in het vermogensrecht.
Subjectieve vermogensrechten: Rechten die tot het vermogen van rechtssubjecten behoren omdat zij een bepaalde
geldwaarde vertegenwoordigen.
Goederen: Zijn alle zaken en vermogensrechten, art. 3:1 BW.
Registergoederen: Zijn alle onroerende zaken art. 3:89 BW, alle schepen van twintig ton of meer, alle vliegtuigen art.
8:199, 8:790, 8:1306 BW en alle beperkte rechten op registergoederen, art. 3:98 BW. Een belangrijk onderscheidt in
goederen maakt het BW in art. 3:10 BW. Er zijn registergoederen en niet-registergoederen. Kenmerkend voor
registergoederen is dat de overdracht of de vestiging van het goed moet worden ingeschreven in een openbaarregister.
Pas na deze inschrijving is de vestiging of overdracht geldig.
Niet-registergoederen: Zijn alle andere goederen.
Zaak: Is een voor de menselijke beheersing vatbare stoffelijke (dus tastbare) objecten, art. 3:2 BW. Alle tastbare
voorwerpen waarvan een mens eigenaar kan zijn, zijn zaken. De wet maakt onderscheidt tussen onroerende zaken en
roerende zaken.
Onroerende zaken: Zijn de grond, die nog niet gewonnen delfstoffen en de met de grond verenigde beplantingen en
gebouwen en werken die duurzaam met de grond verenigd zijn, hetzij rechtstreeks hetzij door vereniging met andere
gebouwen of werken, art. 3:3 lid 1 BW.
Roerende zaken: Zijn alle zaken die niet onroerend zijn. Art. 3:3 lid 2 BW.
Objectief recht: Bestaat voor een belangrijk deel uit geschreven en ongeschreven regels (normen). Wat mag, wat moet
en wat is verboden. Geheel van de in de maatschappij geldende rechtsregels.
Rechtssubject: Drager van rechten en verplichtingen → natuurlijke personen en rechtspersonen.
Subjectief recht: Is een recht of bevoegdheid welke door het objectieve recht (wat mag, wat moet en wat is verboden)
aan een rechtssubject is toegekent (rechtssubjecten kunnen rechten uitoefenen). Recht van rechtssubject ontleend
aan objectief recht.
Rechtsobject: Voorwerp van subjectief recht.
Rechtsfeit: Feit waardoor recht en plicht ontstaat (rechtsgevolg).
Absoluut recht: Doet een relatie ontstaan tussen een (rechts)persoon en een goed. Zij hebben een absolute werking,
dat wil zeggen dat zij werking hebben jegens eenieder. Zij verschaffen aan de absoluut gerechtigden een exclusief
recht op een goed, een recht dat alleen aan de gerechtigde toekomt. De beschrijving van deze absolute rechten vormt
een zogenaamd gesloten systeem. Dit wil zeggen dat alle absolute rechten op goederen in het BW staan beschreven.
Mensen kunnen dus zelf geen absolute rechten maken. Goederenrechtelijke rechten en rechten op voortbrengselen
van de geest.
Relatief recht: Ontstaat onder andere uit verbintenisscheppende overeenkomsten en geven het recht op een bepaalde
prestatie van één of meer bepaalde schuldenaren. Een relatief recht heeft werking jegens één of meer bepaalde
personen. Belangrijkste groep vorderingsrechten.
Beperkt recht: Is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht (het moederrecht), dat met het beperkte recht
kan bestaan, art. 3:7 BW. De afhankelijke rechten uit het goederenrecht zijn de rechten van pand en hypotheek
(afhankelijk van een vordering), na erfdienstbaarheid (afhankelijk van een heersend erf) en, indien bedongen, het
recht van opstal (afhankelijk van een gebruiksrecht).
Goederenrechtelijke rechten: Behoren tot de absolute rechten en zijn limitatief in de wet genoemd. Zoals uit de naam
zelf al blijkt, zijn het rechten die op goederen rusten. Zij bestaan daarom uit rechten die:
 Op zaken rusten ( de zakelijke rechten), boek 5 BW
 Op alle goederen kunnen rusten, boek 3 BW
Rechten op voortbrengselen van de geest: Kunnen rust op creatieve scheppingen van het menselijk denkvermogen.
(absolute) Goederenrechtelijke rechten
|
|
Alleen op zaken, boek 5
Op zaken of op vermogensrechten, boek 3
|
|
Eigendom (moederrecht)
Bepaalde beperkte rechten
Bepaalde beperkte rechten
Beperkte rechten
|
Alleen op zaken, boek 5
|
Erfpacht
Erfdienstbaarheid
Opstal
Appartementsrecht
|
Op zaken of op vermogensrechten, boek 3
|
Pand
Hypotheek
Vruchtgebruik
Beperkte rechten
|
Genotsrechten
|
Zekerheidsrechten
|
Erfpacht
Erfdienstbaarheid
Opstal
Appartementsrecht
Vruchtgebruik
|
Pand
Hypotheek
Soorten goederenrechtelijke rechten
 Moederrechten, art. 3:8 BW;
◦
Een recht waaruit een beperkt recht wordt afgeleid en dat zelf met een beperkt recht wordt bezwaard.
Meestal eigendomsrecht art. 5:1 BW. Let op! Niet alleen het eigendomsrecht, ook een ander beperkt
recht dan wel een vorderingsrecht kan moederrecht zijn.
 Beperkte rechten;
◦
Een recht dat is afgeleid uit een moederrecht. Het recht van erfpacht, opstal, erfdienstbaarheid,
appartementsrecht, vruchtgebruik, pand en hypotheek.
 Genotsrechten;
◦
Verschaffen de beperkt gerechtigde bepaalde bevoegdheden, met betrekking tot het gebruiksgenot van
het goed waarop het beperkte recht rust. Bijvoorbeeld erfpachtrecht, het recht van erfdienstbaarheid,
opstalrecht en het recht van vruchtgebruik.
 Zekerheidsrechten;
◦
Geven aan beperkt gerechtigde nu juist niet het recht om het goed te gebruiken. Zekerheidsrechten
strekken ertoe aan de schuldeiser meer zekerheid te bieden voor de terugbetaling van een verstrekt
krediet. Bijvoorbeeld pand- en hypotheekrecht.
vermogensrecht:
 Verbintenissenrecht, boek 3 en 6 BW
◦
Relatie tussen rechtssubjecten.
◦
veelal aanvullend recht.
◦ Relatieve rechten.
 Goederenrecht, Boek 3 en 5 BW
◦
Relatie rechtssubject en goed.
◦
Veelal dwingend recht.
◦
Absolute rechten.
Kenmerken absolute en relatieve rechten
Absolute rechten
Relatieve rechten
Limitatief (boek 3 en 5 BW)
Niet-limitatief (boek 6,7 en 8 BW)
Werking jegens een ieder
Werking jegens één of meer bepaalde personen.
Droit de suite (zaaksgevolg): Absoluut recht volgt de zaak. Geen zaaksgevolg
Droit de priorité: Ouder absoluut recht gaat voor jonger
absoluut recht. Prioriteit.
In beginsel van gelijke rang. Ongeacht moment van
ontstaan.
Droit de préférence: Absoluut recht heeft geen nadeel
van later van faillissement. (separatisme)
In geval van faillissement vordering indienen bij curator
ter verificatie.
Botsing absoluut recht met relatief recht?
Absoluut recht gaat vóór het relatieve recht, ook al is het relatieve recht ouder.
Eigendomsrecht:
 Vaak vereenzelvigd met zaak zelf.
 Art. 5:1 lid 1 BW: Meest omvattende recht.
 Art. 5:1 lid 2 BW: Begrensd door:
◦
Persoonlijke of beperkte rechten verleend aan anderen.
