Workshop Executieve Functies

advertisement
Workshop
Executieve Functies
Netwerk zorgcoördinatoren en
orthopedagogen
Samenwerkingsverband Utrecht en
Stichtse Vecht
Drs. Dineke Verkaik
[email protected]
Theoretische inleiding I
1. Wat zijn Executieve functies?
2. Hoe krijg je zicht op E.F.?
3. Metacognitie
4. Werkgeheugen
5. Inhibitie
6. Flexibiliteit
7. Emotieregulatie
8. Gedragsevaluatie
9. Initiatief nemen
10. Plannen en organiseren
11. Ordelijkheid en netheid
12. Vragen?
1. Wat zijn Executieve Functies?
Gedrag wordt aangestuurd door denkprocessen.
Hersenontwikkeling en rijping:
Verschillende gebieden in ander tempo
- Sensorische en motorische
basisfuncties (bij 4-8 jaar)
- Spatiële oriëntatie, taal en aandacht
Pariëtaal kwab (11-13 jaar)
- Hogere orde gebieden: Frontaalkwab
(12-30 jaar)
Prefrontale cortex
Cruciaal voor de sociale en emotionele ontwikkeling van het
brein. Het speelt een rol bij:
- het nemen van beslissingen
- het maken van plannen
- sociale contacten
- het beheersen van emoties.
De voornaamste taak is
het relativeren.
Grijze stof:
Grijze stof:
Cellichamen van de neuronen, de dendrieten en de korte
axonen (buitenkant van de hersenen).
Functie: verwerken van informatie.
Witte stof: communicatie
Witte stof:
• Axonen van de cellichamen welke verbindingen met andere
hersendelen vormen. Bedekt met een laagje gliacellen
welke opgebouwd zijn lipiden. Lipide geeft de witte stof de
typische wittige kleur (geen dendrieten).
Functie: communicatie tussen de neuronen van diverse
hersendelen.
Rijping
1. Toename Witte stof:
Myelinisatie is een belangrijk aspect van de cerebrale rijping
waarbij de neuronale axonen omhuld worden met een
myelineschede van vetcellen zodat de signaaloverdracht veel
sneller kan plaatsvinden.
2. Afname Grijze stof:
Vanaf de geboorte vormen
zich steeds meer
Neuronale verbindingen:
meer witte stof en minder
Grijze stof.
‘snoeien’ van de verbindingen
Use it or loose it:
versterken de verbindingen die vaak gebruikt worden en
verdwijnen de connecties die zelden worden gebruikt
waardoor de hersenen steeds efficiënter kunnen werken.
(Blakemore & Choudhury, 2006).
‘Gevoelige periode’ voor verschillende hersengebieden: best
uitgerust om verbindingen te leggen.
Belonings- en controlegebieden
Motiveren van gedrag
In de basala ganglia zit de nucleus accumbens, het
pleziercentrum, beïnvloed door dopamine.
Invloed dopamine:
neurotransmitter die betrokken is
bij verschillende functies, zoals het
ervaren van genot en blijdschap.
Daarnaast is dopamine nodig om de
hormonen adrenaline en noradrenaline
aan te kunnen maken.
2. Hoe krijg je zicht op E.F. ?
Zelftest
BRIEF:
Vragenlijst E. F.
Oudervragenlijst
Leerkrachtvragenlijst
Zelfrapportage lijst voor adolescenten.
2 schalen:
Metacognitie index
Gedragsregulatie index
3. metacognitie (1)
• Het vermogen om zelfstandig taken uit te voeren en
problemen op te lossen op basis van beoordeling van eigen
gedrag
– Strategisch oplossen van een probleem
– Anticiperen op een toekomstige gebeurtenis
– Gedrag aanpassen aan een nieuwe situatie of het
evalueren van feedback
(Miller &Cohen, 2001; Zelazo, Muller, Frye & Marcovitch, 2003)
Executieve functies en
metacognitie (2)
•
•
•
•
•
Werkgeheugen
Initiatief nemen
Plannen en organiseren
Ordelijkheid en netheid
Gedragsevaluatie
Groeiproces duurt + 20 jaar !
• Ontwikkeling van executieve functies gaat samen met
ontwikkeling van:
- grotere geheugenopslag
- betere taalvaardigheid
- versnelde informatieverwerking
Prestatieverbetering hangt samen met de groei van het
centrale zenuwstelsel
Toename myelinisatie van axonen -> snellere neurale
transmissie -> snellere informatieverwerking
(Hale, 1990; Kail, 1991)
4. Werkgeheugen
– Informatie tijdelijk opslaan of bewerken
– Varieert van enkele seconden tot enkele minuten
– Opslagruimte is beperkt
• Ontwikkeling van werkgeheugen
– Op 4-jarige leeftijd ongeveer 1/3 van de capaciteit van
een volwassene
– Sterke onderlinge verschillen
– Verdubbeling capaciteit tussen 4de en 15e jaar
– Laat in de adolescentie volwassen capaciteit
– Rond vijfde jaar enorme sprong + onderscheid verbale
en visuo - spatiële werkgeheugen
• Kenmerken bij een tekort
– Activiteiten die meer dan 1 stap vergen zijn moeilijk
– Moeite met onthouden van instructies
– Moeite met het onthouden van alledaagse dingen als
telefoonnummers, aanwijzingen
– Vergeten wat je moest halen of doen
– Moeite met cognitieve manipulatietaken
– Problemen op gebied van doorzettingsvermogen
5. Inhibitie
Beheersen van je impulsen:
het vermogen om een overheersende reactie te onderdrukken
of stoppen (Wöstmann et al., 2013).