◦
Wet.
◦
Misbruik.
▪
Indien hij zijn eigendomsrecht uitoefent met geen ander doel dan een ander te schaden;
▪
Indien hij, gezien de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van zijn eigendomsrecht
en het belang van de ander dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening
had kunnen komen. Arrest grensoverschrijdende garage.
 Art. 5:2 BW: Revindicatie
Afhankelijk recht:
 Art. 3:7 en 3:82 BW.
 Afhankelijke rechten zijn:
◦
Pand.
◦
Hypotheek
◦
Erfdienstbaarheid.
◦ Het recht van opstal (indien bedongen).
 Verschil met zaaksgevolg
Verkrijging en verlies van goederen.
Verlies van goederen, 3:80 lid 4 BW
Op de in de wet aangegeven wijze:
 Rechtsverhouding beëindigd ten gunste van ander.
 Verlies goed staat op zichzelf (bijv. tenietgaan beperkt recht).
 Vorderingsrechten gaan teniet door nakoming.
Verkrijgen van goederen, zaken en vermogensrechten, art. 3:80 BW
1) Verkrijging onder algemene titel door (art. 3:80 lid 2 BW):
Zowel de rechten en plichten gaan over. (Hij die verkrijgt onder algemene titel, verkrijgt het gehele vermogen of een
evenredig deel van het vermogen en daarmee niet alleen de rechten, maar ook de plichten.)
 Limitatieve opsomming art. 3:80 lid 2 BW:
 Erfopvolging, een nakomeling van iemand die is overleden, erven.
 Boedelmenging, wanneer er wordt getrouwd zonder dat er een huwelijkse voorwaarde is laten
opmaken. Algehele gemeenschap van goederen gehuwd, art. 1:93 BW.
 Juridische fusie
 Splitsing
2) Verkrijging onder bijzondere titel door (art. 3:80 lid 3 BW):
Alleen de rechten gaan over, niet de plichten.
 Geen limitatieve opsomming in art. 3:80 lid 3 BW, denk aan:
 Overdracht, de manier waarop goed van het vermogen van de één naar het vermogen van de ander
gaat. Eigendomsoverdracht.
 Verjaring
 Onteigening
 Overige in de wet aangegeven wijzen
Bijzondere wijze van eigendomsverkrijging, alleen betrekking op zaken (verkrijging van zaken).
I. Natrekking, art. 5:3 BW
II. Vermenging, art. 5:15 jo 5:14 BW
III. Zaaksvorming, art. 5:16 BW
Ad. I
Natrekking
Art. 5:3 BW: Eigenaar van een zaak is eigenaar van al haar bestanddelen (art. 3:4 BW).
Wanneer is er sprake van een bestanddeel? (art. 3:4 BW)
1. Is de zaak te scheiden van de hoofdzaak zonder beschadiging van betekenis? (art. 3:4 lid 2 BW)
 Nee → Bestanddeel
 Ja → Verder naar 2 (art. 3:4 lid 1 BW).
2. Maakt de zaak volgens verkeersopvatting onderdeel uit van de hoofdzaak? (art. 3:4 lid 1 BW)
 Nee → Geen bestanddeel
 Ja → Wel bestanddeel
Gevolgen indien een zaak bestanddeel is (gevolgen natrekking):
1) Eigenaar hoofdzaak tevens eigenaar bestanddeel.
 Eigenaar roerende zaak? Art. 5:14 en 3:4 BW toepassen
 Eigenaar grond? Art. 5:20 BW toepassen
2) Bestanddeel van een onroerende zaak is ook onroerend.
3) Goederenrechtelijke rechtshandelingen met betrekking tot hoofdzaak hebben tevens betrekking op
bestanddelen daarvan.
4) Verbintenisrechtelijke rechtshandelingen met betrekking tot hoofdzaak hebben ook betrekking op
bestanddelen, tenzij anders is overeengekomen.
Ad. II Vermenging
Art. 5:15 jo. 5:14 BW: Roerende zaken die aan verschillende eigenaars toebehoren worden door vermenging tot één
zaak verenigd.
Gevolgen indien een zaak bestanddeel is:
Evenals de gewone natrekking is de vermenging met een hoofdzaak, een wijze van bestanddeelvorming ten
gunste van de eigenaar van die hoofdzaak.
 Eigenaar hoofdzaak wordt eigenaar geheel
◦ Hoofdzaak aanwijzen op basis van waarde of verkeersopvatting.
 Geen aanwijsbare hoofdzaak: mede eigendom.
Ad. III Zaaksvorming
Art. 5:16 BW: Vorming van een nieuwe zaak waarvan de waarde voor een aanzienlijk deel door de vormgeving wordt
bepaald.
Gevolgen voor de eigenaar van oorspronkelijke zaak of voor zichzelf:
1. Indien iemand uit meerdere roerende zaken een nieuwe zaak vormt, wordt deze eigendom van de eigenaar.
2. Indien iemand voor zichzelf een zaak vormt uit meerdere aan hem niet toebehorende roerende zaken, wordt
hij eigenaar, tenzij de kosten van de vorming dit wegens de geringe omvang niet rechtvaardigen.
OF anders geformuleerd:
Eigenaar oorspronkelijke zaak wordt eigenaar nieuwe zaak, maar.....
vormt iemand voor zichzelf een roerende zaak uit meerdere aan hem niet toebehorende roerende zaken, dan wordt
hij eigenaar, TENZIJ de kosten van de vorming dit wegens de geringe omvang niet rechtvaardigen.
Arrest Hollanders kuikenbroederij
Belangrijke wijze van verkrijgen van goederen onder bijzondere titel is de overdracht
Overdraagbare goederen: Eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn overdraagbaar, tenzij de wet of de
aard van het recht zich tegen de overdracht verzet, art. 3:83 lid 1 BW. De wet verzet zich blijkens art. 3:226 lid 4 BW
tegen de overdracht van de beperkte rechten van gebruik van woning.
Geldige overdracht: Is aan één van deze vereisten niet voldaan, dan is de verkrijger op grond van art. 3:84 lid 1 geen
rechthebbende op het goed geworden.
cumulatieve vereisten, art 3:84 BW:
a) Geldige titel
Denk aan:
 Geldigheid van de overeenkomst.
 De overeenkomst moet de strekking hebben om de ander de eigendom te verschaffen (hier valt bijv. de
bruikleenovereenkomst niet onder). Gericht op overdracht goed.
Let op! Nietigheid of vernietiging titel heeft goederenrechtelijke gevolgen.
b) Beschikkingsbevoegdheid vervreemder
 Bevoegdheid tot vervreemden en bezwaren.
 Rechthebbende is in beginsel beschikkingsbevoegd
Let op! Faillissement vervreemder.
c) Levering
1. Goederenrechtelijke overeenkomst van levering, de overeenkomst waarbij de ene partij aanbiedt het
goed thans in eigendom over te dragen, welk aanbod door de andere partij wordt aanvaard.
Denk aan notariële akte bedoeld in art. 3:89 BW.
2. Leveringshandeling(en)
Vervullen van formaliteiten. Let op! Specifieke leveringsvereisten per goed.
Let op! Art. 3:83 BW
Let op! Betaling is geen vereisten voor rechtsgeldige overdracht.
Leveringshandeling
De formaliteiten verschillen naar gelang de aard van de te leveren goederen.
1) Registergoederen, art. 3:89 BW:
 Notariële akte
 Inschrijving daarvan in de openbare registers.
2) Roerende zaken (niet-registergoederen), art. 3:90 BW:
 Indien de zaak in de macht van de vervreemder is (deze is bezitter of houder): door middel van
bezitsverschaffing.
 Niet in de macht van de vervreemder Art. 3:95 BW, middels een daartoe bestemde akte. (Van toepassing
op alle andere gevallen die niet in art. 3:89 – 94 BW geregeld zijn).
Let op! Zowel houder als bezitter kan bezitsverschaffen.
3) Vorderingsrechten op naam, art. 3:94 BW:
 Authentieke of onderhandse akte
 Mededeling aan de debiteur, Let op! art. 3:37 lid 3 BW.
1.
2.
Feitelijke overhandiging (dit heet bezitsverschaffing art. 3:114 BW).
Tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling, art. 3:115 BW.
a) Constitutum possessorium, Levering c.p.
b) Traditio brevi manu;
c) Traditio longa manu.
Ad a: Constitutum possessorium levering c.p.: Bezitter wordt houder. Art. 3:115 sub a BW.
Situatie voor de verkoop:
A
Eigenaar/ bezitter
X
Situatie na de verkoop:
Verkoop + levering c.p.
A ←-------------------------------------------------→ B
Houder
Eigenaar/ bezitter
X
Let op! Bezitter kan wel c.p. Leveren, houder niet.
Ad b: Traditio brevi manu: Houder wordt bezitter. Art. 3:115 onder aanhef sub b BW.
Situatie voor de verkoop:
Huur
A ←-------------------------------------------------→ B
Eigenaar/ bezitter
Houder
X
Situatie na de verkoop:
Verkoop + levering brevi manu
A ←-------------------------------------------------→ B
Eigenaar/ bezitter
X
Ad c: Traditio longa manu: Houder voor de één wordt houder voor de ander. Art. 3:115 onder aanhef sub c BW. Vereist
is mededeling aan of erkenning door houder.
Situatie voor de verkoop:
Reparatieovereenkomst
A ←-------------------------------------------------→ C
Eigenaar/bezitter
Houder voor A
X
Situatie na de verkoop:
Verkoop + levering longa manu
A ←-------------------------------------------------→ B
Eigenaar/ bezitter
↕
C
Houder voor B (mits mededeling aan of erkenning door C)
X
Let op! Door middel van levering c.p. Kan een houder geen bezit verschaffen, zie art. 3:115 aanhef en onder a en art.
3:111 BW. Deze levering is dan ongeldig.
Bezit en houderschap
Art. 3:107 en 3:108 BW:
 Bezit: Houden van goed voor jezelf.
 Houderschap: Houden van goed voor ander.
 Begrip 'feitelijke macht'
Let op! Zowel houder als bezitter kan bezit verschaffen
Bezitsverschaffing
Bezitter
Houder
Bezitter kan bezit overdragen, art. 3:112 BW
Bezitter kan bezit overdragen, art. 3:112 BW
Twee manieren:
Twee manieren:
 Feitelijke overhandiging, art. 3:114 BW
 Feitelijke overhandiging, art. 3:114 BW
 Tweezijdig verklaring zonder feitelijke handeling,
art. 3:115 BW
 Tweezijdig verklaring zonder feitelijke handeling,
art. 3:115 BW
3 manieren: c.p., brevi manu en longa manu.
2 manieren: brevi manu en longa manu.
Let op! Geen c.p., zie art. 3:111 BW
Derdenbescherming bij verkrijging van goederen
Bescherming tegen beschikkingsonbevoegdheid (vereiste voor geldige overdracht) van vervreemder:
Roerende zaken, niet-registergoederen, art. 3:86 BW:
Cumulatieve vereisten voor bescherming:
a) Overdracht van een roerende zaak (niet-registergoed)
b) Levering door bezitsverschaffing (art. 3:90 jo 3:114 en 3:115 BW)
Let op! Voor de levering c.p. Zie art. 3:90 lid 2 BW. Geen derdenbescherming voor levering c.p.: Rede art. 3:86 BW
biedt bescherming tegen beschikkingonbevoegdheid en niet tegen leveringsgebreken, zoals:
 houder levert c.p., dan leveringsgebrek.
 Bezitter te kwader trouw kan wel c.p. Leveren, maar levering relatief ongeldig, art. 3:90 lid 2
BW.
c) Voldaan aan alle wettelijke overdrachtsvereisten (titel, goederenrechtelijke overeenkomst,
formaliteiten), behalve aan dat van de beschikkingsbevoegdheid.
d) Overdracht anders dan om niet.
e) Verkrijger is te goeder trouw, zie art. 3:11 en art. 3:87 BW.
Gevolgen bescherming art. 3:86 lid 1 BW:
 Voldaan aan art. 3:86 lid 1 BW: de overdacht is geldig: verkrijger wordt rechthebbende, dus geen revindicatie
mogelijk.
 Niet voldaan aan art. 3:86 lid 1 BW: rechthebbende kan 20 jaar revindiceren
In geval van diefstal geldt een bijzondere bepaling:
Art. 3:86 lid 3 BW, mits voldaan aan de vereisten van art. 3:86 lid 1 BW:
 Hoofdregel:
Eigenaar kan toch nog 3 jaar revindiceren.
 Uitzondering:
derde wordt direct rechthebbende indien:
◦
Hij consument, tevens natuurlijk persoon, is en koopt in een winkel, consumentenkoop.
◦
De zaak bestaat uit geld, toonder- of orderpapier
OF
Latere verkrijgers in verhouding tot art. 3:86 BW:
1. Indien de derde rechthebbende wordt op grond van art. 3:86 BW, wordt de vierde die verkrijgt, in beginsel
rechthebbende op grond van art. 3:84 lid 1 BW; goede trouw vierde die verkrijgt is irrelevant.
2. Indien een beroep van de derde op art. 3:86 BW faalt, verkrijgt de vierde die verkrijgt, van een
beschikkingsonbevoegde en zal deze zelf een beroep op art. 3:86 BW moeten doen; goede trouw vierde die
verkrijgt is dan wel relevant.
Verkrijging van een beschikkingsonbevoegde vervreemder
Bruikleen
Verkoop + Levering
A ←-----------------------→ B ←----------------------------------------→ C
Eigenaar
Beschikkingsonbevoegd
Geen eigenaar o.g.v. Art. 3:84 lid 1 BW
(Want houder)
↓
Bescherming o.g.v. Art. 3:86 lid 1 BW?
Verkrijging van een beschikkingsonbevoegde vervreemder na diefstal
Diefstal
Verkoop + Levering
A ←-----------------------→ B ←----------------------------------------→ C
Eigenaar
Beschikkingsonbevoegd
Geen eigenaar o.g.v. Art. 3:84 lid 1 BW
(Want dief)
↓
Bescherming o.g.v. Art. 3:86 lid 1 en lid 3 BW?
Derdenbescherming op grond van art. 3:86 lid 1 en lid 3 BW
Verkoop + Levering
A ← – – – – – – – → B ←---------------------------------------→ C
Eigenaar
Beschikkingsonbevoegd
Geen eigenaar o.g.v. Art. 3:84 lid 1 BW?
↓
Bescherming o.g.v. Art. 3:86 lid 1 BW?
|
|
↓
↓
Niet voldaan aan lid 1
Voldaan aan lid 1
↓
↓
Revindicatie door A,
C wordt eigenaar
gedurende 20 jaar
↓
Tenzij diefstal:
lid 3 van toepassing
|
|
Revindicatie door A,
C direct eigenaar indien:
gedurende 3 jaar
Consumentenkoop/nat. Pers.
+ koop in winkel, of
geld, toonder/orderpapier.