Belangrijkste fase voor ontwikkeling: kindertijd.
1. Je inhouden en wachten(verleidingen weerstaan)
2. Je gedrag stoppen (onderdrukken drang om door te gaan)
3. Je niet laten afleiden (wegfilteren van storende prikkels)
6. Flexibiliteit
Aanpassen aan een nieuwe situatie / nieuw plan
Leren d.m.v. feedback over ons eigen gedrag.
Onderzoek Crone (2006)
Basisschoolleeftijd: positieve feedback
Vanaf 11 jaar: begin leren van negatieve feedback
Vanaf 22 jaar: meer profiteren van negatieve feedback
7. Emotieregulatie
Emoties gaan gepaard met lichamelijke reacties
Arousal
Modeling door ouders
Taal: > autonomie
< emotionele uitbarstingen
Twee manieren
1. Herwaardering  toename denkstrategieën om
andere betekenis aan situatie te geven.
2. Onderdrukking  tegenhouden / verbergen van
emoties
Invloed puberteit:
Grotere intensiteit in beleving van emoties
Sneller verhoogde arousal
Gevoeligheid voor sociale verwachtingen
Uiten (taal, inhiberen)
8. Gedragsevaluatie
– Beoordelen van de uitkomst of het effect van bepaald
gedrag
– Inzicht in wat eigen gedrag bij anderen teweeg brengt
– In staat zichzelf te controleren
Kenmerken bij een tekort aan
gedragsevaluatie
– Onnodige fouten maken
– Werk afraffelen
– Zich niet bewust van storend gedrag
– Moeite met het interpreteren van reacties van anderen
– Leert niet van feedback
– Missen van belangrijke informatie
9. Initiatief nemen
– uit zichzelf beginnen
– met nieuwe ideeën kunnen komen
– zelf antwoorden bedenken of alternatieve oplossingen
verzinnen
• Kenmerken bij een tekort
– Startproblemen (meestal niet het gevolg van
tegendraads gedrag of onverschilligheid!)
– Moeite met taken die een beroep doen op
woordvloeiendheid
10. Plannen en organiseren
–
–
–
–
Een doel kunnen bepalen
Vooruit kunnen denken
Een stappenplan maken om het doel te bereiken
Alle stappen in de juiste volgorde uitvoeren
• Ontwikkeling van plannen en organiseren
= sterkst tijdens kindertijd en pubertijd
– vanaf 4 jr; inzicht in kenmerken
– 7-12 jr; redeneren met kenmerken, strategiegebruik
– rond 12 jr; overgang van redeneren naar inzet van
strategieen en beslissingsvaardigheden
– Puberteit; planningsvaardigheden nemen sterk toe (
efficiënter, sneller, minder stappen nodig)
• Kenmerken bij een tekort
– Moeite om op tijd te beginnen met (grote) opgaven
– Moeite om de juiste voorbereidingen te treffen
– Moeite met puzzelen / doolhofopdrachten
– Moeite om informatie te structureren en hoofdlijnen te
bepalen
– Raken overweldigd door grote hoeveelheden informatie
11. Ordelijkheid en netheid
– Opruimen van spullen
– Ordenen in het algemeen
– Hoe netjes wordt huiswerk gedaan
• Kenmerken bij een tekort
– Slordig
– Spullen rond laten slingeren
– Rommelige bureaus / kamers
– Moeite met spullen voor huiswerk organiseren
Voorwaarden om te werken aan
opdracht:
• Lichamelijke activatie: voldoende gegeten, goed uitgerust,
gezond, in goede conditie
• Voldoende prestatiemotivatie: ervaring dat inspanning iets
positiefs oplevert
• Frustratietolerantie: ervaring dat fouten maken niet erg is
en dat je er iets van kunt leren
• Doorzettingsvermogen: ervaring dat als je iets vaker doet,
het steeds beter gaat
• Competentiegevoel: weten wat je mogelijkheden zijn, maar
ook wat je grenzen zijn. Hierdoor kun je het zelf uitzoeken
maar ook (op tijd) hulp vragen als je er niet uitkomt
Afwisseling bewegen en leren
Vragen?
Bedankt voor jullie aandacht!
Download