Vierde verkrijgt van beschikkingsbevoegde
Verkoop +levering
Verkoop +levering
A ← – – – – – – – – → B ←------------------------→ C ←----------------------------→ D
Eigenaar
Beschikkingsonbevoegde
Derde
Vierde
↓
↓
Beschikkingsbevoegd
Eigenaar o.g.v. Art. 3:84 lid 1 BW
(want eigenaar o.g.v. Art. 3:86 BW)
Vierde verkrijgt van beschikkingsonbevoegde
Verkoop +levering
Verkoop +levering
A ← – – – – – – – – → B ←------------------------→ C ←----------------------------→ D
Eigenaar
Beschikkingsonbevoegde
Derde
Vierde
↓
↓
Beschikkingsonbevoegd Geen eigenaar o.g.v. Art. 3:84 lid 1 BW
(want niet beschermd door Art. 3:86 BW) ↓
Bescherming o.g.v. Art. 3:86 BW?
Ondernemingsrecht
Ondernemingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid:
Ondernemingsvormen met rechtspersoonlijkheid, art. 2:5
BW:
Eenmanszaak
Naamloze Vennootschap (NV)
Maatschap
Besloten Vennootschap (BV)
Vennootschap onder firma (VoF)
Vereniging
Commanditaire vennootschap (CV)
Coöperatie
Onderlinge waarborgmaatschappij (OWM)
Stichting
Wat is een onderneming?
Een onderneming is een activiteit waarbij kapitaal en arbeid worden gecombineerd om goederen en/of diensten voort
te brengen en aan te bieden op een markt, zulks voor eigen risico.
Aantal kenmerken:
 Middelen (bijv. geld, goederen, kennis)
 Arbeid (bij. Produceren van goederen, verlenen van diensten)
 Vermogensrechtelijk voordeel (bijv. winst, kostenbesparing
 Zichtbare deelname aan economisch verkeer (moet zich inschrijven in het handelsregister van KvK)
Wetgeving:
 BW:
 rechtspersonen: boek 2 BW
 Personenvennootschappen: boek 3, 6 en 7A BW
 Handelsregisterwet en -besluit
 Wetboek van koophandel
 Andere wetten.
Eenmanszaak
Een onderneming die toebehoort aan één natuurlijke persoon (art. 5 sub b Hrgw 2007). Leiding,
verantwoordelijkheid/aansprakelijkheid en financiering berusten bij één en dezelfde persoon: de
eigenaar/ondernemer. Ten behoeven van de uitoefening van de werkzaamheden van de onderneming kan de
eigenaar/ondernemer uiteraard wel werknemers in dienst nemen.
Vertegenwoordiging:
De eigenaar/ondernemer handelt zakelijk 'in de naam van' zijn onderneming (handelen onder de naam). Maar van Art.
3:60 BW: Het handelen ten behoeve en in de naam vaneen ander persoon/rechtssubject, is geen sprake! Juridisch
gezien bestaat de eenmanszaak niet en daarom is er geen onderscheid tussen de persoon die de onderneming drijft,
en de onderneming zelf. Alleen de ondernemer is rechtssubject.
Wanneer de ondernemer werknemers in dienst heeft. Kan aan deze persoon wel bevoegdheid tot vertegenwoordiging
worden verleend. In het handelsregister, waar de eenmanszaak is ingeschreven (art. 5 jo. 18 Hrgw en art. 11 jo. 16
Hrgb), behoort dan vermeld te zijn welke personen vertegenwoordigingsbevoegd hebben, ofwel 'gevolmachtigden' zijn
en wat de omvang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid is.
Aansprakelijkheid:
Juridisch gezien bestaat er geen verschil tussen het privé-vermogen en het zakelijke vermogen van de onderneming.
Ten aanzien van derden geldt dat de ondernemer net zoals ieder ander, met zijn gehele vermogen aansprakelijk is voor
alle verbintenissen (art. 3:276 BW). Privé-schuldeisers en zakelijke schuldeisers hebben dus ieder voor 100% verhaal op
dit gehele vermogen. Indien de ondernemer gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft, kunnen zijn
schuldeisers zich zelfs verhalen op het vermogen van de echtgenoot of geregistreerde partner (tenzij er sprake is van
huwelijkse voorwaarden). Artt. 1:80b jo. 1:93 BW.
 Onderneming van één natuurlijke persoon: Leiding, verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid en financiering;
 Ondernemer is rechtssubject;
 'h.o.d.n.': Geen vertegenwoordig
Privé-vermogen
Geen scheiding
Zakelijk vermogen
|
|
|
|
|
Privé schuldeiser(s)
Zakelijke schuldeiser(s)
(openbare) Maatschap
Een maatschap is volgens de wet een (samenwerkings)overeenkomst, waarbij twee of meer personen
(maten/vennoten) afspreken om arbeid in gemeenschap te brengen (met elkaar te delen), waarnaast afgesproken kan
worden om geld, goederen en/of genot van goederen in gemeenschap te brengen met het doel om door middel van
het gezamenlijk uitoefenen van een bepaalde activiteit (een beroep) vermogensrechtelijk voordeel te behalen en dit
voordeel met elkaar te delen.
De maatschap is wettelijk alleen mogelijk voor de gezamenlijke uitoefening van een zogenaamd 'vrij beroep'. Bij een
beroep gaat het om persoonsgebonden werkzaamheden van intellectuele of kunstzinnige aard.
Let op!
 Onder gemeenschappelijke naam
 'activiteit' betekent beroep, en niet bedijf.
Winst- en verliesdeling, art. 7A:1670 -1672 BW:
Als de vennoten niets hebben opgenomen in de overeenkomst ten aanzien van de winst- en verliesdeling geldt dat het
aandeel van iedere vennoot in de winst of het verlies evenredig is aan hetgeen hij in de maatschap heeft ingebracht,
art. 7A:1670 BW.
Let op!
 Bepaling winst niet door één maat;
 Winst niet volledig naar één maat.
Vertegenwoordiging:
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen beheersdaden en beschikkingsdaden.
Met betrekking tot beheersdaden geldt, art. 7A:1675/1676 BW:
Hoofdregel: Ieder maat is zelfstandig bevoegd tot vertegenwoordig,
Tenzij: In de maatschapsovereenkomst anders is bepaald.
Met betrekking tot beschikkingsdaden geldt:
Hoofdregel: Instemming van alle maten is vereist (ofwel: volmacht is vereist, art. 3:60 e.v. BW),
Tenzij: In de maatschapsovereenkomst anders is bepaald.
Aansprakelijkheid:
Wat is het gevolg van bevoegd handelen door een maat?
→ Iedere maat is voor een gelijk deel aansprakelijk, art. 7A:1680BW.
Wat is het gevolg van onbevoegd handelen door een maat?
→ Hoofdregel: Alleen de maat die heeft gehandeld is aansprakelijk en niet de andere maten, art. 7A:1679 en 7A:1681
BW.
→ Tenzij:
 De maatschap gebaat is, art. 7A:1681 BW
 Bekrachtiging door overige maten, art. 3:69 BW
 Schijn van volmacht door overige maten, art. 3:61 lid 2 BW
 zaakwaarneming door handelende vennoot, art. 6:198 BW
Stille maatschap:
Hoeft niet onder gemeenschappelijke naam naar buiten te treden en uitoefening van bedrijf is ook mogelijk.
Vennootschap onder firma, art. 16 WvK
Bijzondere vorm van de maatschap. Is wettelijk Alleen mogelijk voor de gezamenlijke uitoefening van een bedrijf. Een
VoF is volgens de wet een (samenwerkings)overeenkomst, waarbij twee of meer personen (vennoten) afspreken om
arbeid in gemeenschap te brengen (met elkaar te delen), waarnaast afgesproken kan worden om geld, goederen en/of
genot van goederen in gemeenschap te brengen met het doel om door middel van het gezamenlijk uitoefenen van een
bepaalde activiteit (een bedrijf) vermogensrechtelijk voordeel te behalen en dit voordeel met elkaar te delen.
Art. 15 WvK geeft aan dat de VoF geregeld wordt door de overeenkomst van de vennoten, door het WvK en door de
artt. 7A:1655 e.v. BW. Dus de artt. Van de maatschap gelden ook voor VoF.
Let op!
 Onder gemeenschappelijke naam;
 'activiteit' betekent bedrijf, en niet beroep;

art. 7A:1655 e.v. BW ook van toepassing, want bijzondere vorm van maatschap (art. 15 WvK).
Vertegenwoordig:
Het onderscheid beheers/beschikkingdaden speelt bij de VoF geen rol.
Hoofdregel: Iedere vennoot is bevoegd de VoF te vertegenwoordigen.
Tenzij:
 In de vennootschapsovereenkomst de vertegenwoordigingsbevoegdheid is beperkt of uitgesloten
(en dit in het Handelsregister is vermeld) of;
 De betreffende handeling buiten het doel van de VoF valt, art. 17 WvK.
Aansprakelijkheid:
Wat is het gevolg van bevoegd handelen door een vennoot?
→ Alle vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk, art. 18 WvK.
Een crediteur van de vennootschap kan naar keuze aanspreken:
 Ieder der vennoten voor het geheel ('hoofdelijk verbonden')
 VoF (afgescheiden vermogen)
VoF heeft een afgescheiden vermogen. Dit is door de Hoge Raad bepaald, arrest Boeschoten/Besier. Het zakelijk
vermogen alleen ten dienste van de vennootschap mag worden aangewend. Zakelijke schuldeisers zich met uitsluiting
van privé-schuldeisers op de goederen van de gemeenschap kunnen verhalen.
Privé-vermogen
Afgescheiden vermogen
|
|
|
|
|
Zakelijk vermogen
Privé schuldeiser(s)
Zakelijke schuldeiser(s)
Nota bene gezien art. 18 WvK gaat het hier om hoofdelijke aansprakelijkheid en kan een zakelijk schuldeiser het gehele
bedrag verhalen op het privé vermogen van één van de vennoten.
Wat is het gevolg van onbevoegd handelen door een vennoot?
→ Hoofdregel: Alleen de vennoot die heeft gehandeld is aansprakelijk en niet de andere,
→ Tenzij:
 De VoF gebaat is, art. 15 WvK jo 7A:1681;
 Bekrachtiging door overige maten, art. 3:69 BW;
 Schijn van volmacht door overige maten, art. 3:61 lid 2 BW;
 Zaakwaarneming door handelende vennoot, art. 6:198 BW.
Commanditaire vennootschap, art. 19 WvK
Bijzondere vorm VoF, dus ook bijzondere vorm maatschap. Een CV kent 2 soorten vennoten: een of meer beherende
vennoten enerzijds, en een of meer commanditaire vennoten anderzijds. Alleen de positie van de commanditaire
vennoot is anders dan de positie van normale vennoten zoals in VoF.
Positie commanditaire vennoot:
De commanditaire vennoot is iemand die een bepaalde hoeveelheid geld en/of goederen ter beschikking stelt aan de
onderneming, vandaar de term geldschieter in de wet. Commanditaire vennoot deelt mee in de winst, maakt de
vennootschap verlies dan kan de commanditaire vennoot kwijtraken wat hij heeft ingebracht, maar niet meer dan dat
(art. 20 lid 3 WvK). Dit is een interne draagplicht en geen aansprakelijkheid tegen over derden.
Aansprakelijkheid:
Hoofdregel: De commanditaire vennoot is niet aansprakelijk,
Tenzij:
 Art. 20 lid 1 WvK: De naam van de commanditaire vennoot in de firmanaam voorkomt;
 Art. 20 lid 2 WvK: De commanditaire vennoot een beheersdaad verricht of in de vennootschap werkzaam is.
Ook al zou hij hiertoe een volmacht hebben gekregen.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er sprake is van een afgescheiden vermogen. Het zakelijk vermogen maar alleen ten
dienste van de vennootschap worden aangewend. Alleen zakelijke schuldeisers kunnen op het vermogen van de
gemeenschap verhalen.
Rechtspersoonlijkheid art. 2.5 BW:
 Afgescheiden (eigen) vermogen;
 Eigen rechten en verplichtingen
 Eigen doel
Een rechtspersoon kan bijvoorbeeld overeenkomsten sluiten, een onrechtmatige daad plegen of een nieuwe
rechtspersoon oprichten. Rechtspersoonlijkheid hoeft niet in te houden dat alleen de rechtspersoon zelf aansprakelijk
is voor de door hem verrichte handelingen.
Statuten: Interne recht van de rechtspersoon.
Gesloten systeem: Rechtspersoonlijkheid vloeit alleen voort uit de wet.
Vertegenwoordig: Indien natuurlijke personen handelen, doen zij dat niet voor zichzelf, maar namens de
rechtspersoon.
Redelijkheid en billijkheid, art. 2:8 BW: Een gedragsnorm, welke norm in concrete gevallen moet worden ingevuld. De
basis voor de algemene beginselen voor behoorlijk bestuur.
Naamloze Vennootschap (NV), art. 2:64 BW en Besloten Vennootschap (BV), art. 2:175 BW
De NV en BV zijn rechtspersonen met een in aandelen verdeeld kapitaal waarbij de aandeelhouders niet verder
aansprakelijk zijn dan tot volstorting van hun aandeel. De NV/BV zijn bij uitstek de rechtsvormen om op winst gerichte
activiteiten in onder te brengen.
De artt. 2:64/175 geven niet alleen de oprichtingsvereisten voor de NV/BV, Maar ook het verschil tussen de NV en de
BV. De NV heeft overdraagbare aandelen en de aandelen van de BV zijn niet vrij overdraagbaar. Een aandeel is een
bewijs van deelname in het kapitaal van een NV/BV. Alle aandeelhouders gezamenlijk van een NV/BV zijn eigenaar van
de NV/ BV. Aandelen die vrij overdraagbaar zijn kunnen gemakkelijk van aandeelhouder wisselen en de namen van de
aandeelhouders zijn niet bekend (naamloos, vanwege de mogelijkheid toonderbewijzen uit te geven). Bij de BV zijn de
aandelen niet vrij overdraagbaar en alleen op naam. Aandelen kunnen alleen met goedkeuring of na aanbieding aan
de overige aandeelhouders wisselen van aandeelhouder en zo blijft de bij de BV bekende kring van aandeelhouders
beperkt tot een besloten groep.
De NV/BV is een ondernemingsvorm die niet, zoals de personenvennootschappen, bestaat uit een
samenwerkingsverband tussen personen.
In de statuten vindt men de organisatie van de NV/BV. De NV/BV moet een bestuur en een vergadering van
aandeelhouders hebben. Andere organen zijn mogelijk, bijv. een Raad van Commissarissen. Aan deze organen worden
diverse taken, die binnen de rechtspersoon vervuld moet worden, opgedragen.
NV
BV
Rechtspersoon
Rechtspersoon
In aandelen verdeeld kapitaal
In aandelen verdeeld kapitaal
Aandeelhouders niet verder aansprakelijk dan tot
volstorting aandeel.
Aandeelhouders niet verder aansprakelijk dan tot
volstorting aandeel.
Aandelen in beginsel vrij overdraagbaar
Blokkeringsregeling
Aandeel bewijzen
Mogen geen aandeel bewijzen uitgeven
Aandelen aan toonder
Aandelen op naam
Let op! Aandelen op toonder kunnen alleen maar door verstrekking van aandeelbewijzen worden uitgegeven. Bij
aandelen op naam kan dat, maar het is niet noodzakelijk. Worden aandelen op naam uitgegeven, dan is de
vennootschap verplicht een aandeelhoudersregister bij te houden, art. 2:85/194 BW.
Motieven oprichting:
 Beperking aansprakelijkheid, namelijk tot bedrag aandeel
 Verhandelbaarheid van aandelen
 Continuïteit los van persoon van aandeelhouder
 Eigen organisatie
 Eigen vermogen
 Eigen belastingplicht
 Concernvorming
Oprichting:
 Besluit:



1 persoon: intentieverklaring
2 of meer personen (voorovereenkomst)
Notaris maakt ontwerpakte van oprichting
▪
De verklaring van de oprichter(s) een NV/BV te willen oprichten;
▪
De statuten;
 Naam, plaats van vestiging en doel, art. 2:66/177 BW;
 Kapitaal; tot welk bedrag de vennootschap aandelen kan uitgeven, het aantal aandelen, het
nominale bedrag en de soort aandelen, art. 2:67/178 BW;
 Blokkeringsregeling (BV), art. 2:195 BW;
 Belet/ontstentenis bestuur, art. 2:134 lid 4/244 lid 4 BW;
▪
Gegevens omtrent het kapitaal en het gestorte deel daarvan alsmede de gegevens van eenieder die
bij de oprichting aandelen neemt, het aantal en de soort van de door hem genomen aandelen en het
daarop gestorte bedrag, art. 2:67/177 lid 1 BW;
▪
De namen van de eerste bestuurder(s) en eventuele commissaris(sen), art. 2:132/242 BW;
▪
Vermelding van bezwarende overeenkomsten, art. 2:93/203 BW;
▪ De wijze van volstorting van de aandelen, art. 2:93a/203a BW.
 Daadwerkelijke oprichting:
 Notariële akte, ondertekening van deze akte ontstaat de NV/BV.
 Na oprichting:
 Inschrijving in het handelsregister
▪
De bestuurders zijn naast de NV/BV hoofdelijk aansprakelijk voor elke rechtshandeling voordat:
 Deze inschrijving in het handelsregister is geschied;
 Het gestorte kapitaal ten minste gelijk is aan het minimumkapitaal;
 Het gestorte kapitaal ten minste 25% is van het geplaatste kapitaal, art. 2:69/180 BW.
Voorperiode NV/BV i.o.: NV/BV in oprichting, de wet bepaalt (art. 2:93/203 BW) dat de handelende(n) (oprichters)
hoofdelijk verbonden is/zijn jegens de wederpartij totdat de opgerichte NV/BV de rechtshandeling heeft bekrachtigd.
Gaat de NV/BV binnen één jaar na haar oprichting failliet, dan wordt de wetenschap dat de NV/BV haar verplichtingen
niet zou kunnen nakomen, vermoed aanwezig te zijn.
Kapitaalbegrippen:
 Maatschappelijk kapitaal, art. 2:67/178 BW
 Maximum kapitaal in de statuten waarvoor NV of BV aandelen kan uitgeven.
 Geplaatst kapitaal, art. 2:67/178 BW
 Som van nominale bedragen van de bij oprichting genomen en na oprichting uitgegeven aandelen:
minimaal 20% van maatschappelijke kapitaal art. 2:176 BW
 Gestort kapitaal, art. 2:80/191 BW
 Het feitelijk door aandeelhouders op het geplaatste kapitaal gestorte bedrag: minstens 25% van het
nominale bedrag van de door hen genomen aandelen.
 Minimumkapitaal: ten minste dit bedrag moet geplaatst en gestort zijn
 NV = 45000, art. 2:67 lid 2 BW.
 BV = 18000, art. 2:178 lid 2 BW.
 Opgevraagde kapitaal: het deel van heet niet-gestorte kapitaal waarvan het bestuur of (in geval van
faillissement) de curator bijstorting of volstorting van de aandelen heeft uitgeschreven, maar waarvan de
storting nog niet heeft plaats gevonden.
 2 manieren van storting:
▪
Storting in geld , art. 2:93a/203a BW. Hoofdregel is dat op het aandeel wordt gestort in geld, art.
2:80a/191a BW. Gebeurt dit, dan moet, indien deze storting voor of bij de oprichting plaatsvind, aan
de akte van oprichting een bankverklaring worden gehecht, inhoudende dat het geld daadwerkelijk
op de rekening van de NV/BV bij de bank is gestort.
▪
Storting door middel van inbreng anders dan in geld, art. 2:94a/204a BW. Het komt nogal eens voor
dat oprichters bijvoorbeeld een eenmanszaak of openbare vennootschap willen omzetten in een
NV/BV, of anderszins aan hun stortingsplicht willen voldoen door inbreng van goederen. Dat is
mogelijk, indien dit wordt overeengekomen. De oprichters moeten een beschrijving opmaken van
wat wordt ingebracht met vermelding van de waarde daarvan en de gehanteerde
waarderingsmethode. Die beschrijving mag niet ouder zijn dan vijf maanden. Bovendien moet die
beschrijving gecertificeerd worden door een accountant, waarbij deze verklaart dat het beschrevene
ten minste gelijk is aan de stortingsplicht. De inbreng anders dan in geld moet door de vennootschap
worden aanvaard. Dit is mogelijk door een verklaring in de akte van oprichting, art. 2:93/203 lid 4 jo.
2:94/204 lid 1 BW.
Maatschappelijk
kapitaal
Geplaatst kapitaal
(minimaal 20% van
maatschappelijk kapitaal)
Gestort kapitaal
(minimaal 25% van
geplaatst kapitaal)
Taken en bevoegdheden van diverse organen
Algemene vergadering van aandeelhouders (ava), art. 2:107/217 BW
De kapitaalverschaffers van het eigen vermogen van de NV/BV zijn de aandeelhouders in de vennootschap. Ze hebben
rechts om de algemene vergadering van aandeelhouders bij te wonen en daar hun stemrecht uit te oefenen. En
aandeelhouders hebben recht op dividend (=winstuitkering).
Voorname bevoegdheden van zijn ava zijn:
 Benoeming en ontslag van bestuurders, art. 2:132 jo. 2:134/242 jo. 2:244 BW;
 Wanneer er een Raad van Commissarissen aanwezig is, dan is de ava bevoegd tot de benoeming van de
commissarissen, art. 2:142/252 BW;
 Wijzigen van statuten;
 vaststellen van de jaarrekening;
 Het nemen van een besluit tot ontbinding van de vennootschap.
Deze bevoegdheden kunnen de ava niet worden ontnomen, maar kunnen bijvoorbeeld wel worden beperkt in de
statuten.
Ava:




Minstens 1x per jaar vergadering, art. 2:108/218 BW.
Stemrecht
Recht op dividend
bevoegdheden, art. 2:107/217 BW:
 Benoeming en ontslag van bestuurders, art. 2:134/244 BW.
 Benoeming Raad van Commissarissen indien aanwezig
 Wijzigen statuten
 Vaststellen jaarrekening
 ontbinding vennootschap
Let op! Kunnen worden beperkt maar niet worden ontnomen.
Beperkingen, beschermingsconstructies:
 Zo kunnen de statuten bij de benoeming van bestuurders en commissarissen de kring van benoemde
personen beperken door eisen te stellen waaraan de bestuurders en commissarissen dienen te voldoen. Deze
eisen kunnen terzijde worden gesteld door een besluit van de ava genomen met twee derde van de
uitgebrachte stemmen, die meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, art.
2:132,142/242,252 BW.
 Ook kunnen de statuten bepalen dat de benoeming van bestuurders door de ava zal geschieden uit een
bindende overdracht (oligarchische clausule). De ava kan het bindende karakter aan de voordracht ontnemen,
maar ook hier is een besluit nodig van de ava genomen met twee derde van de uitgebrachte stemmen, die
meer dan de helft van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, art. 2:133 lid 2/243 lid 2 BW.
 Een andere beperking in de bevoegdheden van de aandeelhouder kan zijn gelegen in de beperking van het
stemrecht. In beginsel brengt iedere aandeelhouder zo veel stemmen uit als hij aandelen heeft. De wet
bepaald echter dwingend dat iedere aandeelhouder ten minste één stem heeft. Dit kan beteken dat de
statuten een regeling inhouden dat de aandeelhouders ongeacht hun aandelenkapitaal toch niet meer dan
een X-aantal stemmen kunnen uitbrengen. Dit beperkt de zeggenschap van de aandeelhouders.
Daarnaast kennen de NV/BV's prioriteitsaandelen. Dit zijn aandelen waaraan bepaalde zeggenschapsrechten
zijn verbonden, art. 2:92 lid 3/201 lid 3 BW. Bijvoorbeeld vetorecht.
Bestuur
De taak van het bestuur bestaat uit het besturen van de vennootschap, behoudens beperkingen volgens de statuten.
Onderdeel van de bestuurstaak is de (bevoegdheid tot) vertegenwoordigen van de NV/BV. Art. 2:129/239 BW.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid bestuur/bestuurders:
Hoofdregel: De bevoegdheid om de NV/BV naar derden te vertegenwoordigen komt toe aan het bestuur, art.
2:130/240 lid 1 BW.
De bevoegdheid komt bovendien ook toe aan alle bestuurders afzonderlijk, art. 2:130/240 lid 2 BW.
Tenzij:
 In de statuten is bepaald dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid toekomt aan slechts één of meer bepaalde
bestuurders;
Of
 In de statuten is bepaald dat de bevoegdheid toekomt aan twee of meer tezamen handelende bestuurders
('meerhandtekeningstelsel').
Derden moeten van deze beperking op de hoogte kunnen zijn, vandaar dat ze wel moeten worden ingeschreven in het
Handelsregister willen ze externe werking hebben. Andere beperkingen zijn niet toegestaan!
Let op! In de statuten kan wel worden opgenomen dat een bestuurder bijvoorbeeld tot een bepaald bedrag bevoegd
is, echter deze beperking heeft geen externe werking! Art. 2:130/240 lid 2 BW. In dat geval, alsmede indien
bestuurders volgens de statuten bevoegd zijn, zijn ze naar derden toe onbeperkt en onvoorwaardelijk bevoegd, art.
2:130/240 lid 3 BW.
Aansprakelijkheid:
Bij bevoegde vertegenwoordig van de NV/BV is de NV/BV aansprakelijk. Voorwaarde is wel dat de NV/BV is
ingeschreven in het handelsregister, anders zijn de bestuurders naast de NV/BV aansprakelijk voor de
rechtshandelingen van de NV/BV, art. 2:69/180 lid 2 sub a BW.
Aansprakelijkheid bestuur:
Vertegenwoordiging:
 Voor oprichting:
◦
Handelende oprichter(s) is/zijn hoofdelijk verbonden jegens de wederpartij, totdat opgerichte NV of BV
rechtshandeling heeft bekrachtigd.
 Na oprichting en bij bevoegde vertegenwoordiging;
◦ NV of BW is aansprakelijk, mits NV of BV is ingeschreven in handelsregister, art. 2:69/180 lid 2 sub a BW.
 Onbevoegde vertegenwoordiging:
◦
Rechtspersoon niet gebonden, indien het een wettelijke toegestane beperking betreft, te weten:
▪
Statuten bepalen dat bevoegdheid toekomt aan slechts 1 of meer bestuurder of;
▪
Statuten bepalen dat bevoegdheid toekomt aan 2 of meer tezamen handelende bestuurders
('meerhandtekeningstelsel')
 Verrichten rechtshandeling buiten doel rechtspersoon art. 2:7 BW:
◦
Rechtspersoon kan rechtshandeling vernietigen, indien wederpartij winst of zonder eigen onderzoek
moest weten dat doel werd overschreden.
 Onbehoorlijke taakvervulling, art. 2:9 BW.
 Daardoor bij rechtspersoon ontstane schade moet worden vergoed, indien sprake is van een ernstig verwijt.
 Bestaan ernstig verwijt afhankelijk van omstandigheden van het geval.
◦
Is er meer dan één bestuurder, dan zijn zij in beginsel hoofdelijk aansprakelijk. Verleent de rechtspersoon
decharge (ontslag uit aansprakelijkheid) of finale kwijting (afstand van vorderingsrechten) aan een
bestuurder, dan kan deze in beginsel niet meer door de rechtspersoon worden aangesproken. Décharge
kan worden verleent door de ava.
Aansprakelijkheid bij onrechtmatige daad:
Een bestuurder kan ook aansprakelijk zijn uit hoofde van art. 6:162 BW. Niet iedere fout die de bestuurder maakt, leidt
tot aansprakelijkheid. De bestuurder kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld indien hem een ernstig verwijt kan
worden gemaakt.
Procuratiehouder:
 Iemand die gemachtigd is door het bestuur om alle of bepaalde rechtshandelingen te verrichten namens de
NV of BV, al dan niet in bedrag beperkt.
 Bevoegdheid moet in handelsregister zijn ingeschreven.
Raad van commissarissen:
De rvc is in een (gewone) NV/BV geen verplicht orgaan. De taak van de rvs is om toezicht te houden op het bestuur van
de vennootschap, toezicht houden op de algemene zaken in de vennootschap en de met haar verbonden ondeneming
en het bestuur te adviseren, art. 2:140/250 BW.
In uitzonderlijke gevallen is de rvc ook bevoegd tot vertegenwoordiging van de vennootschap, art. 2:134/244 lid 4 BW
en art. 2:146/256 BW. Ook voor de rvc geldt de aansprakelijkheid ex art. 2:9 BW respectievelijk art. 2:138/248 BW,
indien zij hun taak onbehoorlijk vervullen (zie art. 2:149/259 BW), maar niet die ten opzichte van de fiscus en de
uitvoeringsinstanties.
Vereniging, art. 2:26 BW
Een vereniging is volgens de wet een rechtspersoon met leden, die is gericht op een bepaald doel. De vereniging kan
van alles als doel hebben, als het doel maar niet in strijd is met de openbare orde, art. 2:20 lid 2 BW. De vereniging
mag een bedrijf uitoefenen en mag winst maken, maar mag deze winst niet onder haar leden verdelen, art. 2:26 lid 3
BW.
Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid (VVR), Formele vereniging.
Een vereniging wordt bij meerzijdige rechtshandeling opgericht, art. 2:26 lid 2 BW. De statuten moeten in notariële
akte worden opgenomen, art. 2:27 BW. Dan is de vereniging volledig rechtsbevoegd.
Vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid (VBR), Informele vereniging.
Een vereniging wordt bij meerzijdig rechtshandeling opgericht, art. 2:26 lid 2 BW. Als de statuten vervolgens niet in
notariële akte worden opgenomen, art. 2:30 BW. Is de vereniging niet volledig rechtsbevoegd. De beperking in de
rechtsbevoegdheid is dat de vereniging geen registergoederen kan verkrijgen en geen erfgenaam kan zijn.
Art. 2:26 BW:
 Rechtspersoon
 Met leden
 Gericht op een bepaald doel dat niet in strijd is met openbare orde, art. 2:20 lid 2 BW
 Winst maken mag, maar verdelen onder leden mag niet, art. 2:26 lid 3 BW
Taken en bevoegdheden van diverse organen
Algemene ledenvergadering, alv:
De afzonderlijke leden hebben recht om de algemene vergadering voor leden bij te wonen en daar hun stemrecht uit
te oefenen. De alv is binnen de vereniging een orgaan met belangrijke bevoegdheden, art. 2:40 BW.
Voorname bevoegdheden van de alv zijn:
 Benoeming en ontslag van bestuurders, art. 2:37 BW;
 Wijzigen van statuten;
 Het nemen van een besluit tot ontbinding van de vereniging.
Deze bevoegdheden kunnen de alv niet worden ontnomen, maar kunnen bijvoorbeeld wel worden beperkt in de
statuten.
Bestuur:
De taak van het bestuur bestaan uit het besturen van de vereniging, behoudens beperkingen volgens de statuten.
Onderdeel van de bestuurstaak is de (bevoegdheid tot) vertegenwoordiging van de vereniging.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid bestuur/bestuurders:
Hoofdregel: De bevoegdheid om de vereniging naar derden te vertegenwoordigen komt toe aan het bestuur, art. 2:45
lid 1 BW. De bevoegdheid komt niet toe aan alle bestuurders afzonderlijk, art. 2:45 lid 2 BW.
Tenzij, art. 2:45 lid 3 BW:
 In de statuten is bepaald dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid toekomt aan één of meer bepaalde
bestuurders;
Of

In de statuten is bepaald dat de bevoegdheid toekomt aan twee of meer tezamen handelende bestuursleden
('meerhandtekeningstelsel')
Als vertegenwoordigingsbevoegdheid bij statuten is toegekend aan bestuurders zijn beperkingen niet toegestaan!
Let op! In de statuten kan wel worden opgenomen dat een bestuurder bijvoorbeeld tot een bepaald bedrag bevoegd
is, echter deze beperking heeft geen externe werking!, art. 2:45 lid 2 BW. Als bestuurders volgens de statuten bevoegd
zijn, zijn ze dus naar derden toe onbeperkt en onvoorwaardelijk bevoegd, art. 2:45 lid 3 BW.
Aansprakelijkheid:
VVR, art. 2:29 BW: Bij bevoegde vertegenwoordig van de VVR is de vereniging aansprakelijk en niet de achterliggende
natuurlijke personen. Voorwaarde is wel dat de vereniging is ingeschreven in het handelsregister anders is de
bestuurder die namens de vereniging handelt naast de vereniging aansprakelijk voor de rechtshandeling waardoor hij
de vereniging verbindt (Art. 2:29 lid 2 BW).
VBR, art. 2:30 BW: De VBR hoeft zich niet in te schrijven in het Handelsregister. Bij de bevoegde vertegenwoordiging
zonder inschrijving zijn de bestuurders naast de vereniging aansprakelijk voor rechtshandelingen van de vereniging,
2:29 lid 2 BW. De VBR hoeft niet maar kan dus wel ingeschreven worden, art. 2:30 lid 3 BW jo. Art. 6 lid 2 Hrgw. Wordt
de VBR ingeschreven dan zijn de bestuurders niet meer naast de vereniging, maar na de vereniging aansprakelijk, art.
2:30 lid 4 BW.
Coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij, art. 2:53 BW.
De Coöperatie en de OWM zijn bijzondere vormen van de vereniging. Ze worden beide opgericht door meerzijdige
rechtshandeling bij notariële akte, art. 2:54 BW. De coöperatie is een vereniging die tot doel heeft om haar leden
krachtens overeenkomsten in stoffelijke behoeften te voorzien, art. 2:53 lid 1 BW. De OWM is een vereniging die tot
doel heeft om met haar leden verzekeringsovereenkomsten te sluiten, art. 2:53 lid 2 BW. Volgens de schakelbepaling
van art. 2:53a BW zijn, voor zover de wet niet afwijkt, alle artikelen die van toepassing zijn op de vereniging ook van
toepassing op de coöperatie en de OWM met uitzondering van een tweetal artikelen waaronder 2:26 lid 3 BW,
uitkeringsverbod.
Stichting, art. 2:285 BW
Een stichting is volgens de wet een door een rechtshandeling in het leven geroepen rechtspersoon, welke geen leden
kent en beoogt met behulp van een daartoe bestemd vermogen een in de statuten vermeld doel te verwezenlijken. De
stichting mag een bedrijf uitoefenen en mag winst maken, maar van het vermogen van de stichting mogen geen
uitkeringen worden gedaan aan de oprichters of aan hen die deel uitmaken van haar organen noch ook aan anderen,
tenzij wat deze laatsten betreft de uitkeringen een ideële of sociale strekking hebben, art. 2:285 lid 3 BW.




Geen leden
Bestemd vermogen
Om in statuten vermeld doel te verwezenlijken
Geen winstuitkering aan oprichters of anderen, tenzij deze uitkeringen aan derden aan ideele of sociale
strekking hebben, art. 2:285 lid 3 BW.
Bestuur:
De taak bestuur bestaat uit het besturen van de stichting, behoudens beperkingen volgens de statuten. Onderdeel van
de bestuurstaak is de (bevoegdheid tot) vertegenwoordiging van de stichting.
Vertegenwoordigingsbevoegdheid bestuur/bestuurders:
Hoofdregel: De bevoegdheid om de Stichting naar derden te vertegenwoordigen komt toe aan het bestuur, art. 2:292
lid 1 BW. De bevoegdheid komt niet toe aan alle bestuurders afzonderlijk, art. 2:292 lid 2 BW.
Tenzij:
 In de statuten is bepaald dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid toekomt aan één of meer bepaalde
bestuurders;
 In de statuten is bepaald dat de bevoegdheid toekomt aan twee of meer tezamen handelende bestuursleden
('meerhandtekeningstelsel')
Als de vertegenwoordigingsbevoegdheid is toegekend aan bestuurders zijn beperkingen in die
vertegenwoordigingsbevoegdheid niet toegestaan!
Let op! In de statuten kan wel worden opgenomen dat een bestuurder bijvoorbeeld tot een bepaald bedrag bevoegd
is, echter deze beperking heeft dus geen externe werking!, art. 2:292 lid 2 BW. Als bestuurders volgens de statuten
bevoegd zijn, zijn ze naar derden toe onbeperkt en onvoorwaardelijk bevoegd, art. 2:292 lid 3 BW.
Aansprakelijkheid:
Bij bevoegde vertegenwoordig van de stichting is de stichting aansprakelijk. Voorwaarde is wel dat de stichting is
ingeschreven in het Handelsregister anders is de bestuurder die namens de stichting handelt naast de stichting
aansprakelijk voor de rechtshandeling waardoor hij de stichting verbindt, art. 2:289 lid 2 BW.
Faillissement
Indien de NV/BV (maar geldt ook voor de vereniging, cooperatie, onderlinge waarborgmaatschappij en stichting die
aan heffing van vennootschapsbelasting zijn onderworpen) in staat van faillissement is verklaard, en het bestuur heeft
in een periode van drie jaar voorafgaand aan het faillissement kennelijk onbehoorlijk zijn taak vervuld terwijl deze
onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke (dus niet de enige hoofd)oorzaak is van het faillissement, dan kan de
curator iedere bestuurder aanspreken voor het tekort in het faillissement (dus hoofdelijke aansprakelijkheid). Zie art.
2:138/248 BW. Van belang is dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld (tegenbewijs is niet mogelijk) en deze
onbehoorlijke taakvervulling geacht wordt (tegenbewijs wel mogelijk) een belangrijke oorzaak te zijn van het
faillissement, indien aan de navolgende verplichtingen niet is voldaan:
 Tijdige deponering van de jaarrekening bij het handelsregister, art. 2:394 BW;
 Het voeren van een deugdelijke administratie, het opmaken van een balans en een staat van baten en lasten
van de rechtspersoon binnen zes maanden na afloop van het boekjaar alsmede de verplichting de boeken,
bescheiden en andere gegevensdragers gedurende ten minste zeven jaar te bewaren, art. 2:10 BW.
Download